21

 

 

Voor wie waren we op de vlucht? Ik had genoeg horrorfilms gezien om te weten dat dat gehuil afkomstig was van een wolf, en in de staat New York kwamen geen wilde wolven meer voor. Dat betekende dat het een weerwolf was.

Liam en Ramon, de twee die laatst hadden geprobeerd Derek te pakken te krijgen, hadden gezegd dat de hele staat het territorium was van de Roedel, die elke weerwolf die zonder toestemming hun terrein betrad opspoorde en doodde. Ze waren duidelijk niet erg grondig geweest, want Derek woonde hier al zijn hele leven. Hadden ze hem nu dan toch gevonden?

En als het de Roedel niet was, wie had er dan gefloten? Volgens Andrew huurde de Edison-groep nooit weerwolven in. Had hij het mis? Als je iemand zocht die vermiste proefpersonen kon opsporen, dan was een weerwolf de beste bovennatuurlijke bloedhond die je kon bedenken.

Op dat moment deed het er niet toe. Derek wist wie er had gefloten, en al kon hij het me niet zeggen, alles wat hij deed wees erop dat er problemen dreigden en dat we alleen maar konden hopen dat we die voor konden blijven.

‘Daarginds is een beekje,’ zei ik, wijzend. ‘Als degene die we proberen af te schudden een weerwolf is, dan kan het water ons spoor verbergen, toch?’

Hij antwoordde door die kant uit te rennen.

 

Het beekje was maar een zielig stroompje, maar het was genoeg om ons spoor te verbergen. Terwijl we door de bedding renden, werd die steeds dieper; de oevers aan weerszijden veranderden in lage kliffen. Als we doorliepen zouden we misschien vast komen te zitten.

Derek ging voorop en klauterde de oever van het beekje op, met mij in zijn kielzog; mijn drijfnatte sportschoenen gleden weg in de modder toen ik me aan wortels vastklampte om mezelf omhoog te trekken. Ik bewoog zo geruisloos als ik kon, wetend dat andere weerwolven net zo’n scherp gehoor hadden als Derek.

We renden langs de oever tot we een dicht stuk bos bereikten. Derek duwde me naar een open plek in het midden. Hij liet zich op zijn buik zakken, met zijn voorpoten naar voren en zijn kop en staart naar beneden. Hij probeerde terug te veranderen in zijn menselijke gedaante. Na het een paar minuten grauwend van inspanning te hebben geprobeerd gaf hij het op.

‘We kunnen hier niet blijven,’ zei ik. ‘Als het een weerwolf is...’

Hij gromde ter bevestiging.

‘Dan pikt hij uiteindelijk ons spoor weer op. Zo groot is dit bos niet.’

Weer een grom. Weet ik.

‘Ik denk dat het huis die kant op is.’

Hij schudde zijn kop en wees met zijn snuit een beetje verder naar links.

‘Oké, mooi,’ zei ik. ‘Dan moeten we dus gewoon...’

Hij verstrakte weer, hief zijn snuit op en draaide met zijn oren. Ik ging op mijn hurken naast hem zitten. Hij bleef snuffelen en gromde diep in zijn keel, alsof hij een geur had opgevangen die hij niet meer kon terugvinden. Uiteindelijk duwde hij me naar een opening tussen de bomen met een geluid waarvan ik aannam dat het ‘rennen’ betekende, maar toen ik naar voren schoot zette hij zijn tanden in de achterkant van mijn jas.

‘Langzaam lopen?’ fluisterde ik. ‘Stilletjes?’

Een grom. Ja.

Hij glipte langs me heen en deed een pas naar voren. Toen nog een. Er schoof een wolk voor de maan en het werd pikdonker in het bos. We bleven staan. Rechts van ons knapte een takje. Derek draaide zich zo snel om dat hij tegen me op botste; hij duwde me terug terwijl ik uit alle macht probeerde op de been te blijven, en hapte naar me toen ik niet snel genoeg in beweging kwam.

Terwijl ik me terugtrok naar de open plek zag ik aan de rand ervan een donkere gestalte. Weer knapte er een takje. Derek duwde tegen de achterkant van mijn benen, net zo lang tot ik me aan de andere kant van de open plek bevond, en spoorde me vervolgens aan het dichte struikgewas in te kruipen.

‘Ik kan niet...’ fluisterde ik.

Hij hapte en gromde. Jawel, dat kun je wel.

Ik liet me op mijn knieën zakken en kroop de struiken in, met mijn handen voor me uit om de weg vrij te maken. Iets meer dan een meter verder stuitte ik op een boom. Aan weerszijden werd mijn pad versperd door dichte struiken. Ik draaide me om om tegen Derek te zeggen dat ik niet verder kon, maar hij was aan de rand van mijn holletje blijven staan en blokkeerde de opening met zijn achterhand.

De wolken werden dunner, en op het pad werd opeens een gedaante zichtbaar. Het was een wolf, die net zo zwart was als Derek. Hij leek op ons af te zweven, geruisloos als mist die langzaam maar gestaag oprukt.

Eindelijk schoven de wolken voor de maan vandaan, maar de wolf was nog steeds van zijn snuit tot aan zijn ogen gitzwart. Wel viel me op dat er bleke strepen op zijn flank zaten. Toen ik mijn ogen samenkneep zag ik dat daar geen haar groeide en dat de onbedekte huid roze en rimpelig was van de verse littekens. Die littekens had ik een paar dagen eerder nog gezien.

‘Ramon,’ fluisterde ik.

Derek grauwde; hij borstelde, zijn staart werd dik en hij ontblootte zijn tanden. Maar de andere wolf kwam langzaam maar zeker naderbij. Uiteindelijk rende Derek brullend op hem af.

Ramon bleef staan. Hij deinsde niet terug. Gromde niet eens. Hij bleef gewoon staan waar hij stond, tot Derek bijna bij hem was, en toen maakte hij een schijnbeweging en rende recht op mij af.

Derek probeerde te stoppen, maar hij had veel te veel snelheid en schoot door, de struiken in.

Terwijl Ramon op me af stormde probeerde ik uit alle macht weg te komen, maar het struikgewas was te dicht. Gelukkig was het voor hem ook te dicht, en hij kwam niet veel verder dan Derek, net zo dichtbij dat ik de stank van zijn adem kon ruiken terwijl hij dieper de struiken in probeerde te dringen.

Toen kefte hij verschrikt en vloog achteruit, want Derek had zijn tanden in zijn achterlijf gezet. Ramon rukte zich los en viel naar hem uit. Derek dook weg en rende langs Ramon heen om de ingang van mijn schuilplaats te blokkeren.

Even zag ik alleen Dereks staart. Toen zag ik ergens opzij van me Ramon, die achteruitliep en om Derek heen probeerde te turen alsof hij de situatie probeerde in te schatten.

Hij deed een uitval naar links. Derek sprong die kant op, happend en grauwend. Ramon maakte een schijnbeweging naar rechts. Derek blokkeerde hem. Weer naar links. Weer geblokkeerd. Het was net als die avond op de speelplaats, toen Liam om Derek te pesten had gedaan alsof hij mij wilde pakken en hem had uitgelachen wanneer hij reageerde.

‘Hij plaagt je,’ fluisterde ik. ‘Hij probeert je uit te putten. Trap er niet in.’

Derek gromde. Hij verstijfde, alsof hij zijn poten op slot zette. Maar het hielp niet. Telkens wanneer Ramon een uitval naar me deed, sprong Derek happend en grauwend op.

Uiteindelijk werd Ramon het spelletje beu en rende hij recht op Derek af. Ze botsten met een krakende klap op elkaar en rolden over de grond, bijtend, grauwend, grommend, en keffend wanneer tanden wegzonken in vlees.

Mijn hand verstrakte om mijn stiletto. Ik wist dat ik iets moest doen. Me in het strijdgewoel moest begeven. Derek moest beschermen. Maar dat kon ik niet. Toen Derek en Liam laatst met elkaar op de vuist waren gegaan, was het zo snel gegaan dat ik niet durfde in te grijpen. Maar eigenlijk was dat nog langzaam vergeleken bij dit: een woeste bal van haar en razernij die over de open plek rolde, één grote massa zwarte vacht, blikkerende tanden en bloedspatten.

Ik moest iets doen, want Derek had één grote handicap: mijn aanwezigheid. Hij leek niet te kunnen vergeten dat ik er was, en telkens wanneer Ramon mijn kant op kwam, hield Derek op met vechten om weer tussen hem en mij post te vatten.

Ik wilde tegen hem zeggen dat hij niet aan mij moest denken. Ik redde me wel; ik zat diep weggedoken in het struikgewas, ik was gewapend en Ramons partner Liam was nergens te bekennen. Maar ik wist dat het niet zou helpen. Zijn beschermingsinstinct was sterker dan zijn gezonde verstand.

Ik stond op, reikte zo hoog als ik kon en greep de onderste tak vast van de boom die achter me stond. Mijn gehechte arm protesteerde, maar ik besteedde er geen aandacht aan. Ik klauterde naar boven. Klimmen was het probleem niet. Het moeilijkste was om niet telkens wanneer ik gegrom of gekef hoorde naar beneden te kijken.

Uiteindelijk zat ik zo hoog dat Ramon me niet kon bereiken. Ik riep naar Derek dat ik veilig was. Natuurlijk moest hij toch zelf even kijken, wat hem een hap haar uit zijn nek kostte. Maar zodra hij zag waar ik was stortte hij zich met volle overgave op het gevecht.

En toch: hoe groot Derek ook was, hij was geen partij voor een ervaren, volwassen weerwolf. Toen hij Liam was tegengekomen was hij snel weggerend, omdat hij wist dat hij in het nadeel was. Derek mocht dan een tikkeltje arrogant zijn, hij was niet overmoedig. Als hij een gevecht niet kon winnen, had hij er geen enkel probleem mee om te vluchten.

Deze keer kon hij echter niet vluchten.

Ik omklemde mijn mes en kroop over de tak tot ik me boven de vechtende wolven bevond.

Over overmoedigheid gesproken...

Ik veranderde van gedachten en voelde een steek van schuldgevoel omdat ik zoiets stoms zelfs maar had overwogen. Als ik me boven op hen liet vallen, mocht ik van geluk spreken als ik Derek niet de dood in joeg terwijl hij mij probeerde te redden.

Ik vond het vreselijk om als een hulpeloze heldin werkeloos toe te zien. Maar ik wás ook hulpeloos tegenover Ramon. Ik had geen bovenmenselijke kracht of bovenmenselijke zintuigen of scherpe tanden of klauwen of magische krachten.

Hou op met zeuren over wat je allemaal niet hebt. Je hersens werken toch nog?

Onder de omstandigheden wist ik dat zo net nog niet.

Gebruik ze gewoon. Denk na.

Ik staarde naar het gevecht en pijnigde mijn hersens om een plan te bedenken. Opeens besefte ik dat ik Ramon kon herkennen aan zijn littekens. Als ik...

De littekens.

Ik boog me naar voren, zo ver als ik maar durfde.

‘Derek! Zijn zij! Waar hij die littekens heeft...’

Ik zocht verwoed naar een manier om uit te leggen wat ik bedoelde zonder het plan aan Ramon te verraden, maar ik hoefde al niets meer te zeggen. Derek wrong zich in een moeilijke bocht en beet in Ramons flank. Omdat daar geen beschermende laag vacht zat, zonken zijn tanden meteen weg in het vlees. Ramon jankte. Derek rukte zijn kop naar achteren en scheurde een flinke hap uit Ramons flank.

Het bloed spoot eruit. Derek danste achteruit weg en liet de lap vlees vallen. Ramon viel aan, maar zijn achterpoot wilde niet meewerken. Derek ontweek Ramon en beet hem opnieuw in zijn flank.

Ramon brulde het uit van pijn en woede, en draaide zich met een ruk los uit Dereks greep. Het bloed spatte alle kanten op toen hij om Derek heen rende en hem bij zijn nekvel greep. Ze vielen op de grond, maar Derek stribbelde hevig tegen en haalde net zo lang uit met zijn klauwen tot hij de open wond in Ramons flank raakte. Een hoog gekef van Ramon en Derek was vrij. Snel trok hij zich terug naar de oever van het beekje. Het was minstens vijf meter naar beneden en ik riep naar hem, maar hij bleef achteruitlopen.

Borstelend en grauwend dook Ramon op hem af. Toen klonk er gefluit, waardoor hij zich bedacht. Liam. Ramon brak zijn aanval af, gooide zijn kop in zijn nek en jankte luid. Derek sprong boven op hem. Ramon brak zijn gehuil af en wierp Derek van zich af, waarna hij hem langzaam maar zeker achteruit dwong in de richting van...

‘Derek! De afgrond!’

Deze keer keek hij op, recht in mijn ogen. Maar hij bleef niet staan; hij liep gewoon verder achteruit, met zijn blik weer strak op Ramon gericht.

Op het laatste moment dook Derek naar links, rende om Ramon heen en raakte hem recht in zijn gewonde flank. Ramon vloog door de lucht. Derek sprong boven op hem. Weer zette hij zijn tanden in die bloederige vleesmassa. Ramon stootte een onaards gehuil van pijn uit.

Ramon slaagde erin overeind te krabbelen, met zijn rug naar de afgrond toe. Derek viel naar hem uit. Ramon deinsde terug. Op het allerlaatste moment zag hij de dreigende afgrond en probeerde hij te voorkomen dat hij zou vallen, maar Derek stootte met zijn kop tegen zijn gewonde flank, waardoor hij over de rand van de hoge oever tuimelde.

Ik klom uit de boom en rende op Derek af, die op de rand van de oever naar Ramon stond te kijken. De weerwolf was nog bij bewustzijn en probeerde moeizaam overeind te komen, maar een van zijn voorpoten maakte een lelijke, onnatuurlijke hoek.

Daar klonk het gefluit weer. Derek draaide zich met een ruk om, stootte tegen mijn benen en duwde met zijn snuit tegen me aan ten teken dat ik in beweging moest komen.

‘Is dat Liam?’ vroeg ik.

Hij liet zijn snuit zakken bij wijze van bevestiging.

Ik dacht niet te veel na over de vraag waarom Liam nog in zijn menselijke gedaante was. Ook zo was hij nog een tegenstander van formaat. Het enige voordeel van het feit dat hij geen wolf was, was dat hij ons dan minder gemakkelijk zou kunnen opsporen.

‘Het kwam uit de richting van het huis,’ fluisterde ik onder het rennen. ‘We kunnen beter naar de weg gaan. Weet jij waar...’

Hij antwoordde door langs me heen te stuiven. We renden nog een paar minuten door, maar ik raakte telkens achterop. Hij rende terug en ging weer achter me lopen.

‘Sorry,’ fluisterde ik. ‘Ik zie niets en ik struikel telkens...’

Hij kapte me af met een grom. Weet ik. Loop nou maar.

Ik ging voorop en lette op Derek, die me een tikje tegen mijn benen gaf, telkens wanneer ik uit de koers dreigde te raken. Eindelijk zag ik licht tussen de bomen door. Derek spoorde me aan ernaartoe te rennen, en...

‘Je maakt wel een hoop kabaal, hè pup?’ galmde Liams lijzige stem door het bos.

Derek gooide me omver. Ik viel met een klap op de grond, mijn kin schraapte over het zand en ik kreeg er een mondvol van binnen. Ik probeerde op te staan, maar Derek stond al over me heen. Ik streek met mijn tong langs mijn tanden om te controleren of die er nog allemaal zaten.

Derek blies zijn adem door zijn neus naar buiten en duwde even zijn snuit in mijn nek. Dat vatte ik maar op als een verontschuldiging, of het nu zo bedoeld was of niet.

‘Uitkomen, uitkomen!’ zei Liam zangerig.

Derek duwde me een bosje in dat zo klein was dat we heel dicht tegen elkaar aan moesten zitten, en ik kreeg allemaal haren in mijn mond. Toen ik hem meer ruimte wilde geven, grauwde hij naar me ten teken dat ik me niet moest bewegen. Ik ging zitten en hij drukte zich tegen me aan in een poging zijn hele lijf in het bosje te persen, tot hij zowat bij me op schoot zat.

Hij tilde zijn kop op om de wind te proeven. Die kwam uit dezelfde richting als Liams stem, en dat betekende dat hij ons niet kon ruiken.

Ik sloot mijn ogen om beter te kunnen luisteren. Ik voelde het razendsnelle bonzen van Dereks hart. Het mijne klopte kennelijk net zo snel, want hij duwde tegen mijn arm tot ik opkeek, recht in zijn bezorgde ogen.

‘Ik mankeer niets,’ fluisterde ik.

Hij verschoof een beetje in een poging mijn benen te ontzien. Toen hij in beweging kwam streek mijn hand over een natte plek in zijn vacht. Ik keek naar mijn vingers en zag dat ze kleverig waren van het bloed.

‘Je bent...’

Hij viel me met een grom in de rede. Het gaat wel. Stil nu.

Ik probeerde te kijken hoe ernstig hij gewond was, maar hij verschoof weer, deze keer om me tegen de grond gedrukt te houden.

We bleven stilletjes zitten luisteren. Zijn oren draaiden alle kanten op, en heel af en toe trilden ze, alsof hij een geluid opving. Maar in plaats van te verstrakken begon hij zich te ontspannen.

‘Gaat hij weg?’ fluisterde ik.

Hij knikte.

Ik maakte het me gemakkelijk. Het viel niet mee om voor je leven te vrezen als je een wolf van honderd kilo bij je op schoot had. Het was merkwaardig troostend. Zijn lijf was lekker warm, zijn vacht was heerlijk zacht en zijn hartslag was rustgevend, en al met al moest ik met mijn ogen knipperen om wakker te blijven.

‘Is hij weg?’ fluisterde ik.

Derek schudde zijn kop.

‘Hoe lang moeten we hier...’

Derek verstijfde. Ik tuurde in het donker, maar toen ik een blik op Derek wierp, zag ik dat hij niet de houding had van een jachthond met wild in de neus. Zijn kop was nog gebogen. Zijn ogen waren groot en hij verroerde zich niet.

Toen voelde ik het. Zijn spieren trokken krampachtig.

‘Je moet terugveranderen,’ fluisterde ik.

Hij gromde gespannen, en er verscheen een bezorgde blik in zijn ogen.

‘Geen punt. Het duurt altijd even na de eerste tekenen, toch? We hebben nog tijd genoeg om terug te gaan naar het huis. Dan kun je daar veranderen...’

Hij begon te schokken, en zijn voorpoten schoten naar voren. Hij viel op zijn zij, alle vier zijn poten verstijfden, zijn kop bewoog met een ruk naar achteren en zijn ogen rolden wild in hun kassen.

‘Rustig maar. Zo is het eigenlijk beter. Laat het maar gewoon gebeuren.’

Niet dat hij veel keus had. Ik kroop over hem heen, zodat ik buiten het bereik van zijn wild rondzwaaiende klauwen was. Op mijn hurken ging ik achter hem zitten om over zijn schouders te wrijven en tegen hem te zeggen dat hij het prima deed, dat alles in orde was.

Hij liet zijn kop zakken, maar opeens vloog die met een luid gekraak van botten naar achteren. Hij kefte hoog, waarop hij met een grauw probeerde stil te zijn, maar de stuiptrekkingen volgden elkaar steeds sneller op, en bij elke schok ontsnapte hem een zacht gejammer. Toen het eindelijk ophield bleef alles om ons heen stil. Maar ik wist dat Liam het had gehoord.

Ik boog me over Derek heen en fluisterde hem bemoedigend toe in de hoop dat hij dan eventuele geluiden die Liam zou maken niet zou horen; anders zou hij misschien in paniek raken. Maar al snel hief Derek met een ruk zijn kop op en wist ik dat Liam eraan kwam.

Dereks verandering was al een heel eind gevorderd: zijn snuit werd korter, zijn oren zakten naar beneden en zijn haar groeide terwijl zijn vacht zich terugtrok. Ik bracht mijn lippen vlak bij zijn oor. ‘Gewoon doorgaan, goed? Ik regel het wel.’

Hij verstijfde en maakte een geluid waarvan ik wist dat het een nee was. Ik stond op. Hij wilde mijn voorbeeld volgen, maar een nieuwe stuiptrekking kreeg hem in zijn greep.

‘Ik red me wel,’ zei ik, terwijl ik mijn mes trok. ‘Ik zal niets stoms doen. Je bent er bijna. Ik leid hem af tot het helemaal voorbij is.’

‘Nee!’ Zijn stem klonk onduidelijk, keelachtig.

Ik draaide me om. Hij wilde mijn been vastpakken, maar zijn vingers waren nog maar knobbelige stompjes en ik kon me makkelijk losrukken. Zonder om te kijken rende ik de struiken uit.