Het was opnieuw voorjaar. Een jaar geleden had Margaret haar zoon de brief gegeven en was hij de oceaan overgestoken op zoek naar de man die zijn vader was. De groene heuvels van Hrossey waren bezaaid met pasgeboren lammeren en op de kliffen ten zuiden van Walvisrug bloeiden de bosviooltjes weelderig in de milde zon. Creidhe was moe van het weven. Ze had een aantal dikke, eenvoudige dekens gemaakt en een wandkleed voor een edelman in Rogaland. Eyvind zou daar de komende zomer met een afvaardiging naartoe varen om met de jarls in dat gebied een handelsovereenkomst te bespreken. Ze had het wandkleed niet zelf ontworpen; de gave voor bijzondere ontwerpen had haar in de steek gelaten. Ze zocht niet meer naar nieuwe, aparte kleuren en maakte geen ingewikkelde randen meer op het smalle weefgetouw. Ze weefde alles wat Margaret haar opdroeg en het resultaat was altijd even vakkundig en mooi gedaan, maar er was geen eigen ontwerp meer bij. Het deel van haarzelf dat ze na de dood van Wachter verloren had, was ook het deel dat die magische werkstukken had geschapen. Het had zelfs geen zin het nog te proberen, want het lukte niet meer. Nu had ze pijn in haar rug en haar ogen waren vermoeid van het eentonige werk. Ze was bezig met een eenvoudige deken in de natuurlijke roomkleur van Margarets grootste kudde schapen en ze hoefde er alleen maar op te letten dat het een gelijkmatig weefsel werd. Creidhe stond op, rekte zich uit en liep naar de woonkamer van Margarets huis. Het huis van Margaret en Ash. Ze moest er nog steeds aan wennen dat ze nu getrouwd waren en het was nog erg ongewoon om Margaret gelukkig te zien. De twee mensen die zo lang als meesteres en bediende onder één dak hadden gewoond, waren erg veranderd. Ze gedroegen zich als jonge geliefden: ze grepen in het voorbijgaan elkaars hand vast, glimlachten verlegen of fluisterden woordjes. Creidhe had een warme blos over Margarets hooghartige gezicht zien kruipen wanneer Ash haar met zijn ernstige, grijze ogen aankeek met een blik die hevige begeerte uitdrukte. Ze ontvingen Creidhe nog net zo hartelijk als vroeger, ze maakten zich evenveel zorgen over haar als haar ouders, maar als Creidhe zich verontschuldigde en terugging naar huis, was duidelijk te merken dat die twee mensen blij waren weer alleen te zijn - afgezien van de tactvolle bedienden, die geen toezicht nodig hadden. De manier waarop Margaret en Ash met elkaar omgingen, elkaar aankeken en met elkaar praatten, verried hoe sterk de band tussen hen was geworden. Creidhe was blij om hen, maar ze had het er ook moeilijk mee. Margaret en Ash brachten haar steeds weer in herinnering hoe heerlijk het was de perfecte levensgezel te hebben gevonden en hoe verschrikkelijk het was die te moeten missen. Ze had erg haar best gedaan om niets meer te voelen; ze had geprobeerd zo te zijn als Margaret vroeger was, kalm en afstandelijk, en de dagen zonder verdriet of vreugde te voelen voorbij te laten gaan, maar dat was haar niet gelukt. Er was maar iets heel onbelangrijks voor nodig, bijvoorbeeld Sam en Brona die bij de haard lachten om een grapje, of haar vader die zijn pasgeboren zoon in zijn armen hield alsof het kind meer waard was dan al het goud in een drakenhol, of Ash die met zijn werkhand teder over Margarets glanzende kastanjebruine haar streelde, om haar verdriet zo te verhevigen dat ze dacht dat ze zou instorten, in kleine stukjes uiteen zou vallen, omdat het te zwaar was om nog langer te dragen.

Een heel jaar. Ze zag dat haar familie had verwacht dat het inmiddels wat beter met haar zou gaan, dat ze zou beginnen te vergeten. Maar het leek wel of alles wat er gebeurde het erger maakte, juist moeilijker om te vergeten. De geboorte van haar broertje Eirik was een blijde gebeurtenis geweest. Toen Creidhe haar moeder meer in het algemeen had verzekerd dat de Zeehondenstam haar geen kwaad wilde doen, was de bevalling kalm en soepel verlopen. Eirik was een stevige, gezonde blonde jongen, die leek op zijn vader, de wolvenvachtdrager, maar hij deed Creidhe denken aan de manier waarop Wachter voor zijn tere broertje had gezorgd, en aan het feit dat Thorvald hem met zijn mes de kans had ontnomen om ooit op dezelfde manier van zijn eigen zoon of dochter te houden. Na haar thuiskomst had ze zich een tijdje vastgeklampt aan de hoop dat ze zwanger was, maar dat bleek niet zo te zijn. Toen haar maandelijkse bloeding kwam, op tijd, had ze zich zo ellendig gevoeld dat ze Brona bijna de hele waarheid had verteld, alleen maar om Wachters naam te kunnen uitspreken. Maar ze had het niet gedaan; Brona was gelukkig en daarom was Sam gelukkig, en ze wilde hun welverdiende geluk niet bederven. Wat haar was overkomen, had niets met hen te maken; bovendien had ze het gevoel dat ze de waarheid diep vanbinnen moest koesteren om niet het gevaar te lopen dat haar herinneringen zouden verbleken en verdwijnen, want die waren het enige wat ze nog had. Met haar tas naast zich ging ze op de stoep zitten om zich in de middagzon te warmen. Zo meteen zou ze naar huis gaan; het was een mooie dag om te lopen en de eenzame wandelingen tussen het langhuis van haar familie en Margarets huis brachten een beetje verlichting. Onder de weidse lucht en met de zacht ruisende muziek van de zee in haar oren en de glooiende heuvels om zich heen werd het haar steeds weer duidelijk hoe nietig ze was in de allesomvattende herinneringen van de voorouders, hoe klein en onbeduidend haar verdriet in het lange verhaal van de geschiedenis van haar volk. Het bracht haar geen troost, maar het bracht haar telkens een stapje dichter bij de aanvaarding van haar lot. Ze kon er nog niet in berusten, want dat betekende dat ze niet langer hoopte, en waar moest ze dan nog voor leven? Eerst had ze gedacht dat ze geen hoop meer had, maar dat was niet waar, want waarom had ze, als ze echt alle hoop opgegeven had, dan nog de moeite genomen naar huis te gaan? Waarom was ze dan niet van een klif gesprongen of had ze geen mes op haar pols gezet om voor eens en altijd een eind aan haar verdriet te maken?

Er waren natuurlijk redenen geweest om door te gaan, zoals de bevalling van haar moeder en het aanstaande huwelijk van Sam en Brona. En ze wilde haar familie niet nog meer verdriet doen, maar ze wist ook dat ze zelfs zonder die redenen haar leven niet wilde beëindigen. Het leven was te kostbaar om er zo minachtend mee om te gaan. Niet een levende man of vrouw, maar de voorouders besloten hoe lang een leven zou duren en als zijzelf nog leefde, ondanks haar grote verdriet, dan moest daar een reden voor zijn. En dat gaf een soort hoop.

Toch had ze de raad van haar zuster Eanna niet opgevolgd, niet helemaal. Ze had de Reis ontrold, bekeken en weer weggeborgen. Ze had haar voorraad gekleurde wolstrengen en naalden aangevuld en haar schaartje geslepen, maar ze had er niet één steekje aan toegevoegd. Voor die taak ontbrak het haar handen aan wilskracht en haar geest aan een idee.

De zon was gul vandaag; de warmte verdreef de pijn in haar rug en bracht haar verkrampte handen tot leven. De schaduwen van de witte wolkjes gleden over de hellingen, rotsachtige toppen en stenen dijk, en glipten weg. Licht... donker... licht... donker... Een meeuw zweefde krassend over haar heen en in de nagalm van dat geluid hoorde ze tot haar ontzetting een geluidloze stem heftig aandringen: Zet hem in je web, nu, nu! Kleine had het geloofd en Wachter had het geloofd en zelfs Eanna, een wijze vrouw die eigenlijk beter had moeten weten, had blijkbaar geloofd dat Creidhe met haar naalden en haar wol over meer dan normale kracht beschikte. Had ze hem kunnen redden? Had ze inderdaad zijn beeld ook alleen maar op het linnen hoeven zetten om te bepalen of hij zijn eigen reis zou voortzetten of door Thorvalds mes zou worden geveld? Creidhe rilde. Ze was geen godin, ook al had Wachter haar zo genoemd. Ze was een vrouw van vlees en bloed, een normale, zwakke, hulpeloze vrouw. En nu was het te laat.

In haar hoofd redeneerde een stem, die van haar zuster, de priesteres, of misschien die van haarzelf, verstandig: Als het te laat is, dan kan het in elk geval geen kwaad meer. Waarom probeer je het niet? Waarom maak je dat waaraan je begonnen bent niet af? Dan heb je tenminste geen tijd verspild toen je al het materiaal voor het werk weefde en verfde en bijeenzocht. Haal het werk te voorschijn. Steek een draad door de naald. Ontdek of je handen een of twee of drie steekjes willen maken. Als je er niet mee doorgaat, is dat een soort dood. Het betekent dat je het leven opgeeft. Ga door met je Reis. Wachter verdient niet minder.

Tot haar grote verbazing merkte ze dat haar vingers haar, nadat ze de geliefde taak zo lang opzij had gelegd, meteen gehoorzaamden. Het kiezen van een kleur, een beginpunt en een patroon gebeurde zoals altijd bij de Reis zonder bewust een keus te maken. Haar handen werkten nog sneller en haar ogen vlogen nog zoekender over het lege deel van de linnen lap dan vroeger, terwijl de beelden die erop zouden verschijnen in haar geest al gevormd waren en alleen wachtten op de naald en de wol om zichtbaar te worden. Ze werkte stug door terwijl de zon daalde in het westen, de wind aanwakkerde en de ooien met de lammeren op hun hielen een schuilplaats zochten voor de nacht. Ze werkte door toen de lucht afkoelde en donkerder werd, tot ze zeeblauw nauwelijks meer van grasgroen kon onderscheiden, laat staan rood van paars. Op een gegeven moment kwam Ash naar buiten om een warme mantel om haar heen te leggen en een lamp naast haar op de stoep te zetten. Even later bracht Margaret soep en brood. Er reed een man op een paard naar het noorden, waarschijnlijk om Eyvind en Nessa de boodschap te brengen dat Creidhe hier de nacht zou doorbrengen. Verder lieten ze haar met rust. Ze was zich nauwelijks meer bewust van de tijd, de plek, de kou en het donker, zo sterk was de aandrang om dit te doen, een aandrang zo hevig als de stille smeekbede van Kleine alweer zo lang geleden, toen ze samen in hun schuilplaats hadden gezeten terwijl boven hun hoofden op Wolkeneiland de strijd werd uitgevochten. Toen Margaret en Ash lang na de avondmaaltijd weer kwamen kijken, lag ze opgekruld op de stoep, met haar wang op een hand. Met haar andere hand drukte ze de borduurlap tegen haar borst. Ze had de wol en de naalden netjes weggeborgen, Creidhe maakte nooit rommel. Ze ademde rustig, haar lange wimpers lagen vredig op haar wangen en ze sliep zo vast als een kind.

Terwijl Ash Creidhe optilde en naar het bed bracht dat zijn vrouw voor haar had opgemaakt, nam Margaret de Reis en de tas mee naar binnen, waar ze niet vochtig konden worden van de dauw. Hoewel Margaret wist dat dit borduurwerk al heel lang Creidhes meest geliefde, geheimste werk was, kon ze zichzelf niet beletten er nu naar de kijken. Toen Ash weer binnenkwam, stond ze bij de tafel waarop ze bij het warme lamplicht de hele lap in al zijn kleurenpracht en wonderbaarlijke, mysterieuze patronen had uitgespreid. Roerloos en verrukt keek ze ernaar. 'Kijk,' zei ze alleen maar. 'Kijk goed.'

Het was allemaal te zien: een levensloop, het verborgen leven van een hart en de zoete, verschrikkelijke en bizarre visioenen van een geest. De kracht, de warmte, de vreugde en het verdriet van een familie. Daarnaast een ver verleden, waarin twee jongens met een jachtmes een snee kerfden in hun arm en een bloedeed aflegden. De beelden gleden door de tijd, maar vormden geen aaneengesloten verhaal. Soms lieten ze niet zien wat echt of mogelijk was, maar het was altijd een waarheid, daar kon niemand die zijn ogen over dit wonderbaarlijke werkstuk liet glijden, aan twijfelen. Daar had je Creidhe, die door de lucht vloog en probeerde de maan aan te raken. Daar stond Thorvald, alleen. Hij was heel zorgvuldig afgebeeld, zijn rode haar wapperde in de wind, zijn ogen stonden somber en hij keek grimmig. Hun boot, de overtocht, hoge kale eilanden in een grote, koude zee. Een van die eilanden lag achter een mistgordijn en er vlogen vogels omheen. En vreemdere dingen: ogen die door struikgewas gluurden, een muur vol schreeuwende gezichten, handen in het water rondom een bootje op de woeste zee.

Creidhe had een stuk opengelaten voordat ze verder was gegaan, alsof een deel van het verhaal nog niet bekend was of nog niet vaststond. Rechts van de lege plek begon wat ze die dag had gedaan. Het was een uitbeelding van zoveel geluk en schoonheid dat Margaret er een brok van in haar keel kreeg: een man en een vrouw die hand in hand vlogen, of zweefden. Hij was donker en mager en zag er nogal verwilderd uit, zij had ronde vormen, blauwe ogen en lang haar dat als een gouden wolk om haar verrukte gezicht danste. Ze hingen in de lucht en werden omringd door allerlei kleine dingen, heerlijke, mooie dingen, alsof Creidhe aan iedereen die goed keek alle wonderen van de wereld wilde laten zien: verschillende soorten vogels, glinsterende vissen, glanzende torren. Een schepsel dat leek op een hond of een kat, of misschien een vos. Margaret herinnerde zich de vossen in Rogaland en dit diertje had dezelfde heldere, waakzame ogen. Bloemen, granen en grassen, kruipend mos en waaierende varens. Paars met roze viooltjes, speenkruid en boterbloemen. Er waren ook door mensen gemaakte dingen bij, zoals een met zwarte inkt geschreven stukje tekst - ook al kon Creidhe zelf niet schrijven - een kledingstuk met een randje in de kleur van de viooltjes, een paar kinderlaarsjes. Omringd door al die mooie dingen keken de twee mensen elkaar aan alsof ze de enige mensen op de wereld waren. Pas daarna, toen de schok bij het zien van dit verbijsterende werkstuk een beetje was weggeëbd, zagen ze nog een figuurtje: onderaan zat met gekruiste benen op een platte steen een haveloos kind te zingen. 'We hebben ons allemaal vreselijk vergist,' fluisterde Margaret, terwijl ze met een vinger over het gouden haar van het gelukkige, zwevende meisje streelde. 'Ze is op dat eiland niet wreed behandeld en misbruikt, ze heeft er de liefde gevonden.'

'Gevonden en verloren,' zei Ash. 'Maar wat is er daar gebeurd?' Hij keek naar het lege stuk, het stuk dat Creidhe had overgeslagen, ik zou het niet weten,' zei Margaret. 'Ze weet het zelf niet of ze wil het niet uitbeelden. Misschien is hij gestorven, of heeft hij haar weggestuurd, maar dat denk ik niet, anders had ze hem niet zo afgebeeld. Ik vermoed dat Eanna hier meer van weet, maar de wijze vrouw houdt wat geheim is voor zich, dat doet ze altijd. In elk geval blijkt hieruit dat Creidhe niet treurt om Thorvald. Wat ze vroeger voor mijn zoon voelde, valt hierbij in het niet. Deze beelden zijn zo sterk dat het lijkt alsof de goden met behulp van haar handen hebben gesproken. Nu begrijp ik waarom ze zo lang heeft gewacht voordat ze ermee verder ging en waarom ze er, toen ze er weer eenmaal aan werkte, niet mee op kon houden tot het voltooid was.' ik vraag me af of het voltooid is,' zei Ash op nadenkende toon.

Na een jaar op de Verloren Eilanden had Thorvald geleerd voorzichtig te zijn. Toch was de boot klaar, net zo'n boot als de Zeeduif, en de mannen popelden om hem op volle zee te proberen. Het stond buiten kijf dat ze dringend behoefte hadden aan contact met andere landen, vooral met de Eilanden van het Licht, die tegenwoordig meestal met hun Noorse naam werden aangeduid: Orkneyjar, Zeehondeneilanden. Ze hadden hout nodig om meer boten te bouwen - hij wist dat Eyvind een overeenkomst voor de levering van hout had gesloten met de jarl in Freyrsfjord - en ijzer van goede kwaliteit. Ze hadden fokvee nodig om wat er in de jaren van de jacht verloren was gegaan weer aan te vullen. Ze hadden nog niet veel om te ruilen, maar dat zou in de toekomst veranderen, daar zou Thorvald voor zorgen. Intussen was het een goed idee om alvast naar andere kusten te vAren en kennis te maken. Eerst zou Thorvald de invloedrijke mannen die hij al kende, zoals Grim en Thord, benaderen. En Eyvind. Niet dat hij zich erop verheugde Eyvind weer te zien, maar die beproeving moest hij een keer ondergaan en hoe eerder, hoe beter, had Niall gezegd. Eyvind zou kwaad zijn, daar kon je donder op zeggen, maar als de Zeeduif de terugreis had volbracht, zou Creidhe alweer een hele poos thuis zijn en zou haar vader tijd hebben gehad om Thorvald zijn daad te vergeven. Weliswaar was Eyvind sterk genoeg om met één zwaai iemand te onthoofden, maar dat betekende nog niet dat hij dat ook zou doen. De wolvenvachtdrager was een leider; ook al was hij woedend omdat zijn dochter weggelopen was, hij zou altijd naar uitleg luisteren. Creidhe was intussen waarschijnlijk getrouwd en in verwachting van een kind, had Ranulf als grapje opgemerkt, en ze zou Thorvald vergeten zijn. Daar had Thorvald geen antwoord op gegeven. Hij moest Eyvind spreken en ook zijn dochter, en wat hij dan zou zeggen, nam meer van zijn gedachten in beslag dan hij wilde.

Ze vertrokken in het voorjaar. Eerst staken ze de zee over naar de Noordereilanden, en vandaar voeren ze in zuidelijke richting door naar de Eilanden van het Licht, waar ze de westkust volgden tot de beschutte baai van Hafnarvagr. Daar lieten ze de Zwaluwvleugel voor anker liggen en vonden ze paarden voor de rit naar het noorden, waar Thorvalds moeder woonde. Thorvald had zijn metgezellen op het hart gedrukt dat ze zich aan een strikte volgorde zouden houden: eerst zouden ze naar zijn moeder gaan, opdat ze niet door anderen van zijn komst op de hoogte zou worden gebracht. Vervolgens zouden ze een boodschap sturen naar Eyvind en Nessa, een formele boodschap van hemzelf als afgevaardigde van de Verloren Eilanden, waarin hij verzocht om een gesprek over een handelsverdrag. En daarna een boodschap naar Creidhe, als haar ouders haar niet al hadden uitgehuwelijkt aan een geschikte edelman en naar Caithness of helemaal naar Rogaland hadden gestuurd. Hij wilde Creidhe onder vier ogen spreken en daar zou hij Nessa om moeten smeken. Het liet hem niet met rust, het irriteerde hem als een jeukende plek, dat verlangen naar haar, de herinnering aan haar, het besef dat hij haar teleurgesteld had. Het feit dat ze hem iets niet wilde vergeven, terwijl hij haar nooit had gevraagd met wat voor verschrikkelijke daad hij hun oude vriendschap dan bedorven had. Hij hoopte dat de tijd, haar leven thuis en de steun van haar familie haar milder hadden gestemd en dat het de oude Creidhe zou zijn die hem in de deuropening van haar ouderlijk huis met open armen en stralende blauwe ogen zou verwelkomen. Op de Verloren Eilanden was er een meisje, de dochter van een van de hoofdmannen in het noorden, dat met haar vader mee naar de laatste twee raadszittingen was gekomen en toen in Helderwater was ondergebracht. Thorvald had nauwelijks een woord met haar gewisseld, maar hij had wel gezien hoe haar ogen hem steeds volgden, met een koele ernstige blik, alsof ze zich een oordeel over hem wilde vormen. Ze had glad donker haar en kalme grijze ogen, en in zijn nabijheid had hij haar nooit zoals andere meisjes zien giechelen of zich opeens verlegen gedragen. Dat beviel hem wel, en hij vond haar aardig. Maar ze was Creidhe niet en dat zou ze nooit worden.

In het begin verliep alles volgens plan. Skapti, Ranulf en Orm slaakten kreten van verbazing over het zachtglooiende landschap, de mooie dikke schapen en de ommuurde akkers met frisgroene gerst en haver. Er woei een felle westenwind die regen beloofde, en Ranulf merkte rillend op dat het weer in elk geval net zo was als thuis. Maar ze vonden het een mooi eiland en verwachtten dat Knut er inmiddels helemaal gewend was, een vrouw had gevonden en er niet over dacht met hen mee terug te gaan.

Ten slotte kwamen ze bij het langhuis van Margaret aan en stegen af op het erf. Thorvald werd opeens zenuwachtig, alsof hij nog steeds de opstandige jongen was die zijn moeder afschuwelijke verwijten naar het hoofd had geslingerd en daarna zonder enige uitleg was vertrokken. Toen Ash in de deuropening verscheen, met een uitdrukking van stomme verbazing op zijn eerlijke gezicht, was Thorvald onvriendelijker dan hij bedoelde.

‘Ik zie dat je hier nog woont, Ash. Zeg alsjeblieft tegen mijn moeder dat ik terug ben en drie reisgenoten bij me heb. Ik hoop dat we hier allemaal kunnen slapen.'

Hij wist niet wat de altijd even bedaarde huisbediende hiervan zou vinden, maar het leek alsof hij een geamuseerde glimlach onderdrukte. Ash kreeg geen kans om iets te zeggen, want Margaret verscheen naast hem in de deuropening en rende even later op een manier die Thorvald niet van haar kende op hem af, en omhelsde hem zoals ze sinds hij klein was niet meer had gedaan. Als het in zijn aard had gelegen, had hij zijn tranen de vrije loop gegeven, zo goed voelde het, zo heerlijk. Hij was zich ervan bewust dat Ash zijn metgezellen begroette alsof hij de heer des huizes was en hen uitnodigde om te blijven zo lang ze wilden, want ze hadden meer dan genoeg ruimte voor gasten.

Thorvald kon niet meer doen dan verbaasd met zijn ogen knipperen voordat zijn moeder hem losliet, naast Ash ging staan en zijn hand pakte alsof ze jonge geliefden waren.

'We zijn getrouwd,' zei ze, met een nieuw soort glimlach die Thorvald, dat moest hij toegeven, blij maakte. 'Dat wilde ik je meteen vertellen, om misverstanden te voorkomen.'

'O.' Thorvald wist niet wat hij ervan moest zeggen. Vroeger zou hij het een walgelijk idee hebben gevonden dat zijn eigen moeder, vrouwe Margaret, de dochter van Thorvald Sterke Arm, getrouwd was met een... een huisknecht? Maar inmiddels had hij een jaar de tijd gehad om over allerlei dingen na te denken. Als kind en als jongen had hij het afschuwelijk gevonden dat Ash zich met zijn opvoeding bemoeide, al volgde hij gelaten de eindeloze lessen in gewapend en ongewapend vechten, paardrijden en krijgskunst, maar in het jaargetijde van de jacht was het tot hem doorgedrongen dat hij, als hij Ash niet als geduldige leermeester had gehad, nooit het vertrouwen van Hogni, Skapti en de anderen zou hebben gewonnen. En dan was hij nooit hun krijgsheer geworden. Ash was niet altijd huisknecht geweest en als hij al die jaren bij Margaret was gebleven, was dat zijn eigen keus. Thorvald zag in de kalme grijze ogen die zijn moeder geruststellend aankeken dat Ash was gebleven omdat hij van haar hield, en hoe kon haar zoon haar dan ook maar één moment van haar geluk misgunnen? Hijzelf had het haar of Ash niet bepaald gemakkelijk gemaakt.

'Dat is goed nieuws!' dwong hij zich opgewekt te zeggen. 'Wat een verrassing! Ik wens jullie allebei veel geluk.'

'Blijf je lang?' vroeg Margaret, en Thorvald was ontzettend opgelucht dat hij niet hoefde uit te leggen dat dit maar een kort bezoek was en dat hij nooit terug zou komen om zijn oude leven voort te zetten.

'Misschien één maanronde. Ik moet over handel praten, daar vertel ik je later wel meer over. Moeder, hoe gaat het met...' 'Met Creidhe? Nog steeds niet goed, Thorvald. Ze is erg veranderd. Ik denk dat ze nog steeds probeert de gebeurtenissen te verklaren. Ze heeft er niet veel van verteld. Met Sam gaat het goed. Hij dingt naar de hand van Brona en heeft het weer geweldig naar zijn zin hier.' 'Dus Creidhe is nog niet getrouwd?' Ze liepen de treden op naar de voordeur, en hij praatte zo zacht dat alleen zijn moeder hem kon horen en op zo luchtig mogelijke toon.

'Nee, Thorvald,' antwoordde ze, en vreemd genoeg klonk het alsof ze medelijden met hem had. 'Ze heeft veel verdriet, te veel verdriet om aan zoiets te denken. We maken ons allemaal veel zorgen om haar.' Ze klonk kalm, ze oordeelde niet. Toen waren ze binnen en moest hij de anderen aan haar voorstellen, en kon hij haar niets meer vragen.

Ze stuurden een boodschapper op pad en terwijl ze op antwoord wachtten, maakten de bedienden snel en vaardig een smakelijke maaltijd klaar met geroosterd rundvlees en een bijzonder lekker bier. Skapti maakte grinnikend grapjes met de dienstboden, Orm en Ash voerden een lang gesprek over schapen en Ranulf installeerde zich na afloop in een gemakkelijke stoel bij de haard, met zijn bierkroes in de hand en zijn voeten uitgestrekt naar het warme vuur. Thorvald gaf enkele boodschappen door aan zijn moeder en luisterde naar wat zij te vertellen had. Eyvind en Nessa hadden weer een zoon, binnenkort moest er een besluit worden genomen over een vastere band met Rogaland of Caithness, deze zomer was er een belangrijke bijeenkomst van leiders in Freyrsfjord, waar Eyvind naartoe zou gaan, ook al zou hij de kleine Eirik liever niet zo lang achterlaten. Stel dat de jongen leerde lopen, had hij gezegd, en hij was er niet bij? Na korte tijd kwam er een boodschap terug van Eyvind en Nessa - de man moest meteen na de aankomst van hun eigen boodschapper op pad zijn gestuurd. Ze werden de volgende morgen verwacht. Eyvind was niet in staat om alle landeigenaren binnen drie dagen bij elkaar te roepen, maar hij wilde Thorvald eerst onder vier ogen spreken. Nessa en Eyvind waren blij dat Thorvald weer voor een poosje veilig thuis was en lieten Margaret en Ash groeten.

Alleen Skapti ging met hem mee. Ranulf had barstende hoofdpijn en kon niet eens opstaan, en Ash wilde Orm zijn twee beste rammen laten zien en met hem over wol praten. Thorvald was er eigenlijk wel blij om, want hij zag tegen de ontmoeting op en Skapti was waarschijnlijk de enige die begreep waarom.

Het was geen lange rit. Het regende niet meer en na verloop van tijd bereikten ze de top van een heuvel vanwaar ze voorbij een lapjesdeken van keurig ommuurde velden een mooi met plaggen bedekt langhuis zagen liggen, met bijgebouwen om een erf waar mensen resoluut heen en weer liepen; sommigen met een paard, anderen met een paar honden achter zich aan. Thorvald zag geen enkele bekende. Ze daalden de heuvel af en hij probeerde te bedenken wat hij tegen Eyvind zou zeggen. Hij had kramp in zijn buik van angst, alsof hij geen leider was, maar een domme jongen die op een schelmenstreek was betrapt.

'Thorvald?' zei Skapti zacht. Hij wees omlaag naar een stenen dijk om het buitenste veld, waar twee figuurtjes met manden in de hand zich steeds bukten om kruiden te plukken die op de vochtige grond naast een beekje groeiden. Twee figuurtjes, nee, drie, want een van de meisjes had een zuigeling in een draagdoek op haar rug, een kind met net zulk blond haar als zijzelf. Thorvalds hart sloeg een paar slagen over. Zwijgend draaide hij zijn paard en Skapti volgde hem. Even later bleven de meisjes rechtop staan om hen te zien naderen. Bij de muur stegen de mannen af. Niemand zei iets. Thorvald en Skapti staarden geschrokken naar Creidhe, die ze nauwelijks herkenden, want ze was zo mager en bleek als een schim. Waar ze de laatste dagen op de Verloren Eilanden ook aan geleden had, het was na haar thuiskomst blijkbaar niet overgegaan. Haar ogen stonden somber, haar mond was een streep. De blozende, opgewekte Brona, die naast haar zuster stond, maakte de schok van Creidhes beklagenswaardige toestand nog groter.

Brona verbrak de stilte. 'Welkom thuis, Thorvald. Wat fijn je weer te zien. Wie ben jij?'

'Skapti,' mompelde de reus met een soort buiginkje van zijn hoofd. 'Jij bent zeker een zuster van Creidhe.'

'Ja, ik ben Brona, de verloofde van Sam. Ik heb veel over je gehoord. Heb jij Thorvald niet een keer tot moes geslagen? Of misschien was dat je broer. Sam heeft me verteld dat hij ook een geweldige krijger was.' Brona keek naar Creidhe en toen naar Thorvald. ik ga mijn mand naar huis brengen, Creidhe, ik denk dat we nu wel genoeg hebben. En dan zal ik Skapti laten zien waar de stal is en hem aan moeder voorstellen.'

Creidhe gaf geen antwoord. Ze staarde in de richting van de zee en vermeed het Thorvald aan te kijken. 'Zal ik Eirik meenemen?' vroeg Brona.

'Nee, laat maar,' zei Creidhe. 'Hij slaapt. Ik breng hem zo naar huis.'

Het kind lag inderdaad vredig op de rug van zijn zuster te slapen, met zijn blonde hoofdje tegen haar nek en een duim stevig in zijn mond. Zijn oogleden waren zacht van het dromen.

Brona liep met ferme passen naar het langhuis en Skapti volgde haar met de paarden aan de teugels. Of Eyvind het goed zou vinden of niet, Creidhe en Thorvald bleven alleen achter.

Thorvald ging op de muur zitten, Creidhe bleef staan en staarde nog steeds in de verte.

'Een flinke jongen,' zei Thorvald met een blik op het kind. 'Je ouders zullen wel blij met hem zijn.'

Ze zei niets en de stilte duurde voort.

'Je ziet er verschrikkelijk uit,' zei Thorvald ten slotte. 'Ziek. Bedroefd. Ik weet niet wat ik tegen je moet zeggen.' Het was de waarheid, het had geen zin eromheen te draaien.

'Je hoeft helemaal niets te zeggen, Thorvald.' Haar stem klonk vlak. Hij gooide het over een andere boeg. 'Met mijn vader gaat het goed en met broeder Breccan ook. Hij heeft inmiddels een kleine groep volgelingen in Helderwater en hoopt erg dat hij met Kerstmis drie of vier mensen mag dopen. Ze doen je allebei de groeten.' Creidhe knikte, dat was tenminste iets.

'Dus Sam en Brona gaan trouwen,' vervolgde hij. 'Vindt je vader dat zomaar goed? Dat verbaast me. Sam en ik dachten altijd dat je vader voor jou en je zusters alleen een jarl goed genoeg zou vinden. Ik vind het fijn voor Sam, hij is een prima kerel en een goede vriend. Ik dacht altijd dat hij jou wilde hebben.'

Toen keek ze hem aan, met grote, argwanende ogen. 'Gek hè, dat we denken iets te willen hebben en dat dan blijkt dat we dat helemaal niet willen? Ik heb heel lang gedacht dat jij de enige man ter wereld was. Als ik een ander meisje alleen maar naar je zag kijken, wilde ik haar al vermoorden. Daarna heb ik je een tijdje veracht, maar nu wil ik alleen maar dat je weggaat en weg blijft.'

Even kon Thorvald niets meer zeggen. Haar woorden deden hem meer pijn dan hij voor mogelijk had gehouden. Creidhe staarde weer met een uitdrukkingsloos gezicht naar het westen. 'Nu weet ik tenminste hoe je over me denkt,' zei hij ten slotte moeizaam, 'en daar zal ik me bij neer moeten leggen. Hoewel ik had gehoopt... Ik had eigenlijk een beetje gehoopt dat het anders zou gaan, dat het tussen ons weer net zo zou zijn als vroeger...' 'Hoe was het toen dan, Thorvald? Jij ging gewoon je eigen gang en ik liep onzichtbaar achter je aan tot je merkte dat je me nodig had om je weer eens te troosten. En dat verwachtte je nu weer?' Ze keek hem weer aan en de woede in haar ogen beviel hem in elk geval beter dan die afschuwelijk lege blik. ik beklaag het meisje dat met je trouwt, want ze zal altijd op de tweede plaats komen, of de derde. Na jou en waar je op dat moment al je aandacht voor nodig hebt.' Thorvald slikte. 'Dit is niets voor jou, Creidhe.' Hij wist dat het zwak klonk.

'Dit is wél iets voor mij, ik ben gewoon veranderd. Als je dat niet leuk vindt en wilt weten hoe dat komt, moet je maar eens naar je eigen daden kijken. Maar het doet er niet meer toe. Na vandaag hoeven we elkaar nooit meer te zien.'

'Creidhe! Dat mag je niet zeggen!' Het was eruit, vol emotie, voordat hij het besefte. 'Ik heb het al gezegd.'

'Vertel me dan tenminste... Geef me dan in elk geval de kans...' 'Wat moet ik je vertellen?' Het klonk verbeten. 'Wat voor vreselijks ik heb gedaan, wat er zo erg was dat je het me nooit zult vergeven. Ik had op meer dan vriendschap met je gehoopt, maar het blijkt nu wel dat ik mezelf gewoon voor de gek heb gehouden. Maar als ik je vriendschap ook kwijt ben, dan is dat... dan is dat...' Hij zweeg, geschrokken omdat een ervaren leider in staat was dit soort dingen te zeggen.

'... alsof je een deel van jezelf kwijt bent,' maakte Creidhe de zin zacht af. ik kan moeilijk geloven dat je er nog steeds niet achter bent, Thorvald. Je was altijd zo knap, zo goed in het oplossen van raadsels. Je wilde Vossenmasker overdragen aan de Onuitspreekbaren toen je wist dat ze van plan waren hem te verminken en blind te maken. Alleen maar om zelf roem te oogsten. Dat was al erg genoeg. Maar toen je op zoek was naar de ziener, heb je mijn hart gebroken. Toen heb je de man gedood die bij mij hoorde. Je hebt zijn en mijn geluk met één haal van je mes onmogelijk gemaakt. Door jou kan ik nog maar een half leven leiden. Door jou heeft Wachter nooit een ander leven gekend dan die afschuwelijk eenzame jaren op dat eiland en de gruwelijke dagen van de jacht. Dat heb jij gedaan. En je kunt hem niet terughalen.' Nu klonk haar stem als die van een ziener, nadrukkelijk en weergalmend. Zijn hart kromp ineen. Ze vergiste zich, ze had het helemaal mis en dat moest hij haar vertellen. Hij zou haar het liefst alles vertellen: dat hij in het begin inderdaad indruk op Asgrim had willen maken en zichzelf had willen bewijzen, maar dat hij later een veel hoger doel voor ogen had gehad, namelijk de wens om vrede te stichten, om de mannen hun zelfrespect terug te geven en een nieuwe gemeenschap op te bouwen. Hij snakte ernaar haar te vertellen wat hij allemaal had geleerd, maar dat was nu niet belangrijk. Je kunt hem niet terughalen, had ze gezegd. Als hij haar goed had begrepen, kon hij dat juist wél. Dan kon hij haar datgene teruggeven wat haar geest had verstomd en het licht in haar ogen had gedoofd, maar dat betekende wel dat hij haar voorgoed zou verliezen. 'Creidhe,' begon hij voorzichtig, omdat hij wist dat hij geen keus had, 'om de band die er ooit tussen ons bestond en de vriendschap die we al die jaren hebben gedeeld, smeek ik je goed naar me te luisteren. Het is belangrijk, je weet nog niet hoe belangrijk het is. Keer je alsjeblieft niet weer zwijgend van me af. Wie is die Wachter? Is dat de man die je op Wolkeneiland gevangenhield? Asgrims zoon Erling?' 'Die naam wilde hij niet dragen,' antwoordde Creidhe zacht. Het ontging Thorvald niet dat haar stem een warmere klank had gekregen. 'Hij noemde zichzelf Wachter omdat hij dat als het doel van zijn leven beschouwde, de wacht houden over de zoon van zijn zuster. Hij noemde de jongen Kleine, nooit Vossenmasker, want hij gruwde als hij eraan dacht wat de Onuitspreekbaren hem zouden aandoen als ze hem te pakken kregen.' 'Toch bleek dat hij het mis had.'

'Ja, maar dat heeft hij nooit geweten. En ze zouden het hebben gedaan.'

'Als jij er niet was geweest. Je hebt je die dag erg moedig gedragen, je sprak als een godin.'

Toen gebeurde er iets heel onverwachts: in Creidhes ogen welden tranen op die geluidloos over haar bleke wangen gleden. Als een kind hief ze haar handen om ze weg te vegen. Op haar rug sliep haar broertje onverstoorbaar door. Thorvald staarde haar ontsteld aan, diep geroerd door de plotselinge overgang van kille afwijzing naar diep verdriet. Ze was zijn liefste vriendin, maar hij mocht haar niet aanraken, niet eens troostend omhelzen. Ze verafschuwde hem, dat had ze zelf gezegd.

'Creidhe,' zei hij dringend, 'hou op. Huil alsjeblieft niet, Creidhe, daar kan ik niet tegen. En luister naar me, luister goed.' Razendsnel dacht hij aan de afstand naar het eiland, het kolkende Dwazenwater, die woeste kerel, het aantal doden... Het was onmogelijk, belachelijk, maar hij moest het haar vertellen. 'Ga eerst zitten, hier.' Hij zocht met trillende handen naar zijn zakdoek en gaf haar die. 'Dat is beter. Kijk me aan, Creidhe. Je moet me aankijken terwijl ik het je vertel.'

Met betraande ogen, natte wangen en trillende lippen keek ze naar hem op.

‘Ik heb tegen je gelogen, Creidhe. Dat heb ik ooit maar één keer gedaan en dat was omdat ik dacht dat dat het beste was. Ik dacht dat die man je gevangen had gehouden en had misbruikt. Ik dacht dat je daarom verstijfd was van angst. Dus loog ik.' 'W-wat bedoel je?'

ik wilde hem doden. Bij die jacht had hij vier mannen gedood en in de jaren daarvoor nog veel meer, goeie kerels, oprechte mannen zoals Skapti's broer, die door een giftige pijl op een langzame, wrede manier is gestorven. Ik dacht dat die man tegen jou ook geweld had gebruikt. Ik stond met mijn mes in de hand over hem heen gebogen toen hij bewusteloos op de grond lag. Maar toen dacht ik nog steeds dat Asgrim mijn vader was en het kwam bij me op dat die man, Erling, dus een soort broer van me was. Het bleek dat ik mijn broer niet kon vermoorden. Ik heb hem naar de hut gesleept en hem daar achtergelaten.'

Creidhe keek hem sprakeloos aan, met grote verbijsterde ogen. Op dat moment wist Thorvald dat haar geluk belangrijker voor hem was dan het zijne.

'Hij leeft nog, Creidhe. Hij was toch de enige op dat eiland? Een paar mannen hebben gezegd dat ze er rook van een vuurtje hebben gezien en ze denken dat het de Zeehondenstam is, daar hebben vissers het vaak over. Er woont nog steeds iemand op Wolkeneiland en dat kan alleen je Wachter zijn.'

Haar ogen begonnen te stralen. Haar wangen kleurden rood. Haar mond krulde op tot zo'n gelukkige glimlach dat Thorvalds ogen begonnen te prikken. Ze sprong op en sloeg onstuimig haar armen om zijn hals, en toen Thorvald haar magere, breekbare lichaam tegen zich aan voelde, werd hij er zich pijnlijk van bewust hoe het had kunnen zijn als hij niet zo verblind was geweest. 'Ooo!' riep Creidhe ademloos. 'O, Thorvald! O, Thorvald, dank je! Wanneer kunnen we terug? We moeten tegen midzomer aankomen vanwege het getij... O, Thorvald, lieve vriend, je weet niet hoe gelukkig ik nu ben! Maar dan is hij daar al die tijd alleen geweest, dan moet hij gedacht hebben... O, wat verschrikkelijk. Kleine weg en ik ook, hij zal denken dat... Maar hij heeft het niet opgegeven, hij wacht op me... Wanneer kunnen we weg?'

Iedereen die op een afstand stond toe te kijken, en dat deden enkele leden van Creidhes familie, zou denken dat wat zich daar afspeelde maar één ding kon betekenen: de woordenwisseling, de tranen en de innige omhelzing, ietwat gehinderd door kleine Eirik op Creidhes rug, hadden tot geen ander resultaat geleid dan een verzoening tussen geliefden. Vervolgens kwam Creidhe ondanks de last op haar rug bijna dansend terug naar huis, Thorvald met zich mee trekkend, met een gelukzalige lach op haar magere gezicht. Dus wat kon deze omslag anders veroorzaakt hebben?

Nessa stond bij de stoep te wachten. Ze was een wijze vrouw, een priesteres, al had ze de taken die daarmee gepaard gingen overgedragen om vrouw en moeder, raadgeefster en scheidsrechter te zijn, en zij wist dat de dingen zelden zijn wat ze lijken. 'Moeder!' riep Creidhe stralend. 'Moeder, ik ga terug! Hij leeft nog en hij wacht op me!' Ze sloeg haar armen om Nessa heen en omhelsde haar met een kracht die ze op een wonderbaarlijke manier terug moest hebben gevonden. Eirik werd wakker en begon geluiden te maken die aanduidden dat hij honger had; hij had een gezonde eetlust. Over de schouder van haar dochter heen keek Nessa Thorvald aan. Ze zag het verdriet op zijn gezicht, de gekwetste, verloren blik in zijn donkere ogen, en vervolgens zag ze zijn uitdrukking als op een stil bevel veranderen in die van een kalme, beheerste man van de wereld, een leider. Zo vader, zo zoon, dat leed geen twijfel. 'Welkom, Thorvald,' zei Nessa, en ze hielp Creidhe de banden losmaken waarmee het kind op haar rug zat. ik vind het fijn je weer te zien.'

'Dank u. Ik ben blij dat ik hier weer ben, al moet ik bekennen dat ik een beetje zenuwachtig ben. Creidhe heeft u iets te vertellen dat u en haar vader niet leuk zullen vinden, vrees ik.'

Nessa nam Eirik, die nat was en begon te huilen, op haar arm. 'Creidhe mag het mij eerst vertellen en daarna praten we met Eyvind,' zei ze, terwijl ze naar binnen liep. 'Nadat ik deze kleine tiran te eten heb gegeven, dat lijkt me beter. Mijn man is ergens buiten aan het werk, dus dan heb je nog even de tijd om je voor te bereiden. Brona zal je een kroes bier brengen.' Ze zweeg en zag dat hij zijn vuisten stijf gebald had. 'Thorvald,' vervolgde ze, 'dit is een heel zorgelijke tijd geweest, moeilijk voor ons allemaal, maar ik kan je verzekeren dat Eyvind met alles wat weer zo'n lach op Creidhes gezicht kan brengen en haar weer bijna kan laten dansen, vrede zal hebben. Wat het ook is. Zelfs als het betekent dat we haar opnieuw zullen verliezen.'

'Belachelijk,' zei Eyvind, die in hun kleine slaapvertrek heen en weer beende. 'Veel te ver weg. Dan zien we haar nooit weer.' 'Vraag jezelf nou eens af,' zei Nessa, 'of je zo ver weg zou gaan als fk op dat eiland woonde. En vraag jezelf af of je je door iemand zou laten tegenhouden.'

'Wat heeft die kerel haar te bieden?' Eyvind keek haar kwaad aan. 'Volgens Creidhe heeft hij zijn hele leven alleen maar gevochten. Wat voor soort leven kan zo'n man onze dochter geven?' Nessa gaf geen antwoord. Ze keek hem alleen maar aan, met een glimlachje om haar lippen.

'Bij ons was het iets anders,' zei hij na een poosje, ik heb mijn best gedaan om te veranderen. Jij hebt me geholpen te veranderen.' 'En Creidhe zal Wachter helpen, als dat nodig is,' zei Nessa kalm. 'Misschien wel. Maar dit is geen normale man, dit is een vreemde mengeling van mens en zeeschepsel. Wat voor soort kinderen zullen ze krijgen? Hoe kunnen die ooit tussen andere mensen leven? Dat is ondenkbaar.'

'Van Creidhe heb ik begrepen dat Wachter normaal genoeg is,' zei Nessa.

'Je bent niet met hem getrouwd,' zei Eyvind streng tegen zijn dochter. 'Jullie verbintenis is niet officieel bezegeld. Je goede naam...' 'We hebben beloften uitgewisseld, vader,' zei Creidhe. 'Plechtige beloften onder de maan en de sterren, en de voorouders zijn er getuige van geweest. We zijn man en vrouw, voor altijd. Geen enkele overeenkomst is bindender dan de onze.'

'Hoe moet het als je een kind krijgt?' vroeg Nessa haar dochter toen ze samen in haar slaapkamer waren. 'Hoe kun je in je eentje bevallen, ver van iedereen vandaan? Al is Wachter nog zo'n handige man, daar zal hij toch niet veel verstand van hebben. En hoe kun je goed voor een kind zorgen als je het niet in een warm huis gezond te eten kunt geven en niemand je kan helpen? Ben je niet bang dat er dan van alles verkeerd kan gaan?'

'Laat dat nu maar aan ons over,' zei Creidhe vol zelfvertrouwen. 'En vergeet niet dat Wachter voor het kind van zijn zuster heeft gezorgd sinds dat niet veel ouder was dan Eirik nu is. Hij is een zorgzame man, moeder.'

'We zien je nooit terug,' zei Eyvind botweg tegen Creidhe. Hij klonk bedroefd. 'Je komt nooit meer thuis. Die man is een halve wilde, hij zal nooit tussen andere mensen kunnen leven.'

'Je verbaast me, vader,' zei Creidhe, en ze pakte zijn hand. 'Je bent altijd eerlijk in je beoordeling van andere mensen, dus hoe kun je dit zeggen zonder dat je Wachter ooit hebt ontmoet?'

ik heb al meer dan genoeg over hem gehoord,' gromde Eyvind.

'Hij kan het leren,' zei Creidhe. 'Het heeft tijd nodig, want hij heeft sinds zijn twaalfde alleen met het kind op dat eiland gewoond, maar ooit komen we terug. Zeg dus niet nooit.'

ik zou meegaan als ik kon,' zei Eyvind tegen Thorvald. 'Dan zou ik die man in elk geval kunnen ontmoeten en me een mening over hem vormen voordat ik mijn toestemming geef. Die man bevalt me absoluut niet, al is Creidhe nog zo weg van hem. Hij klinkt hoogst ongeschikt voor haar.'

Thorvald zei niets, hoewel hij het volkomen met Eyvind eens was. 'Verdraaid nog aan toe, ik wou dat ik die reis naar Freyrsfjord en die bijeenkomst kon laten schieten! Het komt me nu helemaal niet uit.'

'We kunnen de terugreis niet uitstellen,' zei Thorvald. 'Zoals we al hebben gezegd, moet Creidhe voor midzomer de oversteek naar het eiland maken, anders is het daar op zee te gevaarlijk.' Ze hadden Nessa en Eyvind niet precies uitgelegd hoe gevaarlijk het Dwazenwater was en dat het maar twee dagen per jaar normaal bevaarbaar was. 'En die bijeenkomst is van groot belang. Een handelsverdrag met Rogaland is goed voor de toekomst en in tijden van oorlog kan dat land hulp bieden, dus u moet erbij zijn om de banden aan te halen.' Eyvind keek Thorvald onderzoekend aan. ik neem aan dat je goed beseft dat de Noorse koning het in zijn hoofd kan halen ons een opperheer te sturen, een van zijn beste hoofdmannen, die hij dan zal benoemen tot jarl van de Eilanden van het Licht? Dat zou een hoge prijs zijn voor hun mooie hout en bescherming tegen indringers uit het zuiden.' 'Ondanks dat.'

'Ondanks dat heb je gelijk, dat weet ik. Ik moet ernaartoe en onderhandelen.'

'Niets houdt u tegen om in een volgende zomer naar de Verloren Eilanden te varen om te zien of Creidhe daar met haar man een gelukkig en tevreden leven leidt.' In Thorvalds stem klonk een vraag door.

'Zou hij dat willen, denk je?' Beide mannen wisten dat Eyvind het niet over Wachter had.

'O ja,' antwoordde Thorvald zacht. 'Daar twijfel ik geen moment aan. Hij verlangt erg naar nieuws over u.'

ik weet het nog niet,' zei Eyvind. 'Zelfs na al die jaren en na al die veranderingen weet ik niet of ik het zou kunnen verdragen hem weer te zien.'

'Een goede vader zou nee hebben gezegd,' zei Eyvind tegen Nessa. Hij klonk somber. 'Een goede vader zou haar plan meteen afgekeurd hebben.'

'Hoe had je dan nee kunnen zeggen? Je weet hoe ze naar je keek. Ik neem aan dat ik vroeger ook zo naar je keek, alsof je al mijn geluk in je handen hield.' 'Vroeger?'

'Nog steeds, mijn lief, dat mag je geloven. En zo zal Creidhe ook nog naar haar Wachter kijken als ze mensen van middelbare leeftijd zijn en een gezapig leven leiden, net als wij.'

'Middelbare leeftijd?' Eyvind trok zijn wenkbrauwen op. ik vind dat je er nog net zo jong uitziet als Creidhe, en nog net zo mysterieus en mooi als de eerste keer dat ik je zag.' Hij keek naar het kind dat op haar schoot lag te slapen. 'We hebben zoveel geluk gehad...' 'Ja,' beaamde Nessa zacht. 'En datzelfde geluk mogen we onze dochter niet misgunnen.'

'Vreemd,' zei Nessa toen ze de boot uit Hafnarvagr zagen wegvaren. 'De Zeehondenstam heeft toch een kind van me meegenomen.' ik dacht dat je wilde dat ze ging. Jij hebt me overgehaald het goed te vinden.'

ik wil ook dat ze gaat, ik wil dat ze gelukkig wordt, maar dat doet niets af aan mijn verdriet. Ik zal haar kinderen nooit zien, ik zal haar dochters nooit ontmoeten, terwijl zij de koninklijke lijn zullen voortzetten die ik beloofd heb te beschermen.'

'Zeg niet nooit,' zei Eyvind zacht, ik heb Eanna een keer horen zeggen dat alles voortdurend verandert. Ooit komt Creidhe weer thuis en dan brengt ze haar man mee, dat weet ik zeker.' Naast hen op het strand deed Ingigerd, die nu zeven was en het heerlijk vond een oudere zuster te zijn, haar best om de beweeglijke Eirik te beletten van het pad af en de zee in te kruipen. Brona en Sam stonden arm in arm te zwaaien terwijl het scheepje op het zilvergrijze water steeds kleiner werd.

'Ziezo,' zei Margaret met trillende stem terwijl ze haar ogen bette, 'nu is het tijd voor een lekkere kroes bier, een vuur en een gezellig gesprek onder vrienden. We nodigen jullie allemaal uit met ons mee te komen om het te vieren en van elkaars gezelschap te genieten.' 'Vieren?' herhaalde Eyvind. ik heb niet het idee dat we iets te vieren hebben.'

'Natuurlijk wel, vader,' zei Brona lachend. 'Twee dochters die in één jaargetijde op eigen benen gaan staan? Dat is toch heerlijk? Kom, laten we gaan, ik heb trek. Tante Margaret heeft kruidencake, zegt ze.' Met een vrolijk gezicht liep ze naar de paarden en de anderen volgden haar.

Zijn dochters hadden een zeldzame eigenschap, dacht Eyvind: een gave om gelukkig te zijn. Hij wist niet van wie ze die hadden, maar als hij ze moest laten gaan om die vonk steeds helderder te laten branden, dan zat er niets anders op. Wie was hij om ze tegen te houden?

'Je hoeft het anker niet uit te gooien,' zei Creidhe ferm tegen de mannen. 'En je hoeft het schip ook niet op het strand te trekken. Houd het alleen maar stil en laat me met mijn tassen over de reling klimmen. Daarna moeten jullie meteen wegvaren, jullie mogen hier niet blijven rondhangen.'

'Dat is belachelijk, Creidhe,' protesteerde Thorvald toen ze de Zwaluwvleugel de smalle inham in loodsten die op Wolkeneiland de enige veilige plek was om aan wal te gaan. 'We moeten op z'n minst weten dat hij er nog is en je wil zien. Bovendien kun je niet alles zelf dragen en moeten wij je spullen aan land brengen. Je zult hier een heel jaar blijven.' Terwijl ze in Raadsfjord hadden gewacht tot het Dwazenwater rustig werd, had Thorvald ervoor gezorgd dat de boot vol werd geladen met dingen die Creidhe nodig kon hebben. Als haar vriend en de hoofdman van dit gebied was dat zijn plicht. 'Ik blijf veel langer,' zei Creidhe, 'en ik heb al die spullen niet nodig. Ik neem alleen mijn tas en het beddengoed mee.' 'Bij de botten van Odin, Creidhe,' zei Thorvald terwijl hij geërgerd door zijn haar streek, 'er is hier op dit eiland geen graan, geen groente, geen behoorlijk huis, geen vee... Neem dan in elk geval die zak meel mee en dat vat uien. En het gereedschap. En we kunnen je niet zomaar overboord zetten, we moeten je naar het strand brengen...'

'Wachter zal voor me zorgen.'

'Creidhe...'

'Hij zal voor me zorgen. Dat is belangrijk, Thorvald, je begrijpt niet hoe belangrijk dat is. Het heeft te maken met wat hij is, met wat hij hier heeft gedaan. Als ik dingen meebreng die hij me niet kan geven, beledig ik hem en verwerp ik de manier waarop hij leeft. Ik neem hetzelfde mee als de vorige keer: de kleren die ik draag en mijn tas. Dat is alles.'

'En dat dan?' vroeg Thorvald uitdagend, en hij wees naar de zak van oliedoek waarin het beddengoed zat. 'Dat had je de vorige keer ook niet bij je.'

Creidhe bloosde. 'Dat is iets anders. Het is iets dat ik speciaal uitgekozen heb, een geschenk. Jullie mogen niet aan wal gaan. Vergeet niet dat hij alleen de jacht heeft meegemaakt en dat hij reden heeft om een hekel aan jullie te hebben. We weten niet of hij jullie zal aanvallen zodra je voet aan wal zet, want dat deed hij vroeger ook.' Uiteindelijk gaven ze allebei een beetje toe. Terwijl Thorvald en Orm de boot stilhielden in water dat tot Creidhes middel zou komen en met roeiriemen voorkwamen dat ze naar de kust dreef, klom Skapti over de reling. Met haar tas op de rug en de bundel onder haar arm volgde Creidhe hem, waarna Skapti haar naar het strand droeg, op het natte zand zette en met veel gespetter en lawaai terugwaadde naar de boot.

'Tot ziens!' riep Thorvald, maar blijkbaar hoorde ze hem niet. Even bleef ze staan kijken naar het rotsachtige pad dat naar het vlakke stuk grond erboven liep. De baai was nauwelijks meer dan een spleet in de rots en het pad was een uitdaging voor zelfs de sterkste benen. Nergens zagen ze een teken van leven, behalve de rondcirkelende vogels die de lucht vulden met hun weergalmende kreten. Creidhe haalde diep adem en begon te klimmen.

Eén keer draaide ze zich om, maar niet om Thorvald gedag te zwaaien. Ze legde de bundel neer en wees met felle gebaren. De bedoeling was duidelijk: keer om, vaar weg, verdwijn uit het zicht, zoals je hebt beloofd. Met behulp van de roeispanen draaiden ze de boot en voeren een eindje weg, nog niet uit het zicht, maar ver genoeg om Creidhe ertoe te brengen zich af te wenden en door te lopen. Thorvald was niet van plan te vertrekken voordat hij in elk geval zo goed als zeker wist dat ze in veilige handen was.

Toen Creidhe de top van de heuvel bijna had bereikt, verscheen er boven haar een man. Het was alsof hij opdook uit het niets, een donkere figuur, en hij stond als versteend. In zijn rechterhand hield hij een speer, over zijn schouder hing een boog en op zijn rug een pijlkoker. De bries ging als een rimpeling door de veren op zijn kleren en blies haarlokken over zijn magere, felle gezicht. Thorvald rilde en dacht aan de dood. Zijn adem stokte.

Creidhe bleef met opgeheven gezicht staan. Ze liet de bundel op het pad vallen en spreidde haar armen. Op dat moment kwam Wachter in beweging. Hij wierp de speer op de grond, liet boog en koker van zich af glijden en rende zo snel als een hert op de vlucht naar haar toe. Vlak voor haar bleef hij staan, toen deed hij nog één stap en ze sloegen hun armen om elkaar heen. Niet vol hartstocht, niet wild, maar als een uiterst teder omsluiten, en Thorvald had het gevoel dat hij inderdaad zag dat twee delen van één geheel zich op een wonderbaarlijke manier weer samenvoegden. Hun roerloze omhelzing, met Wachters hoofd gebogen over dat van Creidhe en haar voorhoofd tegen zijn hals, maakte duidelijk dat dit juist was, een perfect samengaan. Opeens werd Thorvald duizelig van zijn verwarde gevoelens. Zo zal ik me nooit meer voelen, dacht hij verbaasd. Dit tumult van emoties en deze hartverscheurende pijn zal ik nooit meer voelen. En hij dacht erachteraan dat dit, omdat hij een leider was, misschien maar goed was ook. Maar als man beschouwde hij het als een gemis, want het was alsof het voorjaar met al zijn wisselingen en beloften voorgoed voorbij was. Toen draaide hij zich om, gaf kortaf een bevel en ze voeren naar huis.

'Ze hebben hem meegenomen,' fluisterde Wachter in haar haren. 'Ze hebben hem meegenomen... Ze hebben Kleine meegenomen...' 'Dat weet ik,' zei Creidhe, en ze voelde zijn hart bonzen en genoot van zijn zoete warmte. 'Maar er kan hem niets meer gebeuren, Wachter. Hij is daar gelukkig, hij wilde er zelf naartoe. Ze hebben hem geen kwaad gedaan, hij is niet blind of verminkt.' 'Was je erbij dan?' vroeg hij stomverbaasd.

'Ik was erbij en ik heb het kunnen voorkomen. Ik dacht dat je dood was, mijn lief. Niemand anders kon hem helpen.' 'Ik heb er verkeerd aan gedaan, Creidhe. Helemaal verkeerd. Al die tijd...' Hij begon zich op te winden, ze voelde zijn hele lichaam trillen.

'Stil maar,' zei Creidhe. 'We moeten elkaar nog een heleboel vertellen voordat we precies weten hoe alles in elkaar past. Je hebt het uit liefde gedaan, dat is het enige wat belangrijk is. En hij ook, waarom is hij anders hier gebleven als dat niet was omdat hij zoveel van je hield, zijn enige verwant? Ik heb een lange reis achter de rug, mijn lief, dus mogen we nu naar huis?'

Samen klommen ze naar boven, waar hij zijn wapens opraapte en de zak met beddengoed onder zijn arm nam. Het viel Creidhe op dat hij veranderd was. Hij was magerder geworden, net als zij, en zijn gezicht was iets harder geworden, alsof hij sinds de laatste keer dat ze hem zag veel meer dan een jaar ouder was geworden. Ook zijn haar zat anders, het was netjes gekamd en in zijn nek met een leren bandje bijeengebonden. Er vielen alleen nog een paar lokken over zijn voorhoofd. Ze hief een hand om het donkere haar aan zijn slaap te strelen en de lokken uit zijn ogen te strijken.

'Je ziet er... prachtig uit,' zei ze. ik ben zo blij dat je hebt gewacht. Zo blij dat ik het niet kan beschrijven.'

ik kon toch niet anders?' fluisterde Wachter. 'Onze belofte geldt voor eeuwig. Ik zou tot het einde der dagen hebben gewacht of nog langer, als dat had gekund.'

Ze liepen door. Creidhe merkte dat ze niet het pad namen naar de oude hut, waar ze door de steen bewusteloos op de grond was gevallen.

'Waar gaan we heen?' vroeg ze.

‘Ik heb een huis voor je gebouwd, zoals ik had beloofd,' antwoordde Wachter, en nu klonk hij een beetje verlegen. 'Een mooi huis, warm en veilig. Groot genoeg voor drie mensen, ook al is Kleine er niet meer.'

Creidhe glimlachte, ik neem aan dat we over een tijdje zelf wel een zoontje of dochtertje zullen hebben. Volgende zomer, als de voorouders ons goed gezind zijn. Dan zal ons huis vol zijn.' Dat maakte hem sprakeloos, maar Creidhe zag de nieuwe uitdrukking in zijn ogen en de aarzelende, lieve glimlach om zijn ernstige mond. Dat, dacht ze, zal een belangrijke stap zijn om alles eindelijk goed te maken.

Het huis stond in een beschutte kom bij een beekje. Hij had gelijk, het was ruim en stevig gebouwd, met een dak van grasplaggen die met hangende stenen op hun plaats werden gehouden en muren van op maat gehakte stenen. Creidhe zag hier en daar ook houten balken, waarschijnlijk afkomstig van een boot. Het huis had twee kamers, de grootste had in het midden een vuurplaats waar een vuurtje brandde. Er was een plek om turf op te slaan, er waren haken om kleren op te hangen en nette stenen richels om dingen op te bergen. En er was een breed slaapplatform voor twee personen. 'Wat mooi! Ik vind het prachtig!' riep Creidhe verrukt. 'En ik heb iets bij me...' Ze gebaarde dat hij de zak op het platform moest zetten. 'Wil je dit even losmaken? Misschien heb je er een mes bij nodig, ik geloof dat de knopen veel vaster zijn gaan zitten...'

Op Wolkeneiland werd niets verspild. Wachter sneed het touw niet door, maar knoopte het met zijn lange vingers handig los. De inhoud rolde een stukje uit, een lap van blauwe en rode wol. 'Hij is precies de juiste maat,' zei Creidhe met een brok in haar keel toen ze naar de wisselende uitdrukkingen op zijn gezicht keek en de herinnering in zijn glanzende groene ogen naar boven zag komen, ik moet hem al heel lang geleden voor dit bed hebben gemaakt.' Wachter vouwde de deken helemaal open en ze zagen dat die de verhoging precies tot de randen bedekte. Hij streek met zijn vingers over het fijne weefsel, het diepe blauw, het bloedrood van een hart en de ingewikkelde rand met boompjes en dieren. 'Voor mij?' vroeg hij ademloos. 'Voor jou. Voor mijn man.'

Dromen komen niet altijd uit. Meestal laten ze ons vreemde, verwrongen versies van de waarheid zien, dat wat we graag zouden willen of dat waar we bang voor zijn. Maar dat gold niet voor Creidhe. Toen ze de volgende morgen op Wolkeneiland wakker werd, was alles precies zoals ze het had gedroomd toen ze aan het weefgetouw de prachtige gekleurde deken maakte en haar lieflijke visioen met de wol mee weefde. Bijna precies zo. De morgenzon viel door de deuropening van Wachters mooie huis naar binnen en bracht de blauwe deken tot leven. Ze lag er warm onder en haar lichaam was loom en ontspannen en vervuld van intense zaligheid. Haar man had zijn armen stevig om haar heen geslagen, als om haar tegen elk kwaad te beschermen. En al was hij niet de man die daar in haar dromen had gelegen, dat was niet belangrijk. Hij was haar grote liefde, hem had ze haar hart geschonken. Zonder hem zou haar leven nooit meer volledig zijn geweest. Wie anders dan hij hoorde samen met haar onder de blauwe deken te liggen?

Glimlachend bewoog ze zich een beetje en voelde dat hij haar, met een hand in haar haren, nog vaster tegen zich aan drukte. Hij had haar heel erg nodig, van hen tweeën had hij het meest geleden. Ze moest erg voorzichtig zijn, geen haast maken en hem zo goed mogelijk helpen, dan zou hij er na verloop van tijd misschien aan toe zijn zijn wereld uit te breiden, nieuwe wegen in te slaan, andere mensen te ontmoeten. Hij had vaardigheden waarvan gewetenloze mannen misbruik konden maken, er waren gevaren die ze nog niet eens kon overzien. Ze hadden tijd nodig. Maar als ze hun best deden om een goed leven te leiden, als ze begrepen hoe gezegend ze waren, dan zouden de voorouders hun die tijd beslist geven.