HOOFDSTUK 13
'Bij de hamer van Thor!' riep Sam uit. 'Ze komen ons verwelkomen! Dat had ik toch echt niet verwacht.' Midden op de langwerpige baai, gestaag tegen de wind in varend, kwam zijn mooie, sterke schip, de Zeeduif, hen tegemoet. Toen hun eigen bootje wat dichterbij was gekomen, zagen ze allerlei bekende figuren aan boord: Orm aan het roer, de grote brede Skapti op de voorplecht, en gezeten op een bundel midden op het schip een man in de ruwe bruine pij van de christelijke broeders, met een wanhopige uitdrukking op zijn verweerde gezicht.
Nu moet ik het zeggen, dacht Thorvald. Ik moet meteen de juiste woorden vinden. Ik moet bun vertellen dat ik mijn belofte gebroken heb en dat ik heb gefaald.
'Hij hoeft niet te proberen weer een streek uit te halen,' gromde Skapti. 'Alles is veranderd.'
'Met deze daad,' vervolgde Breccan, 'wil Niall een eind maken aan de oorlog en het jou makkelijker maken het leiderschap over te nemen. Dat weet ik zeker. Hij heeft zich al die jaren niet met wereldse zaken bemoeid, uit angst voor wat hij zou uitrichten als hij Asgrim tegen de haren instreek' - de man uit Ulster deed zijn best om rustig uitleg te geven en het trillen van zijn stem te bedwingen - 'maar hij kon niet aanzien dat zijn zoon ook zou sterven. Daar had hij al eerder een opmerking over gemaakt, maar toen begreep ik het nog niet. Dit is een ondoordacht, idioot plan en Niall is een man die altijd alles koel beredeneert, zorgvuldig voorbereidt en strikt uitvoert, daarom geloofde ik niet dat hij ermee door zou gaan. Hij had het tijdstip wel goed voorbereid, want hij hield me tot laat op de avond aan de praat opdat ik me de volgende morgen zou verslapen. Toen ik wakker werd, was hij allang weg en met deze wind is hij waarschijnlijk al dicht in de buurt van Schaduweneiland, de plaats waar ze hun rituelen uitvoeren. We moeten met de Zeeduif achter hem aan, Sam, en jij moer het bevel voeren. Jij moet ook mee, Thorvald. Niall zal niet naar mij luisteren en ook niet naar iemand van het Langemessenvolk, maar de stem van zijn zoon zal tot hem doordringen. Jij moet hem van deze verkeerde daad afbrengen, want ermee doorgaan betekent goedkeuring van het geweld, de primitieve rituelen en de heidense praktijken van die verloren zielen.'
Terwijl Thorvald hem sprakeloos van schrik aanstaarde, zag Breccan wie er achter hem nog meer in het bootje van twijgen en huiden zat.
'Creidhe! Bij alle heiligen!'
In de drukte die volgde, viel het Thorvald op dat Skapti zijn blik niet van Creidhe kon afhouden en dat er zelfs tranen in zijn ogen stonden. Hij zag ook dat Breccan zich heel makkelijk over het schip verplaatste, wat hem niet hoefde te verbazen, want de man was tenslotte helemaal vanuit Ulster hierheen komen varen. Thorvald en Sam klommen aan boord van de Zeeduif en er volgde een korte woordenwisseling.
'Creidhe mag niet met ons meegaan,' zei Sam ferm. 'Ze is gewond, ze is uitgeput en bovendien weet je precies wat die wilden zullen besluiten zodra ze haar zien. Als ze de priester aanvaarden, nemen ze een risico en geloven ze het woord van een vijand. Als ze ons Creidhe afnemen, hebben ze toch weer een blond meisje en daarmee het middel om een nieuwe Vossenmasker te verwekken. We zijn niet met genoeg mannen om haar te verdedigen, dus moet ze hier blijven.' 'Als je wilt, kan ik haar wel in dat bootje naar het eiland brengen,' bood Orm met een blik op Thorvald aan. 'Maar...' 'Ik ga mee met de Zeeduif.' Creidhes toon maakte duidelijk dat ze geen tegenspraak duldde. 'Ik moet erbij zijn, ik moet zien hoe het afloopt.' Ze stond in het schommelende bootje met haar hand om het touw dat Skapti had laten zakken om hen op te trekken. 'Dat ben je me verschuldigd, Thorvald,' voegde ze eraan toe. Thorvald opende zijn mond om te protesteren, maar deed die weer dicht.
'Je kunt haar niet bij Asgrim achterlaten,' zei Breccan kalm. 'Dat is hetzelfde als haar aan de vijand overhandigen.' 'Ik ga met jullie mee.' Creidhe begon te klimmen, maar Skapti boog voorover, pakte haar armen vast en trok haar met een soepele beweging aan boord van de Zeeduif. Orm liet zich in het bootje zakken.
Thorvald hervond zijn stem. 'Vertel het ze maar vast,' zei hij schor toen Orm de roeispanen beetpakte om terug te varen naar het getijdenstrand, waar een groepje mannen stond te wachten. 'Zeg maar dat ik gefaald heb. Dat we Vossenmasker gevonden hebben en een eind meegenomen, maar...' - hij wierp een blik op Creidhe - '... dat hij op het laatste moment is ontsnapt. Zeg dat het me spijt, dat ik nog nooit van mijn leven iets zo erg heb gevonden.' Orm knikte, trok aan de roeiriemen en het bootje gleed weg naar de kust. Op de Zeeduif was Creidhe gaan zitten, weer stil en met die lege blik in haar ogen. Ze zag eruit alsof er een deel van haar verloren was gegaan, alsof de levendige kern van haar wezen uit haar lichaam was gehaald en daar een holte had achtergelaten. Skapti had zijn eigen dikke vilten mantel om haar schouders gelegd en daarin weggedoken zat ze te rillen. Sam veranderde behendig iets aan het zeil en gebaarde dat Skapti het roer moest nemen. Er ging een trilling door de Zeeduif voordat ze op koers kwam en doorvoer naar het westen. De zon stond nog niet op zijn hoogste punt, dus misschien hadden ze nog genoeg tijd.
'Dank je, Thorvald,.' zei broeder Breccan zacht. 'Hij was zo blij toen hij ontdekte dat hij een zoon had. Hij is erg trots op je.'
Thorvald beet op zijn lip, bang dat hij anders zijn laatste restje zelfbeheersing zou verliezen. Al deed hij nog zo zijn best om kalm te blijven, het leek of zijn hart alleen nog maar oversloeg. 'Ik begrijp best hoe moeilijk dit is,' ging Breccan verder, en hij ging naast Thorvald zitten op een plek waar hij Sam en Skapti, die samen het schip zeilden, niet in de weg zat. 'Als we nu niets zouden doen, als we Niall zijn gang lieten gaan, zou dat tot vrede op de Verloren Eilanden kunnen leiden. Dan zou er misschien een eind komen aan de moorden, de diefstal van zielen, de angst en het bloedvergieten. Dat zouden we met nietsdoen kunnen bereiken. En dan zou jij voor deze mensen een held zijn.'
Thorvald keek Breccan aan. 'Hij mag het niet doen,' fluisterde hij. 'Hij mag zich niet opofferen. Dan is de prijs voor de overwinning te hoog.'
Creidhes ogen waren op hem gericht en hij zag er alleen de waarheid in, alsof ze recht in zijn hart kon kijken. Opeens werd hij overmand door een groot verdriet, omdat hij geen antwoord kon vinden, geen afdoend antwoord. Wie was hij om zich met zulke allesomvattende, gevaarlijke zaken te bemoeien, zulke oeroude patronen van macht en geloof? Wat had hij hier anders gedaan dan het ene verdriet op het andere stapelen? Hij sloot zijn ogen, want hij kon het niet langer verdragen Creidhe aan te kijken, of Breccan, of een van de anderen, omdat hij in hun blik niet de weerspiegeling van zijn eigen mislukking wilde zien.
Tot zover ging alles goed. Niall was een opmerkzame luisteraar en had aanleg voor talen, en dat hielp. Hun taal was hetzelfde, met alleen een andere klemtoon en manier van verbuigen, en sommige klanken klonken iets scherper. De Onuitspreekbaren hadden meteen begrepen wat hij kwam doen, maar of ze zijn aanbod wilden aannemen, was nog niet zeker. Hij was moe, de lange vaartocht had hem uitgeput. Toen ze hem van het kiezelstrand meenamen naar een vlak grasveld voor de lage gebouwen van hun nederzetting, bedacht hij dat hij zichzelf steeds een klein doel moest stellen om dit misschien iets draaglijker te maken. Hij wilde het zo waardig mogelijk ondergaan. Hij zou een methode bedenken om de angst en de pijn te kunnen verduren. Een methode maakte alles makkelijker. Niet schreeuwen, dat was zijn eerste doelstelling. Niet de controle verliezen over zijn blaas en darmen, al zou hij dat misschien niet kunnen volhouden. Niet van gedachten veranderen en om genade smeken. Hij wist dat hij op dit punt, het belangrijkste, niet zou zwichten, want dan hoefde hij alleen maar aan zijn zoon te denken, een man die veel meer een toekomst verdiende dan hijzelf. Een man die er zonder hemzelf niet zou zijn geweest. Zijn enige schitterende prestatie, zijn enige waardevolle erfenis. Om Thorvald te laten voortleven, kon hij heel wat verdragen, kon hij alles verdragen wat ze hem aandeden. Ze zetten hem in een lage, donkere hut met een paar bewakers voor de deur. Hij wachtte. Na lange tijd kwam er een lange oude man binnen, die naast hem hurkte en hem met donkere ogen onderzoekend aankeek. In het halfdonker was zijn gezicht grauwbleek. Hij stelde vragen, niet veel, maar ze waren erg moeilijk. Als hij die verkeerd beantwoordde, zouden ze hem wegsturen en was alles voor niets geweest. Dus mocht hij geen fouten maken, niet aarzelen. Was hij niet altijd een meester geweest in het spelletjes doen, maskers dragen en manipuleren van de overtuiging en emoties van anderen? Dus als hij het antwoord niet wist, raadde hij ernaar en ten slotte zag hij dat de sterke trekken van de oude man zich een beetje ontspanden en dat zijn vreemde, diepe ogen een warmere blik kregen. Na de ondervraging ging de oude man weg en moest hij weer eindeloos wachten. Hij hoorde de mannen van de Onuitspreekbaren zacht met elkaar overleggen, maar hij kon ze niet verstaan. Zo nu en dan liep er iemand langs zijn hut en soms keek iemand naar binnen en zag hij een mager, gehavend gezicht met donkere, diepliggende ogen en een ketting van botjes die hij zelfs kon ruiken, alsof de botjes niet lang genoeg hadden liggen drogen. Niall wachtte en onder het wachten mompelde hij de woorden van de psalm die hij als laatste daad van een schriftgeleerde in de wereld van de zienden had gekopieerd: speravit anima mea in Domino... En na een poosje leek de zachte, maar krachtige stem opnieuw te spreken, als een geruststellende ademtocht, een hoopvolle fluistering, en toen kwam zijn razende hart weer een beetje tot rust en werd zijn hoofd helderder en zijn ademhaling kalmer. Geloof... Een mens moest geloven om dit te kunnen doorgeven aan een hogere macht, om te kunnen vertrouwen op iemand met een grotere wijsheid dan de sterfelijke mens, om los te laten... Om eindelijk het roer los te laten en als de wil van God te aanvaarden wat er komen zou. Maar hoe kon hij dat doen, hij die altijd zelf het roer in handen had willen hebben, die zijn eigen weg was ingeslagen, die niet alleen zijn eigen lot had bepaald, maar ook dat van alle anderen die in zijn schaduw stonden? Geloof, fluisterde de stem, angstaanjagend in zijn eenvoud. Hoop... Liefde...
En hoewel Niall dacht dat hij de methode kon volgen die hij voor zichzelf had bepaald en de tekenen van zwakheid kon onderdrukken wanneer ze het duistere ritueel zouden uitvoeren, trilde hij voor deze gruwelijke fluistering als een berk in een voorjaarsstorm. Zijn hart zo wijd open zetten om het licht in zijn kern te laten schijnen, was het moeilijkste dat hij ooit had gedaan. In de halfdonkere hut knielde hij met het kruis in zijn handen op de aarden vloer. Zijn lippen bewogen in gebed. 'Kijk, de deur staat eindelijk open,' fluisterde hij, en hij voelde hete tranen als wijwater over zijn wangen glijden. 'Wees welkom...'
Hij wist niet hoelang hij zo zat, maar naar de stand van de zon te oordelen, had hij heel lang gebeden. Zijn benen waren verstijfd, de mannen van de Onuitspreekbaren moesten hem overeind trekken. Zijn geest was leeg, alsof hij schoon was gewassen. Wat ze deden, raakte hem niet en hij wist ook niet wat de bedoeling was. Ze trokken al zijn kleren uit: zijn ruwe pij, zijn sandalen, het hemd en de onderkleren die hij droeg om warm te blijven. Hij klemde zijn vingers om het kruis toen een van de mannen het koord doorsneed en toen liet hij het los. Dit leidde tot iets, maar hij wist niet meer wat. Plotseling drong het weer pijnlijk helder tot hem door en hij kon een rilling niet onderdrukken. Blijkbaar waren ze van plan het nu al te doen, zo gauw mogelijk. Nu al, dat had hij niet verwacht. Hij was voor de proef geslaagd, maar of hij zijn nieuwe taak kon vervullen, moest hij afwachten. Hij hoopte dat het hem zou lukken, want dan zou er vrede komen. Het kruis mochten ze hebben, want dat bewaarde hij voortaan in zijn binnenste en daar zou het hem overal tegen beschermen. Ze lieten een lang kleed over zijn hoofd glijden, van mooie donkere wol met een versiering van schelpjes, en hielden hem een kom met een sterk ruikende drank voor. Hij had dorst en nam een grote slok voordat hij de kom wegduwde. 'Neem, neem,' drong de langste van de mannen aan, met gefronste wenkbrauwen. 'De pijn erg... Neem... Slaap...' Maar Niall weigerde te drinken, want hij had het gevoel dat hij dit in het volle besef van zijn angst en glorie moest doorstaan, anders zou hij er niets van leren. Hij wilde niet dat zijn zintuigen door een bedwelmend middel werden afgestompt en zijn ogen zich in een valse slaap sloten, zelfs geen ogenblik. Tot het laatste moment wilde hij met open ogen naar de lucht kijken, het licht zien, de wereld zien die hij pas mooi was gaan vinden op de dag dat hij zijn zoon had ontmoet.
Ze namen hem mee naar buiten, niet meer als een gevangene, maar met een respect dat grensde aan eerbied. Om het grasveld hadden zich een heleboel mensen verzameld en nu zag hij de grote steen in het midden, een enorm blok graniet. In het dikke gras eromheen groeiden kleine, bonte zomerbloemen: geel, roze, blauw, rood... Elk bloempje was een zoete getuigenis van de gulheid van de zomer. In de met muurtjes omheinde velden een eindje verderop stonden schapen naar hem te kijken, magere, langharige schapen met milde ogen en druk kauwende bekken.
Toen ze dichter bij de steen kwamen, begonnen de mensen te zingen. Er waren ook vrouwen bij, broodmagere vrouwen met wilde ogen, even woest als de mannen. Ze droegen dezelfde ruwe dierenhuiden met daaronder een tuniek of beenbedekking van grof geweven wol. Hij zag geen kinderen. Bij de steen stond de oude man te wachten. Zijn haar was net zo lang en ruig als dat van de taaie schapen en in zijn diepe, donkere ogen lag zowel ijzeren vastberadenheid als respect en medelijden. Naast hem stond een kleine, gedrongen man met touwen in zijn handen.
'Jullie hoeven me niet vast te binden,' zei Niall. Hij hoorde zijn stem alsof die van heel ver kwam, van iemand anders was, iemand in een ander leven, ik ben uit vrije wil gekomen.'
'Het wordt zwaar voor je,' mompelde de lange man met opgetrokken wenkbrauwen. 'Bij het verblinden kan niemand stil blijven liggen.'
'Houd me dan met je handen vast.' Niall keek naar de tweede man en probeerde geruststellend te glimlachen, maar hij wist niet meer waar hij die uitdrukking vandaan moest halen. Opeens voelde hij zich heel vreemd. Zijn hart weigerde langzamer te kloppen en hij snakte naar adem.
De kleine man knikte, ik hou je vast,' gromde hij. 'En anderen. Het gaat snel.'
Niall ging op de steen liggen, op zijn rug. De lucht was verblindend helder, maar hij weigerde zijn ogen te sluiten en zijn laatste glimp van de wereld te missen. De koepel boven hem was net zo blauw als Eyvinds ogen, die hem zo lang geleden in Rogaland met hun onschuldige schoonheid hadden verbijsterd. Er kwam een nieuwe methode bij hem op toen de kleine man zijn handen om Nialls hoofd legde om het stil te houden en hij vier anderen zijn armen en benen voelde vastpakken, alsof zijn lichaam door de pijn zou stuiptrekken en het mes daardoor zou uitglijden. Of misschien gebruikten ze geen mes, maar een ander instrument, een soort lepeltje of zelfs alleen scherpe nagels. Hij had niet gekeken wat voor gereedschappen ze hadden klaargelegd. Een nieuwe methode, hield hij zichzelf voor, en hij dwong zich langzamer te ademen. Hij zou dit verdragen zoals Eyvind dat zou doen, zijn enige echte vriend, zijn hartebroer, de man die hij had willen zijn als je in dit soort dingen een keus zou hebben. Eyvind, die beslist geen christen was, was desondanks het toonbeeld van geloof, hoop en liefde, een waar voorbeeld, als jongen en als man.
Eyvind zou stil en zwijgend blijven liggen, Eyvind was sterk. Laat deze priester, of wat hij ook was, zijn mes net zo snel en doelmatig gebruiken als Eyvind had gedaan, de eerste keer dat Somerled hem zag, toen hij als een pure, perfecte opoffering aan Thor een geit had geslacht. Dat flitsende lemmet in een genadig vaste hand en die warme blauwe ogen hadden Somerleds leven voorgoed veranderd. Mocht wat er vandaag gebeurde een andere verandering teweegbrengen, mochten zijn blinde ogen en verbrijzelde botten de deur openen waardoor zijn geest naar het licht kon gaan. 'Ben je klaar, broeder?' vroeg de lange man zacht. Niall kon niet instemmend knikken, want zijn hoofd werd door twee sterke handen in een ijzeren greep gehouden. Hij slikte en fluisterde moeizaam: 'Ga je gang.'
Een wanhoopstocht: vier mannen op een schip waarvan het uiterste werd gevergd om zo snel mogelijk aan te komen op het eiland waar de Onuitspreekbaren volgens Breccan hun rituelen uitvoerden. Dat wist de man uit Ulster omdat de broeders vroeger met hun boodschap zelfs tot in het hart van het heidense rijk waren doorgedrongen. Daar hadden ze het net zolang volgehouden tot het hun duidelijk was geworden dat de oren daar stokdoof waren voor het woord van God. Toen hadden ze zich teruggetrokken, want het was niet hun opdracht heidenen te bekeren, maar in de eerste plaats om te bidden in eenzaamheid en ontbering, net als degenen die naar Gods stem hadden geluisterd in de woestijn van het Heilige Land. Maar Breccan wist nog precies waar het eiland lag en wees kalm en zelfverzekerd de weg.
De wind blies uit het westen en zelfs toen ze het Dwazenwater voorbij waren, moesten ze verduiveld goed opletten. Maar Sam wist hoe hij het beste uit zijn schip kon halen, dus scheerden ze, ook al werkte het weer niet mee, over het water. In het witte kielzog zagen ze zeehonden zwemmen. Het bootje dat Niall had genomen, was veel trager en dat gaf in elk geval een beetje hoop dat ze op tijd zouden zijn. Daarentegen had hij een kortere weg afgelegd, vanuit Bloedbaai rechtstreeks naar het zuiden. Het weer was opgeklaard, de zon scheen met een zachtgouden licht uit een zomerblauwe lucht. Creidhe kon niet ophouden met rillen. Terwijl de mannen hun handen vol hadden aan het schip, zag ze dat ze zijdelings naar haar keken, vol bezorgdheid, maar ze begreep niet waarom. Ze begreep nergens meer iets van. Haar gedachten gingen in een kringetje rond: Als ik niet mee was gegaan naar deze eilanden, als ik er niet bij was geweest, zouden ze Wachter niet overvallen hebben. Als ik niet had geprobeerd ze tegen te houden, zou Wachter nog leven. Als Wachter nog leefde, hadden ze Kleine niet kunnen meenemen en dan zou Kleine dat niet hebben gedaan. Het is mijn schuld. En nu zijn ze allebei weg. Ergens diep vanbinnen zat het verdriet, als een dikke, koude knoop. Haar geschreeuw, haar woede en haar tranen hadden het niet minder gemaakt. Ze wist dat ze het voorgoed met zich mee zou dragen, dat het een deel van haar was geworden, net als Wachter en Kleine dat waren. Voor altijd... In haar hart fluisterde Wachter zijn belofte: Mijn muren zullen je beschutten, mijn haardvuur zal je warmen, mijn voeten zullen naast de jouwe lopen tot het eind van onze reis. Voor hem was de reis veel te vlug wreed geëindigd. Ze had het geweten. Ze had het gezien, in de visioenen, in de borduursteekjes die ze niet had willen maken, in de beelden die ze geen vorm had willen geven. Toch had Kleine erop aangedrongen dat ze het werk zou afmaken: Zet hem in je web, nu, nu! Misschien als ze dat had gedaan... Misschien als ze de moed had gehad... Nee, dat was onzin. Als de voorouders wilden dat ze hen allebei zou verliezen, haar gezinnetje, haar geliefden, dan moest dat zo zijn. Geen enkel meisje met een naald en gekleurde wol had de macht om tegen zulke oude wijsheid in te gaan. Toch had ze, toen ze Thorvald per se wilde volgen, toen ze op dat pad boven Helderwater de aantrekkingskracht van Wolkeneiland had gevoeld, niet gedacht dat het zo droevig zou aflopen. Op deze eenzame plek had ze het grootste geluk gekend. En Thorvald had hem gedood, het was Thorvald, die zo lang ze zich kon herinneren het middelpunt van haar wereld was geweest, die haar geluk had bedorven. Zo ging het als een man zich door zijn honger naar macht liet leiden, dan werd hij een brute moordenaar.
Creidhe schoof ongemakkelijk heen en weer, en ze voelde de bijtende wind door Skapti's dikke mantel heen. Natuurlijk was dit niet eerlijk van haar. Het verschrikkelijke, pijnlijke verdriet dat haar in zijn greep hield, belette haar niet verstandig te denken. Als Thorvald Wachter niet had gedood, had Wachter hem gedood en Sam ook. Wachter had als oppasser van Kleine ontelbare mannen gedood. Als Thorvald zich niet verdedigd had, hadden zijn dode ogen en die van Sam ook vanaf de richels op de noordelijke rotswand op haar neergekeken.
Ze keek naar Thorvald, die het roer overnam. Hij was krijtwit, zijn donkere ogen waren felle spleetjes en zijn mond stond gespannen. Ze wist wat hij voelde, dat had ze immers altijd gedaan? Het was verschrikkelijk als je je vader eindelijk had gevonden en hem dan zo wreed moest verliezen voordat je hem kon ontmoeten, en omhelzen, en vrijuit met hem praten. Maar het was niet verschrikkelijker dan de dood van Wachter en van Kleine. Ooit had ze niet naar Thorvald kunnen kijken zonder vol te stromen met liefde en verlangen. Toen was ze nauwelijks meer dan een kind. Nu wist ze wat echte liefde was, en wat verlies betekende. Ze liet haar ogen over haar oude vriend glijden en wendde haar hoofd af, want ze voelde geen enkel medeleven meer. Dat ze nu weer met hem meeging, dat ze toegaf aan de drang om op deze laatste reis naar het onbekende bij hem te zijn, was niet om Thorvald, maar om de witharige priester, zijn vader. In dit land van grimmige vreemdelingen had Niall wijze, vriendelijke, normale woorden gesproken. Ze had iets in hem herkend dat overeenkwam met wat haar vader haar had verteld over die intense, eenzame jongen die zo lang geleden zijn vriend en zijn vijand was geweest. Wat had hij ook alweer gezegd? Iets over een vonk van grootheid, van goedheid, zo diep in hem verborgen dat slechts weinigen die konden zien. Creidhe kwam tot de slotsom dat de gevaarlijke reis, de lange, eenzame jaren en alle geestelijke beproevingen waaraan deze eilanden Somerled hadden onderworpen een andere man van hem hadden gemaakt, bij wie die vonk was opgelaaid tot een vlam die warmte gaf en medeleven toonde, wat hijzelf ook beweerde. Voor die man, en voor haar vader, ging ze weer mee en zag ze de kust van een ander eiland naderbij komen. De mannen streken het zeil en roeiden de Zeeduif de baai in. Creidhe was niet bang of zenuwachtig en ze had geen spijt. Ze was niet boos meer en voelde zich niet langer gekrenkt. Ze voelde alleen de koude, harde steen van het verlies in haar borst, en ze hoorde de stem van de voorouders in haar oren, die beval dat ze door moest gaan. Ook deze weg moest ze afleggen en ooit zou ze weten waarom.
De mannen sprongen met hun wapens in de hand overboord. Zelfs Breccan had zijn zware staf bij zich. Ze werden niet tegengehouden, de Onuitspreekbaren hadden niet één wachtpost op het strand gezet. Er liep een pad omhoog over de rotsen. Hoger op de helling lagen gebouwen met plaggendaken en daar hoorden ze een laag, ritmisch gezang, een krachtig geluid met een diepe weerklank. 'Een plechtigheid,' zei Breccan met een wit gezicht. 'Misschien zijn ze al aan het ritueel begonnen. Kom mee, we moeten opschieten.' 'Goed opletten,' maande Thorvald. 'Als we daar zomaar naar binnen stormen, doen we misschien meer kwaad dan goed. Hou je wapens klaar, kijk goed om je heen en laat mij het woord doen. Skapti, we hebben je nodig.'
'Je kunt Creidhe niet alleen op de boot achterlaten,' siste Sam. 'Zij moet zich verstoppen,' zei Thorvald kortaf. 'Skapti is onze beste krijger, we kunnen niet zonder hem gaan. Ik heb jullie allemaal nodig.'
'Het bevalt me niks,' gromde Skapti,' en hij wierp een bezorgde blik op Creidhe voordat hij ook over de reling in het kniediepe water sprong en achter de anderen aan liep. 'Laat je niet zien, meisje. We komen zo terug.'
Creidhe wachtte een tijdje voordat ze hen volgde. Niet zo lang dat ze hen niet meer kon zien, maar lang genoeg om te voorkomen dat ze zouden omkeren om haar terug naar de Zeeduif te brengen. Ze hees haar rok zo hoog mogelijk op, maar toch werd hij nat toen ze naar de smalle strook donker zand langs de veilige landingsplaats waadde. Er lagen lange, lage boten, net zulke boten als het scheepje dat ze op het Dwazenwater had laten kapseizen, waarbij alle opvarenden waren verdronken. Ze rilde en bukte zich om haar rok uit te wringen. Misschien was dit niet verstandig. Misschien moest ze doen wat Thorvald haar bevolen had. Hij vond blijkbaar dat hij hier ook weer de leiding had. Was het waar dat ze alleen maar een bemoeizuchtige lastpak was en dat ze zich beter ergens kon terugtrekken waar ze niet nog meer kwaad kon doen?
Boven haar hoofd zweefde een witte zeevogel, die klaaglijk iets riep in de lege lucht. Het gezang klonk hoog en dan weer laag - een strak, weergalmend geluid dat zo oud leek als de kale toppen van de eilanden, ouder dan de mensen zich konden herinneren. Ze streek haar vochtige kleren glad. Bij het zien van de kleurige steekjes langs de zomen, die Wachter zo zorgvuldig had gemaakt, ging er een steek door haar hart als van een pijl met weerhaken. Loop door, leek de vogel te roepen. Loop door, zongen de stemmen op de heuvel boven haar. Ze rechtte haar rug en hief haar hoofd op. Terwijl Thorvald, Sam, Skapti en Breccan behoedzaam naar de plaats van het ritueel liepen, volgde Creidhe geluidloos, zo kalm en bleek als een geestvrouw. De vogel in de lucht kreeg gezelschap van een tweede en een derde, en de muziek van hun stemmen vermengde zich met die van het gezang, met het grillige, eindeloze lied van de zee als ondertoon. Hoewel Creidhe geen enkel geluid maakte, keek Sam opeens achterom en liet zijn mes bijna vallen.
'Creidhe!' siste hij geschrokken, en op dat moment bereikten de anderen de top van de heuvel.
Ze zag Thorvald verstijven, ze zag dat Skapti zijn arm hief, klaar om zijn speer te werpen, en dat Breccan zijn hand om zijn staf klemde, maar ze wist dat hij die alleen zou gebruiken om zichzelf te verdedigen. Even later stokte het gezang en klonk er geschreeuw, woedende stemmen van de Onuitspreekbaren die dreigementen brulden. Ze zag dat Thorvald tegen de anderen gebaarde dat ze niet mochten aanvallen, en dat hij zijn zwaard weer in de schede stak en zijn lege handen hief, alsof hij de vijand duidelijk wilde maken dat hij vreedzame bedoelingen had. Ze hoorde de woedende geluiden aanzwellen tot een gebrul van razernij, wat te verwachten was. Je kon niet zomaar een plechtig ritueel verstoren. Twee mannen van de Onuitspreekbaren liepen naar Thorvald toe en grepen zijn armen vast. Skapti eiste op luide toon van zijn leider dat hij zijn wapens of in elk geval zijn vuisten mocht gebruiken, en het gebrul werd nog luider, het gevaarlijke geluid van een menigte die zich iets waarop men lang heeft gewacht, ziet ontglippen. Creidhe begon te rennen, half uitglijdend over losse stenen. Op de top van de heuvel bleef ze staan. Voor de lage stenen huisjes van de nederzetting lag een groot open terrein. Het weelderig groene gras was bespikkeld met kleurige bloempjes. Het gras was platgetrapt door een grote menigte, magere, verweerde, woest uitziende mannen en vrouwen in grof geweven kleren met huiden eroverheen. Sommigen droegen benen versieringen om hun hals, aan een leren bandje, de meesten hadden lang haar dat tot lange koorden was gedraaid, met hier en daar een benen kraal erin, wit, roomkleurig of geel. Ze keken allemaal kwaad; het was duidelijk dat de onverwachte bezoekers een bijzonder plechtige bijeenkomst hadden verstoord.
In het midden van de kring stond een groepje mannen, vijf of zes, van wie de langste er gezaghebbend uitzag. Deze man keek Thorvald recht aan, met boze ogen. In zijn hand hield hij een benen instrumentje, iets tussen een mes en een schepje in. Het was glanzend rood. En terwijl Creidhes hart begon te bonzen van afschuw, ook al had ze gedacht dat ze nooit meer iets zou voelen, weken de andere mannen uiteen en werd zichtbaar wat er tussen hen in lag. Op een grote platte steen lag een man in een dun gewaad van fïjngeweven wol uitgestrekt op zijn rug. Het leek alsof hij ontspannen lag te slapen. Hij was niet vastgebonden en hij werd niet in zijn bewegingen belemmerd, maar rode plekken op zijn armen en benen toonden aan dat hij nog maar kortgeleden op zijn plaats was gehouden door de magere, gevaarlijk uitziende mannen die nog steeds naast hem stonden. Zijn haar was aan de voorkant weggeschoren, net als dat van broeder Breccan, en vanaf de plek waar Creidhe stokstijf stond te staren, kon ze zien dat hij wit haar had, zo wit als de veren van een zwaan, en dat het bloed dat langs zijn lijkbleke gezicht liep het haar op zijn achterhoofd rood kleurde. Met een raspend geluid zoog ze haar adem naar binnen en blies die sidderend uit. En toen slaakte Thorvald - Thorvald, die zich tot het uiterste kon beheersen, Thorvald, die zich zo zelden blootgaf dat je zou denken dat de rest van de wereld hem geen zier kon schelen - een verschrikkelijke kreet. Hij duwde de mannen die hem vasthielden weg alsof het stropoppen waren en stormde over het veld naar de platte steen. Hij bewoog zich als een lichtflits, als een furie, als een vogel op weg naar huis. Niets ter wereld had hem kunnen tegenhouden. De blik in zijn ogen dwong de mannen naast de steen een stap achteruit te doen. Vervolgens kwam Skapti in beweging. Met zijn speer in de hand rende hij, een razende reus, achter Thorvald aan. Thorvald boog zich over de man op de steen heen en begon zacht tegen hem te praten. Creidhe zag dat hij het hoofd van de gewonde optilde en voorzichtig een arm onder diens schouders schoof. De oude man keek dreigend toe en als op een onuitgesproken bevel trokken de andere mannen hun mes. Sam, die naast Creidhe stond, pakte zijn eigen mes steviger vast. Meteen werden er overal in de kring wapens zichtbaar, van geslepen been, leer of steen. Nog even en het zou een massale, bloedige slachtpartij worden. Maar dat mocht niet gebeuren, dat was niet de bedoeling.
'Stop!' riep Creidhe. Ze liep de kring in, waar iedereen haar kon zien, en liet de kap van de dikke vilten mantel, de mantel van Skapti, naar achteren vallen om haar lange haar te onthullen, dat in de middagzon glansde als goud. 'Stop, allemaal! Jullie mogen deze man geen pijn meer doen! Hij is een christelijke priester en kan jullie ziener niet zijn!'
Er viel een diepe stilte, een stilte van verbijstering, ongeloof en verwondering. Een stilte die grensde aan doodsangst toen de mannen en vrouwen van de Onuitspreekbaren hun bleke, holle gezichten naar Creidhe keerden en hun wilde ogen richtten op haar slanke gestalte in de natte kleren onder een grote mantel, en op het goudblonde haar dat om haar schouders golfde. Zelfs de oude man verroerde zich niet. Achter hem zat Thorvald op de rand van de granieten steen met de gewonde priester in zijn armen. Breccan was naar hen toe gelopen en sneed met zijn mes een reep stof van zijn pij om het bloeden te stelpen.
'Dood,' fluisterde de oude man met zijn ogen op Creidhe gericht, in het Dwazenwater verdronken. Dood, maar nog levend.' 'Nee,' zei Creidhe, en het kostte haar geen moeite hem aan te kijken, want ze was de angst voorbij, ik leef, dat zie je. Ik ben een vrouw van vlees en bloed, en ik ben gered door tussenkomst van de voorouders en door een bijzondere daad. Gered om dit te doen. Laat de kluizenaar gaan. Jullie hebben niets meer aan hem, het ritueel is onderbroken. Daardoor is het ontreinigd en zijn de geesten boos. Ik zal zijn plaats innemen. Ik bied me vrijwillig aan, op voorwaarde dat de vijandigheden dan afgelopen zijn. Ik heb niets meer te verliezen.' 'Creidhe!' Ze hoorde Sams kreet van ontzetting en zag vanuit haar ooghoeken dat twee stamleden hem vastgrepen om hem te beletten naar haar toe te gaan. Breccan keek over de steen heen haar kant op, met grote ontstelde ogen.
'Dat kun je niet doen, Creidhe,' protesteerde hij. 'Misschien weet je nog niet goed wat er dan met je zal gebeuren...' 'Dat weet ik wel,' zei ze ferm.
De oude man had het lugubere instrumentje neergelegd op een kleinere steen, bij ander gerei waarvan ze niet wilde weten waartoe het diende: een lang, gekarteld mes van licht ijzer, een korte dikke knuppel en benen pennen. Hij kwam naar haar toe en keek diep in haar ogen. Met zijn lange vingers raakte hij haar lichte haar aan, gleed hij over de zijdeachtige lokken, terwijl hij met zijn andere hand haar hals streelde, daar waar de blanke huid zichtbaar was in de opening van de tuniek die Wachter voor haar had gemaakt. Ergens achter haar gromde Sam van hulpeloze woede. Skapti deed een stap naar voren, met een gezicht als een donderwolk, maar Thorvald stak een hand op om hem tegen te houden.
Toen klonk er een andere stem, schor van pijn, maar uiterst beheerst: 'Creidhe... Niet op deze manier... Ik... Alleen ik...' 'Stil maar.' Dat was Thorvald, en zijn stem klonk zoals ze vroeger altijd had verlangd dat die zou klinken, teder en oprecht. Zo sprak hij niet tegen haar, maar tegen zijn vader. 'Niet praten, alles komt goed. Broeder...?' Thorvald keek naar Breccan en op zijn beurt ondersteunde de man uit Ulster de gewonde. Creidhe bleef de oude man aankijken; ze kon haar blik nog niet afwenden om te zien wat voor schade er al was aangericht, maar in elk geval leefde Niall nog en was hij bij kennis. Misschien zouden de anderen erin slagen hem naar een veilige plaats te brengen, waar hij kon genezen. Misschien zou het eindelijk vrede worden en zou Thorvald zijn leven beteren. 'Neem je mijn aanbod aan?' vroeg ze de lange man kalm. 'Ik ben jong en gezond. Mijn moeder heeft veilig vijf kinderen ter wereld gebracht. Mijn zusters en ik zijn gezond opgegroeid. Laat de mannen alsjeblief ongedeerd naar huis gaan. De oorlog is afgelopen.' Nu viel er een stilte zoals op het tijdstip dat het tij keert, het tijdstip waarop alles heel even in evenwicht is. Ze keek naar Thorvald, die naar haar keek en een volkomen hulpeloze indruk maakte. Als deze stam haar aanbod aannam, had hij zijn vrede. Hij had zijn vader gevonden en de toekomst lag als een ongeschreven blad voor hem, vol mogelijkheden. Eindelijk kon hij onbezwaard opnieuw beginnen.
'Creidhe...' begon hij, en toen stokte zijn stem, maar in zijn ogen las ze trots, verwarring en een groot verdriet. 'Creidhe...' 'Zeg maar niets, Thorvald.' Ze hoorde haar eigen stem als die van een vreemde, koel en afstandelijk. 'Hier heb jij niets over te zeggen, het is mijn keus.'
'Nee!' fluisterde hij schor, met gebalde vuisten. 'Nee...' 'Kom,' zei de oude man met een wenk naar de menigte. Twee vrouwen kwamen naar voren en pakten Creidhe bij de arm om haar mee te nemen. Misschien om haar in een donker hutje te zetten, net als ze met Sula hadden gedaan. En dan zouden 's avonds de mannen komen. Creidhe rook de ranzige lucht van de vrouwen, voelde hoe ze haar met ruwe handen meedogenloos vasthielden en zag de glinstering in hun ogen. Voor de Onuitspreekbaren was ze een nieuwe hoop. 'Nee!' Nu had Thorvalds stem een andere klank, een gezaghebbende klank. 'Nee, jullie mogen haar niet hebben.' Met Creidhe tussen hen in bleven de vrouwen staan. Creidhe zag het pad naar de baai waar de Zeeduif op het strand lag, als een toevluchtsoord, een ontsnapping. Maar daar mocht ze niet aan denken. 'Mogen?' herhaalde de oude man. 'Jullie zijn met z'n vieren, wij zijn met een heleboel. En we zijn niet bang om te sterven, hiervoor niet. Hierop hebben we heel wat jaren gewacht.'
'Jullie mogen haar niet meenemen.' Met zijn hand op het heft van zijn zwaard liep Thorvald naar de oude man toe. 'Er moet een andere oplossing zijn. Creidhe is...' Hij aarzelde en een rode blos steeg naar zijn wangen, die vreemd stond bij zijn fiere houding. 'Ze is van mij,' zei hij toen. Creidhe keek verbaasd. Dat was slim van hem, want wie anders zou aan dit argument hebben gedacht, ook al was het niet waar? Maar soms was hij te slim.
De lange man keek naar de rituele steen, waar de man uit Ulster naast zijn gewonde broeder zat en het bloed van zijn lijkbleke gezicht veegde. 'Een van de twee,' zei hij. 'Je mag ze niet allebei meenemen. De goden zijn boos, jullie zijn naar een plek gekomen waar jullie niets te zoeken hebben en jullie hebben het ritueel bedorven. Maar als de vrouw bij jou hoort, houden we de man. De moeder van Vossenmasker moet puur zijn als ze bij ons komt, onaangetast, onbezoedeld. Hoe weten we anders of haar zoon een echte zoon van onze stam is? Als de zon-en-maanvrouw jouw vrouw is, kan ze ons niet meer van dienst zijn. Dan houden we de man die ze een priester noemt. Hij is dapper, eerbiedwaardig. We moeten het ritueel afmaken.'
'Dan zullen we vechten,' besliste Thorvald, en hij trok zijn zwaard. 'En dan zullen jullie eens zien wat vier mannen tegen een menigte kunnen aanrichten. Ik sterf nog liever dan dat ik toesta dat jullie een van hen tweeën nog een keer aanraken. Skapti?' Skapti, die naast hem was gaan staan, grijnsde zo dreigend dat de mensen achteruit deinsden. Hij pakte zijn speer anders vast en veranderde opeens van een wat sullige reus in een ontzagwekkende krijger, zo gespannen als een wild dier dat zijn prooi besluipt. Een eindje verderop worstelde Sam schreeuwend met zijn bewakers. Breccan, met broeder Niall in zijn armen, kon niet meehelpen, maar zijn lippen prevelden een gebed en misschien was dat nog wel het sterkste wapen van allemaal. Plotseling zag Creidhe in een flits van heldere kleuren wat er op het punt stond te gebeuren, alsof het al in nette steekjes was vastgelegd opdat het verhaal door zou leven tot in een tijd waarin zijzelf vergeten waren: een afschuwelijk, heldhaftig gevecht van niet vier mannen, maar slechts twee: Thorvald en Skapti. Met hun ruggen naar elkaar toe vochten ze als wolven, als draken, als helden, en ten slotte lagen ze in hun eigen bloed terwijl de anderen machteloos toekeken. Thorvald, voor hun ogen in mootjes gehakt, Niall verminkt, de ondraaglijke prijs voor de vrede... Nee, zo zou het niet gaan, de voorouders logen tegen haar! 'Nee!' schreeuwde ze, en ze rukte zich los uit de benige handen. 'Nee, dit is niet goed, dit kan niet goed zijn, er moet een andere oplossing zijn!' Wanhopig keek ze naar de lucht en er welde een ontzagwekkende kreet in haar op, een sidderende jammerklacht van hulpeloosheid en verdriet. Het was een kreet die ergens gehoor moest vinden, zelfs bij de goden, een oerkreet van pijn. 'Help ons!' schreeuwde ze naar de heldere hemel. Toen sloot ze haar ogen. De trillende weerklank van haar kreet bleef in de lucht hangen en verder was het doodstil. Er klonk geen ijzer tegen ijzer, geen voetstap, geen woord, zelfs geen ademhaling, alleen het zuchten van de wind en het ruisen van de zee.
En eindelijk klonk toen het lied. Het kroop in hun oren als een zoete fluistering van hoop, het drong in hun hoofden als de stem van wat er komen ging, vol belofte, het gleed als een genezende balsem om hun harten. Het lied floot en zong en dartelde door de lucht, en de vogels zwegen van bewondering. Het was een eenvoudig melodietje, woordeloos, ongekunsteld, maar het had zoveel kracht dat alle mannen en vrouwen van de Onuitspreekbaren zich op de grond lieten zakken alsof er een god tot hen sprak. Sam, Thorvald en Skapti bleven als aan de grond genageld staan. Creidhe opende haar ogen en keek naar het pad en de baai.
Daar stond een kletsnat, verfomfaaid figuurtje met dunne armpjes en beentjes en een warrige, donkere haardos, waaruit water op zijn magere schouders druppelde. Terwijl ze verbijsterd naar hem staarde, schudde hij als een hondje een regen van zilveren druppels uit zijn kleren en haar. Vervolgens kwam hij vastberaden naar hen toe lopen, in knisperend natte schoenen en een doorweekte verentooi. Zijn broze, driehoekige gezichtje was bleek en stond kalm, zijn ogen straalden als bakens, zuiver en vastberaden. Hij zong nog steeds; zijn lied was lieflijk en wonderbaarlijk, en het had een overweldigende kracht. Toen hij dichterbij kwam en rechtstreeks tussen de mensen doorliep naar de plek bij de steen waar de oude man in diepe eerbied op de grond lag, veranderde zijn lied en klonk er een vreugde in door die alle harten vervulde en tot tranen toe ontroerde. En er verscheen er een glimlach op zijn gezichtje, zo'n gelukkige glimlach dat Creidhe er diep door werd geraakt. Kleine deed nog drie stappen naar de rituele steen en bukte zich om de oude man op zijn knieën te helpen, alsof hijzelf de grootste van de twee was. Huilend strekte de oude man zijn armen uit en Kleine sloeg zijn armpjes om diens hals en werd zo teder omhelsd alsof de oude man zijn vader was. De lange verbanning was voorbij. Vossenmasker was weer thuis. Creidhes hart roffelde als een trommel en haar huid was klam van het zweet. De vrouwen hadden haar losgelaten en lagen net als de anderen voorover op de grond. Vervolgens stond iedereen op en ging in een kring om de oude man en het kind heen staan. Even werden de indringers vergeten. Creidhe baande zich een weg naar Breccan en de witharige man die hij nog steeds in zijn armen hield. Er was niet veel ruimte voor haar, want Thorvald stond er met zijn zwaard in de hand naast en Skapti beende met zwaaiende werpspeer heen en weer om iedereen uit de buurt te houden. Maar niemand keek meer naar hen; alle ogen waren gericht op Vossenmasker en alle oren luisterden naar de stem die nog steeds zong en de lucht vervulde van een lied over nieuwe levens en de juiste weg.
Creidhe boog voorover om eindelijk goed naar de gewonde man te kijken. Hij zag zo wit dat je zou denken dat hij dood was, maar één donker oog keek standvastig voor zich uit. Om zijn strakke mond lagen groeven van pijn en hij maakte geen enkel geluid. Op de plaats van zijn linkeroog zat een gruwelijke wond, een holte gevuld met bloed en druppels ander vocht. Met trillende handen deed Breccan zijn best om het bloed te stelpen. Zonder schoon verband, water en geneeskrachtige kruiden had het geen zin de wond te verbinden. Haar vader had haar verteld over Somerleds strenge discipline en verbazingwekkende zelfbeheersing, maar de manier waarop hij dit lijden verdroeg, was ongelooflijk. Hoewel hij onregelmatig ademhaalde, was hem geen enkele kreet van pijn ontsnapt. Creidhe keek recht in zijn oog, waar ze de pijn in kon lezen, en zei: 'Hij zou ontzettend trots op u zijn. Dat zal hij zijn, wanneer ik het hem vertel. Niet alleen om vandaag, maar om alles. U hebt woord gehouden.' Ze zag zijn lippen bewegen toen hij iets terug wilde zeggen, maar hij kon niet knikken of spreken omdat de inspanning hem ertoe zou kunnen drijven het uit te gillen, of te huilen, of het bewustzijn te verliezen en zo zijn eigen harde regels, vermoedde ze, te breken. Toen gleed zijn blik terug naar Thorvald, die met zijn wapen in de hand nog steeds klaarstond om zijn vader, zijn kameraden en zijn jeugdvriendin tot in de dood te verdedigen. Er lag zoveel liefde in die blik dat zelfs Creidhes verstarde, pijnlijke hart erdoor werd geraakt. 'We moeten hem naar de boot en naar een veilige plaats brengen,' zei Breccan. 'Ik heb verband, zalven en kruiden voor de pijn nodig. Denk je dat ze ons nu zullen laten gaan?'
Creidhe hoefde geen antwoord te geven, want op dat moment ging de kring om de oude man en het kind open en kwam het lied met een tuimeling van heldere klanken tot een einde. Weer werd het doodstil. De oude man zette het kind op de grond naast de steen waar de rituele instrumenten lagen. De gedrongen man met armen als boomstammen pakte zijn touwen weer op. Kleine stond doodstil, met kalme ogen en ontspannen armen. Hij was nog maar een kind, hoe kon hij weten wat er zou gebeuren?
De oude man draaide zich om naar Thorvald en ging met een onbevreesd gezicht voor het getrokken zwaard staan. 'Jullie moeten vertrekken,' zei hij ernstig, en hij gebaarde met een hand naar Thorvald zelf, Creidhe, de twee priesters en de reus achter hen. 'Neem deze man mee en verzorg zijn wond. Hij is erg sterk, hij verdient de eer die we hem hebben bewezen. Een echte priester, met een sterk lichaam en een sterke geest. We hadden hem graag gehouden en zouden hem eerbiedig behandeld hebben. Dat moeten jullie ook doen, want hij is een man die door een duister leven is gesmeed tot een wapen van licht. Jullie moeten je door hem laten leiden, want hij is een wijze man. Ons heeft deze dag genezing en vreugde gebracht, want onze ware zoon is teruggekomen, onze geliefde geestelijke, onze Vossenmasker. We ontvangen hem in ons hart en zijn weer compleet. We moeten alleen het beslissende ritueel nog uitvoeren en daar mogen geen vreemdelingen bij zijn.' Zijn ogen gleden even naar de pennen, het schepje en de knuppel. 'Dank u.' Thorvald klonk als een hoofdman. Hij stak zijn zwaard terug in de schede en maakte een gebaar naar Skapti, die zijn speer misschien een vingerbreedte liet zakken, maar nog even dreigend bleef kijken. 'We gaan meteen. Mijn vader is zwaargewond en moet zo gauw mogelijk behandeld worden.' Er was een verwijt te horen. De oude man keek hem onverstoorbaar aan. 'Hij is sterk,' zei hij. 'Ga nu.' Zijn blik ging naar de overkant van de kring en Sam werd losgelaten.
Ze mochten weg. Skapti gaf zijn speer aan Sam, bukte zich en tilde broeder Niall op in zijn armen. Thorvald liep voorop naar het pad. 'Creidhe?' zei Sam zacht. 'Het is afgelopen. We gaan naar huis.' Hij legde een hand op haar schouder, alsof hij haar mee wilde nemen. 'Nee!' riep Creidhe, en ze schudde zijn hand van haar af. 'Nee, zo mag het niet aflopen. Ik heb Wachter beloofd...' In Sula's laarsjes rende ze het grasveld over en tilde het kind op. Er ging een kreet van schrik door de menigte, Thorvald stond stil en ook Skapti bleef met de priester in zijn armen staan. De oude man keek het kind aan; het was duidelijk dat Vossenmasker voortaan alle beslissingen voor de stam zou nemen. Kleines gezichtje stond kalm en met zijn diepgroene ogen, zo veranderlijk als de zee, keek hij Creidhe aan, en hij raakte even haar wang aan.
‘Ik weet wat jullie ritueel inhoudt,' zei Creidhe met trillende stem, maar luid genoeg om door iedereen te worden gehoord. 'En ik begrijp de redenen ervoor. Om de waarheid te spreken, zijn liederen te zingen, zijn geestesoog te openen, moet Vossenmasker zich het zicht op de wereld ontzeggen. Om jullie op het rechte pad te houden, mag hij de gebrekkige paden van de mensen niet meer betreden en moet hij de weg van zijn visioenen en de sterren gaan, geleid door fluisteringen en herinneringen. Maar jullie mogen dit kind niet schaden. Ik kan zeggen dat hij klein, zwak en onschuldig is. Ik kan jullie waarschuwen dat jullie je ziener, door hem op zijn taak onder jullie voor te bereiden, met die daad waarschijnlijk zullen doden. Maar ik weet dat jullie niet naar de waarheid zullen luisteren als die door mij wordt verkondigd en daarom zal ik de ziener namens mij het woord laten doen. Jullie hebben vandaag zijn lied gehoord toen hij uit de sterke handen van de zee stapte en vol liefde en wijsheid bij jullie terugkwam, klaar om zich voor de rest van zijn leven als gids en wijze man aan jullie stam te wijden. Hij houdt van jullie, dat staat in zijn ogen te lezen. Hij begrijpt al heel veel en kent de patronen van de voorouders. Vossenmasker is nog maar zes en toch vervult hij met zijn liederen onze harten van genezende hoop. Ik heb hem op Wolkeneiland ook gehoord, waar ik bij hem heb gewoond voordat ik hierheen kwam. Met zijn stem zong hij de maan door de hemel en opende hij wegen waarvan ik het bestaan nooit had vermoed. Jullie hebben hem vandaag al gehoord, en wie van jullie kan twijfelen aan de blijdschap om zijn thuiskomst die doorklonk in zijn lied? Wie kan twijfelen aan de wijsheid in zijn stem, en het begrip, dat zo ver weg ligt van het onze als de sterren van de lampen die wij gebruiken om het donker te verjagen? Ik verzeker jullie dat dit kind al wijs is, dat hij op zijn zesde al de ware oudste is van jullie allemaal. Zijn geest straalt helder, hij is vervuld van het licht van de voorouders.' Ze voelde de lichte last in haar armen en de kriebeling van zijn donkere haar tegen haar wang terwijl zijn armpjes om haar hals lagen. Laat hen luisteren, bad ze, laat de waarheid tot hen doordringen, anders zou ze haar belofte aan Wachter niet nagekomen zijn. 'Het is niet nodig dit kind blind te maken,' ging ze verder, met vaste stem. 'Zijn geestesoog is al wijd open. Hij hoeft niet verminkt te worden. Is hij niet helemaal van Wolkeneiland door de zee naar jullie teruggekomen? Vossenmasker is weer thuis, hij wilde zelf terug naar huis. Hij zal jullie niet meer verlaten, maar jullie lang en trouw dienen. Ik smeek jullie hierover na te denken en degene die het meest van jullie houdt, niet te verwonden.'
Het bleef even stil en toen ging er een geroezemoes door de menigte. De man met de touwen bewoog zich niet; misschien voelde hij dat Sam met een gevaarlijke glinstering in zijn ogen naar hem keek. De visser stond vlakbij hem, binnen bereik van zijn speer. De oude man wreef met een bedachtzaam gezicht over zijn kin. 'Creidhe!' siste Thorvald. 'We moeten gaan! Mijn vader is gewond, hij moet geholpen worden!'
Ze draaide zich naar hem om, met een uitdrukkingsloos gezicht en haar armen stevig om het kind heen. 'Ga dan,' zei ze kalm. 'Doe niet zo dom...' begon Thorvald, maar hij zweeg toen de oude man het woord nam. Hij keek niet naar Creidhe, of naar Kleine, of naar Thorvald, die zo duidelijk dit groepje indringers aanvoerde, maar naar het ene oog van de man die bloedend in Skapti's sterke armen lag.
'Wat is jouw mening?' vroeg hij, en zijn stem klonk vol respect. 'Ze is een meisje, daarom kunnen we niet zomaar doen wat ze vraagt. Maar de ziener vertrouwt haar, hij omhelst haar als een hartsvriendin. Het is onze traditie dat Vossenmasker het ritueel ondergaat, maar wat ze heeft gezegd, klinkt als de waarheid. Wat moeten we doen?' Niall verzamelde diep uit zijn gewonde lichaam zijn laatste krachten en fluisterde nauwelijks verstaanbaar: 'Wie anders dan het kind zullen jullie geloven? Wie is de enige die jullie de weg kan wijzen? Wat hij zegt, is het woord van God. Creidhe vertelt de waarheid, ze kan niet anders. Als haar stem jullie niet kan overtuigen, vraag het dan de ziener.'
De oude man knikte ernstig. Alle blikken gingen naar het kind in Creidhes armen. Creidhe voelde zijn handje weer tegen haar wang, zijn koude strelende vingers. Hij nam afscheid van haar. 'Ik hoop dat het zo goed is, Kleine,' fluisterde ze. 'Zolang jij veilig en gelukkig bent... Daar zou hij tevreden mee zijn, denk ik.' Het kind omhelsde haar innig en ze drukte het nog één keer stevig tegen zich aan. Al was hij nog zo wijs, hij was pas zes en de rest van zijn leven zou hij alleen moeten geven en opofferen, en dat zou hem vaak zwaar vallen. Toen hij zich losmaakte, zag ze zijn vreemde glimlachje en de vredige blik in zijn zeegroene ogen. Ze zette hem op de grond, legde nog even haar handen om zijn magere armpjes en liet hem gaan. Hij begon weer te zingen. De lieflijke melodie zweefde om hen heen en de ragfijne, genadige klanken golfden om de oeroude steen toen de mannen van de Onuitspreekbaren na een gebaar van de oude man de rituele instrumenten in een leren zak stopten en meenamen. De zangerige frasen volgden het groepje indringers dat het pad afliep nadat de mannen en vrouwen van de Onuitspreekbaren uiteen waren geweken om ze door te laten. Het lied steeg op, vervulde de lucht van blijdschap, van een zoete, sterke boodschap van liefde, trouw en aanvaarding, trilde door in de planken van de Zeeduif terwijl de mannen haar de zee in duwden en ze even later de baai uit voeren, en galmde als de wind van de waarheid na in de zeilen toen ze koers zetten naar Raadsfjord.
Skapti en Thorvald bestuurden de boot. Sam rommelde in zijn voorraden op zoek naar verband, vers water en iets om als spalk te gebruiken, want het was duidelijk geworden dat Niall het voortaan niet alleen zonder een oog moest stellen. Zijn rechterbeen kon hij ook niet meer gebruiken, zijn scheenbeen was met een harde klap van de knuppel verbrijzeld. Sam vond ook sterkedrank in een ijzeren kruikje dat was afgesloten met een benen stop en een reep leer eromheen, en deze keer dronk Niall zonder te protesteren en slikte de hoeveelheid die de visser hem voorhield met twee moeizame slokken door. Zijn ademhaling ging nog sneller en Creidhe wilde dat hij het zichzelf zou toestaan het uit te schreeuwen, want zijn zwijgen vergde teveel van hem. Toen de drank begon te werken en het ooglid over het ene oog zakte, spalkten Sam en Breccan het been en knoopte Creidhe behendig de repen linnen vast om de vurenhouten planken die ze na de reparatie van de Zeeduif hadden overgehouden. Een gebroken mens was minder snel te repareren. Misschien zou het been weer recht aan elkaar groeien en zou Niall later weer kunnen lopen, maar nooit meer zo goed als vroeger. Hij bleef bij bewustzijn. Creidhe hoorde zijn adem fluiten en voelde de rillingen die door zijn lichaam liepen. Zo'n verschrikkelijke pijn... Zelfs haar vader zou het bij zo'n marteling uitschreeuwen, vermoedde Creidhe. Maar op het bleke gezicht van de priester zag ze ook vrede, de aanvaarding in de gepijnigde diepte van zijn donkere oog verried een vreugde die aardse pijn overtrof. Wat hij vandaag ook gevonden had, het was blijkbaar een goed, duurzaam schild, bovenaards sterk.
Toen ze klaar waren, ging Sam zich weer met het schip bemoeien en gingen Breccan en Creidhe ieder aan een kant van de gewonde man zitten.
'Rust nu maar uit,' zei de man uit Ulster zacht. 'Deze reis is bijna voorbij.'
Niall maakte een geluidje dat dank of instemming kon betekenen. Met een ernstige uitdrukking op zijn vriendelijke gezicht en bedachtzame ogen keek Breccan Creidhe aan. 'Het woord van God,' zei hij aarzelend, 'je zei dat hij het woord van God sprak. Maar hoe kan dat? Die mensen zijn heidenen, ongelovigen. Hun riten zijn barbaars en wreed. Verminking van kinderen, het uitsteken van ogen... Het kan toch niet anders of we hebben daar de stem van de duivel gehoord, niet het ware woord van onze hemelse vader. En toch... Dat kind... Die boodschap, die zo sterk en goed was... Heeft hij mijn oordeel verwrongen zodat ik het donker als licht zag? Ik begrijp het niet.'
'Broeder...' Nialls fluisterende stem was door de sterkedrank slepend en onduidelijk geworden, maar ze konden hem nog net verstaan. 'Veel te leren... Jij en ik... Een heel leven...'
Breccan keek naar Thorvald, die nu aan het roer zat en aandachtig voor zich uit keek terwijl de Zeeduif door het water kliefde op de terugweg naar hun eigen wereld. 'Straks krijg je heel andere dingen te doen, vriend,' zei hij zacht. 'Ik denk dat je leven gaat veranderen. Je zoon wacht hier een zware, belangrijke taak en hij zal je nodig hebben.' Maar er lag ook een vraag in zijn stem.
'Denk je?' zei Somerled met een glimlach.
* * *
Het was avond, maar de zomerzon lag nog net onder de rand van de wereld en scheen met een vreemd, koud licht op de glooiende heuvels, het stille meer en de stenen muren van hutten, schuren en het solide langhuis. Aan de westkust van Hrossey viel het licht door de kieren in deuren en luiken, en verbleekte de warme gloed van Margarets flakkerende olielamp.
Ze stond in de weefkamer, waar ze de kom met zeehondenolie en het drijvende lont op een stenen richel had gezet en in het schemerdonker naar de halfvoltooide lap op het weefgetouw staarde. Een eenvoudig werkstuk, zonder andere kleuren dan de natuurlijke tinten van de wol: sneeuwwit, roomwit en de warme, donkere kleur van haar speciale kudde zwartharige ooien. Het was een glad geweven kleed met brede strepen aan de uiteinden. Margaret was een ervaren weefster die haar producten duur kon verkopen, maar ze zou nooit zo'n weefster worden als Creidhe, die met magische vingers en een hart vol toewijding de mooiste kleuren maakte, en ingewikkeld versierde randen en prachtige, sprekende patronen. Uit Creidhes werk sprak niet alleen vakkundigheid, maar ook liefde. Margaret pakte de lamp en liep op blote voeten door naar het langwerpige woonvertrek, dat er netjes uitzag. De tafel was afgeruimd, het vuur was afgedekt voor de nacht, de pannen en schalen waren schoongeschuurd en weggeborgen. In het kamertje ernaast lagen haar dienstboden te slapen, vermoeid na een dag hard werken in huis en op het veld. Het meisje dat ze zo lang geleden had meegebracht uit Rogaland was nu een volwassen vrouw, getrouwd met een man van het eiland en de moeder van flinke zoons. Ze woonde op een boerderij, waar het hele gezin meehielp.
Margaret rilde. De herinneringen aan die tijd staken op avonden zoals deze altijd weer de kop op, zodat ze vanbinnen verkilde en niet kon slapen. Ze had zoveel kansen gehad, zoveel kunnen doen, en wat was ervan terechtgekomen? Het enige wat zij aan die duistere tijd had overgehouden, was haar zoon en nu was hij ook verdwenen, misschien zelfs voorgoed. Het was midden in de zomer; de gerst stond hoog, de schapen waren vet en de wind was minder scherp dan anders. Maar Thorvald was nog steeds niet thuis en Creidhes plaats aan het weefgetouw was nog steeds leeg. Het was een vreugdeloos huis geworden, in het lichtste jaargetijde woonde zij op een donkere plek. Haar blote voeten ruisten over de stenen vloer toen ze naar het enige smalle raam in het woonvertrek liep, dat met zware luiken was gesloten. Ze schoof de grendel opzij, duwde de luiken knarsend open en keek naar buiten.
Ze zag geen sterren, de lange zomeravondschemering maakte ze onzichtbaar. Het landschap leek een droomwereld; normale dingen hadden door de gril van het schijnsel, halfdonker en halflicht, een andere uitstraling. De robuuste vormen van de schapen waren zilveren heuveltjes in het gras, de gewichten aan het dak bewogen als vanzelf in de zachte bries. Een mantel die over een lijn hing te drogen, leek op een schepsel dat zijn vleugels had gespreid alsof hij op het punt stond naar de onzichtbare maan te vliegen. De lucht rook zuiver en fris.
Margaret zuchtte. Dit mocht niet zo doorgaan. Hoe kon ze op deze manier verder leven? Ze voelde zich als een beek met een dam erin die steeds voller werd, die barstensvol was geraakt, en toch was de dam zo sterk dat hij niet brak, zelfs niet onder het gewicht van alle zorgen ter wereld. Maar dat was niet goed. Hoe kon ze, met de wereld in al zijn grootse, mysterieuze wonderbaarlijkheid voor zich uitgespreid, hier staan als een vrouw die bestond uit een verschrompelde huls die zo strak om haar eigen kern zat gekleefd dat ze alleen nog maar kon rouwen? O, wat zou het heerlijk zijn om weer zeventien te zijn en de kans te krijgen om het over te doen, om haar leven opnieuw te beginnen. Ze trok de luiken weer dicht. Wat dwaas om zoiets te wensen. Tweede kansen bestonden niet en als ze wel bestonden, wie kon haar dan beloven dat ze niet weer precies dezelfde fouten zou maken? Ze had alleen dit leven, zoals het nu was, en de jaren die de goden haar nog zouden gunnen. Nog een jaar of tien, twintig als ze geluk had. De middelbare leeftijd en de ouderdom, die ze zou uitdienen volgens haar eigen regels van zelfbeheersing, netheid, discipline... Alleen, als Thorvald nooit terugkwam; zonder vader of moeder, zuster of broer, man of kinderen om zich heen. Wat had ze dan wel? Haar handwerk natuurlijk, al stelde dat niet veel voor naast de wonderbaarlijk mooie dingen die haar leerlinge op het weefgetouw maakte, waaraan ze nooit zou kunnen tippen. Maar zij had het Creidhe wel geleerd, en andere meisjes, die nu ook verspreid over de eilanden goed werk leverden. Dat schonk voldoening. Haar huis, haar boerderij... Er heerste orde en regelmaat en het bracht meer dan genoeg op, al was ze eerlijk genoeg om toe te geven dat ze dat vooral aan iemand anders te danken had. Opeens dacht ze aan Ash, een beetje onwillig, want de laatste tijd was dat gevaarlijk. Ze had trouwe vrienden, echte vrienden, maar Nessa's zwangerschap was inmiddels ver gevorderd en haar gezinnetje was in deze onzekere, zorgelijke tijd een gesloten gemeenschap geworden. Zonder Creidhe had Margaret het gevoel dat ze buiten die hechte kring van liefde en bescherming was komen te staan, en ze bood alleen nog hulp aan met hun vee, of ze gaf wol of kaas. Soms nam ze, als weduwe van een vroegere hoofdman van het eiland en landeigenares, zitting in een raad, maar dat schonk haar steeds minder bevrediging. Misschien werd ze op haar zesendertigste zo langzamerhand oud. Beheers je, hield ze zichzelf voor toen ze opnieuw de lamp pakte en terugliep naar haar slaapkamer. Ze dwong zich langzamer adem te halen en knipperde met haar ogen om haar tranen te onderdrukken. Zelfmedelijden leverde niets op en bood ook geen oplossing. Als verstandig nadenken en wilskracht haar niet de weg konden wijzen, dan moest ze gewoonweg aanvaarden dat het haar lot was een eenzame oude vrijster te worden, die de schaduwen van het verleden niet van zich af kon werpen. Het was een straf, de last die de goden haar hadden opgelegd voor wat ze had gedaan. Toch voelde ze vanavond diep vanbinnen iets roeren, als een heel zacht stemmetje, een angstaanjagend, maar wonderbaarlijk fluisterlied dat haar probeerde te vertellen dat ze ongelijk had. Dat ze nog leefde, dat ze gewoon moest doorgaan met ademhalen, dat ze haar ogen moest openen en moest veranderen. Dat het niet moeilijk zou zijn...
Toen ze bij een deuropening kwam die alleen met een grove wollen lap was afgesloten, bleef ze geluidloos staan. Binnen lag de man wakker in zijn smalle bed. Hij had elke stap van haar gevolgd en al haar twijfels begrepen, en toen hij het licht van haar lamp door de stof zag schijnen, vroeg hij zacht: is er iets?'
Margaret slikte en opeens roffelde haar hart. Ze wist niet welk antwoord er in haar zou opwellen, misschien alleen een korte ontkenning voordat ze doorliep naar haar eigen stille kamer. Maar het leek of zijn stem iets in haar binnenste open had gezet en een hoekje had aangeraakt waar ze al heel lang niets meer had gevoeld, ik kan niet meer warm worden,' fluisterde ze, en haar tanden klapperden alsof de woorden het waar hadden gemaakt. De lamp schudde in haar hand en ze morste olie op de stenen vloer. Even later stond hij voor haar in de deuropening. Met één hand nam hij de lamp van haar over terwijl hij met de andere een kledingstuk, zo te zien een gekreukt hemd, tegen zich aan drukte om zijn naakte lichaam te bedekken. Altijd had hij de gedragsregels tussen een huisbediende en zijn meesteres zorgvuldig in acht genomen en ze had hem nooit eerder half ontkleed gezien, niet in al die jaren dat ze al samen in dit huis woonden. Volgens diezelfde regels had zij nu haar hoofd moeten afwenden in plaats van naar hem te kijken, maar dat lukte haar deze keer niet. Ze vond zijn lichaam aantrekkelijk: mager, compact, gespierd, het lichaam van een man die altijd hard heeft gewerkt en zichzelf zelden heeft verwend. Zijn borst was bedekt met dik, donkergrijs haar en ondanks zijn lichte bouw had hij sterke schouders en liepen er dikke spieren over zijn armen. Bij het zachte lamplicht keek hij haar met zijn heldere, eerlijke ogen aan, en ze zag behoedzaamheid in zijn blik. Opnieuw wist ze niet meer wat ze moest zeggen, want als ze het hem vroeg en hij zei nee, wat heel goed zou kunnen, zou dat het einde van hun vriendschap betekenen. En hij was haar enige echte vriend, haar meest geliefde metgezel, dat had hij in al die eenzame jaren steeds weer bewezen, al had ze zijn trouw nauwelijks beloond.
'Ik heb het al eerder gezegd,' begon Ash vriendelijk, 'maar ik geloof dat ik nog één keer moed moet vatten en je nogmaals moet verzekeren dat ik je zal dienen tot mijn laatste ademtocht, met mijn werk, mijn handen en elk beetje leven in mijn lichaam. En met mijn lichaam, als je dat zou willen.' De laatste zin had hij gefluisterd. 'Al was het alleen om je te warmen, als je dat liever hebt. Want als ik in dit huis één ding heb geleerd, dan is het zelfbeheersing.' Hij was een dappere man, dacht Margaret, en ze voelde dat ze haar tranen niet langer kon inhouden.
'Ik heb liever... Ik...' Haar stem trilde. Bij alle goden, overkwam het haar nu dat ze, als ze haar dekking ook maar een heel klein beetje liet zakken, volledig instortte? Het leek wel of ze toch weer zeventien was en trillend voor haar eerste aanbidder stond. Ash zette de lamp neer en legde zijn hand om haar gezicht. Haar tranen stroomden vrijelijk over zijn vingers. 'Vertel het me maar,' zei hij.
Margaret haalde diep adem. Ze stak een hand uit naar het hemd dat Ash nog steeds voor zich hield, trok het uit zijn hand en wierp het op de koude stenen vloer. Toen strekte ze beide handen uit en nu hoorde ze hem diep ademhalen.
'Misschien kan ik het je laten zien,' zei ze zacht. Ze deed een stap naar voren en drukte haar lichaam tegen het zijne tot ze zijn warmte en zijn kracht voelde. Opeens was ze niet langer bang of onzeker. 'Al hoort een vrouwe zich niet zo te gedragen, is me als meisje geleerd, tenzij de man haar echtgenoot is.'
Ash zei niets; hij drukte zijn lippen in haar haren en zijn handen gleden over haar rug en trokken haar dicht tegen zich aan. 'Ik dacht...' zei Margaret, en ze sloot haar ogen. Het gevoel was nu al sterk genoeg om haar alle discipline, zelfbeheersing en kille beredenering te doen vergeten. Het enige dat ze nog voelde, was zijn hart dat als een hamer tegen haar borst sloeg, de heerlijke aanraking van zijn handen en de harde kracht van zijn lichaam, die het hare tot leven bracht alsof ze inderdaad nog maar een meisje was en hij haar eerste en ware liefde. 'Ik dacht dat je... dat je het goed zou vinden... Dan zou dit... Het zou...' 'Straks,' fluisterde Ash. 'Straks praten we.'
'Kom dan mee,' zei Margaret. Ze deed een stap achteruit, pakte zijn hand en trok hem door de donkere gang mee naar haar eigen slaapkamer. 'Kom mee en wees welkom, lieve vriend.' 'Ik moet bekennen dat ik dit al heel lang niet meer heb gedaan.' In de schemerige, stille kamer hoorde ze aan de klank van zijn stem dat hij het niet helemaal als een grapje bedoelde. Toen ze haar handen ophief om het lint aan de hals van haar nachthemd los te maken, stond Ash alweer voor haar en nam het met behendige vingers van haar over. Ze voelde zijn lichaam heet en hard voor het hare, met een zekerheid die geen woorden nodig had.
‘Ik ook niet,' zei ze, terwijl ze het nachthemd over haar hoofd uittrok. 'Het is al heel lang geleden. Waarom hebben we zo lang gewacht?' Plotseling besefte ze hoe dom het was geweest om zoveel jaren te verspillen, jaren die ze had kunnen vullen met liefde, blijdschap, samen delen... Ze had andere kinderen kunnen hebben. 'Stil nu maar,' zei Ash, en hij trok haar bij zich op het bed tot hun naakte lichamen naast elkaar lagen, een heerlijke aanraking van huid tegen huid. Even later waren leeftijd, verlegenheid en gebrek aan ervaring absoluut niet belangrijk meer, want de taal van het lichaam sprak krachtiger dan woorden en hield zich aan zijn eigen regels. 'We hebben op deze avond gewacht, dat is alles. En op wat hierna komt.' Veel later, toen de koude ochtendschemering overging in de zachtgouden gloed die aankondigde dat de zon uit zijn ondiepe zomerschuilplaats te voorschijn kroop, hoorde Margaret Ash met zijn mond tegen haar slaap zeggen: ik hou van je.'
Ze had graag hetzelfde terug willen zeggen, maar haar eigen regels verboden haar te liegen.
‘Ik weet niet of ik nog van iemand kan houden,' zei ze. Haar vingers gleden zacht over de holte van zijn rug waar zijn sterke ruggengraat omhoog welfde naar gespierde billen. Zijn lichaam bracht haar in verrukking, het was een wereld die ze helemaal wilde ontdekken. 'Je weet al dat ik gemeenschap heb gehad met mijn man en met een andere man, maar ik heb het nog nooit zo heerlijk gevonden als vannacht, mijn lief. Ik had nooit verwacht dat zo veel genot mogelijk was.'
'Je bewijst me eer,' zei Ash zacht, want er woonden anderen in het huis en het werd dag. 'En ik geloof dat je... Volgens mij had je het over een huwelijk, heb ik dat goed verstaan? Wil vrouwe Margaret, de dochter van Thorvald Sterke Arm, zich verlagen door met een huisslaaf te trouwen? Hoe is dat mogelijk?'
'Je hebt het goed verstaan,' zei Margaret, en ze vroeg zich af of hij zich een beetje gekwetst voelde. 'Maar je bent geen huisslaaf, mijn lief, dat weet je heel goed.'
Het bleef even stil en Ash schoof een eindje bij haar vandaan, zodat ze het weer koud kreeg. Toen vroeg hij heel zacht: 'Wil je dan trouwen met een man van wie je niet houdt?'
Haar hart maakte een tuimeling. Hij was haar liefste vriend, wijs, goed en edelmoedig, en ze had hem opnieuw pijn gedaan.
'Ik heb alleen maar gezegd dat ik niet weet of ik het nog kan,' zei ze. 'Maar ik wil erbij zeggen dat ik het nooit zal leren zonder jou aan mijn zijde. Ik denk zelfs dat ik niet verder kan leven zonder jou. Vannacht is er iets veranderd, de schaduwen zijn verdwenen alsof er een deur is opengegaan en het zonlicht naar binnen stroomt. Alsof er een hek is gebroken en gevangenen zijn vrijgelaten. Ik weet niet wat het is, maar ik weet wel dat ik geen enkele nacht meer alleen in dit bed wil liggen, zonder jouw lichaam om me te warmen, jouw armen om me heen en jouw hart tegen het mijne. Ik weet ook dat ik geen stap meer op dit eiland wil zetten zonder jou naast me, niet als beheerder van mijn huis, maar als echtgenoot. Zo had het al veel eerder moeten zijn, toen we nog jong waren. Misschien is dit liefde. Wat het ook is, het voelt als de eerste aanraking van de voorjaarszon, de geur van regen na een lange droogte. Uiteindelijk zal ik weten wat het is, als jij me helpt.' Wat heerlijk en nieuw was dit gevoel dat ze zich kon laten gaan, dat ze iets kon delen, dat ze nooit meer iets helemaal alleen hoefde te doorstaan.
'Ik hou van je,' herhaalde hij, zo zacht dat ze het nauwelijks kon horen, en hij omhelsde haar. Even later vielen ze in slaap. Ze lagen nog veilig in elkaars armen toen de andere vrouwen in huis opstonden, het vuur oprakelden en aan de nieuwe dag begonnen.