33
Derek had nog meer vragen aan Andrew. Hij vroeg naar die avond bij Andrews cottage. Andrew gaf toe dat hij eraan had meegewerkt om zijn ontvoering in scène te zetten en dat zijn groep zich had voorgedaan als de Edison-groep. Het was allemaal nep geweest – ze hadden ons zelfs de kans gegeven een radio te gappen, zodat we het nieuws van zijn ‘ontsnapping’ zouden horen. Ze hadden zich opgeworpen als onze redders, zodat ze ons voor onze eigen veiligheid konden opsluiten.
Simon kwam binnengerend en gooide een stuk touw op de grond. ‘Zijn mobieltje. Dan kunnen we pa bellen. Doorzoek zijn zakken.’
‘Het ligt in het nachtkastje naast mijn bed,’ zei Andrew. ‘En je hebt er niets aan. De ontvangst is ontzettend onbetrouwbaar, en nu heb ik al de hele avond geen bereik meer. Ik denk dat iemand een blokkade om het huis heeft aangebracht.’
‘Ik geloof je niet op je woord,’ zei Simon.
‘Dat verwacht ik ook niet.’
Inderdaad, we hadden geen bereik. Zelfs stiekem het dak op sluipen hielp niet.
Dus wat dat betrof sprak Andrew de waarheid. Maar hoe zat het met de rest van zijn verhaal? Waren zijn mensen inderdaad in de buurt om de wacht te houden? Of was dat gewoon de zoveelste leugen om te voorkomen dat we zouden weglopen?
We bonden Andrew vast en stopten een prop in zijn mond, waarna we hem in de kelder opsloten. We pleegden overleg.
Het verbaasde niemand dat Tori ervandoor wilde gaan. Simon was het met haar eens. Allebei wilden ze geen seconde langer blijven dan nodig was. We moesten weg, en als we werden gepakt? ‘Nou,’ zei Tori, ‘wat willen ze dan doen? Ons doodschieten?’ Het punt was dat ze dat misschien inderdaad zouden doen.
Wij geloofden niet dat Russell in zijn eentje had gehandeld. Had hij samengewerkt met Gwen? Of waren er nog meer bij betrokken? Hoeveel mensen binnen deze groep zouden stiekem blij zijn als wij dood waren – een gemakkelijke oplossing voor het dilemma van ons hinderlijke bestaan?
En zelfs als ze ons niet dood wilden hebben: als we met z’n vieren werden betrapt terwijl we met onze rugzakken door het bos slopen, zou er geen twijfel bestaan over wat we van plan waren. Dan zouden we onze kans om te ontsnappen verspelen.
Dus moest één van ons op verkenning gaan. Maar wie? Bij Derek was de kans het grootst dat hij zou worden gedood als hij werd betrapt. Tori kon nog zo ongelovig kijken wanneer we suggereerden dat we in levensgevaar verkeerden, ze bood zich ook niet aan als vrijwilliger. En Derek wilde niet eens nadenken over de mogelijkheid om Simon of mij te laten gaan.
We ruzieden wat. Toen splitsten we ons op: Derek en Simon gingen naar beneden om te proberen meer informatie uit Andrew los te peuteren, en Tori besloot nog eens te gaan zoeken op Andrews laptop om te controleren of we niets over het hoofd hadden gezien, iets wat zijn beweringen kon staven of ondermijnen.
Terwijl zij zocht ging ik op mijn knieën zitten om te proberen Liz op te roepen. Zij zou de ideale oplossing zijn voor ons probleem, want zij zou ongemerkt naar buiten kunnen glippen om te kijken of het huis werd bewaakt. Ik zorgde er goed voor dat ik me alleen op haar concentreerde en duidelijk haar naam riep, zodat ik niet per ongeluk Royce of dokter Banks zou oproepen. Er was nog iemand met wie ik heel graag contact zou willen opnemen – mijn moeder – maar daar mocht ik nu niet over nadenken. Zelfs als ik haar kon vinden geloofde ik nooit dat ik haar lang genoeg zou kunnen vasthouden om haar op onderzoek uit te sturen.
Dus riep ik Liz aan. En nog een keer, en nog een keer, maar ik voelde helemaal niets, nog geen trilling.
‘Is Derek bij jullie?’
Ik schrok op. Simon kwam binnen. Ik kwam overeind.
‘Ik dacht dat hij bij jou was,’ zei ik.
‘Nee. Ik moest mijn bloedsuiker controleren van hem, en toen ben ik een tussendoortje gaan halen, maar toen ik terugkwam was alleen Andrew er nog.’
‘Ik help je wel met zoeken.’
Ik vond Derek op het dak, waar hij stond te kijken, luisteren en ruiken in een poging een teken op te vangen van mensen die het huis bewaakten.
‘Ja, goed idee, hoor,’ zei ik. ‘Degene van wie het het meest waarschijnlijk is dat ze hem zullen neerknallen staat rechtop op het dak, waar ze hem gemakkelijk op de korrel kunnen nemen.’
‘Ze zien me toch niet.’
Toen ik hem streng aankeek zuchtte hij alsof ik van een mug een olifant maakte, maar hij ging toch zitten en vroeg: ‘Is het nou goed?’
‘Ik denk niet dat het veilig voor je is om hier te zijn.’
‘Een paar minuten nog maar.’ Hij trok zijn jas uit en hield hem naast zich. ‘Kom hier maar zitten, tussen mij en de schoorsteen in. Daar ben je veilig.’
‘Over mezelf maak ik me niet zo’n zorgen.’
‘Er gebeurt niks met me.’
‘Hoe kun je dat nou weten? Misschien hebben ze wel nachtkijkers, precisiegeweren...’
Zijn mondhoeken trilden, en ik zette me schrap voor de opmerking: ‘Jij kijkt te veel films.’ Hij zei het niet hardop, maar ik wist dat hij het dacht.
‘Je komt niet naar binnen, hè?’
‘Jawel, straks. Ga nou maar even zitten. Ik wil met je praten.’
‘En ik wil dat je naar binnen komt. Daar kunnen we ook praten.’
‘Ik ruik helemaal niemand. Volgens mij liegt Andrew.’
‘Alsjeblieft, Derek? Kom je naar binnen?’
‘Zo meteen.’
Ik draaide me om en liep weg.
‘Chloe...’
Ik hoopte dat hij achter me aan zou komen. Maar ik wist dat hij dat niet zou doen. En ik had gelijk.
‘Gevonden,’ zei ik toen ik Simon boven op de overloop tegenkwam. ‘Op het dak.’
‘Op het dak? Je hebt toch wel tegen hem gezegd dat hij niet goed wijs is?’
‘Ik heb hem gevraagd of hij naar binnen wilde komen. Dat wilde hij niet.’
‘Omdat hij vindt dat hij doet wat het beste is. Voor iedereen behalve voor hemzelf, bedoel ik. Er komt nog een dag dat hij...’ Simon haalde zijn handen door zijn haar. ‘Ik kan tegen hem praten. Ik kan tegen hem tekeergaan. Het dringt gewoon niet door. Hij is niet suïcidaal. Het is niet zo dat het hem niet kan schelen of hij blijft leven of niet. Alleen...’
‘Het is geen prioriteit.’
‘Niet als het betekent dat hij ons niet kan beschermen. En hij kan nog zo vaak zeggen dat het zijn wolvenkant is, die twee weerwolven die jullie zijn tegengekomen gingen ook niet bepaald tot het uiterste om elkaar te beschermen, of wel soms?’
‘Nee.’
Hij slaakte een zucht. ‘Ik weet misschien wel een manier om hem naar binnen te krijgen. Maar ik zou er niet te veel op rekenen als ik jou was.’
‘Oké.’
Simon was weg, en ik wist wat er moest gebeuren. Over een paar uur werd het alweer licht, en we zaten als een stel konijntjes gebiologeerd naar het licht van de koplampen te staren en te wachten tot de auto ons zou raken. We moesten weten of het terrein inderdaad werd bewaakt, en er was maar één manier om dat goed te controleren.