8

 

 

Ik nam de pil in en viel meteen in slaap. Toen ik wakker werd voelde ik me uitgerust, maar het was nog donker in de kamer. Zoals gewoonlijk had ik gisteravond het rolgordijn open gelaten. Kennelijk had Tori het dichtgetrokken. Ik gaapte, draaide me om en keek op de wekker...

3.46 uur.

Ik kreunde, probeerde te slapen en won de strijd opnieuw, om vervolgens wakker te worden van gehuil.

Ik ging rechtop zitten en keek om me heen. Volgens de wekker was het 5.28 uur.

Toen ik rechts van me gesnuf hoorde, wierp ik een blik op Tori, die met opgetrokken benen in haar bed lag. Huilde ze soms in haar slaap? Ze mompelde iets en snurkte toen verder, maar nog steeds hoorde ik zacht, onderdrukt gesnik. Ik tuurde naar haar. Ze sliep als een roos.

Ik hoorde nog meer gesnotter, dat eindigde in een verschrikte ademtocht, en het kwam onmiskenbaar uit de richting van Tori’s bed. Ik liep op haar af. Zo te zien waren haar wangen droog. Ik raakte er zelfs even een aan om het te controleren.

Een langgerekt, zacht gejammer deed me de haren te berge rijzen. Het kwam onder het bed vandaan.

Ik deinsde achteruit.

Eh... wat denk je dat daar zit? De boeman?

Ja, een monster onder het bed was een vreselijk cliché... maar dat betekende nog niet dat ik ging kijken.

Ik dacht dat je je van nu af aan niet meer door geesten zou laten koeioneren.

Morgen misschien... bij voorkeur wanneer het licht was.

Mijn innerlijke stem slaakte een diepe, gekwelde zucht.

Je weet best wie het is. Zelfde eikel, tweede bedrijf. Hij probeert je te misleiden met dat gejank. Je kunt nu niet meer terug in bed kruipen. Straks smoort hij je nog met een kussen.

Goh, bedankt. Wat zal ik straks lekker slapen.

Doe het rolgordijn open. Het ergste wat er kan gebeuren is dat je Tori wakker maakt. Eigen schuld – had ze het maar niet dicht moeten doen.

Dat was zo. Terwijl ik naar het raam liep, viel me een donker ovaal naast Tori’s bed op. Ja, natuurlijk. Eén vloerkleed in de kamer, en ze had het meteen naar haar eigen bed toe getrokken.

Ik had het rolgordijn half open, toen ik vanuit mijn ooghoek een beweging zag. Er droop iets van de zijkant van Tori’s bed, maar er klonk geen zacht gedrup als van een lekkende kraan; kennelijk werd het vocht meteen door het tapijt opgezogen.

Ik gaf nog een rukje aan het rolgordijn, en het maanlicht stroomde de kamer binnen en scheen op...

Het rolgordijn glipte uit mijn vingers en rolde zich klapperend op. Ik wankelde tegen het nachtkastje aan. De wekker viel met een bons op de grond.

Het donkere ovaal naast Tori’s bed was geen kleed, maar een plas bloed. Mijn blik kroop omhoog naar de met bloed doordrenkte lakens, en verder naar...

Het lichaam op het bed was bedekt met bloed, de schedel was ingeslagen en het gezicht was één bloederige...

Mijn maag keerde zich om en ik wendde mijn hoofd af; zachtjes jammerde ik Tori’s naam. Toen zag ik de rest van het lichaam, dat was besmeurd met bloed, maar waar verder niets mis mee was. Het was slechts gehuld in een pyjamabroek, en de blote borst liet er geen twijfel over bestaan dat het een jongen was. Een jongen van misschien een jaar of dertien, veertien, met donkerblond haar vol bloed en stukjes...

Gal welde op in mijn keel. Ik knipperde verwoed met mijn ogen, en de jongen verdween. Op zijn plaats lag Tori nog steeds te snurken, diep in slaap. Mijn blik schoot naar de vloer. Leeg. Geen bloed. Geen kleed.

Terwijl ik naar die lege plek op de vloer keek moest ik denken aan het druppende bloed. Het had geen enkel geluid gemaakt. Een spookachtige herinnering, net als het meisje bij de truckstop en de man in de fabriek. Beelden van een afschuwelijke dood, die als een stomme film aan één stuk door werden herhaald.

Dan kan je ook niets gebeuren, toch?

Nee, er kon me niets gebeuren. Ik kon er wel bang van worden. Ik kon ervan van streek raken. De beelden konden voorgoed in mijn geheugen worden gegrift. Maar fysiek kon me niets overkomen.

Zodra ik terug in bed kroop begon het gesnik weer, gevolgd door iets wat klonk als een lach. Ik ging rechtop zitten, maar meteen werd het weer stil. Ik keek om me heen. Weer een geluid, deze keer iets tussen een snik en een lach in.

Mogelijk was het gewoon de doodsscène die opnieuw werd afgespeeld, maar daar hoorde in de regel geen soundtrack bij. Het zou me niets verbazen als dat demonenjong de regisseur van dit filmpje was. Van zijn klopgeeststunts werd ik kennelijk niet bang, maar van een gruwelijke doodsscène misschien wel. Ik wilde weer gaan liggen, maar bedacht me toen. Derek had me al eerder een veeg uit de pan gegeven omdat ik stoïcijns in mijn eentje had geprobeerd iets te verdragen. Ik had me al een keer door die geest in de luren laten leggen. Dat zou me niet nog een keer gebeuren. Ik stond op en liep naar de kamer van de jongens.

 

Ik bleef staan bij de deur, die niet helemaal dicht was. Ik hoorde Simon snurken. Derek was zoals altijd stil. Ik maakte in de gang wat lawaai: ik kuchte en liep stampvoetend heen en weer. Ik voelde me net een jongen die steentjes tegen het raam van een vriendje gooit om te kijken of hij wil komen buitenspelen. Geen reactie.

Voorzichtig duwde ik de deur een paar centimeter open en bleef even staan wachten. De kamer van de jongens binnen stormen terwijl ze lagen te slapen... Tja, dat was iets wat ik liever niet deed, ook omdat ik wist dat Derek alleen in een boxershort sliep.

Ik kuchte nog een keer en schuifelde met mijn voeten. Toen Derek nog steeds niet wakker werd, tuurde ik naar binnen. Simon lag in het bed dat het dichtst bij de deur stond, verstrikt in zijn eigen lakens. Dereks bed was leeg.

Ik keek in de badkamer; de deur stond open en binnen was het donker. Ik dacht aan het dak, maar na wat er de vorige nacht was gebeurd besloot ik dat voor het laatst te bewaren. Beneden dan maar. Eerste halte? De keuken, natuurlijk. Daar trof ik een leeg melkglas en een bordje met kruimels aan, die netjes in de gootsteen waren gezet.

Terwijl ik door de kamers op de begane grond liep, wierp ik telkens blikken in de richting van de hal bij de achterdeur. Hij had toch gezegd dat hij me zou komen halen als hij naar buiten ging om te veranderen? Was hij nou toch alleen gegaan? Die gedachte kwetste me diep.

Maar stel dat hij dat had gedaan, wat dan nog? Dat was zijn goed recht. Hij had mijn hulp niet nodig. Alleen leek hij het op prijs te stellen als ik erbij was, en dat vond ik prettig, dat ik iets voor hem kon doen.

Ik liep naar de achterdeur. Die stond inderdaad op een kier. Ik onderdrukte een nieuwe steek van teleurstelling en duwde hem open. Achter het huis was een piepklein achtertuintje, omringd door bos. De zon kwam al boven de bomen uit. Ik stapte naar buiten en tuurde om me heen.

‘Derek?’ riep ik.

Geen reactie.

Ik liep een klein stukje verder en riep toen iets harder: ‘Derek? Ben je buiten?’

In het bos knapte een tak. Ik stelde me voor dat Derek halverwege zijn verandering was en geen antwoord kon geven, en haastte me naar de bosrand. Het geluid hield op. Aan het begin van het pad dat tussen de bomen door liep bleef ik staan, turend naar het donkere bos en ingespannen luisterend. Opnieuw een knappende tak. Iets wat leek op een kreun.

‘Derek? Ik ben het.’

Ik liep het bos in. Al na een paar passen verdween het ochtendlicht en werd ik door duisternis omringd.

‘Derek?’

Ik schrok toen hij een eindje verderop de bocht om kwam. Ik had geen fel daglicht nodig om de uitdrukking op zijn gezicht te kunnen zien. Ik hoefde zijn gezicht helemaal niet te zien om te weten dat ik in de nesten zat; de spanning in zijn schouders en de grote passen waarmee hij op me af kwam zeiden genoeg.

‘Ik...’ begon ik.

‘Wat doe jij hier nou weer, Chloe? Ik zei dat we een andere keer wel naar buiten zouden gaan om te proberen contact op te nemen met die geest. Sleutelwoord: wíj. Als je hier bent om...’

Ik stak mijn handen op. ‘Oké, betrapt. Ik ben in mijn eentje weggeglipt in de hoop dat niemand het zou merken. Daarom loop ik al de hele tijd je naam te roepen.’

Dat bracht hem aan het twijfelen.

Ik ging verder. ‘Er is net weer iets voorgevallen in mijn kamer, en ik dacht dat ik maar beter back-up kon regelen na wat er gisteren is gebeurd. Tori en Simon liggen te slapen, maar jij was wakker, dus ben ik jou gaan zoeken.’

‘O.’ Hij wreef over zijn mond en mompelde iets wat leek op een verontschuldiging.

‘Moet je veranderen?’ vroeg ik.

‘Hm? Nee. Dan was ik je wel komen halen.’

‘Mooi. Op het moment is het buddysysteem voor ons allebei een goed idee.’

Ik liep terug naar de achtertuin. Derek kwam achter me aan. Het pad was smal, maar toch kwam hij naast me lopen, zo dichtbij dat zijn hand een paar keer langs mijn elleboog streek. Toen mompelde hij iets en liet hij zich een stukje terugzakken, zodat ik voor hem uit kon lopen.

‘Wat was je eigenlijk aan het doen?’ vroeg ik. ‘Een ochtendwandelingetje maken?’

‘Een beetje rondkijken. Ik ben gewoon... rusteloos.’

Ik keek achterom en zag de gespannen trek om zijn mond, zijn ogen die alert heen en weer schoten. Eerder ongerustheid dan rusteloosheid. Ik verliet het bos en draaide me naar hem om.

‘Zit je soms iets dwars?’

‘Nee.’ Een korte stilte, en toen: ‘Ja. Ik kon niet slapen, dus ben ik naar het dak gegaan, en toen dacht ik hier iets te zien. Licht in het bos. Maar ik heb niets kunnen vinden.’

Zijn blik dwaalde weer naar het bos en hij tikte met zijn vingertoppen op zijn bovenbeen, alsof hij graag terug wilde.

‘Wil je nog even zoeken?’ vroeg ik.

‘Ja, misschien wel.’

‘Dan laat ik je je gang wel gaan.’ Ik wilde naar de deur lopen.

‘Nee.’ Dat zei hij snel, en hij stak zijn hand naar me uit, maar bedacht zich voordat hij mijn arm kon aanraken. ‘Ik bedoel, als je moe bent, moet je naar binnen gaan. Maar het hoeft niet.’

‘Oké.’

Hij knikte. En daar stonden we dan. Na een poosje wreef hij over zijn nek en draaide hij met zijn schouders.

‘Maar, eh... je zei iets over een geest.’

‘O, ja.’ Ik vertelde hem wat er was gebeurd.

‘Gaat het wel?’ vroeg hij toen ik uitgepraat was.

‘Ik ben een beetje geschrokken, maar ja, het gaat wel.’ Hij bleef me aankijken, alsof hij me niet geloofde, en ik praatte haastig verder. ‘Heb je gisteravond nog iets ontdekt toen je het huis doorzocht?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb geprobeerd de kelder in te komen, maar die was op slot. Er moet ergens een sleutel zijn.’

‘Een ouderwets slot, waar een ouderwetse sleutel op zou kunnen passen?’

‘Ja, hoe...’

‘Simon en jij moeten wat beter leren communiceren. Hij heeft hem al gevonden. Nou ja, hij heeft een sleutel gevonden. Laten we maar gaan kijken of die past voordat de anderen opstaan.’

We waren al bijna bij de achterdeur toen die openging. Andrew keek met een frons naar buiten. Hij zei niets, maar de uitdrukking op zijn gezicht leek sterk op die van het personeel van Lyle House, toen Derek en ik samen uit de kruipruimte waren gekomen. Die van Andrew was alleen wat onzekerder, alsof hij hoopte dat hij het bij het verkeerde eind had. Als je naging dat hij me een poosje geleden hand in hand met Simon had gezien kon ik hem dat niet kwalijk nemen.

De laatste keer dat Derek en ik samen waren betrapt had ik allerlei excuses gestameld. Hij had toen niets gezegd, en daar was ik kwaad om geweest. Maar hij had gelijk: mijn excuses hadden alleen maar de indruk gewekt dat we iets verkeerds hadden gedaan. Andrew had ons niet betrapt terwijl we stonden te zoenen of hand in hand liepen of zelfs maar het bos uit kwamen. We waren samen in de achtertuin, in het daglicht, aan het wandelen en praten. Daar was niets mis mee. Dus waarom stond hij ons aan te kijken alsof hij uitleg verwachtte?

‘Het wordt al warmer buiten,’ zei ik. ‘Misschien krijgen we vandaag zelfs de zon te zien.’

Een heel volwassen, nonchalante opmerking. Derek bromde zelfs: ‘Ik hoop het.’ De uitdrukking op Andrews gezicht veranderde niet.

‘Zijn de anderen al op?’ vroeg ik. ‘Toen we weggingen sliepen ze nog als een roos.’

‘Nog niet. Ik wilde ontbijt gaan maken, en toen zag ik dat de achterdeur openstond.’

‘Het leek me beter als we hem niet dichtdeden,’ zei ik. ‘Je wilt waarschijnlijk graag weten waar we uithangen, toch?’

Hij knikte, gebaarde dat we langs hem heen moesten lopen, wachtte tot we binnen waren en keek nog een keer met een frons op zijn voorhoofd naar het bos voordat hij de deur sloot en vergrendelde.

 

Derek ging naar boven om te douchen. Ik wilde bij Tori gaan kijken, maar Andrew wilde graag dat ik hem in de keuken bleef helpen. Hij vroeg me de tafel te dekken terwijl hij spek bakte.

‘Je bent schrijver, dus ik ga ervan uit dat je ook graag leest,’ zei hij. ‘Wie zijn je lievelingsschrijvers?’

Ik dreunde een paar namen op.

Hij lachte. ‘Simon had gelijk. Voor jou geen boekjes over societymeisjes of prinsessen. Ik heb iets wat je misschien leuk zult vinden, een en al actie en avontuur. Het is nog maar een manuscript, maar als je er eens naar wilt kijken, mag je mijn laptop lenen. Ik zou graag je mening willen horen,’ – hij grijnsde me over zijn schouder toe – ‘als je het tenminste niet erg vindt om als proefkonijn te fungeren.’

‘Nee, helemaal niet. Waar gaat het over?’

Zoals hij erover vertelde klonk het in elk geval goed, en we praatten een poosje over boeken. Toen vroeg hij hoe ik mijn eitje wilde, en toen hij er voor ons een stel brak vroeg hij: ‘Wat weet je over weerwolven, Chloe?’

‘Alleen wat ik van Derek heb gehoord.’

‘Nou, ik ben zelf ook niet bepaald een expert. Maar Tomas heeft me jaren geleden eens gezegd dat er één ding is dat je nooit moet vergeten wanneer je met een weerwolf te maken hebt. Ze zien er net zo uit als jij en ik, maar dat zijn ze niet. Ze zijn maar half mens.’

Ik zette mijn stekels op. Dat soort onzin had ik in het laboratorium al meer dan genoeg gehoord.

‘En half monster?’ vroeg ik op koele toon.

‘Nee, half wolf.’

Ik ontspande me. ‘Dereks vader heeft hem daar bewust van gemaakt.’

‘O, daar twijfel ik niet aan, maar... voor Kit is Derek zijn zoon, net zo goed als Simon. Er zijn dingen die ouders achterhouden voor hun kinderen. Dat hij half wolf is betekent niet alleen dat Derek een beetje anders is. Voor de helft is hij een dier dat zich laat leiden door zijn instinct. En sommige instincten...’ Hij schraapte zijn keel. ‘Derek lijkt erg aan je gehecht, Chloe.’

‘Gehecht?’ Daar moest ik onwillekeurig om lachen. ‘Ja, natuurlijk voelt hij zich een beetje verantwoordelijk voor me. Dat klopt met wat je zei, dat hij deels wolf is. Ik maak tijdelijk deel uit van zijn roedel, dus moet hij me beschermen, of hij dat nu wil of niet. Hij voelt zich ertoe verplicht – instinctief.’

Even zei Andrew niets; hij keerde alleen de eieren om in de pan.

‘Zal ik vast brood roosteren?’ vroeg ik. ‘Ik kan...’

‘Toen de Edison-groep plannen aan het maken was voor het Genesis-project, wilde dokter Davidoff er ook weerwolven en vampiers bij betrekken.’

‘V-vampiers?’ Dus vampiers bestonden echt? Ik was nog niet eens gewend aan het bestaan van weerwolven.

‘Op dat punt hebben de anderen hem weggestemd, maar wat weerwolven betrof heeft hij zijn zin gekregen. Bij jullie allemaal knoeiden we met zaken waar we niets van begrepen, maar bij de weerwolven gold dat extra.’

Hij gaf me het brood en wees naar de broodrooster. ‘Weerwolven en vampiers zijn anders dan de andere bovennatuurlijke rassen. Ze zijn veel, veel zeldzamer en we beschouwen ze als aparte soorten – net als zijzelf overigens. In onze groep of de Edison-groep zul je geen enkele weerwolf of vampier aantreffen. De Coterie wil ze niet inhuren. Onze speciale ziekenhuizen willen ze niet behandelen. Ik weet dat dat klinkt als discriminatie, maar het werkt beide kanten op. Onze artsen weten niet genoeg over weerwolven om ze te kunnen behandelen. En zij willen niet naar onze artsen toe komen of met ons samenwerken. Zij begrijpen net zo weinig van ons als wij van hen. Dat betekent niet dat er iets mis is met ze. Ze zijn gewoon beter af – en gelukkiger – bij hun eigen soort.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Derek is gelukkig waar hij nu is.’

‘Derek is een goeie jongen, Chloe. Dat is hij altijd al geweest. Verantwoordelijk, volwassen... Kit grapte altijd dat hij op sommige dagen liever tien Dereks zou willen dan één Simon. Maar nu komt de wolf in hem naar boven, en hij worstelt ermee. Ik heb van het begin af aan tegen Kit gezegd...’ Hij slaakte een zucht en schudde zijn hoofd. ‘Ik wil maar zeggen dat ik weet dat Derek een gewone jongen lijkt.’

Gewoon? Daar had ik om kunnen lachen. Ik geloofde niet dat ook maar iemand Derek ooit voor een gewone jongen zou aanzien.

‘Maar je moet goed onthouden dat Derek anders is. Je moet voorzichtig met hem zijn.’

Ik was het spuugzat om steeds te moeten horen hoe gevaarlijk Derek was. Anders, ja, dat was hij zeker, maar dat gold ook voor minstens tien jongens die ik van school kende: jongens die opvielen, die zich anders gedroegen dan anderen, die volgens hun eigen regels leefden. Natuurlijk kon hij gevaarlijk zijn met die bovenmenselijke kracht van hem. Maar was hij daardoor erger dan Tori met haar onbeheersbare toverkracht? Van Tori was bekend dat ze een paar keer had geprobeerd me te verwonden, maar behalve de jongens had niemand me ooit gewaarschuwd dat ik bij haar uit de buurt moest blijven.

In tegenstelling tot Tori deed Derek zijn uiterste best om zijn krachten in de hand te houden. Maar niemand onderkende dat. Ze zagen Derek helemaal niet staan. Het enige wat ze zagen was een weerwolf.