'O, neemt u me niet kwalijk, tante Margaret.' Ze was weer aan het dagdromen. 'Kan ik iets voor u doen?'

'Nee, kind.' Maar Margarets ogen waren rood en ze klemde haar lippen vast opeen. 'Ga maar naar huis, als Nessa op je wacht. Dit kun je morgen wel afmaken. Het wordt een mooi patroon, Creidhe, je bent een kunstenares.'

Creidhe bloosde. 'Dank u, tante.' Ze aarzelde. 'Tante Margaret...' Margaret stak een hand op, een gebaar dat duidelijk aangaf dat ze geen vragen wilde horen. Wat het ook was dat Thorvald ertoe had gedreven het huis uit te rennen alsof hij op de vlucht sloeg voor duistere dromen, ze zou er op dit moment niets over loslaten. 'Creidhe,' zei Margaret toen haar nichtje met haar bundeltje eigendommen nog even in de deuropening bleef staan, 'ga niet achter Thorvald aan. Vandaag niet. Geloof me maar als ik zeg dat je hem beter een poosje met rust kunt laten.' 'Maar...'

'Als hij het je wil vertellen, doet hij dat wanneer hij eraan toe is. Ga nu maar gauw naar huis. Je vader is lang weg geweest en ik denk dat hij zich verheugt op de kookkunst van zijn dochter. Misschien doe je hem plezier met je gebraden schapenvlees met knoflook, of je gebakken kabeljauw met preisaus. Tot morgen, Creidhe.' Margaret had op luchtige toon gesproken, met opzet, dacht Creidhe. Maar haar ogen verrieden haar ware gevoelens. Thorvalds ogen hadden net zo donker gekeken.

Soms deed Creidhe wat haar gezegd was en soms niet. Thorvald zat op de grond, met zijn rug tegen een muurtje dat uitzicht bood over de westelijke zee. Hij had zijn hoofd gebogen en zijn handen voor zijn gezicht geslagen. Zijn steile rode haar was ontsnapt uit het nette lint en de wind liet de lokken als donkere vlammen om zijn hoofd dansen. Hij zat doodstil. In het ommuurde veld achter hem blaatten schapen en gaven lammeren antwoord. In de lucht floten vogels lenteliedjes. Creidhe klom over het muurtje en ging zwijgend naast hem zitten. Ze wist zo langzamerhand hoe ze dit soort dingen moest aanpakken. 'Ga weg, Creidhe,' gromde Thorvald na een poosje. Hij deed zijn ogen niet open.

Op zee voer een bootje deinend vlak langs de kust, terug van de visvangst. De wind wakkerde aan en het kleine zeil nam het scheepje snel mee in zuidelijke richting, misschien naar Hafnarvagr, of ergens dichterbij. Creidhe hief een hand ter begroeting, maar ze zagen haar niet.

'Ik meen het, Creidhe,' zei Thorvald bars. 'Ga naar huis, terug naar je borduurwerk.'

Ze haalde diep adem en blies langzaam uit terwijl ze tot tien telde. Het was nuttig wijze vrouwen in de familie te hebben, want ook al hoorde je nooit iets over de mysteriën, omdat ze geheim waren, je leerde wel methoden om je kalmte te bewaren. 'Wat is er?' vroeg ze zacht. 'Wat heeft ze je gegeven?' 'Ik wil er niet over praten. Niet met jou en ook niet met iemand anders.'

'Goed dan,' zei ze, nadat ze even had nagedacht. 'Dat begrijp ik. Maar als je er wel over wilt praten, zal ik naar je luisteren.' Thorvald balde zijn handen tot vuisten. Hij had zijn ogen geopend en keek naar het westen. Creidhe vermoedde dat hij niet de kliffen, meeuwen, wolken of woelige zee zag, maar iets heel anders, iets dat veel verder weg lag.

De tijd verstreek. Haar vader zou zo meteen thuiskomen. De opmerking over het gebraden schapenvlees was waar, want zelfs een eenvoudige maaltijd was al genoeg om de glimlach op Eyvinds gezicht te brengen waaraan het hele gezin zich warmde. Niet alleen omdat het gerecht goed smaakte, maar vooral omdat zijn dochter de moeite had genomen het voor hem klaar te maken. Creidhe pakte haar bundeltje en stond op. 'Creidhe?'

Een schorre fluistering. Even bleef ze als verstijfd staan en toen liet ze zich weer op de grond zakken. Ze zei niets. 'Een brief,' zei Thorvald. 'Van mijn vader. Ze heeft hem al die jaren bewaard en er nooit iets over gezegd.'

Creidhe begreep niet waarom hij zo verbitterd klonk. Zijn vader was voor zijn geboorte gestorven en dat was inderdaad verdrietig, maar ongetwijfeld verdrietiger voor Margaret dan voor haar zoon, die zijn vader nooit had gekend. De mensen zeiden dat Margarets man, Ulf, een vriendelijke, rechtschapen hoofdman was geweest, die het bevel had gevoerd over de eerste reis van de Noormannen naar de Eilanden van het Licht. Hij was een vader om trots op te zijn, en dan was die brief toch een mooi geschenk? Creidhe vond het niet vreemd dat Margaret hem had bewaard tot haar zoon een man was geworden. 'Van Ulf?' vroeg ze zacht. 'Misschien ben je dan van streek omdat die brief je herinnert aan hoe het had kunnen zijn. Het is droevig dat hij je niet heeft zien opgroeien.'

ik zei niet dat het een brief was van de man van mijn moeder, de nobele Ulf Gunnarsson,' zei Thorvald op scherpe toon. ‘Ik zei dat hij van mijn vader was. De man die volgens haar mijn vader was. Hier, als je het dan zo graag wilt weten. Waarom zou jij het eigenlijk niet mogen weten terwijl het halve eiland het blijkbaar wél weet?'

Hij haalde een opgerold vel perkament uit de borstzak van zijn tuniek en gaf het haar. Creidhe was sprakeloos. Waar had hij het over? Ze knoopte het lint om de brief los, streek het vel glad en keek naar de met zwarte inkt geschreven regels. De brief was al oud, de randen waren versleten en hier en daar waren de letters gevlekt alsof er water op was gespat. Over de achterkant liep een lichte streep waar het lint eromheen had gezeten, alsof het opgerolde vel heel lang onaangeroerd ergens had gelegen.

'Je weet dat ik niet kan lezen, Thorvald. Wat staat erin?' 'Dat zal ik je vertellen. De brief maakt duidelijk dat ik niemand ben. Nee, nog erger dan niemand, de zoon van een duivelse gek, van een krankzinnige moordenaar. Vergeet Ulf, vergeet verwekking binnen een fatsoenlijk huwelijk en de droevige dood van mijn vader voordat ik het levenslicht aanschouwde. Ulf was niet mijn vader. Dat heeft ze al die tijd voor me verborgen gehouden. En dat wisten ze allemaal: jouw vader, Nessa, Grim, iedereen die met het eerste schip hiernaartoe is gekomen. Zelfs die stijve hark van een bediende van haar, Ash, kent de waarheid en heeft al die jaren zijn mond gehouden. Ze hadden afgesproken om te zwijgen.' Zijn stem trilde en hij staarde strak naar de grond naast zijn voeten. 'Hoe kon mijn eigen moeder zo wreed zijn?'

Creidhe wist niet wat ze moest zeggen. Ze wilde een arm om hem heen slaan om hem te troosten, zoals ze bij een van haar zusters zou hebben gedaan, maar ze deed het niet. Thorvald zou haar wegduwen zodra ze hem aanraakte. Het was inderdaad verschrikkelijk nieuws, als het waar was. Stel dat haar zoiets overkwam? Haar vader was de belangrijkste persoon in haar leven, de warme kern van hun gezin. Soms leek het zelfs alsof Eyvind de vader van hun hele gemeenschap was, hun bewaker en liefdevolle beschermer. Als je te horen kreeg dat je vader niet je echte vader was, bood het leven geen enkele veiligheid meer. Dan was het alsof je hart uit je lichaam werd gerukt. En daarvoor bestond geen troost.

'Heb je niets te zeggen?' Thorvald keek haar fel aan. 'Geen sussende woorden? Geen snelle oplossing voor mijn probleem?' Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en zijn mond tot een streep. 'Maar misschien wist jij dit ook al. Misschien ben ik inderdaad de laatste die hoort van wie ik echt afstam. Wist jij het ook, Creidhe?' Hij klonk zo verbeten dat ze ineenkromp. 'Natuurlijk niet! Hoe kun je nu denken dat...' Thorvalds schouders zakten naar voren en hij richtte zijn woede weer op zichzelf. 'Dat is het 'm nu juist, ik weet niet meer wat ik moet denken...' 'Wie... wie was hij dan?' vroeg Creidhe voorzichtig. 'Was deze brief

voor jou bestemd? Waar is hij?'

'Vraag maar aan je vader, hij weet er alles van.'

'Maar...'

'Vraag het Eyvind. Hij is degene die mijn vader van dit eiland heeft verbannen, zodat mijn vader nooit heeft geweten dat hij een zoon heeft. De brief is gericht aan mijn moeder, ik word er niet in genoemd. Haar minnaar probeert haar uit te leggen waarom hij haar man heeft gedood. Hij probeert de moord op zijn eigen broer te rechtvaardigen. Dat is de geweldige erfenis waarvan mijn nobele moeder me op de hoogte wilde stellen nu ik een volwassen man ben geworden. Begrijp je het nu?' Thorvald pakte een steen en gooide die over de rand van het klif. Een zwerm meeuwen vloog in krijsend protest de lucht in. Thorvald zag lijkbleek en zijn ogen waren zwarte poelen.

'Hoe heette hij?' vroeg Creidhe. Ze probeerde tijd te rekken terwijl ze gejaagd naar de juiste woorden zocht. Maar voor een situatie als deze bestonden waarschijnlijk geen juiste woorden. 'Somerled.' Hij gooide nog een steen.

'Waarom heeft niemand het ooit over hem gehad? Ze moeten hem allemaal hebben gekend.'

'Waarom vraag je dat hun niet, als je het zo graag wilt weten?' Ze haalde diep adem. 'Thorvald?'

'Ja?'

'Het was juist verstandig van tante Margaret dat ze je dit niet eerder heeft verteld. Je bent nu volwassen. Kun je dit, in plaats van als een tegenslag niet als een uitdaging zien?'

Hij keek haar met opgetrokken wenkbrauwen minachtend aan. 'Wat bedoel je in vredesnaam, Creidhe?'

'Je zou kunnen proberen van alles over Somerled te weten te komen. Zoals je zelf al zei, moeten er genoeg mensen op dit eiland zijn die hem destijds kenden. Misschien was hij minder slecht dan je denkt. Iedereen heeft wel iets goeds.'

'En daarna?' vroeg hij bits. 'Moet ik dan in een boot springen en hem gaan zoeken?'

Terwijl de stilte voortduurde, bleven zijn woorden steeds zwaarder in de lucht hangen en kregen meer gewicht dan hij had bedoeld. Blauwe en zwarte ogen keken elkaar aan en in beide blikken lag het besef dat dit krankzinnige idee eigenlijk volkomen logisch was. Thorvald rolde de brief op en knoopte het lint er weer omheen. Hij stak hem in zijn zak en leunde met zijn armen om zijn knieën en zijn ogen stijf dicht tegen het muurtje. Creidhe wachtte opnieuw. Uiteindelijk zei hij, nog steeds met zijn ogen dicht: ik weet dat je me wilt helpen, Creidhe, maar nu wil ik graag alleen zijn.' Hij zweeg even. 'Alsjeblieft,' voegde hij eraan toe.

Het was onmogelijk een gebaar van genegenheid te maken, even haar armen om hem heen te slaan of zijn hand te pakken, hoewel ze niets liever zou doen. 'Tot ziens, Thorvald,' zei ze. In de vallende avond liep ze naar huis.

Ze kon het niet meteen vragen. Het was geen onderwerp dat ze kon aansnijden in de algemene vreugde en de drukte die volgde op de thuiskomst van haar vader. Honden en kinderen sprongen lawaaierig om hem heen, Nessa kon haar tranen niet inhouden en Eyvind probeerde iedereen tegelijk te omhelzen terwijl hij zijn bijl, zijn zwaard en zijn grote zak met andere spullen nog niet eens neergezet had. Hij was geen man die anderen vroeg hem te bedienen, zelfs nu niet, nu hij op de eilanden zoveel gezag had. Zijn huwelijk met Nessa was een verbintenis met de laatste prinses van koninklijken bloede van het Volk, waardoor hij een hogere positie had gekregen dan de andere mannen. En hij had zijn gezag vergroot door zijn leven te wijden aan het bewerkstelligen van een blijvende vrede tussen twee volken die ooit de grootst mogelijke vijanden waren geweest: de indringers uit het Noorden en het Volk dat al sinds mensenheugenis op de eilanden woonde. Het was vooral aan Eyvind te danken dat de twee volken nu vriendschappelijk naast elkaar leefden, in feite samenleefden. Je kon bijna vergeten dat het allemaal met bloedvergieten en een schrikbewind was begonnen. Nessa had nooit het respect verloren dat haar toekwam als priesteres en leidster van haar stam, iemand die in de tijd van de verschrikkelijke beproevingen het roer had overgenomen. Nu Eanna priesteres was, hield Nessa zich niet langer met de mysteriën bezig en trok ze zich ook niet meer terug op de rituele plaatsen. Ze had een man, vier gezonde dochters, haar huishouding en de gemeenschap waartoe ze behoorde, en daarnaast vervulde ze bij raadsvergaderingen en onderhandelingen de taak die haar overeenkomstig haar speciale positie toebehoorde. Toch was er ook verdriet. Eanna was Eyvind en Nessa's eerste kind; het tweede was een zoon geweest, Kinart, en de zee had hem voor zijn vijfde verjaardag tot zich genomen. Daarna waren er alleen nog meisjes gekomen: Creidhe, Brona en Ingigerd. Zo had het niet moeten zijn; zo hadden de voorouders het niet voorspeld.

Ondanks hun bijna koninklijke positie op de eilanden woonde Creidhes familie in een huis dat meer op een boerderij leek dan op een paleis. Met enkele lage stenen bijgebouwen en omringd door ommuurde bijbehorende velden lag het min of meer ten oosten van het getijde-eiland Walvisrug. Walvisrug was ooit het machtscentrum van de Eilanden van het Licht geweest en Nessa had er gewoond in de periode dat haar oom een groot koning was. Toen de Noormannen vanuit het oosten aankwamen, waren Margaret, Nessa en Eyvind niet veel ouder dan Creidhe nu was. De ontdekkingsreis vanuit Rogaland naar de overkant van de zee was begonnen als een zoektocht naar een vredig, welvarend leven, maar binnen één bloedig jaar was er een bittere, verwoestende strijd uit voortgekomen, die pas was beëindigd toen het grootste deel van Nessa's Volk wreed afgeslacht was. Eyvind en Nessa, de Noorse krijger en de priesteres van het Volk, hadden samen vrede gebracht.

Wat hadden zij toch een heel ander leven geleid, dacht Creidhe toen ze naar haar moeder en vader keek, die even een moment voor zichzelf namen. Nessa streelde Eyvinds wang en hij drukte zijn mond in haar haren. Creidhes ogen werden vochtig toen ze zag hoe ze elkaar aankeken. Hun jeugd was een aaneenschakeling van avonturen geweest: reizen, veldslagen, strijd en overwinning. Als je hen nu zag, kon je je dat nauwelijks voorstellen. Je zag je ouders nooit als helden, ook al waren ze dat wel. Je zag hen alleen maar als een onmisbaar, altijd aanwezig onderdeel van je leven. Wat moest je zonder hen beginnen?

Ze zou het hun vragen, maar nu nog niet. Eerst gingen ze eten. In hun huis woonden ook andere mannen en vrouwen, die Eyvind huisslaven noemde, zoals hij dat in zijn eigen land gewend was geweest. Het waren bekwame mensen, die bijna als leden van het gezin werden beschouwd. De vrouwen waren eraan gewend dat Creidhe in de keuken het roer overnam, vooral als ze een extra lekkere maaltijd voor haar vader wilde klaarmaken. Vandaag was iemand gaan vissen en had verse kabeljauw mee teruggebracht. Creidhe stuurde Brona de tuin in om prei te oogsten, terwijl ze zelf uien en knoflook haalde. Ze overtuigde de kleine Ingigerd ervan dat het erg leuk was om groente te snijden, in sauzen te roeren en kruiden te snipperen, zodat Nessa en Eyvind een poosje samen in de woonkamer konden blijven. Terwijl Creidhe de vis klaarmaakte, vertelde ze haar zusjes een verhaal over de Verborgen Stam, het elfenvolk waarvoor je moest oppassen en dat zo nu en dan op oeroude plaatsen ergens onder de grond werd gezien. Ze maakte er een lang, spannend verhaal van en de kinderen mochten haar onderbreken als ze iets wilden vragen. Het werd donker buiten toen de hele familie aan tafel ging om te eten. Creidhes kookkunst werd beloond met een glimlach van Eyvind en zachte, prijzende woorden van Nessa. Brona at haar bord leeg en bracht het uit zichzelf naar de wastobbe. Ingigerd viel bij de laatste hapjes bijna in slaap.

De bedienden begrepen dat het gezin zo kort na Eyvinds terugkeer graag onder elkaar wilde zijn en trokken zich al vroeg in hun slaapvertrekken terug. Het was nu helemaal donker buiten en ondanks de dikke muren van natuursteen en leem werd het fris in het langhuis. Eyvind legde nog wat turf in de haard en ze gingen eromheen zitten. Met een flakkerende olielamp tussen hen in pakten Creidhe en Brona hun borduurwerk op. Brona maakte moeizaam vorderingen met een rij rode bloempjes langs de rand van een schort, Creidhe had een ingewikkelder, persoonlijker project onder handen. Ze noemde het de Reis, en ontrolde steeds alleen het stukje waaraan ze werkte. Het was stil. Ingigerd zat te doezelen bij Eyvind op schoot en hij had een arm om haar heen geslagen opdat ze er niet af gleed. Creidhe vond het jammer dat het gezin niet compleet kon zijn. Dat gebeurde steeds vaker nu Eanna haar opleiding als priesteres van de mysteriën had voltooid en zich uit het normale leven teruggetrokken had om alleen in de heuvels te wonen. Ze moest het hun vanavond vragen, het kon niet wachten. Eyvind bracht Ingigerd naar bed en stopte de dekens goed in. Brona gaf een gilletje toen ze zich in een vinger prikte; ze werkte nog heel even door, geeuwde en legde het borduurwerk weg. 'Welterusten, Brona,' zei Creidhe nadrukkelijk. 'Als je wilt, kan ik je daar morgenochtend wel mee helpen.'

Brona lachte opgelucht, draaide zich om en wenste eerst vader en daarna moeder welterusten. Ze bukte zich om een vuurstokje in de vlammen te houden om daarmee haar olielampje aan te steken en verdween naar de slaapkamer die ze met Creidhe deelde. 'Wil iemand nog bier?' vroeg Nessa. 'Jij, Creidhe? Vermoei je ogen niet te veel, dochter. Je ziet er moe uit.'

'Kom eens even bij mij zitten,' zei Eyvind. ‘ik heb mijn lieve meisje gemist. Vertel me eens wat je tijdens mijn afwezigheid allemaal hebt gedaan. Ik neem aan dat tante Margaret je flink aan het werk heeft gezet.'

Creidhe ging naast haar vader zitten en pakte de kroes bier aan die haar moeder haar voorhield. Haar vader sloeg een arm om haar schouders, warm en veilig. Als ze erover moest beginnen, was er geen beter moment.

'Vader, moeder, ik wil jullie iets vragen.'

Ze wachtten.

'Het gaat over Thorvald.'

Het bleef stil, maar het was alsof de stilte veranderde, alsof ze al vermoedden wat er komen ging.

'Vandaag... vandaag is hij erg van streek geraakt. Dat kwam doordat... doordat tante Margaret hem heeft verteld wie zijn vader was. Zijn echte vader.'

Ze voelde dat Eyvinds arm zich spande en hoorde dat Nessa haar adem inhield.

'Ik heb geprobeerd hem te helpen; ik wilde graag naar hem luisteren, maar hij was te boos. Hij zei... Tante Margaret heeft hem verteld dat zijn echte vader een moordenaar is. Dat zei hij. Dat hij zijn eigen broer heeft vermoord, de man van tante Margaret. En hij zei...' Ze aarzelde.

'Wat zei hij nog meer, Creidhe?' Eyvinds stem klonk kalm.

'Dat jij zijn vader weggestuurd hebt,' fluisterde ze. 'Dat jij hem van de eilanden verbannen hebt, zodat hij nooit heeft geweten dat hij een zoon heeft.'

'O.'

'Waarom hebben jullie ons dat verhaal nooit verteld, vader? Is het waar? Is het wreed van tante Margaret dat ze het Thorvald nu pas heeft verteld? Hij is erg boos en verbitterd, zo heb ik hem nooit eerder meegemaakt. En ik kan hem niet helpen.'

Haar ouders keken elkaar veelbetekenend aan. Eyvind haalde zijn arm van haar schouders en pakte haar hand.

'Heb je er ook met Margaret over gepraat, Creidhe?'

'Nee. Ze zei dat ik moest wachten tot Thorvald eraan toe was het me te vertellen, maar...'

'Maar je kon niet wachten,' zei Nessa droog, maar niet onvriendelijk. 'Dit is Margarets verhaal en Margarets geheim, Creidhe. Het was haar keuze te wachten met het Thorvald te vertellen tot zij vond dat hij oud genoeg was om het te horen. Het was toen een verschrikkelijke tijd. Als we waren blijven stilstaan bij wat er tussen het volk van je vader en dat van mij was gebeurd, zouden we ons hele leven vijanden zijn gebleven, en die vijandschap zou zijn voortgezet door onze kinderen en zelfs hun kinderen. Er moest een eind komen aan de haat en de wreedheid, dus meteen daarna besloten we het verleden achter ons te laten. We zijn het niet vergeten, want dergelijke dingen blijven je altijd bij, maar we kozen ervoor om door te gaan, wij allemaal. Hoewel ik denk dat de mensen er nu wel weer over zullen praten, want Thorvald zal het ook tegen zijn vrienden zeggen. Jij weet het al.'

'Eanna kent het hele verhaal, Creidhe,' zei Eyvind zacht. 'Je kunt geen priesteres worden als je de geschiedenis niet kent. Maar ze heeft er nooit met iemand over gesproken, zoals we Margaret hebben beloofd. Omdat we dat beter vonden voor Thorvald.'

Creidhe zweeg. Soms deed het pijn te weten dat ze geen bijzondere persoon was, ook al was ze niet eerzuchtig. En het deed nog meer pijn dat haar ouders haar dit geheim niet hadden durven toevertrouwen.

'Ik heb tijdens de Thing op Zandeiland een interessant gesprek gehad met een jonge man, Gartnait,' zei Eyvind, die blijkbaar van onderwerp wilde veranderen. 'Een hoofdman van de Noordereilanden, een flinke kerel van een jaar of tweeëntwintig, bijzonder goedgemanierd en hoffelijk. Hij vroeg naar jou, Creidhe. Blijkbaar sta je wijd en zijd bekend.' 'Waarom?'

Eyvind glimlachte. 'Hij bedoelde het niet op de verkeerde manier, hoor, anders zou ik hem niet prijzen. Hij beschreef je als een voorbeeld voor alle jonge vrouwen, bijzonder bekwaam op het gebied van alle huishoudelijke taken en bovendien beslist niet lelijk.' 'Eyvind!' Nessa keek hem bestraffend aan.

'Zijn eigen woorden waren nog veel lovender. Eerlijk gezegd zong hij je lof in alle toonaarden, maar dat wil ik niet herhalen om je niet verwaand te maken, dochter. Maar het was duidelijk dat de jongeman belangstelling voor je had gekregen toen hij hoorde wat de mensen over je vertellen. Hij zoekt een vrouw.' 'O.'

'Jij zou hem ook aardig vinden, Creidhe,' zei haar vader. 'Het is een eerlijke, open kerel, die graag lacht. En hij is knap om te zien, heb ik dat al gezegd? Je zult hier toch eens over moeten nadenken, kind. Je weet hoe belangrijk het is, niet alleen voor jezelf, maar voor ons allemaal. Voor de eilanden.'

'Dit is niet de eerste keer dat je vader hierover wordt benaderd,' voegde Nessa eraan toe.

Creidhe keek haar moeder verrast aan en haar hart begon hoopvol te bonzen. Had Thorvald eindelijk zijn mond open gedaan? 'Creidhe,' begon Eyvind zacht, 'we vroegen ons af hoe je het zou vinden een tijdje weg te gaan, misschien met tante Margaret als begeleidster. Een verblijf op de Noordereilanden zou je goed doen; je zou wat meer mensen ontmoeten en eens iets anders doen dan je huishoudelijke plicht hier bij ons. Je werkt erg hard, lieve kind, en in de zomer kun je makkelijk reizen. We hebben er vrienden wonen. Ik wil je niet dwingen met Gartnait te trouwen, maar je zou ook anderen ontmoeten. Ze kunnen jou leren kennen en jij zou de gelegenheid krijgen hem en andere mannen in hun eigen omgeving mee te maken. Dan kun je zelf een beslissing nemen.'

'Je weet hoe belangrijk het is de juiste keuze te doen,' zei Nessa. 'Als we de stamboom niet in stand houden, verliest ons Volk zijn identiteit. Jouw kinderen en die van Brona en Ingigerd moeten de koninklijke lijn voortzetten.'

Dat wist Creidhe; als je in deze familie opgroeide, begreep je wat je koninklijke afkomst betekende en hoe belangrijk huwelijken waren. Nessa was de enige nakomeling van de grote Engus, de laatste koning van het Volk op de Eilanden van het Licht. Ze was de dochter van zijn zuster, en omdat de opvolging langs de vrouwelijke lijn ging, was het van levensbelang dat haar dochters met mannen trouwden op wie niets aan te merken viel, want hun zoons konden aanspraak maken op het koningschap. Nessa had zelf geen levende zoon, daarom woog dit dubbel zo zwaar. Het was nog steeds belangrijk, ook al werden de eilanden tegenwoordig bestuurd door een raad en niet langer door een koning.

'Je moet een verstandige keuze maken,' herhaalde Nessa. Stilte.

'Ik dacht dat we over Thorvald zouden praten,' flapte Creidhe er opeens uit. Zonder dat ze wist waarom, kon ze wel huilen. 'We praten ook over Thorvald, Creidhe,' zei haar vader zacht. Ze kreeg het koud en haar hart werd zwaar. Ze wist niet meer wat ze moest zeggen.

'Je wilt het verhaal horen,' zei Nessa, 'dus zullen we het je vertellen, maar ik raad je aan naar Margaret te luisteren en het niet verder te vertellen. Dit is een probleem van Thorvald en haar, en zij moeten het op hun manier oplossen. De vader van Thorvald heette Somerled, hij was inderdaad de broer van Ulf en hij kwam mee met de eerste ontdekkingsreis naar de eilanden. Net als Eyvind.' 'Ulf wilde vrede,' nam Eyvind het van haar over. 'Hij sloot een verdrag met koning Engus, Nessa's oom. Alles leek in orde, tot Ulf stierf. Hij was onder zeer vreemde omstandigheden vermoord. Mijn volk gaf de eilandbewoners de schuld en er brak oorlog uit. Er zijn... Er zijn gruwelijke dingen gebeurd. Er zijn een heleboel mensen gestorven.'

Nessa keek hem met een fronsje tussen haar wenkbrauwen aan. In het zachte licht van de lamp zag ze er met haar bleke huid en grote grijze ogen nog heel jong uit, absoluut niet als een moeder van vier dochters. Ze pakte de hand van haar man vast. 'Mijn eigen volk is bijna helemaal uitgeroeid,' zei ze ernstig. 'Mijn oom is gestorven, en mijn neef, en alle anderen die me na stonden, behalve Eyvind en Rona.' Nessa zweeg even. Het verlies van haar oude leermeesteres, de wijze vrouw die zowel Nessa als haar dochter Eanna de geheimen van de voorouders had geopenbaard, deed nog pijn, want Rona was na een lang leven pas het afgelopen voorjaar overleden. 'Het werd mij en je vader ten slotte duidelijk dat Somerled, die Ulf als hoofdman was opgevolgd, verantwoordelijk was voor de golf van angst en haat die over de eilanden was gespoeld. Je vader was erg moedig. Met gevaar voor zijn eigen leven heeft hij Somerled met zijn daden geconfronteerd en bewezen dat hij zijn broer had vermoord.' Eyvind glimlachte zwak, maar zijn blauwe ogen stonden bezorgd. 'Volgens mij hebben we het aan het moedige gedrag van je moeder te danken dat het goed is afgelopen. Zonder haar zouden we allemaal verloren zijn geweest.'

'Ik begrijp het niet,' zei Creidhe, die het verhaal niet kon volgen. 'Wat heeft tante Margaret er dan mee te maken?'

'Ondanks zijn daden,' antwoordde Eyvind, 'was Somerled niet door en door slecht. Dat vond ik tenminste niet, en Margaret ook niet. Wij hoopten dat hij het zou kunnen opbrengen iets van zijn fouten goed te maken, dat hij ergens ook nog een sprankje goedheid in zich had en dat hij die goedheid zou kunnen ontwikkelen, met de juiste hulp. Margaret was toen erg eenzaam. Ulf was een geweldige kerel, maar hij had het altijd druk met zijn eigen plannen en dat ging ten koste van Margaret. Somerled had veel bewondering voor Margaret, hij had respect voor scherpzinnigheid en intelligentie. Hij beschouwde bijna niemand als zijn gelijke, maar haar wel. Maar hun vriendschap liep ongelukkig af, want wat hij in zijn streven naar macht allemaal uithaalde, kon ze niet verdragen.'

'Maar ze kreeg wel een kind van hem en jij hebt hem verbannen.' Dat leek erg wreed, ook al was de man een moordenaar. Het was ook helemaal geen straf die je van een liefdevolle, ruimhartige man als Eyvind zou verwachten.

‘Ik moest een keuze maken. Volgens de wet die hijzelf had aangenomen, kon ik hem ter dood veroordelen. Dat wilde hij zelf ook. Hij was altijd vreselijk eerzuchtig en hij was hier één seizoen koning geweest, en nu was hij verslagen en lieten zelfs zijn volgelingen hem in de steek. Hij had niemand meer en smeekte me hem te doden. Maar de straf die ik hem oplegde, was een bewijs van het feit dat ik nog steeds vertrouwen in hem had, zelfs na de verschrikkelijke verwoestingen die hij had aangericht. Ik wilde hem nog één kans geven om een andere weg in te slaan, de juiste weg. Ik vond dat een barmhartige oplossing, maar Somerled beschouwde de straf als de wreedste die ik had kunnen bedenken.'

'Hij vertrok zonder te weten dat Margaret een kind van hem verwachtte,' zei Nessa. 'Rona wist het wel en ik vermoedde het, maar Margaret had het hem niet verteld en ze vertelde het mij pas toen hij weg was. Maar dat zou wat Eyvinds besluit betrof geen verschil hebben gemaakt. Somerled mocht niet op de eilanden blijven. Hij verachtte mijn volk. Een heleboel mensen vonden dat Eyvind te goed was geweest en waren bang dat Somerled terug zou komen. Hij kon grote macht uitoefenen; hij gebruikte mensen door ze bang te maken, en angst is een sterk wapen. Eyvind liet hem beloven dat hij nooit terug zou komen, en dat hij zijn best zou doen om een ander mens te worden. Of hij zich aan die laatste belofte heeft gehouden, zullen we denk ik nooit weten.' 'Waarom beloofde hij dat eigenlijk?' vroeg Creidhe. 'Hierom.' Eyvind rolde zijn linker hemdsmouw op en liet haar het lange litteken op zijn onderarm zien. Creidhe had altijd gedacht dat dit, net als de andere littekens op zijn lichaam, een overblijfsel was van zijn leven als krijger en wolvenvachtdrager. 'Somerled en ik waren bloedbroeders, we hadden elkaar levenslange trouw gezworen. Op het laatst daagde hij me uit door die band te noemen, en toen heb ik hetzelfde gedaan. Daarna heb ik hem in westelijke richting de oceaan op gestuurd. Misschien was dat toch de doodstraf, want sindsdien hebben we nooit meer iets van hem gehoord.' Creidhe was sprakeloos. Dit was iets uit een oude sage, van het soort waarin allerlei goden en monsters voorkwamen. Het kon haast geen waargebeurd verhaal zijn.

'Het is echt gebeurd, Creidhe,' zei haar moeder. 'Het was een vreselijke tijd. Eyvind en ik hadden geluk, want onze liefde voor elkaar gaf ons kracht. De voorouders hadden ons gewaarschuwd dat we een moeilijke weg voor de boeg hadden, maar ze zeiden erbij dat we de juiste richting hadden gekozen. Op het laatst zijn we geholpen door oeroude krachten, maar menselijke moed gaf de doorslag. Je mag je tante Margaret niet veroordelen omdat ze naar bed ging met een man met wie ze niet was getrouwd. Ze is een sterke, trotse vrouw, en ze leidt een eenzaam leven omdat ze toen die fout heeft gemaakt. Ze heeft het zichzelf nooit vergeven.' 'Maar ze heeft Thorvald.'

'Ja, en ze houdt van haar zoon, ook al herinnert hij haar elke dag aan het verdriet uit het verleden. Ik denk dat ze nog wel met hem zal praten en hem de situatie zo goed mogelijk zal uitleggen. Ik hoop dat hij dan naar haar zal luisteren en dat hij niet te hard over haar zal oordelen.'

'Hij zei weinig over haar,' zei Creidhe, 'alleen dat hij het wreed van haar vond dat ze zo lang haar mond had gehouden.' 'Zou Thorvald de waarheid vorig jaar of het jaar daarvoor beter hebben kunnen verdragen?' vroeg Eyvind vriendelijk. 'Ondanks zijn achttien jaar is hij nog maar een jongen. Uiteindelijk zal hij zich bij de feiten neerleggen, maar eerst moet hij nog wat wijzer worden.' Hij keek bedachtzaam.

'Vader?' Creidhe wist dat ze hem deze verkapte vraag moest stellen, hoewel ze het antwoord eigenlijk niet wilde horen. 'Ja, kind?'

'Ik zou het afschuwelijk vinden als de mensen Thorvald kwalijk zouden nemen wat zijn vader vroeger heeft gedaan. Ik zou het... niet eerlijk vinden als de mensen hem... zouden afkeuren omdat zijn vader vroeger iets slechts heeft gedaan. Het lijkt mij dat... Ik vind dat een eerlijk mens daar geen rekening mee moet houden en dat Thorvald moet worden beoordeeld naar zijn eigen verdiensten.' Het kostte haar moeite dit allemaal te zeggen. 'Dat zal ik ook doen. Hij is dezelfde als gisteren.' Ze knipperde met haar ogen om de tranen tegen te houden. 'Ik hoop dat jij daar ook aan denkt als je me naar de Noordereilanden wilt sturen.'

'Ach, Creidhe,' zei Nessa met een zucht. 'We willen je niet wegsturen, zo moet je het niet zien. We vinden het een mooie gelegenheid, je wereld op Hrossey is te klein.' 'Vader?'

'Het stelt me teleur, dochter, dat je denkt dat ik tot zo'n vooroordeel in staat ben. Je hoort te weten dat ik een mens altijd naar zijn eigen verdiensten beoordeel, niet naar zijn afkomst of de daden van zijn verwanten. Thorvald is niet Somerled, hij is zichzelf en meer de zoon van Margaret dan van een ander. Ik zal de last van het verleden beslist niet op zijn schouders leggen.'

'Toch wil je dat ik naar de Noordereilanden ga om vriendschap te sluiten met een hoofdman die ik nooit heb ontmoet.' Hij glimlachte. 'Toch wil ik dat, ook al zal ik je gebraden schapenvlees erg missen.'

'Ik moet erover nadenken,' zei Creidhe, en ze slikte moeizaam. Het kwam erop neer dat ze een gebod hadden uitgevaardigd, door wat ze hadden gezegd en zorgvuldig niét hadden gezegd. We vinden Thorvald geen geschikte man voor je. Ze wilde bijna dat ze allebei niet zo lief en tactvol waren, zodat ze kon schreeuwen en protesteren en stampvoeten. In haar hoofd tolde het van de emoties die ze niet kon uiten. Ze rolde haar borduurwerk op en stond op. 'Welterusten, vader. Slaap lekker, moeder.'

'Creidhe...' begon Nessa. Maar Creidhe had zich al omgedraaid en was op weg naar haar bed. Pas toen ze de lamp had gedoofd en naast de slapende Brona onder de dekens was gekropen, liet ze haar tranen de vrije loop. Het was niet eerlijk. De hele situatie was niet eerlijk. Soms haalden de voorouders streken uit en dan liep alles in het honderd. Als ze ook maar een beetje belangstelling had voor die Gartnait van de Noordereilanden zou alles veel eenvoudiger zijn, omdat die man haar zonder haar ooit te hebben ontmoet al alle vrouwelijke deugden toeschreef. Gartnait was waarschijnlijk precies zoals haar vader hem had beschreven: een bewonderenswaardige jongeman en heel geschikt om de vader van een toekomstige koning te worden. Waarom moest ze van de enige man ter wereld houden die haar op sommige dagen nauwelijks een blik waardig keurde en op andere dagen behandelde alsof ze een jongen was? Het was niet eerlijk. 'Creidhe?' kwam Brona's stem vanonder lagen dekens. 'Wat is er?' 'Niets,' snifte Creidhe, en ze schoof dichter naar het warme lichaam van haar zusje toe. Ook al was het lente, de lucht was nog steeds ijskoud en zelfs in dit goedgebouwde huis kon het her en der tochten. 'Niets. Ga maar weer slapen.'

Het was een soort vloek, een donkere wolk die de rest van zijn leven boven zijn hoofd zou hangen en een schaduw zou werpen over elke stap. Een heldhaftige, overleden vader die je nooit had gekend, een man die nog steeds werd herdacht als de leider van de eerste moedige zeereis van Noorwegen naar de Eilanden van het Licht, was iets heel anders dan een vader die bekend stond als een krankzinnige moordenaar, een despoot die alleen bloed en terreur had gebracht. Thorvald wilde er niet bij stilstaan wat dit eigenlijk inhield. Hij beende over het pad naar Stensakir, zijn haren wapperend in de harde wind die ook met vastberaden, koude vingers aan zijn mantel trok, en schrok terug voor de gruwelijke waarheid die hem, na de uitleg van zijn moeder en de schok die hem eerst had verdoofd, als een mokerslag had getroffen. Maar hij kon haar woorden niet vergeten. Ze verklaarden alles. Zijn nalatenschap kwam niet van Ulf, maar van Somerled, en bestond niet uit licht, maar uit duisternis. Niet uit orde en rust, maar uit wanorde en tumult. Wat hij nooit had begrepen, was duidelijk geworden. Nu wist hij waarom hij zich altijd een buitenstaander had gevoeld, waarom hij niet kon glimlachen en kon vriendschap sluiten, waarom hij, ook al was het niet zijn bedoeling, iedereen van zich afhield. Nu kende hij de reden waarom hij op sommige dagen het gevoel had dat hij ingekapseld zat in een grauwe wolk van ellende, een wolk die niemand anders kon zien. Geen wonder dat hij er niet bijhoorde. Geen wonder dat hij zo weinig vrienden had.

Thorvald huiverde. Als zoon van zijn vader verdiende hij ook geen vrienden, vooral geen trouwe vrienden zoals Creidhe, die altijd naar hem luisterde en zich nooit liet afschepen, zelfs niet als hij zo kwaad was dat hij gromde en grauwde als een wilde hond. In het vervolg kon Creidhe beter bij hem vandaan blijven, want zijn slechte aard kon zich elk moment laten gelden. Geen man of vrouw mocht vriendschap met hem sluiten, dat was te gevaarlijk. Vooral voor zo'n onschuldig meisje als Creidhe, met haar knusse huishoudelijke bezigheden. Ze was nog maar een kind, ze wist niets van de wereld, niets van de vernietigende krachten die hij met zich meedroeg. Van nu af aan was niemand meer veilig bij hem. Tenzij... Tenzij dat wat er over Somerled werd verteld niet waar was, als het verhaal was verwrongen en veranderd, zoals dat met veel oude verhalen gebeurde. Als dat het geval was, dan was er misschien nog een sprankje hoop. Zijn moeder had hem verteld dat Somerled Ulf had vermoord, dus dat was wel waar. Maar misschien was daar een reden voor geweest, een rechtvaardiging. Waarom had Somerled al die dingen gedaan? En wat was er van hem geworden? Hij was vanaf Walvisrug de zee op gestuurd, dus dan had hij alleen een eindeloze oceaan voor zich gehad, tot aan de rand van de wereld. Wat een zware straf was dat geweest, hemeltergend en verschrikkelijk genoeg voor een oude sage, als een straf van een wraakzuchtige god of een gedwarsboomde vorst. Dat Eyvind hem die straf had opgelegd, was niet te geloven. De vader van Creidhe stond op de eilanden in hoog aanzien, niet alleen als de man van een koninklijke prinses van het Volk, maar ook als steunpilaar van de groep landeigenaren die tweemaal per jaar bijeenkwam op de Thing om de orde te handhaven en recht te spreken. Eyvind stond bekend als een goudeerlijke, rechtvaardige man, een toonbeeld van kracht en eerbaarheid. Hij was beslist niet iemand die je kon verdenken van duivelse verbeeldingskracht of sluwe ironie, dus dat juist hij die verbanningsmethode had bedacht, kon Thorvald niet bevatten. Misschien had Margaret hem niet het hele verhaal verteld. Hij kon het Eyvind niet vragen, dat was zijn eer te na. Hij kon ook niet met zijn moeder praten, want hij verafschuwde wat ze had gedaan. Als ze met zo'n geweldige man als Ulf was getrouwd, waarom was ze dan naar bed gegaan met zo'n grote schurk en broedermoordenaar? En hoe had ze dit al die jaren voor haar eigen zoon kunnen verzwijgen? Dat stak hem nog het meest. Tot nu toe had hij, als hij boos of van streek was, vertrouwd op Margarets ernstige raad of kalme troost. En als hij merkte dat zijn moeder zich eenzaam of ongelukkig voelde, had hij zijn best gedaan om haar af te leiden met een spelletje, een wandeling of een verhaal over zijn wederwaardigheden. Zo was het altijd geweest: zij tweeën, tenzij je Ash ook meetelde, die altijd wel ergens rondscharrelde op de achtergrond. Thorvald begreep niet waarom zijn moeder Ash al die tijd bij zich had gehouden. Hij besefte al heel lang dat de man liever een ander soort verhouding wilde dan die van trouwe bediende en meesteres, en dat Margaret daar niets voor voelde. Een man die jarenlang als een zwerfhond vergeefs om de restjes bleef bedelen was volgens Thorvald geen knip voor de neus waard. Maar de zwijgzame, niet van zijn stuk te brengen Ash was gebleven, terwijl andere bedienden kwamen en gingen. Toch waren ze een gezinnetje van twee personen: Thorvald en Margaret. Geen van beiden toonde vaak openlijk genegenheid, maar ze hadden elkaar vertrouwd en op elkaar gerekend. Tot nu toe. Nu was hun band voorgoed verbroken. Ze had hem evengoed met een mes in het hart kunnen steken, dacht Thorvald, en hij gaf een harde schop tegen een steen op de weg. Ze had hem evengoed net als zijn vader kunnen verbannen, ver uit de buurt van rechtschapen mensen, zodat ze hem konden vergeten. Hoe zou hij haar dit ooit kunnen vergeven? In de namiddag bereikte hij het gehucht Stensakir, dat aan de voet van de heuvels lag. De rook uit de schoorstenen van de huizen werd weggeblazen door de wind en de plaggendaken probeerden zich knarsend los te rukken. Thorvald zag de Zeeduif gestaag koers zetten naar de wal, met een bol, roodgestreept zeil. Hij was precies op tijd. Hij moest met Sam praten en hem vertellen wat hij moest weten. Liever had hij het nieuws stilgehouden, maar dit was nodig. Hij moest een boot hebben, en hij hoopte maar dat Sam zijn mond kon houden. Het zou nog een poosje duren voordat zijn vriend aan de steiger lag, ongetwijfeld met een mooie vangst uit de verraderlijke wateren tussen de noordoostkust van Hrossey en het hoger gelegen eiland Hrolfsey, dat door oude mensen het Koninginneneiland werd genoemd. Het was beslist niet de veiligste plek om te vissen, maar Sam was een uitstekende zeeman en hij wist alles van stromingen en getijden. Hij was welvarend en had in Stensakir zijn eigen huis gebouwd, want hij wilde trouwen en een gezin stichten. Thorvald vond dat bespottelijk en dat had hij ook tegen zijn vriend gezegd, maar Sam, een man met een gelijkmatig humeur, had alleen maar geglimlacht. Niet alleen was deze waterweg gevaarlijke visgrond, er lag ook een heel vreemd stukje land. Op het vlakke Heilige Eiland, halverwege tussen de grotere eilanden, woonde een groepje christelijke kluizenaars. De broeders waren langgeleden in lichte bootjes, vanuit een land ver naar het zuidwesten, de oceaan overgestoken en hadden dat eilandje met zijn vele oude verhalen als nieuwe woonplaats uitgekozen. Het Volk had de plek al generaties lang gemeden, want iedereen wist dat het ook de woonplaats was van de Zeehondenstam, een gevaarlijk volkje dat zowel op het land als in zee leefde. De vrouwen waren onaards mooi, de mannen zo angstaanjagend dat ze met één blik uit hun donkergroene ogen iemand de stuipen op het lijf konden jagen. Beschermd door de moed van hun geloof of door blinde onwetendheid, dat hing van je eigen oordeel af, waren de broeders desondanks op het Heilige Eiland neergestreken en daar leidden ze nog steeds een ordelijk, eenvoudig leven. Ze hielden schapen, een paar geiten en enkele kippen, en voor zover de eilandbewoners wisten had de Zeehondenstam de broeders nooit lastig gevallen, hoewel werd gezegd dat dit volk buitengewoon veel geduld had en lang van memorie was. Als iemand hen bijvoorbeeld beledigd had of als zij iemand een gunst hadden verleend, dan kon er een eeuwigheid voorbijgaan en kon je denken dat alles in het vergeetboek was geraakt, maar dan kwamen ze plotseling weer opdagen om wraak te nemen of een wederdienst eisen. Daarom kwamen er weinig bezoekers op het Heilige Eiland en degenen die er toch voet aan wal zetten, hadden altijd een stuk ijzer bij zich om zich mee te verdedigen. Als je dat vergat, kon niemand garanderen dat je weer veilig thuiskwam. Sam was een van de weinigen die er regelmatig aan de kleine steiger afmeerde, met een boodschap, een paar broden of verse vis voor de broeders. Sam was een forse kerel en hij was niet gauw bang.

Thorvald wachtte op het strand en keek naar de naderende, op-en-neer deinende Zeeduif. Het was een heel bijzonder schip, een schip waarvan een jonge visser zoals Sam zijn hele leven kon dromen zonder de hoop het ooit te bezitten. Sam had het gebouwd voor Olaf Egilsson, een man die rijk genoeg was geweest om het geschikte eikenhout uit Rogaland te laten halen. De Zeeduif was tot en met de kleinste onderdelen perfect, van haar gestroomlijnde vorm tot haar sterke kiel. De onderste huidgangen waren van eikenhout, de bovenste van lichter vurenhout. Het was een haafboot, een zeewaardig scheepje. De twee paar roeispanen werden zelden gebruikt, want het voer beter onder zeil, met één man achterin bij het roer, dat aan stuurboord zat, en iemand voorin om het zeil te bedienen. Soms roeiden ze van en naar de steiger, dat was alles. Sam had ook het zeil zelf gemaakt, omdat hij niemand anders op Hrossey zo'n nauwkeurig karwei had toevertrouwd. Op de dag dat de boot klaar was, was Olaf Egilsson ziek geworden en binnen zeven dagen was hij gestorven, maar niet nadat hij al zijn verwanten had verteld dat niemand anders de boot mocht hebben dan de man die haar zo liefdevol had gebouwd. Als hij doodging, zou de Zeeduif van Sam zijn, want alleen Sam zou er op de juiste manier mee omgaan.

De haafboot werd net als elke andere boot op de eilanden perfect onderhouden, want de schipper stond bekend als iemand die grondig te werk ging, ook al was hij pas twintig jaar oud. De planken die op de voor- en achterplecht het dek vormden, waren het afgelopen najaar vervangen, toen er na een paar stormen een goed van pas komende voorraad vurenhout was aangespoeld op het strand van Skaill. De mast kon worden neergelaten op een soort lage kruk, maar dat deed Sam nooit op volle zee. De mast bleef rechtop staan tot de Zeeduif in de winter op de wal werd getrokken. Elk jaar werd Sams trots en glorie opnieuw schoongeschraapt en geteerd, en de roeibanken werden afgeschuurd met grof zand en opnieuw geolied tegen het zoute water. Onder normale omstandigheden kon de boot door twee man worden gevaren, in elk geval in de wateren rondom Hrossey, die ook al een uitdaging konden zijn. Al met al, dacht Thorvald, zou de Zeeduif waarschijnlijk ook een langere zeereis kunnen maken. Hij hoopte van harte dat zijn vriend het daarmee eens zou zijn.

Vandaag had Sam een passagier. Een grijsharige priester stapte behendig op de steiger terwijl Sam en zijn helper de boot vastlegden en met een geoefende reeks handelingen hun vangst aan wal brachten. Van alle broeders was Tadhg de bekendste, want hij reisde langs alle eilanden om het christelijke geloof te verkondigen. Tadhg was een oude vriend van zowel Eyvind als Nessa. Langgeleden had hij Nessa's oom gekend, de laatste grote koning van de Eilanden van het Licht. Het kwam goed uit dat hij nu op bezoek kwam, dacht Thorvald, van deze gelegenheid moest hij beslist gebruik maken. 'Ga maar vast naar mijn huis, Thorvald!' riep Sam, en hij zette een kist vis op zijn schouder. 'Neem broeder Tadhg mee en stook het vuur op. Ik ben zo klaar.'

Thorvald liep door naar het gehucht en ging Sams keurige huisje binnen. Het had een lichte woonkamer met een raam aan de oostkant, zodat je kon zien hoe de zee erbij lag, een achterkamer met verhogingen om op te slapen en een aparte, kleine haard, en een voorraadschuurtje erachter. Vandaag bleek er een broedse kip te zitten, knorrend in een mandje stro. Broeder Tadhg liep achter Thorvald aan en zijn bruine pij wapperde wild in de wind. Hij moest hard duwen om de deur te sluiten. Thorvald veegde de as uit de haard, haalde turf en hing een ketel water aan de haak. Omdat hij niet veel tijd had, besloot hij meteen met de deur in huis te vallen, ik wil u iets vragen.'

'Ga je gang.' Tadhg ging bij het opflakkerende vuurtje zitten en stak zijn handen uit om ze te warmen.

‘Ik heb het verhaal over Somerled gehoord en ik weet dat hij mijn vader was. Mijn moeder heeft het me verteld. U hebt hem vast gekend. Ik wil dat u me vertelt wat voor soort man hij was. Ik wil weten waarom hij zijn broer heeft vermoord en...' 'En wat nog meer, Thorvald?' De broeder leek niet te schrikken van de vragen die als pijlen op hem werden afgevuurd. Het vuur begon op te vlammen en Thorvald legde er nog wat turfblokken bij. 'En ik wil dat u me vertelt waar hij naartoe kan zijn gevaren nadat Eyvind hem de zee op had gestuurd. De mannen op het Heilige Eiland zijn hier vanuit verre landen naartoe gekomen, dus moeten zij de stromingen in de westelijke oceaan kennen en weten waar de eilanden en riffen liggen. Vertel me de waarheid, alstublieft. Denkt u dat hij het kan hebben overleefd?'

Tadhg gaf niet meteen antwoord en keek alsof hij de woorden eerst voor zichzelf herhaalde om geen fouten te maken. 'Vooruit, zeg het maar,' zei Thorvald fel. 'U hoeft er geen doekjes om te winden. Als u denkt dat hij dood is, moet u dat zeggen. Als u hem een slechte, ontaarde man vond, zeg dat dan ook. Mijn moeder heeft de waarheid achttien jaar lang voor me verborgen gehouden en nu heb ik geen geduld meer voor leugens of beleefde halve waarheden. Wat u me kunt vertellen, kan niet erger zijn dan te moeten horen dat mijn hele leven een leugen is.'

'Je bent nog een jonge man, Thorvald,' antwoordde Tadhg, en hij keek Thorvald ernstig aan. 'Je hebt nog heel wat jaren voor je en dat zijn de jaren die tellen, niet de jaren die achter je liggen. Wat je vader was en waar hij heen is gegaan, is niet belangrijk voor je. Jij moet je eigen leven leiden, niet dat van Somerled.'

'Hou alstublieft op met dat gefilosofeer!' snauwde Thorvald. 'Ik wil de feiten horen. Waarom heeft mijn vader Ulf vermoord? Is het waar dat hij in zijn eentje bijna de hele eilandbevolking had uitgeroeid voordat Eyvind daar een eind aan maakte?'

'Wil je dat ik antwoord geef voordat je vriend thuiskomt? Het zijn belangrijke vragen, Thorvald.'

'Alstublieft...' Het kostte moeite dit woord uit te spreken, en hij zag begrip in de grijze ogen van de priester en hoorde medeleven in zijn stem. Het was noodzakelijk eerst diep adem te halen en zijn best te doen om kalm te blijven als hij kans wilde maken de antwoorden te krijgen die hij verlangde.

'Alleen Somerled zelf zou je kunnen vertellen waarom hij zijn broer heeft vermoord,' zei Tadhg. 'Hoewel we wel een paar redenen konden bedenken, zoals streven naar macht, afgunst, of frustratie omdat hij hier geen belangrijke taak kreeg. Misschien speelde ook mee wat hij voelde voor je moeder. En er waren redenen die hij had meegebracht uit Rogaland, kwesties uit het verleden. Daar moet je Eyvind naar vragen.' 'Eyvind? Waarom?'

'Eyvind en Somerled waren dikke vrienden, bloedbroeders. Eyvind verbande Somerled omdat hij zich op de een of andere manier medeverantwoordelijk voelde voor diens slechte daden. Hij had hem kunnen doden, maar hij wilde hem nog één kans geven. Het was een wijs, ruimhartig besluit.'

'Een kans? De kans om over de rand van de wereld te varen en op die manier de dood te vinden!' 'Dat zou kunnen,' zei Tadhg kalm.

'Denkt u dat het ook anders heeft kunnen aflopen? Hoe dan?' 'Rustig maar, Thorvald, niet alles tegelijk. Toen Somerled met de expeditie van zijn broer mee hiernaartoe kwam, bracht hij grote problemen mee. Ulf was een vriend van me, en in de veel te korte tijd dat hij hier hoofdman was, hebben we vaak met elkaar gepraat. Al was Somerled zijn broer, Ulf was erg bang voor hem. Hij had Somerled niet zelf gevraagd mee hierheen te komen, maar de jarl had het hem opgedragen en Ulf kon niets anders doen dan ermee instemmen, omdat de jarl de kosten van de expeditie voor zijn rekening nam. Het werd een ramp. Toen Somerled hier de leiding van Ulf had overgenomen, deed hij verschrikkelijke dingen. Hij was een intelligente, scherpzinnige, briljante man, maar hij was ook volkomen meedogenloos. Ik had de indruk dat hij geen enkel besef had van het lijden van anderen, alsof er een noodzakelijk deel van zijn begripsvermogen ontbrak. Je moet er niet aan denken dat hij, als Eyvind en Nessa het niet verhinderd hadden, hier koning zou zijn gebleven, want dan had geen enkele eilandbewoner het overleefd. Je vader geloofde dat de Noormannen in elk opzicht beter waren dan anderen en dat het veel betere leiders waren, en hij vond dat er hier geen plaats was voor mensen die hij als primitief, zwak en onbekwaam beschouwde. Hij zou ze allemaal hebben vermoord. Somerled begreep deze mensen niet en ook de eilanden niet. Hij zou ook Nessa hebben vermoord, want zij had te veel invloed om haar in leven te laten. En Eyvind. Op een gegeven moment zaten de wolvenvachtdrager en ik allebei gevangen en wachtte ons de beul. Somerled wilde de waarheid niet horen als die niet strookte met zijn eigen plannen.'

Thorvald wist niet meer wat hij moest zeggen, maar tenslotte had hij zelf om antwoorden gevraagd. Als het pijn deed die te horen - terwijl hij had gedacht dat na wat zijn moeder hem had verteld niets meer pijn kon doen - moest hij dat maar op de koop toe nemen.

'Koning,' zei hij na een poosje, met holle stem. inderdaad. Dat wilde hij al zijn hele leven worden, heeft Eyvind me verteld. En dat is hij korte tijd geweest, maar daar is een hoge prijs voor betaald.'

Een wrang lachje ontsnapte uit Thorvalds keel. 'Ha! Dus als hij was gebleven, was ik misschien na hem ook koning geworden. Koning Thorvald. Wat een grap. En dan was Eanna nooit geboren, en Creidhe en de anderen ook niet. De goden zij dank dat hij is verbannen, want ik zou waarschijnlijk net zo'n tiran zijn geworden als hij.' 'We moeten de weg blijven volgen die we hebben ingeslagen, niet de weg die we hebben laten liggen,' zei Tadhg, terwijl hij met een ijzeren haak het deksel van de ketel lichtte om te zien of het water al kookte. 'Je wilt ook weten waar hij misschien terecht is gekomen. Waarom?'

Nu moest hij voorzichtig zijn. 'Hij was mijn vader. Ik vind het belangrijk te weten of hij dood is of nog leeft.'

‘Ik kan je vertellen wat mogelijk gebeurd is, Thorvald, maar niemand kan je vertellen wat er echt is gebeurd. Ik neem aan dat je moeder je ook heeft verteld dat we sinds die dag nooit meer iets van Somerled hebben gehoord en dat we dus niet weten of hij ooit weer ergens voet aan wal heeft gezet. Ik kan er alleen maar naar raden.' 'Daar ben ik al tevreden mee.' Thorvald deed zijn best om niet te enthousiast te klinken, want het was belangrijk dat niemand zelfs maar vermoedde wat hij van plan was.

'Goed dan. Uitgaande van de weersomstandigheden op die dag denk ik dat zijn bootje naar het noordwesten is gevaren, of misschien naar het noorden. We hebben geen bewijs dat er in westelijke richting land ligt, maar er doen wel vreemde verhalen de ronde. Ik heb gehoord dat een man een tijd geleden zo geschokt op de Noordereilanden terugkwam dat het leek alsof hij gek was geworden. Hij was een landgenoot van ons en had dezelfde weg genomen als ik, maar hij was door de wind uit de koers geraakt en had de Eilanden van het Licht gemist. Zijn verhaal klonk erg verward, maar het ging over een verblijf van twee of drie seizoenen op een andere groep eilanden, ver naar het noordwesten. Ze liggen hier minstens een paar dagen varen vandaan en misschien nog verder, want we hebben er nog maar heel weinig over gehoord. Toch hebben ook anderen er verslag van gedaan, en die eilanden zouden dan het laatste land in westelijke richting zijn, aan de rand van de wereld. Ze zijn moeilijk te vinden, maar als de boot van je vader naar het noorden is afgedreven, kan het zijn dat hij daar terecht is gekomen.'

Thorvalds hart bonsde. 'Waarom was die man zo in de war?' vroeg hij gespannen. 'Had de reis zelf hem zo aangegrepen of was er meer aan de hand?'

Tadhg fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik heb het natuurlijk alleen maar uit de derde hand, maar die man was zo doodsbang dat hij bijna geen zinnig woord meer kon uitbrengen. Hij was zelfs te bang om aan de kust te blijven, alsof hij verwachtte dat er elk moment een vijand uit het water zou opduiken. Hij had het over gestolen kinderen en over een soort gezang, heel vreemd allemaal. Waarschijnlijk had hij zich tijdens zijn lange eenzame reis van alles in zijn hoofd gehaald. Het valt niet mee zoiets te moeten meemaken en je geloof kan dan ernstig op de proef worden gesteld.' 'Nou ja, daarom doen jullie dit soort dingen toch?' Tadhg glimlachte, inderdaad. Eerlijk gezegd heb ik me vaak afgevraagd of Somerled ook van zo'n reis zou veranderen, of hij er een beter mens van zou worden, zoals Eyvind hoopte.' 'Misschien was hij niet tot verandering in staat,' zei Thorvald. Hij hoorde buiten Sams laarzen knarsen op het pad. 'Misschien was hij zo slecht dat er geen verbetering mogelijk was.' 'Ach, we zullen nooit weten wat er van je vader terechtgekomen is, maar ik kan je verzekeren, Thorvald - en je zou er verstandig aan doen hier goed over na te denken - dat voor God niemand reddeloos verloren is. Gods genade smeult in ons allemaal en als we daarop vertrouwen, kan dat vlammetje worden aangewakkerd tot stralende goedheid. We zijn allemaal zijn schepsels, we zijn een deel van hem. Om te veranderen, hoeven we alleen maar te leren van hem te houden. Zelfs Somerled kan dat leren en jij moet geloven dat hij het heeft geleerd, op zijn eigen manier.'

Het gesprek werd beëindigd door Sam, die binnenkwam met een tros witbuikige vissen in zijn ene hand en een bundel met zijn uitrusting in de andere. Kroezen werden volgeschonken met bier, er werd een maaltijd gekookt en ze praatten ontspannen over het weer, de geboorte van een nieuwe lichting lammeren op de kleine boerderij van de broeders, een op handen zijnd huwelijk en de dood van een oude man in Hafnarvagr. Daar wilde Tadhg naartoe, het was een heel eind weg. Sam bood hem voor de nacht een slaapplaats aan, maar Tadhg weigerde. Hij had afgesproken mee te rijden met een boer in de buurt, dus kon hij nu beter gaan, voordat het helemaal donker was. Hij zou bij de boer slapen en dan zouden ze de volgende morgen de wagen vol laden met groenten en kippen, die de boer op de markt wilde verkopen. Tadhg veegde zijn bord schoon met een stuk brood en stond op om te vertrekken.

'Onthoud wat ik gezegd heb, Thorvald,' maande hij vriendelijk.

'Neem de tijd om erover na te denken. Bezinning kan van een monster een vluchtige schaduw maken en van een onbedwingbare berg een glooiende heuvel. Jij bent nog jong en wilt overal onmiddellijk antwoord op hebben, koste wat kost, maar als je jezelf de tijd gunt, kom je er misschien achter dat je alleen maar hoeft te wachten.' Thorvald luisterde beleefd, want het had geen zin om ertegenin te gaan, maar het lag voor de hand dat hij de erfenis van zijn vader met zich meedroeg en dat die zijn karakter had bepaald, net als Eyvinds moed en goedheid een stempel hadden gedrukt op het karakter van zijn zoontje Kinart. Als dat kind niet door de zee was meegenomen, zou het ongetwijfeld zijn opgegroeid tot het soort leider dat de mensen tot het eind van de wereld volgen. Tadhg begreep er niets van. Om zichzelf te leren kennen, om in zijn eigen geest te kunnen kijken, moest Thorvald erachter zien te komen wat voor soort man zijn vader was. Dat kon hij maar op één manier doen, een gevaarlijke manier. Zijn moeder zou het er niet mee eens zijn; Sam zou er met tegenzin mee instemmen. Toch moest hij het proberen, anders zou hij de rest van zijn leven moeten weten dat hij de waarheid uit de weg was gegaan. Als zijn vader nog leefde, zou hij hem vinden. Het was een soort opdracht, een heldhaftige speurtocht, een grote uitdaging. Als hij die aannam, zou zijn leven misschien toch nog iets betekenen. Sam verbaasde zich zelden ergens over. Hij luisterde kalm naar Thorvalds relaas over Margaret, Somerled, Ulf, gevechten en bloed, moord en verbanning. Zo nu en dan nam hij een slok bier en knikte. Soms keek hij bedenkelijk. Een van de redenen waarom Sam al zo lang Thorvalds vriend was, was dat hij altijd zo kalm bleef. Hij kon bijna net zo goed luisteren als Creidhe en was minder scheutig met allerlei raadgevingen die niet op prijs werden gesteld. Toen het verhaal uit was, zei Sam niet meteen wat hij ervan dacht. Hij stookte het vuur op, schonk de kroes van zijn vriend nog eens vol en liet een kat binnen door de achterdeur, allemaal zwijgend.

'Je wilt de Zeeduif lenen,' zei hij ten slotte, met een bedachtzame blik in zijn blauwe ogen.

'Niet helemaal,' antwoordde Thorvald. Er ging een golf van opluchting door hem heen omdat Sam het had begrepen zonder dat hij het had hoeven zeggen, ik ben niet zo'n goede zeeman als jij en kan er niet zelf naartoe varen, dus jij moet mee. Ik kan je betalen, als dat zou helpen.'

Sam trok een eindje zijn wenkbrauwen op en nam weer een slok bier. 'Hoelang denk je weg te blijven? Van volle maan tot volle maan of misschien een heel jaargetijde? Of zelfs nog langer als de wind je uit de koers blaast? In zo'n lange tijd kan ik een heleboel vis vangen, genoeg om een huwelijk te betalen, mijn huisje behaaglijk in te richten met de beste wollen en linnen stoffen, en een mooi stuk hout te kopen voor een wieg. Genoeg voor het loon van mijn helper. Stel dat mijn boot schade oploopt? Die boot zorgt voor mijn inkomen, Thorvald. En al is het een solide vaartuig, het is niet geschikt voor een reis over de oceaan.'

Dat klonk niet bemoedigend. Toch hoorde Thorvald een toon in Sams stem en zag hij een glinstering in zijn ogen die verrieden dat zijn belangstelling was gewekt.

'De reis hoeft niet lang te duren.' Thorvald leunde naar voren, met zijn ellebogen op zijn knieën, om van Sams aarzeling gebruik te maken. 'Broeder Tadhg denkt niet dat die eilanden erg ver weg liggen. We zouden terug kunnen zijn voordat iemand ons mist. En we kunnen zeggen...'

Sam stak een hand op om de woordenstroom te stoppen. 'Niet zo vlug. Wat doen we als we daar aankomen, als we er aankomen? Ben je van plan alleen maar bij die man naar binnen te lopen, hem te vertellen dat je zijn zoon bent en meteen weer weg te gaan? Stel dat je hem niet kunt vinden? Stel dat je hem vindt en hij wil dat je blijft? Wat moet ik dan doen?'

De glimlach die Thorvalds lippen deed opkrullen, voelde vals aan. 'Ik kan je verzekeren dat dat niet zal gebeuren. Ik verwacht niet dat ik met open armen ontvangen zal worden, zelfs al vinden we de man die we zoeken. En ik wil daar beslist niet blijven, ik wil alleen maar antwoord op een vraag.'

'Welke vraag?' Sam aaide de kat, die opgerold tot een grijsgestreepte tevreden bal als een pruttelende kookpot op zijn schoot lag te spinnen. Thorvald gaf geen antwoord en de stilte duurde steeds langer, ‘ik zal erover nadenken,' zei Sam ten slotte. 'Maar ik moet eerlijk zeggen, Thorvald, dat ik, behalve dat ik er een oude vriend mee zou helpen, niet zie wat ik er zelf voor voordeel bij zou hebben.' 'Je laatste avontuur voordat je een gezapig leven gaat leiden?' suggereerde Thorvald. 'Je laatste ontdekkingsreis als vrij man? Ik schrok ervan toen je het over een wieg had, en ik heb toch gezegd dat ik je wil betalen?'

Sam knikte langzaam. 'Als ik toestem, is dat omdat ik een vriend een gunst bewijs en dan reken ik erop dat die ooit hetzelfde voor mij doet.' 'Natuurlijk! Dan doe ik wat je ook maar van me verlangt,' beloofde Thorvald maar al te graag. Hij wist dat wat Sam van hem zou verlangen hem geen moeite zou kosten, want Sam vroeg nooit meer dan een dag hulp op zijn boot, of een helpende hand bij het leggen van een nieuw strodak. Zijn vriend was gauw tevreden.

'Hmm,' zei Sam met een vreemde blik in zijn ogen. 'Dat zal ik onthouden, Thorvald. Geef me twee dagen om erover na te denken, maar besef wel dat we op de open zee een bemanning van minstens vier man nodig hebben. We zouden er twee man bij moeten zoeken en die moet je zeker betalen.'

'Nee.' Thorvald had verwacht dat Sam deze voorwaarde zou noemen en hij had al een paar geschikte antwoorden bedacht. Maar toen hij de uitdrukking op Sams gezicht zag, besefte hij dat geen van die antwoorden afdoende zou zijn. ‘Ik kan niemand anders meenemen. Jou vragen of je mee wilt was niet zo erg; het anderen vragen is onmogelijk. Als we daaraan beginnen, weet het hele eiland binnenkort wat we van plan zijn. Het moet geheim blijven, Sam. Jij en ik moeten dit samen voor elkaar krijgen. Je hebt me vaak genoeg verteld dat de Zeeduif een geweldig zeilschip is en het is niet ver. We kunnen het samen best aan. Je vaart immers elke dag uit met maar één man om je te helpen?'

'Je bent gek,' zei Sam kortaf, ‘ik denk er niet aan, er moet nog minstens een man bij. Jij doet wel alsof het niet ver is, maar dat weten we absoluut niet zeker.'

'Broeder Tadhg zei dat het een paar dagen varen was. Ze zullen ons nauwelijks missen.' Dat was beslist een leugen. 'Toe nou, Sam, dit is de kans van ons leven, een echt avontuur.'

'Een avontuur is de moeite niet waard als je niet terugkomt om erover te vertellen,' zei Sam ferm. Ze zwegen allebei. 'Dus je wilt er niet eens meer over nadenken?' vroeg Thorvald, en hij keek zijn vriend scherp aan. 'Ook niet als een soort proef voor je schip, of voor jezelf? Wat ik je ook betaal?'

Sam grinnikte zwakjes. 'Wat je me ook betaalt? Zo rijk ben je nu ook weer niet, Thorvald, al levert de boerderij van je moeder heel wat op. Vertel me eerst nog maar eens of je het meende toen je zei dat je als wederdienst alles voor me wilde doen. Want stel dat ik meega en dat wat ik dan van je vraag, niet naar je zin is. Zul je je dan toch aan je belofte houden?'

Thorvalds hart begon weer wild te kloppen, want blijkbaar was er toch nog hoop. 'Natuurlijk,' zei hij vastberaden. Hij kon niets bedenken wat Sam zou kunnen vragen en hij niet zou willen geven. 'Dat heb ik toch gezegd? Ik weet heus wel hoeveel jij op het spel zou zetten, Sam. Als je meegaat, zal ik de rest van mijn leven bij je in het krijt staan.'

'Als ik meega, ben ik net zo gek als jij,' zei Sam bars. 'Nou ja, dan zal ik erover nadenken en het je laten weten. Misschien dat we op de Noordereilanden een bemanning kunnen vinden, mensen die jou niet kennen, als je dat zo belangrijk vindt. Er valt heel wat te regelen.'

'Het móét geheim blijven,' zei Thorvald vlug. 'Anders houden ze me tegen, mijn moeder, Eyvind, wie dan ook. En je mag het niet tegen Creidhe zeggen.'

'Je bent een volwassen man,' merkte Sam op, en hij stond op. De kat werd afgeschud, viel soepel op de vloer en liep onverstoorbaar weg. 'Toch zouden ze het een stom idee vinden, en gevaarlijk. Ze hadden besloten om al die jaren niets over mijn vader te zeggen, dat ze hem zouden vergeten. Daarom denk ik niet dat ze willen dat hij nu weer tot leven komt, terwijl hij diep in hun geheugen is weggezakt.' 'Toch heeft je moeder je over hem vertelt,' zei Sam. Thorvald huiverde. 'Dat is waar, en dat was dom van haar.' 'Vind je niet dat je een beetje te streng over haar oordeelt?' Thorvald antwoordde niet, maar later, toen Sam zo ontspannen als een kind lag te slapen, lag hij wakker en dacht erover na. Was hij wel helemaal eerlijk jegens Margaret? Hij vond nog steeds dat ze hem de waarheid eerder had moeten vertellen. Ze had er niet zo lang mee moeten wachten en dan van hem verwachten dat hij het zou accepteren, begrijpen en vergeven alsof het om een onbelangrijk voorval ging. Maar ze was toen nog jong, veel jonger dan nu, en misschien was Somerled toch anders geweest dan de mensen zeiden. Misschien had hij goede redenen voor zijn daden gehad, redenen die niemand kon begrijpen. Misschien was hij net als Thorvald een buitenstaander geweest, een man met weinig vrienden en intelligenter dan goed voor hem was. Thorvald staarde naar het plaggendak en luisterde naar het spinnen van de kat, die zich nestelde in de dekens achter Sams knieën. De visser zuchtte en draaide zich om. Thorvald dacht aan de gevolgen van zijn plan. Hij wist dat hij de mensen van wie hij hield verdriet zou doen, vooral zijn moeder en Creidhe. Het zou een lange reis zijn, in elk geval langer dan de paar dagen die hij tegen Sam had gezegd, en het stond niet vast dat ze ooit veilig nieuw land zouden bereiken. En als dat wel gebeurde, was Somerled er misschien niet meer of was hij er nooit geweest. Het was ook mogelijk dat hij al meteen in zijn bootje op zee was omgekomen. Als Margaret hoorde wat hij had gedaan, zou ze in alle staten zijn. En Creidhe zou zich gekwetst voelen omdat hij haar niet in vertrouwen had genomen. Ze was eraan gewend dat hij haar al zijn angsten, frustraties en plannen toevertrouwde, maar dit kon hij haar niet vertellen. Hij kon alleen maar hopen dat ze het hem na zijn terugkeer zou vergeven. Als hij terug zou keren. Eén ding stond vast: hij moest deze reis maken, zijn afkomst dwong hem ertoe.