HOOFDSTUK 2
Drie getijden aan een westelijke kust:
walvisoogst, bloedtij,
stemmennacht, doodstij,
Wolkeneiland, zottentij.
Kanttekening van een monnik
Het kleed dat Creidhe aan het weven was, was bijna klaar. Het was een deken van de mooiste wol, met een helderrood patroon op een donkerblauwe achtergrond. Ze had de rand, met een patroon van vossen, uilen en boompjes, al op het smalle weefgetouw gemaakt, en die zou ze er met onzichtbare steken omheen naaien. Margaret vroeg wat ze daarna wilde maken, maar daar kon Creidhe nog geen antwoord op geven. Om de een of andere reden leek er geen daarna te zijn, althans nu nog niet. Misschien, zei ze tegen haar tante, zou ze doen wat haar ouders graag wilden en naar de Noordereilanden gaan, en was het daarom geen goed moment om aan iets nieuws te beginnen. Bovendien had ze de Reis nog, haar geheime borduurwerk, dat steeds groter werd en nooit klaar leek te zijn.
'Maak je maar geen zorgen om Thorvald,' zei tante Margaret opeens op een middag, toen ze samen aan het afwerken van de scheringdraden waren begonnen. Ze zaten naast elkaar in de namiddagzon, die in een bundel door de open deur naar binnen viel en de gekleurde wol fel deed oplichten. 'Hij komt wel weer thuis als hij eraan toe is. Ik neem aan dat hij je heeft verteld wat er is gebeurd.' 'Voor een deel,' beaamde Creidhe, niet op haar gemak. Het was moeilijk erover te praten, ook al was tante Margaret een lieve vriendin. Het was niet alleen een geheim, het ging over moord en bedrog, en ze kon zich nauwelijks voorstellen dat de keurige, onafhankelijke Margaret, een vrouw die geen sprankje hartstocht toonde, ooit bij dit drama betrokken was geweest, ik weet dat hij ongelukkig is,' vervolgde ze, 'en ik wil hem graag helpen, maar...' 'Je kunt een man niet helpen als hij niet geholpen wil worden,' zei Margaret. 'Je kunt hem maar beter met rust laten, Creidhe. Thorvald moet hier zelf mee in het reine komen. Je vader heeft gelijk, een reis zou je goed doen.'
Creidhe zweeg. Margaret dacht blijkbaar dat Thorvald ergens zat te mokken en thuis zou komen zodra hij het haar had vergeven, maar Creidhe wist wel beter. Thorvald was weer bij Sam. Soms leek het wel of Thorvald dacht dat ze dom was, net zoals hij vond dat de dingen die zij leuk vond om te doen - weven, naaien, koken - typisch vrouwelijke bezigheden waren, waarvoor je niet slim hoefde te zijn. Maar ze was beslist niet dom en ze wist dat Thorvald een reis aan het voorbereiden was. Hij wilde zijn vader zoeken en Sam ging met hem mee, want om met de Zeeduif te varen, had je twee paar handen nodig. Als Margaret daar nog niet op was gekomen, kende ze haar zoon minder goed dan ze dacht.
Het was een grote uitdaging. Het zou een lange reis kunnen worden en Creidhe had varen nooit prettig gevonden, zelfs niet in het roeibootje waarmee ze als kind af en toe tochtjes had gemaakt. Eén ding was zeker: ook al was Thorvald achttien, hij was nog lang niet volwassen en had geen idee hoe hij voor zichzelf moest zorgen. En wat de mensen ook over hem zeiden, hij verdiende haar hulp en haar liefde. Andere mensen zagen alleen zijn slechte kant, zijn sombere buien, zijn woede-uitbarstingen en zijn zwijgzaamheid. Creidhe kende hem beter. Hij was al haar hele leven haar vriend. Hij was erbij geweest toen Kinart stierf, op die verschrikkelijke dag lang geleden, toen haar ouders te kapot waren van de schok en het verdriet om aandacht aan hun dochtertje te besteden. Creidhe had stil in de schaduw gestaan toen het koude bleke lichaam van haar broertje op een tafel werd gelegd om gewassen en afgedroogd te worden, en om boven hem te kunnen bidden en huilen. Margaret was gekomen en had Thorvald meegebracht, toen ook nog een kind. En Thorvald was naar Creidhe toe gegaan, had haar tranen gedroogd en haar handen gewarmd in de zijne. Hij had die dag de angst voor het onbekende bij haar vandaan gehouden, op de dag dat haar hele wereld op zijn kop stond.
Daarna had hij haar nog veel vaker geholpen, wanneer ze verdrietig of boos was en hij haar reeks klachten zwijgend aanhoorde en daarna zei dat alles weer goed zou komen. Of wanneer ze ongehoorzaam was geweest. Ze herinnerde zich een verboden vaartochtje op het meer, toen haar bootje was omgeslagen en ze tot haar grote schaamte gered had moeten worden. Als hij er toen niet was geweest, was ze misschien verdronken. Als hij haar niet had geholpen, had ze in natte kleren naar huis moeten gaan en haar ouders moeten opbiechten wat ze in haar domheid had gedaan.
Ze dacht ook aan Margarets lessen lezen en schrijven, die haar zoveel moeite hadden gekost. Haar gedachten waren voortdurend afgedwaald naar dingen die ze liever deed, zoals bakken, borduren of gewoon buiten zijn. Toen had Thorvald haar ook geholpen, door haar op zijn manier extra lessen te geven. Samen hadden ze dan bij de westelijke dijk gezeten en dan had hij ernstig toegekeken terwijl zij met een stok letters schreef in het zand. Hij was nooit boos geworden, het was haar eigen schuld dat ze het niet had geleerd. Creidhe wist absoluut zeker dat de geduldige onderwijzer en de aardige jongen de echte Thorvald hadden vertegenwoordigd, dat zij de kern waren van de man die hij zou worden. Andere mensen vonden hem waarschijnlijk arrogant, ongevoelig of zelfs wreed, en ongetwijfeld kon hij dat ook zijn. Zijn ware gezicht toonde hij alleen aan degenen die hij vertrouwde, wist Creidhe, en dat waren er niet veel. Maar nu was hij nog steeds onvoorspelbaar en humeurig, en nam hij nog steeds te snel een onverstandig besluit. Hij mocht dit grote avontuur niet aangaan zonder haar mee te nemen.
Toen ze dit had besloten, moest ze een plan maken. Thorvald en Sam zouden het nooit goedvinden dat ze meeging, dus moest ze zich aan boord verbergen. Daartoe moest ze erachter komen wanneer ze wilden vertrekken en ervoor zorgen dat ze de avond tevoren in Stensakir was. Hoe lang wilden ze wegblijven? In welke richting zouden ze varen? Hoe kon zij dit aanpakken zonder dat Eyvind en Nessa zich halfdood zouden schrikken?
Als ze er alleen al aan dacht, kreeg ze kramp in haar buik van ellende. Het was een vreselijk gevaarlijk avontuur met een onzekere afloop. Thorvald moest vragen hebben gesteld, en ze wist dat hij niet bij Eyvind was geweest. Toch moest hij de meest voor de hand liggende route hebben ontdekt, en de plek waar Somerled na zijn eenzame reis waarschijnlijk aan land was gegaan. Sam, de meest praktische man op Hrossey, zou er beslist niet in toegestemd hebben Thorvald mee te nemen als hij niet zo goed als zeker wist dat ze de tocht zouden overleven. Toch bleef het een bizarre onderneming. Was Thorvald op het idee gekomen doordat zij die opmerking had gemaakt over het achterhalen van de waarheid? Misschien lag hun bestemming ver weg. Misschien zouden ze lang wegblijven, een hele maancyclus of misschien wel twee. Haar moeder zou zich zorgen maken, haar vader zou woedend zijn. Hij zou Thorvald de schuld geven, ook al had ze zelf bedacht dat ze mee wilde. Hij zou het zelfs in zijn hoofd kunnen halen hen achterna te gaan, ook al was er op de Eilanden van het Licht geen enkel schip dat zo snel en wendbaar was als dat van Sam en had hij geen vikingschip tot zijn beschikking. En Margaret dan? Wie moest haar helpen bij het weven? Wie zou haar troosten als ze ontdekte dat haar zoon huis en haard had verlaten voor een dwaze zoektocht naar een vader die hij nooit had gekend? Toch wist Creidhe zeker dat ze mee moest gaan. Ze had er geen logische verklaring voor, maar ze wist het diep vanbinnen, de zekerheid klopte in haar hart en stroomde door haar aderen. Ze moest bij Thorvald blijven, zonder haar kwam er niets van hem terecht. Zonder haar zou hij falen.
Zorgvuldig hield ze zich aan haar normale dagindeling. Ze hielp in de huishouding en liep of reed bijna elke dag naar tante Margaret. Haar ouders begonnen opnieuw over haar reis naar de Noordereilanden en ze zei dat ze er nog steeds over nadacht, maar ze vond het afschuwelijk dat ze hen moest bedriegen. In hun gezin draaide het om vertrouwen en eerlijkheid en ze wilde dolgraag hun wijze raad, maar ze kon er niet om vragen omdat ze wist dat ze haar nooit zouden laten gaan.
Haar zusje Brona was de enige die merkte dat er iets aan de hand was, en zij was Creidhe ongewild behulpzaam bij het uitvoeren van haar plan. In de buurt van Stensakir zou binnenkort een huwelijk worden voltrokken. De oudste dochter van Grim zou trouwen met een boer van Westeiland en de hele familie was uitgenodigd. Maar op de dag voordat ze voor het feest naar het westen zouden vertrekken, kwam er een boodschapper met het bericht dat de hoofdmannen van de Caitt een delegatie naar Hafnarvagr hadden gestuurd om met Eyvind afspraken te maken over de beveiliging van de zee-engten tussen de Eilanden van het Licht en hun eigen noordkust. Het verkeer van Noorse en Deense schepen was er veel drukker geworden en niemand kon er meer zeker van zijn dat schurken het niet in hun hoofd zouden halen ergens aan land te gaan om zich een lading vee, hout, huiden of slaven toe te eigenen. Eyvind moest onmiddellijk naar het zuiden en Nessa, die er de laatste tijd bleek en moe uitzag, besloot plotseling thuis bij Ingigerd te blijven in plaats van zonder haar man naar de trouwerij te gaan.
Omdat Nessa haar dochters niet wilde teleurstellen, mochten Creidhe en Brona nog steeds gaan, mits ze zich lieten begeleiden door de drie mannen die Eyvind had aangewezen, en ze bij Grim en zijn vrouw Eira zouden logeren. Margaret zou het feest niet bijwonen en Thorvald ook niet.
Toen werd Creidhe onverwachts een handje geholpen. Een van Eyvinds huisslavinnen, Solveig, was bevriend met de jongen die Sam hielp op de Zeeduif. Solveig liet zich op een dag ontvallen dat Sam haar vriendje na de trouwerij zomaar een poosje vrij had gegeven, en zo kwam Creidhe te weten wanneer de mannen zouden vertrekken. Want, dacht ze, er kon maar één reden zijn voor een besluit dat Sam een groot deel van zijn visvangst zou kosten. De Zeeduif moest dus bijna klaar zijn voor vertrek, en zij zou omstreeks die tijd in Stensakir zijn. Wat een bof! Het leek wel of het zo moest zijn! Hoewel Creidhe het vreselijk vond haar familie zoiets ergs aan te doen, stond haar besluit vast. De twee meisjes pakten hun spullen in: ieder een mooi kleed voor de trouwerij, Creidhes lievelingsketting van barnstenen kralen, Brona's mooie gele haarlint, twee paar kousen van dunne, witte wol. De geschenken voor het jonge paar waren al ingepakt: een doos van lichte zeepsteen met snijwerk van walvissen en zeehonden gevuld met zilverstukken en een door Creidhe geweven wollen wandkleed met een magische boom erop, met aan de takken bontgekleurde bladeren en vruchten zoals appels, peren en bessen. Creidhe was blij dat de blauw met rode deken nog niet weg was. Ze vond het fijn dat haar handwerken zo gewaardeerd werden, maar het deed haar steeds weer een beetje verdriet als ze ze moest afstaan, want in elk stuk zat een deel van haarzelf. Thorvald zou dat gek vinden, dus kon ze hem dat niet vertellen. Ze dacht aan de toekomst, wanneer ze man en vrouw zouden zijn. Misschien zou die deken dan over hun bed komen te liggen. Ze stelde zich voor hoe het zou zijn om wakker te worden terwijl het morgenlicht op de diepe kleuren viel, en ze voelde Thorvalds warme lichaam tegen het hare en zijn sterke arm om haar heen... 'Creidhe?'
Ze schrok op. Brona moest iets gezegd hebben en ze had het niet eens gehoord.
'Waarom pak je dat ook in?' Brona keek naar het opgerolde stuk linnen met het borduurwerk dat Creidhe de Reis noemde en dat Creidhe nu in de buitenste zak van haar tas stopte. 'We blijven maar een paar dagen en er is elke avond feest, dus zul je geen tijd hebben om te borduren. Ik neem mijn werk niet mee.'
'Nou ja, wie weet,' antwoordde Creidhe. Ze was blij dat haar zusje niet had gezien wat ze nog meer had ingepakt: een scherp mes, een
sterk touw, een stuk zeep, een rol zachte doeken haar maandelijkse bloeding kreeg voordat ze weer thuis schaar, een stukje vuursteen, benen naalden, gekleurde wol en E den tegen zeeziekte. Onder in de tas zaten een oud hemd en een broek van Thorvald, die ze ongezien onder uit een van tante Margarets kledingkisten had gehaald, en een warme vilten muts met oorkleppen. Thorvalds kleren pasten haar niet goed, want je kon haar figuur beslist niet jongensachtig noemen, maar ze ging ervan uit dat dit geen reis was voor mooie linnen kleedjes en zachte wollen tunieken. Het zou nat en koud zijn tot ze op hun bestemming kwamen, waar die ook lag. Ze moest praktisch zijn.
'Creidhe?' zei Brona, toen haar zus de riem om de tas dichtmaakte.
'Ja?'
'Wat neem je veel mee.' 'Jij ook.'
'Niet zoveel als jij.' is dit een wedstrijd?'
Brona fronste haar wenkbrauwen. Ze was een tenger meisje met grote ogen en Nessa's zachte bruine haar, en haar lieve uiterlijk ging gepaard aan een scherp verstand. 'Je bent toch niets anders van plan, Creidhe? Je doet de laatste tijd nogal vreemd.' iets anders van plan? Wat zou ik in vredesnaam nog meer willen doen?' Creidhe trok haar wenkbrauwen op en keek haar zusje aan met een uitdrukking die naar ze hoopte onschuldige verbazing uitdrukte.
Brona zette haar handen in de zij. 'Weglopen met Sam,' zei ze bits. 'Waag het niet dat te doen, want als jij met Sam trouwt, kijk ik je nooit meer aan. Zelfs niet wanneer ik een gerimpelde oude heks zonder tanden ben.'
'Als je geen tanden meer hebt, heeft het ook geen zin meer om tegen me te praten,' zei Creidhe. Haar opluchting werd gevolgd door een flits van een nieuw idee. Brona was schrikwekkend dicht bij de waarheid, en toch had ze het helemaal mis. 'Want dan zou ik er geen woord van verstaan, hoewel ik dan zelf waarschijnlijk stokdoof ben.' 'Nou, ben je dat van plan?' Brona keek haar fel aan. 'Natuurlijk niet!' Opeens zag Creidhe dat het huilen haar zusje nader stond dan het lachen. Met een schok besefte ze dat ze zo druk met zichzelf bezig was dat het haar niet eens was opgevallen dat Brona inmiddels een jonge vrouw was geworden. 'Sam is er niet de man naar om weg te lopen, Brona,' zei ze. 'Als hij iets wil hebben, vraagt hij er gewoon om.' 'Heeft hij dat gedaan?' 'Wat?'
'Erom gevraagd. Jou gevraagd met hem te trouwen. Vader om je hand gevraagd. Ik weet dat hij een kam voor je heeft gemaakt en ik heb gezien hoe hij naar je kijkt.'
'Nee, Brona.' Creidhe ging naast haar zusje op het bed zitten en sloeg een arm om de tengere schouders. 'Sam heeft niets gevraagd en dat verwacht ik ook niet.' Dit was niet het juiste moment om Brona te vertellen dat hun vader de vriendelijke hardwerkende Sam net zomin een geschikte huwelijkskandidaat zou vinden als Thorvald. 'Maar ik heb wel een geheim, dat heb je goed geraden.' 'Wat dan?' Brona was meteen een en al aandacht. De gespannen uitdrukking op haar gezicht verried dat ze de mogelijkheden aan het afwegen was en dat die allemaal iets met een jongeman te maken hadden. Brona was dol op romantische verhalen.
'Zodra we bij Grim en Eira zijn, zal ik het je vertellen, maar alleen als je me belooft dat je het niet zult verklappen.' 'Waarom moet ik dat beloven?'
'Dat vertel ik je dan ook.' Creidhe bedacht dat haar zusje, nu ze net genoeg wist, heel nuttig kon zijn om haar vertrek mogelijk te maken en het slechte nieuws voor Eyvind en Nessa een beetje te verzachten. Te oordelen naar de blik in Brona's ogen zou het niet moeilijk zijn een wederdienst te bedenken. 'Laten we nu deze tassen naar buiten brengen en inladen, en dan afscheid nemen. Ik hoop niet dat het gaat regenen, denk eraan dat je je winterlaarzen aantrekt.' Eyvind was al weg, hij was bij zonsopgang met een groep vertrouwelingen naar Hafnarvagr vertrokken. Onderweg zouden ze Ash ophalen. Margarets zwijgzame bediende werd bijzonder gewaardeerd omdat hij in staat was wrijvingen tijdens moeizame onderhandelingen op te lossen door de kwestie kort en bondig samen te vatten en zinvolle compromissen voor te stellen. Eyvind had een keer opgemerkt dat Ash deze nuttige gave te danken had aan het feit dat hij met Margaret en Thorvald, die geen van beiden erg meegaand waren, onder een dak woonde. Als Ash met hen kon leven, zou hij geen moeite hebben met de angstaanjagende hoofdmannen van de Caitt. Nessa gaf haar dochters ten afscheid ieder ernstig een kus op beide wangen. Eerst sprak ze zacht een paar woorden tegen Brona en daarna tegen Creidhe, terwijl Brona hun jongste zusje nog een keer omhelsde.
'Pas goed op, dochter,' zei ze tegen Creidhe, terwijl ze haar met haar grijze ogen indringend aankeek. 'Dit is een splitsing van je levensweg, dat heb ik gezien. Je zult verschillende keuzes kunnen maken en over enkele maak ik me zorgen.' 'Heb je voor mij in het vuur gekeken?' vroeg Creidhe fluisterend. Haar moeder was vroeger een machtige priesteres. Ze had die taak opgegeven toen ze met Eyvind trouwde, maar haar gaven hoorden voor altijd bij haar. Ze had geholpen met Eanna's opleiding en Creidhe wist dat haar moeder haar kennis gebruikte als ze dat nodig vond. Beelden in vlammen, stemmen uit de aarde en het lied van de wind en de golven vertelden allemaal iets van de wijsheid van de voorouders en de wegen die je kon inslaan. 'Wat heb je gezien?' 'Een reis. Vinden en verliezen. De dood. Liefde. Pijn. Ik kan er niet achter komen of dit verhaal zich afspeelt binnen een enkele maancyclus of in langere tijd. Er komen zulke vreemde en verschrikkelijke dingen in voor dat ik je liever hier zou houden, bij mij, veilig, waar je thuishoort, maar dat mag ik niet doen. De voorouders liegen nooit.' Creidhe huiverde. De ogen van haar moeder stonden donker. 'Heb je dit ook aan vader verteld? Wat je hebt gezien?' 'Nee.'
'Als je wilt, blijf ik thuis,' zei Creidhe vlug. 'Je ziet er niet goed uit en ik heb me al afgevraagd...'
Nessa glimlachte en de kilte was voorbij, ik mankeer niets, dochter, en ik kan me heel goed redden met Ingigerd om me heen tot jullie weer thuis zijn. Veel plezier, jullie mogen best eens dansen en pret maken. Misschien zal je weg zich niet verder afsplitsen dan naar de Noordereilanden en een zekere jongeman. Wat er komt, zal je eigen keuze zijn. Ga nu maar gauw, de mannen staan te wachten. Is dat je tas? Wat heb je er allemaal ingestopt, ook een weefgetouw en een zak wol?'
Toen begon kleine Ingigerd te huilen en Nessa tilde haar met sussende woordjes op, en plotseling was het tijd om te gaan. Creidhe keek achterom en zag haar moeders tengere figuur, in de deuropening met Ingigerd op de arm en een dappere glimlach op haar gezicht die de ongerustheid in haar ogen niet helemaal wegnam, steeds kleiner worden. Ze huiverde opnieuw. Hoelang zou het duren voordat ze hen terugzag? En o hemel, wat zou haar moeder zeggen als ze hoorde dat Creidhe in een scheepje was weggevaren naar de rand van de wereld?
* * *
Uiteindelijk ging het bijna te gemakkelijk. Op de eerste avond van het huwelijksfeest kwam Sam vanuit de nederzetting in zijn mooiste tuniek met rood borduursel en mengde zich onder de dansers. Het was een geweldige avond; Grims vrouw Eira was niet zuinig met het bier en Grim had een paar varkens geslacht ter aanvulling van de gebruikelijke vis en koeken. Een van de vrouwen, Zaira, had een prachtig baksel gemaakt van meel met honing en noten en specerijen die met een vrachtschip uit Noorwegen waren gekomen. De laatste twee ingrediënten werden verhandeld op markten in het verre oosten, in plaatsen die zo ver weg lagen dat het droombeelden leken. Zaira was zelf uit zo'n ver land gekomen. Ze kon goed dansen en omdat haar man, Thord, naar dezelfde bijeenkomst was gegaan als Eyvind, danste ze met wapperende donkere haren en een lachende rode mond met de ene man na de andere. Ze was een beetje koket, vond Creidhe, maar dat was niet erg. Thord, een boom van een kerel vol littekens en een spleet tussen zijn voortanden was sinds hij deze vrolijke vrouw langgeleden in een ander land als een soort beloning had gekregen, de enige man voor haar. Op de Eilanden van het Licht vormden de paren zich niet volgens een vast patroon van leefwijze of verwantschap. De bruid was daar een goed voorbeeld van: haar vader was vroeger krijger en wolvenvachtdrager, haar veel jongere moeder had het bloed van de eilandbewoners. En met Eyvind en Nessa als ouders stamde Creidhe zelf ook van twee rassen af. Een aanbidder die liet zien dat hij sterk en goed was en dat hij een gezin kon onderhouden, kon ongeacht zijn afkomst op goedkeuring rekenen. Alleen wat Creidhe en haar zusters betrof, lag het anders. Als je zoons kreeg die misschien koning zouden worden, kon je niet zomaar met iedereen trouwen, ook al dachten sommigen misschien dat Nessa dat wel had gedaan. Eyvind was een Noorman en hij was vroeger een krijger van Thor geweest. Zijn volk was de vijand vroeger; zij waren de indringers die alleen dood en ellende naar de eilanden hadden gebracht voordat moed en magie een eind hadden gemaakt aan die wrede tijd van conflicten en strijd. Maar Eyvind was net zo zorgvuldig gekozen als een prins of een jarl. Zowel Nessa als haar leermeesteres, Rona, had hem aan allerlei beproevingen onderworpen en toen had hij bewezen dat hij niet alleen een dappere krijger was, maar ook een trouwe beschermer, een moedige, rechtschapen, wijze, liefhebbende man. Als er één man geschikt was om een koning te verwekken, dan was hij dat wel.
Creidhe zuchtte. Vandaag had ze Brona geheimhouding laten beloven, en ze had zelf ook een belofte gedaan. Als Sam Creidhe een bepaalde vraag zou stellen, zou Creidhe nee zeggen. Daarnaast zou ze haar uiterste best doen om ervoor te zorgen dat Sam meer aandacht aan Brona ging schenken, die tenslotte al bijna vijftien was en over een jaar of twee klaar zou zijn om te trouwen. Iedereen wist dat Sam een gezin wilde stichten zodra hij zijn huisje geschikt vond voor een vrouw en een kind, en dat hij spaarde om dat voor elkaar te krijgen. Brona keek zo vastberaden dat Creidhe wist dat haar zusje en niemand anders, de vrouw zou zijn die onder Sams mooie wollen dekens zou slapen, die een lekkere maaltijd zou koken wanneer hij thuiskwam en die een gezond jongetje ter wereld zou brengen om in de nieuwe wieg te leggen.
Dus Creidhe beloofde het en zei niet dat een visser misschien geen geschikte vader was van een koning, ook al was hij nog zo'n geschikte kerel. Op haar beurt beloofde Brona dat ze een poosje haar mond zou houden, lang genoeg om te voorkomen dat iemand met een ander schip achter de Zeeduif aan zou varen in de hoop hen op open zee in te halen. Daarna zou Brona Nessa en Eyvind vertellen wat Creidhe haar had voorgezegd, een opdracht waarvoor heel wat moed nodig was. Creidhe wist dat het een oneerlijke ruil was. Ook al zou Brona het niet geloven, zijzelf had geen enkele belangstelling voor Sam. Ze mocht hem graag, net als iedereen, maar ze verkoos geen enkele man boven Thorvald. Zo eenvoudig lag het. Het was jammer dat Sam dit niet inzag, want daar kwam hij met ferme stappen aanlopen, met een blik in zijn ogen die Creidhe zorgen baarde. Hoewel Brona met een groepje meisjes aan de andere kant van de zaal stond, hield ze Sam in de gaten.
'Wil je met me dansen, Creidhe?' vroeg Sam beleefd, en hij maakte een buiginkje dat bij iedere andere man lachwekkend zou zijn. Maar Sam had een natuurlijke waardigheid en het paste bij hem. Creidhe legde haar hand in de zijne en ze gingen in de kring staan. Brona keek bedenkelijk, want dit hoorde niet bij de afspraak. De muziek zette weer in en de kring bewoog zich naar de ene kant en naar de andere, met ineengeslagen handen en voeten die licht of minder licht de passen van de kettingdans maakten. De met elkaar pratende mensen, de fluiten en de trommels die samen een lied zongen en de stampende laarzen op de aarden vloer maakten het tot een lawaaiig tafereel.
'Je ziet er goed uit, Creidhe!' schreeuwde Sam boven de herrie uit. 'Jij ook!' schreeuwde Creidhe terug. 'Ik had je hier niet verwacht.' 'Ik ga graag naar feesten!' riep hij grinnikend. De kring brak op in paren, die door elkaar heen begonnen te weven. 'Het wordt een korte nacht,' zei Creidhe, 'als je al met zonsopgang of nog eerder moet uitvaren.'
'Ach, nou ja,' zei Sam, terwijl hij haar sneller liet rondtollen dan de andere mannen met hun partner deden, 'misschien neem ik wel een dag vrij om wat aan mijn huis te doen.'
Creidhe knikte. Ze moest precies de juiste vragen stellen en toch niet te nieuwsgierig lijken. 'Kom je morgenavond ook? Grim zegt dat we dan allerlei spelletjes gaan doen, maar ik weet niet welke.' Sam trok haar behendig terug in de kring. Nu stond Brona aan zijn andere zijde, met als partner Hakon, de zoon van Grim. Sam gaf haar een knipoog en er kwam een zachtroze blos op Brona's wangen. Sam draaide zich weer om naar Creidhe.
'Spelletjes? Nou ja, die moet ik dan missen. Ik ga een wat langere reis maken en blijf misschien wel een paar dagen weg, of nog langer. Naar het noorden. Dus morgen moet ik vroeg naar bed, want ik vertrek overmorgen bij zonsopgang.'
'O ja?' zei Creidhe achteloos, maar haar hart begon te bonzen van opwinding. Het was niet moeilijk geweest, hij had meteen gezegd wat ze wilde weten. Ze moest nog een dag geduld hebben en dan zou ze tijdens de spelletjes wegsluipen en...
Het patroon van de dans veranderde opnieuw en ze kwam tegenover een verlegen boerenknecht te staan, terwijl achter haar Sam met Brona danste. Ze keek vlug om en zag dat ze geen woord tegen elkaar zeiden, want haar anders zo spraakzame zusje leek haar tong te zijn verloren. Maar ze bewoog sierlijk op de maat van de muziek, haar grote grijze ogen keken haar partner met een ernstige, lieve uitdrukking aan en haar anders zo bleke wangen waren nog steeds roze. Gelukkig kéék Sam wel naar haar, dat was tenminste een begin. Jammer genoeg wist Brona nog niet dat Sam ook bij het avontuur betrokken was en hoe kon Creidhe haar vertellen dat, ook al liep ze weg met de man van Brona's dromen, dit iets heel anders betekende dan je zou verwachten? Als ze terugkwam, had ze heel wat uit te leggen.
Nou ja, het lot had haar precies gegeven wat ze hebben wilde. Spelletjes waren luidruchtig en er werd altijd veel bier bij geschonken, dus zou het niemand opvallen dat ze verdwenen was. Ze moest erop vertrouwen dat Brona zou zwijgen tot lang nadat ze werd gemist. Brona wist dat ze met Thorvald meeging en waarom, en ook welke kant ze op zouden gaan. Zolang Eyvind niet direct in een boot sprong en hen achterna ging, wat altijd mogelijk was, zouden ze hun reis kunnen voortzetten. Nu hoefde ze alleen nog maar uit Grims huis weg te sluipen, de Zeeduif te zoeken en zich aan boord te verstoppen. Daarna moest ze het ongemak nog een poosje voor lief nemen en dan... Maar dat kwam later pas, hield Creidhe zichzelf voor. Ze moest vergeten dat ze bang was - het kon slecht weer worden, de boot kon zinken, misschien zouden ze hun bestemming nooit bereiken - en haar schuldgevoel opzij zetten. Ze moest er niet aan denken dat haar vader woedend zou zijn, haar moeder vreselijk ongerust en Margaret bedroefd, en dat Brona door haar schuld zou worden gestraft. Als ze daar toch aan dacht, kwam ze in de verleiding het niet te doen, terwijl haar innerlijke stem, die krachtige, diepe stem in en ook buiten haarzelf, haar duidelijk maakte dat ze het wél moest doen. Ze had een besluit genomen. Thorvald had haar nodig en zij zou hem helpen, zoals hij haar in het verleden zo vaak had geholpen. Ze zou sterk zijn. De gevolgen zou ze later wel onder ogen zien.
Beangstigend, dat was het, dat moest hij toegeven. Beangstigend en ook heel spannend hoe de Zeeduif zich op een hachelijke manier een weg baande naar het noordwesten. Steeds weer zakte het schip weg in de diepe geul van een golf, alsof het van plan was hen mee te nemen naar de bodem van dit waterrijk, en rees daarna op naar een kam die het niet, nee, deze keer beslist niet, zou kunnen doorklieven, om dan verbrijzeld te worden. Sam blafte bevelen en Thorvald, met opeengeklemde kaken van een soort vreemde mengeling van opwinding en doodsangst, volgde ze zo goed mogelijk op. Zo vochten ze om de trillende boot min of meer op koers te houden, en Thorvald besefte dat het niet erg verstandig van hem was geweest Sam over te halen om in Stensakir geen derde man aan boord te nemen. Ze waren van plan geweest om eerst naar de Noordereilanden te varen en daar een of twee bemanningsleden te zoeken die niet wisten wie ze waren, want dan hadden ze genoeg mankracht voor het zware werk. Het probleem was dat het veel eerder zwaar was geworden dan Thorvald ooit had meegemaakt. Wolkenflarden joegen door de lucht en de zee was een grillig monster met een eigen wil, waar je niets tegenin kon brengen. Als het hen wilde opvreten - de twee mannen met boot en al - zou het dat net zo achteloos doen als een hond een brok vlees dat van tafel valt.
Maar Thorvald moest bekennen dat hij ook genoot. De stormwind joeg alle verwarring uit zijn hoofd. De pijn in zijn rug, de blaren op zijn handen en het voortdurende gevecht om overeind te blijven verdreef alles, behalve de wil om nog heel even te blijven leven en ervoor te zorgen dat Sam zijn mooie schip niet verloor. Hij had een taak en dat was goed. Vandaag was hij een man. Ze voeren iets meer naar het westen dan Thorvald had verwacht. Nadat ze de beschutte wateren rondom de Eilanden van het Licht hadden verlaten, waren ze flink opgeschoten, want de wind blies hen rechtstreeks naar hun bestemming. Sam had met zichzelf overlegd en een besluit genomen: ze zouden meteen doorvaren naar het noordwesten en niet eerst de Noordereilanden aandoen om de bemanning uit te breiden, want dat zou heen en terug minstens twee dagen extra kosten. Het ging immers goed, ze konden het werk met z'n tweeën aan en hoe eerder ze hun reisdoel hadden bereikt, des te eerder zouden ze weer thuis zijn. Hij wilde niet dat zijn helper in geldnood kwam en ander werk zocht, want het kostte te veel tijd iemand anders op te leiden. Zodra ze die eilanden bereikten, kon Thorvald met zijn mysterieuze vader gaan praten. Sam zou gaan vissen en daarna gingen ze naar huis. De reis zou niet langer duren dan van halve- tot vollemaan en dan konden ze hun normale leven voortzetten. Dus voeren ze op goed geluk rechtstreeks door naar de open zee. Sam was niet gewend zonnestenen te raadplegen, omdat hij met de Zeeduif alleen viste in de kustwateren van de Eilanden van het Licht en daar waren de kliffen, de duinen en de riffen de enige bakens die hij nodig had. Maar hij keek naar het licht en de wolken, hij volgde de vlucht van de door de wind voortgestuwde vogels en toen het donker werd zag Thorvald hem naar de lucht turen om uit te vinden wat de zon en de maan hem konden vertellen. Het was wat rustiger geworden. Eerder had Thorvald zich afgevraagd of ze allebei de hele nacht wakker moesten blijven en zich aan touw, doft of roeiriem moesten vastklampen terwijl de zee sleurde en losliet, rees en daalde. Maar de goden waren voorlopig uitgespeeld en de Zeeduif gaf zich knarsend over aan de zachte deining. Ze zetten het roer vast en lieten een zeeanker - een dik touw met een kegelvormige zak eraan - vallen om hun snelheid te vertragen. Misschien zouden ze zelfs om beurten even kunnen slapen terwijl de ander uitkeek naar klippen en riffen, walvissen of andere zeedieren. Niemand wist wat deze onbekende wateren verborgen hielden. Een eind naar het westen, of misschien niet eens zo'n heel eind, lag de rand van de wereld, waar je plotseling omlaag kon storten en in een mysterieuze diepte verdwijnen. Misschien was het toch beter als ze allebei wakker bleven. 'Eten,' mompelde Sam, en hij knielde om een leren waterzak en een geoliede zak met voorraden uit de kist te halen waar hij ze in bewaarde. Hij was gewend aan lange dagen op zee; hij en zijn maat vertrokken vaak voor zonsopgang om pas tegen zonsondergang terug te komen, en hij had altijd honger. Gezouten schapenvlees, platte harde broden, hardgekookte eieren - zijn kippen waren weer aan de leg. Gezien de omstandigheden was het een feestmaal. Plotseling, toen hij zich bukte om de waterzak door te geven aan Thorvald, verstijfde hij.
'Wat is er?' vroeg Thorvald een beetje geschrokken.
'Ssst,' siste Sam, terwijl hij naar de vurenhouten planken onder zijn voeten staarde. 'Luister.'
Eerst hoorde Thorvald alleen het onophoudelijke gekraak van het hout en het gekabbel van de zee, maar toen... Ja, misschien hoorde hij ook nog iets anders, iets wat klonk als gekreun of diep zuchten, en een soort gekrabbel, onder de planken. 'Ratten?' vroeg hij met opgetrokken wenkbrauwen. Blijkbaar dacht Sam aan iets heel anders. Zijn brede, vriendelijke gezicht was bleek geworden en hij tilde de planken op die los op de spanten lagen om lading of ballast gemakkelijk te kunnen verschuiven. Eén korte plank, nog een en nog een, en Thorvald, verbaasd om de snelle, gespannen reactie van zijn vriend, bukte zich om ook in de donkere ruimte vlak voor de boeg te turen. Het stonk er naar braaksel en nu klonk er geen gekrabbel meer, maar een stem, een meisjesstem, die trillend en ijl zei: 'Sam?'
Zonder iets te zeggen lieten de twee mannen zich in het ruim tussen voor- en achterplecht zakken, waar ze hun voorraden hadden gestouwd. Ze klauterden over de dwarsspanten en schoven zakken en bundels opzij tot ze zich een smal pad hadden gebaand naar het voordek. Creidhe zat ineengedoken op de ballaststenen achter de viskisten, in een schuilplaats die nog geen muis leek te kunnen verbergen. Ze trokken haar eruit, Sam tamelijk voorzichtig, maar Thorvald met handen die trilden van woede.
'Wat voer jij hier in godesnaam uit?' vroeg hij fel. 'Hoe is het je gelukt aan boord te komen? Bij de botten van Odin, wat zal je vader hiervan zeggen?'
'Even niet,' zei Sam. 'Eerst moet ze iets drinken en we moeten de lamp aansteken, want zo meteen is het donker. Daar in die kleine zak vind je een vuursteen en een bosje droog aanmaakhout. Voorzichtig, want brand is het laatste dat we nu kunnen gebruiken.' Zijn stem klonk kalm, met opzet kalm, dacht Thorvald, om de vuile, lijkbleke, snikkende Creidhe niet nog banger te maken. Nog banger? Het mocht wat! Hij kon nauwelijks geloven dat ze zoiets stoms had gedaan! Waarom in godesnaam, waarom? Hij kon er met zijn verstand niet bij. Ze bracht zijn hele plan in gevaar, alsof ze wilde dat hij zou falen. En had ze wel aan haar eigen veiligheid gedacht? Een meisje had hier niets te zoeken. Stel dat haar iets overkwam? Of dat ze ziek werd? Creidhe had altijd beweerd dat ze vrienden waren, maar vrienden deden zoiets niet.
Met handen die nog steeds trilden maakte hij een vuurtje en stak de kleine, gesloten olielamp aan, die zorgvuldig weggeborgen was, zoals alles op Sams boot. Sam zat zacht met Creidhe te praten; hij liet haar water drinken, veegde haar gezicht schoon en zei dat ze haar verkrampte ledematen moest strekken. Ze had tranen in haar ogen; Thorvald zag ze glinsteren in het lamplicht. Bij Odin, wat kon ze in vredesnaam voor reden hebben om zo'n domme streek uit te halen? Vooral zo'n meisje als Creidhe, dat niets liever deed dan mooie handwerken maken en lekkere gerechten koken. En hoe kon Sam zo kalm blijven? Hij had alleen moeten gaan, dacht Thorvald kwaad. Je kon niemand vertrouwen, zelfs niet degenen die je zouden moeten begrijpen.
Inmiddels was Creidhe wat tot bedaren gekomen. Geduldig aangemoedigd door Sam dronk ze slokjes water uit de zak, strekte kreunend haar armen en benen en zoog met diepe teugen frisse lucht in haar longen. Goden, wat zag ze eruit! Haar tuniek zat onder het braaksel, haar haren zaten in de war, haar gezicht was zo wit als een doek en ze had donkere kringen onder haar ogen. 'Wat...' begon hij, maar Sam legde hem met een gebaar het zwijgen op.
'Eerst eten, dan vragen stellen,' zei hij, en hij zocht in de tas. ik denk dat ze mijn maag helemaal in Stensakir kunnen horen rommelen. Langzaam drinken, Creidhe, met kleine slokjes. En neem ook een hapje brood. Zo te zien is je maag helemaal leeg. Toe maar, een klein hapje. Voel je je al iets beter?'
Creidhe knikte zwakjes. Ze pakte het brood aan, maar leek nog steeds tot niet meer in staat dan met de waterzak tegen zich aan gedrukt te zitten rillen en nog wat nasnikken. In de stilte sneed Sam stukken van het brood en het vlees af, pelde eieren en gaf Thorvald zijn deel. Hoewel Thorvald erge honger had, kon hij geen hap door zijn keel krijgen. Ten slotte hield hij het niet langer uit. 'Vooruit, Creidhe, leg ons eens uit waarom je dit hebt gedaan. Weet je dan niet hoe gevaarlijk het is? Begrijp je dan niet waar we naartoe gaan?' Hij hoorde zelf hoe scherp hij klonk, ook al deed hij zijn best om rustig te blijven. Sam keek hem aan en zijn gezicht stond niet bepaald vriendelijk. 'Hoe ben je in vredesnaam op dit idee gekomen? Je hebt het alleen maar veel moeilijker voor ons gemaakt.' 'Je zult me nodig hebben,' antwoordde Creidhe. Ze rechtte haar rug en stak haar kin naar voren op de manier die hij maar al te goed kende. ik weet zeker dat je me straks nodig zult hebben.' Maar haar zwakke, trillende stem verried haar gebrek aan overtuiging. Op dat moment wist Thorvald dat het gevoel dat hem had overmand toen hij in het ruim haar stem hoorde geen woede of frustratie was geweest, maar angst. Angst om haar en wat zij ervoor over moest hebben zijn vriendin te zijn. Het was al erg genoeg dat hij Sam had moeten overhalen om met hem mee te gaan en daardoor zijn eigen leven en zijn mooie schip op het spel te zetten, maar dat hij Creidhe in gevaar had gebracht, Creidhe, wier hele wereld bestond uit handwerken en haar familie en zorgeloze dagen, dat was verschrikkelijk. Het was alsof de hand van zijn vader, de hand die alle Eilanden van het Licht in één gruwelijk jaargetijde in duisternis had gehuld, op de een of andere manier te voorschijn was gekropen om ook de reis van zijn zoon te verduisteren. Even wist Thorvald niets meer te zeggen. De maan had zich nog niet laten zien. De kleine lantaarn, die Thorvald voorzichtig op de voorplecht had gehangen, wierp een kring bleek licht die net groot genoeg was om te benadrukken hoe nietig ze waren, de mannen, de vrouw en het scheepje, op de onafzienbare donkere oceaan om hen heen.
'Hier ben ik niet aan gewend,' merkte Sam op. in het donker op de open zee varen, bedoel ik. Zonder land in zicht, waar dan ook. Geen goed gevoel, een onbehaaglijk gevoel.'
'Nou ja, toen je zei dat je meeging, verwachtte je vast niet dat het een behaaglijke reis zou worden,' zei Thorvald bits, niet in staat om zijn tegenstrijdige gevoelens in bedwang te houden. 'Het is een heel gevaarlijke tocht, een reis naar het onbekende, niet een... Geen tochtje met de familie langs de kust op een zonnige dag.' Sam gaf geen antwoord, want hij wist dat het niet persoonlijk was bedoeld. Op zijn gemak at hij zijn eten op, veegde zijn handen schoon aan zijn tuniek en wikkelde het brood en het mes weer in het zeildoek. Vervolgens liep hij naar de lamp om hem iets bij te stellen en staarde een poosje naar de lucht. De sterren waren nauwelijks zichtbaar; zelfs zo vroeg in het voorjaar gaf de zon na het vallen van de avond nog lange tijd licht. Ten slotte draaide hij zich weer naar de anderen om.
'Er zit niets anders op,' zei hij kalm. 'Zodra het morgen licht is, keren we om en gaan weer terug naar huis.' 'Nee!'
Het klonk als uit één keel. Thorvald en Creidhe hadden tegelijkertijd op felle toon hetzelfde antwoord gegeven. Sam knipperde met zijn ogen. 'Eén goede reden waarom niet,' zei hij, terwijl hij zijn reisgezellen vriendelijk aankeek. 'Ieder één.' Het bleef een hele poos stil. Thorvald sloeg met een nors gezicht zijn armen over elkaar en staarde naar het deinende water; Creidhe keek naar de waterzak alsof ze hem wilde bestuderen. 'Nou?' vroeg Sam. 'Jullie kunnen niets verzinnen, hè?' 'Ha, dat denk je maar,' zei Thorvald. 'Ik begrijp heus wel dat je je zorgen maakt om Creidhes gezondheid en vooral om haar veiligheid, maar als ik denk aan hoelang we al onderweg zijn en de verschrikkelijke storm die we achter de rug hebben, vermoed ik dat we een stuk dichter bij ons reisdoel zijn dan bij de Eilanden van het Licht.
En willen we in de eerste plaats niet dat Creidhe ergens veilig aan wal kan gaan?'
Sam gaf geen antwoord. 'Creidhe?' zei hij.
'Zij heeft geen goede reden,' zei Thorvald voordat ze kon antwoorden. 'Ze had niet moeten komen, zo eenvoudig ligt het.' Creidhe schraapte haar keel. ik neem aan dat je hem een belofte hebt gedaan,' zei ze tegen Sam. 'Een rechtschapen mens houdt zich aan zijn beloften.' Ze keek niet naar Thorvald.
'Dat is waar,' gaf Sam met een bezorgd gezicht toe. 'Het probleem is dat je vader ons zal vermoorden als we je niet veilig thuisbrengen. Waarschijnlijk vermoordt hij ons ook als we dat wél doen. Ik begrijp echt niet waarom je dit hebt gedaan, Creidhe.' Met vastere stem legde ze uit: ik weet dat jullie op zoek zijn naar Somerled en dat jullie de kant op gaan die hij wellicht op is gegaan. Ik weet ook dat jullie me goedschiks niet zouden hebben meegenomen, maar ik wilde per se mee. Ik kan eigenlijk niet uitleggen waarom, maar ik heb een gevoel vanbinnen, diep vanbinnen, dat me vertelt dat ik mee moet.'
ik kan me niet voorstellen waarom,' zei Thorvald bot. 'Je kunt niet zeilen, je kunt niet vechten, je kunt ons op geen enkele manier helpen. Het enige wat je hebt gedaan, is jezelf in gevaar brengen en je familie van streek maken.'
'Dat heb jij toch ook gedaan?' zei Creidhe zacht. Er viel opnieuw een stilte. Sam rolde twee dekens uit, sloeg een ervan om Creidhe heen en ging tussen de viskisten zitten. 'Goed dan,' zei hij. 'Dit is mijn boot, dus ik mag het zeggen. Alleen is het de wind die op dit soort momenten de beslissing neemt. Ik ga een poosje slapen. Jullie mogen wat mij betreft de hele nacht wakker blijven om elkaar voor rotte vis uit te maken, maar blijf wel goed opletten. Maak me maar wakker als jij ook even wilt uitrusten, Thorvald. Bij zonsopgang laat ik jullie weten wat we doen.' Later herinnerde Thorvald zich die nacht als een vreemd soort stilte voor de volgende storm. Hij herinnerde zich de strijd tussen zijn verwarring, schuldgevoel, woede en angst, en dan zag hij Creidhe weer voor zich zoals ze daar bleek en rustig in het flakkerende lamplicht had gezeten. Hoewel ze met tussenpozen naar de reling moest kruipen om hulpeloos over de rand te kotsen, keek ze hem aan met een kalme ernst die hem mateloos irriteerde, omdat ze hem daarmee duidelijk maakte dat zij zich een stuk beter kon beheersen dan hij. Ze spraken weinig. Hij waagde het niet zijn mond open te doen en zij vond verdere uitleg blijkbaar overbodig.
Ze sliep ook een poosje, met haar wang op een arm en haar haren uitgespreid om haar hoofd, als een lap vale zijde. Terwijl hij naar haar keek, vroeg hij zich af hoe hij haar kon beschermen en zijn reis toch met succes volbrengen. Want zijn zoektocht was het belangrijkst, ook al zou een ander zonder aarzelen teruggaan naar huis. Misschien had hij het eveneens aan zijn vader te danken dat hij het eigen voordeel altijd vooropstelde. Sam had snel en vriendelijk op de crisis gereageerd en Thorvald was er zich pijnlijk van bewust dat hijzelf wat mededogen betrof behoorlijk tekort was geschoten. Daarom lag Sam nu te slapen als iemand die geen last had van zijn geweten, terwijl Thorvald in het donker naar de oceaan zat te staren en zich afvroeg hoe het kwam dat het lot hem steeds weer op het verkeerde been zette en een buitenstaander van hem had gemaakt. Het lot, dacht hij grimmig, liet geen kans voorbij gaan om hem eraan te herinneren dat hij de zoon van zijn vader was. Creidhe rilde en zuchtte in haar slaap. Het kwam bij Thorvald op dat ze eigenlijk best moedig was, ook al had ze een grote fout gemaakt. Er waren vast niet veel andere meisjes die zich tijdens zo'n harde storm zo stil zouden hebben gehouden, of die een avontuur zoals dit zo goed zouden hebben voorbereid. Hij kende er geen. Als ze een meisje hadden willen meenemen, was Creidhe in feite de enige keus geweest. Verstrooid stopte hij de deken iets beter om haar heen en hervatte zijn eenzame wacht. Hij bad om oostenwind.
Uiteindelijk kwam het erop neer dat alleen de goden de beslissing namen. In het donker vlak voor zonsopgang begon de Zeeduif wilder te schommelen en bood het zeeanker nog nauwelijks verzet tegen de hardnekkige trekkracht van de stroming. De wind wakkerde aan en sproeide een fijne mist over het schip die alles - kleren, dekens, voorraden - kletsnat maakte. De houten planken en palen kreunden en piepten, het touwwerk weeklaagde in protest. Sam gaf bevelen, Thorvald gehoorzaamde. Creidhe kroop in een hoekje en deed haar best om hen niet te hinderen. Ze verkozen snelheid boven veiligheid, want als Tadhg gelijk had, blies deze wind hen rechtstreeks naar hun bestemming. Ze hesen het zeil; de storm dreef hen naar het westen of misschien het noordwesten, dat konden ze vanwege de donkere wolken niet zien. Sam hield het roer in een stevige greep, de andere twee klampten zich als mosselen vast aan wat ze maar konden grijpen. Het zeil boven hun hoofden stond zo bol dat het bijna knapte en de mast kromde zich tot het uiterste. Het drong tot Thorvald door dat ze geen enkele zeggenschap meer hadden over hun koers, dat de wind hun bestemming had gekozen. Het enige wat ze konden doen, was proberen het schip dwars op de torenhoge golven drijvende te houden tot de storm afnam. Hij vroeg zich af hoe groot hun kans eigenlijk was dat ze een groepje eilanden zouden vinden waarvan ze niets anders wisten dan dat ze ergens ten noordwesten van de Eilanden van het Licht moesten liggen. En voorbij die eilanden, die evengoed konden zijn ontsproten aan de verbeeldingskracht van een verwarde kerel, lag alleen nog water, dat wist iedereen. Het was maar goed dat de wind hun adem meteen van hun lippen wegrukte, want dan konden ze hun gedachten niet in woorden omzetten. Het beste was nu dat ze al hun aandacht hielden bij wat ze moesten doen: aan boord zien te blijven, zich schrap zetten voor de volgende monsterlijke golf en de volgende, voorbereid zijn op de ijskoude stortregen die binnenkort zou vallen, de handen dwingen de lijnen vast en weer los te maken, heen en weer lopen om de Zeeduif in evenwicht te houden en onder het bidden met opeengeklemde kaken en samengeknepen ogen gespannen rondkijken of de elementen al bereid waren tot enige genade.
De boot waarop Somerled de reis had gemaakt, was net zo'n scheepje van met huiden bespannen vlechtwerk als waarmee Tadhg en zijn broeders af en toe naar het vasteland roeiden. Vergeleken met de Zeeduif was het een eendje naast een albatros. Je kon je nauwelijks voorstellen hoe de reis van Somerled moest zijn verlopen. Een afschuwelijke overtuiging stak bij Thorvald de kop op: Somerled had de reis niet overleefd. Meteen daarna kwam hij tot een nog gruwelijker besef: wij drieën zullen de reis ook niet overleven. Ach, had hij maar net zo'n geloof als broeder Tadhg, eenvoudig en zeker, het onwrikbare geloof in de eeuwige genade van je god. Waren de broeders ook niet deze kant op gevaren, beschermd door de hand van hun god? Somerled had dat geloof niet gehad, want hoe kon een slecht mens verwachten dat een godheid hem gunstig gezind was? Als Somerled de reis had overleefd, was hij door iets anders gedreven. Haat? Trots? Eerzucht? Toch was hij niet teruggekomen; hij was nooit teruggekeerd om de vriend die hem deze nachtmerrie in had gestuurd ter verantwoording te roepen.
Sam had de helmstok zo vast in zijn handen geklemd dat de spieren in zijn armen bol stonden van de spanning. In het schemerdonker voor de dageraad was zijn gezicht een witte vlek. Hij schreeuwde iets, maar Thorvald kon in de gierende wind niet horen wat hij zei. Creidhes haar wapperde als een gouden vlag terwijl ze zich met witte knokkels vasthield aan een spant. 'Het zeil!' leek Sam te roepen. 'Haal het zeil neer!' Want de mast begon onder de druk gevaarlijk ver door te buigen, en ze moesten elke poging om het schip te besturen opgeven om te voorkomen dat ze al hun tuig verloren en zelfs in kalmer weer geen koers naar land meer konden zetten. Thorvald strompelde naar voren; zijn kletsnatte laarzen hingen als loden blokken aan zijn benen en met verstijfde vingers van de kou maakte hij eerst het ene en daarna het andere touw los van hun haak. De Zeeduif trilde en een berg van water doemde voor hen op.
'Hou je vast!' riep iemand, en even later stortte de golf zich over hen heen. Thorvalds neus, mond, ogen en oren stroomden vol water, de zee tilde hem op in een harde, koude omhelzing en hij voelde een snijdende pijn in zijn armen toen hij zich uit alle macht vasthield aan het touw, als een doodsbang kind dat zich bij onbekend gevaar vastklampt aan zijn moeder. Hij hield zijn adem in tot zijn borstholte dreigde te barsten, tot hij ervan overtuigd was dat hij de pijn niet langer kon verdragen, tot hij zeker wist dat hij dichter bij de dood stond dan ooit, en toen richtte de Zeeduif zich kreunend als een gewond dier weer op en kon hij weer gezegende lucht inademen. Terwijl het licht van de nieuwe dag behoedzaam de stormlucht binnenkroop, durfde Thorvald zijn ogen weer open te doen. Van de mast was alleen nog een splinterige stomp over, het zeil was verdwenen. Creidhe lag hijgend en hoestend op het dek, onder een kluwen touw. Het was een wonder dat ze aan de vallende mast en de watermassa was ontsnapt en het had overleefd. Sam. Waar was Sam? De boot deinde wild op-en-neer, ten prooi aan de willekeur van de zee. De helmstok zwaaide doelloos heen-en-weer. Thorvalds hart kromp ineen. Dit niet, bad hij, ook al had hij nooit veel vertrouwen gehad in goden. Dit mag niet gebeuren. Ik wilde een uitdaging aangaan, maar dit moest niet gebeuren. Alstublieft... 'Sam!' riep Creidhe. Ze krabbelde overeind en strompelde naar achteren. De Zeeduif dook met haar neus in de golven, Creidhe viel op haar knieën, stond moeizaam weer op en klauterde door naar de achterplecht. Daar bukte ze zich en de helmstok zwaaide tot vlak bij haar hoofd. 'Sta daar niet zo suf te kijken!' riep ze achterom naar Thorvald. 'Hij is bewusteloos en hij bloedt! Weet jij dan niet hoe je met dit ding moet varen?'
Aangespoord door haar stekelige opmerking kwam Thorvald bij zijn positieven en toen zag hij Sams forse lichaam op het dek liggen, zo te zien meer dood dan levend. De straal helder bloed over zijn wang en hals, die zijn hemd en tuniek rood kleurde, was een felle streep in de stormdonkere, zeegroene, schemergrijze morgenstond. Thorvald schuifelde naar achteren en pakte de helmstok, hoewel hij wist dat zijn zwakke poging om invloed op hun koers te krijgen geen enkele kans had tegen de boosaardige kracht van de elementen, maar hij begreep dat hij iets moest doen. Dit was een gevecht op leven en dood van de mens tegen de natuur; hij moest het volhouden in de hoop dat een hogere macht, als er zoiets bestond, er uiteindelijk genoeg van zou krijgen met hen te spelen. Hij had een uitdaging gewild en die had hij gekregen, en het was het moeilijkste spel geworden dat hij ooit had gespeeld.
Creidhe scheurde iets aan repen en verbond Sams hoofd terwijl ze een hand op de wond gedrukt hield. Ze klemde haar lippen stevig op elkaar en in de stralen ochtendlicht die tussen de zware wolken door vielen, zag ze er nog bleker uit dan de dag daarvoor, alsof ook zij elk moment het bewustzijn kon verliezen. Ze probeerde Sam een stukje op te schuiven om Thorvald ruimte te geven zodat hij het roer kon bedienen in een wanhopige poging om de Zeeduif onder controle te krijgen, ook al wist Thorvald dat hij zonder roeispanen of zeil alleen kon hopen dat ze niet naar de bodem werden gesleurd. Creidhe liet zich op het dek zakken en legde Sams hoofd op haar schoot. Hij was te zwaar om ergens anders neer te leggen, dus ze hield een hand beschermend over de gebrekkig verbonden wond en sloeg haar andere arm om een spant. Om hen heen brulde de wind terwijl het water aanviel en zich terugtrok, steeg en daalde, in zijn hardnekkige pogingen om hen uit het schip te werpen. Op het verband - Creidhes onderkleed? - om Sams hoofd breidde de rode vlek zich uit. Creidhe keek op naar Thorvald, die zich schrap zette tegen het schokkende trekken van de helmstok. Natte lokken lagen over haar gezicht en haar ogen stonden donker.
'Het spijt me,' zei ze. Hij wist niet of ze doelde op hun benarde toestand of dat ze vond dat ze niet had moeten komen. 'Mij ook,' zei hij.
De Zeeduif vocht zich door nog een donkere dag en nog een ijskoude nacht, en Sam lag te rillen onder de twee dekens. Thorvald en Creidhe staarden verdoofd van uitputting voor zich uit het donker in, terwijl ze koppig bleven waken, de een over de gewonde man, de ander met zijn blik op het water en de sterren boven het beschadigde schip. Ze zeiden niet veel. Creidhe veegde steeds Sams gezicht schoon, gaf hem slokjes water en hielp hem van de ene zij op de andere te rollen. Het leek iets beter met hem te gaan. Thorvald deed zijn best om hun koers nog een beetje te bepalen, ook al had hij het gevoel dat het schip er nauwelijks op reageerde. Hij vermoedde dat het roer kapot was, maar dat zei hij niet tegen Creidhe. Op de tweede dag na het verlies van de mast was er nog steeds geen land in zicht. De wind nam af, de zee werd rustiger en de kou drong tot in hun botten door. Ze bedekten Sam met alle warme kleren die ze konden vinden, want hij was zo zwak dat ze moesten voorkomen dat hij zo koud werd dat hij het opgaf. Hij sliep veel, maar als hij wakker was, kon hij helder denken en probeerde hij hen te helpen, wat een goed teken was. De volgende nacht hoorde Thorvald Creidhe af en toe iets mompelen, en hij vroeg zich af of ze in de war raakte. Dat zou de laatste druppel zijn. Maar na een poosje drong het tot hem door dat ze bad, of iets wat erop leek, want ze sprak in de oude taal van de eilanden en die kende hij nauwelijks. Hij herinnerde zich dat Creidhes zuster priesteres was en dat haar moeder ook alles wist van de oude gewoonten van hun geloof, dat te maken had met de aarde en de oceaan en oeroude kennis van rechtopstaande stenen en de banen van zon en maan. Creidhe bad met gesloten ogen, en hij wist niet tot wie ze bad en waar ze om vroeg. Als zij zich daardoor een beetje beter voelde, dacht Thorvald grimmig, terwijl de lucht weer lichter werd op weg naar een nieuwe dag, dan vond hij dat best. Wat hemzelf betrof, hij besefte steeds beter dat hij het niet lang meer zou volhouden. Hij had verschrikkelijke pijn in zijn armen, zijn handpalmen waren rauw van de blaren en het ergst waren de pijnscheuten in zijn hoofd die hem bijna verblindden. Dat was thuis ook weleens gebeurd en hij wist dat het alleen overging als hij in het donker ging liggen en wachtte tot de aanval voorbij was. De zon kwam op en de hoofdpijn greep hem als twee klauwen bij zijn slapen. Hij proefde gal en vlekken dansten voor zijn ogen. 'Thorvald?' Creidhes stem stak als een mes door zijn schedel. 'Thorvald!'
Hij sloot zijn ogen. Hou het nog even vol, zei hij bij zichzelf. Blijf nog heel even zitten...
'Thorvald!' Creidhe schreeuwde het uit en zijn hoofd barstte bijna van de pijn. 'Land!' riep ze. ik zie land!'
Zijn ogen vlogen open. Creidhe had zich half opgericht op de voorplecht, heel voorzichtig, en ze wees naar het noorden waar, ja, het was zo, eilanden opdoemden aan de horizon. Hoge eilanden, dicht bij elkaar in een kring, als een ring vestingtorens als verdedigingslinie tegen de onveilige zee. Er welde iets op in zijn hart en er vonkte iets op in zijn geest: hoop, tegen beter weten in. 'Wat...' Sam probeerde op te staan; hij kwam op zijn knieën overeind en greep een touw om zich op te trekken. 'Land,' zei Creidhe op geruststellende toon. 'Eilanden. Helemaal niet ver meer. Daar zullen we onderdak, eten en hulp vinden.' Ze keek Thorvald aan. 'Je kunt er toch wel naartoe sturen?' vroeg ze. Hij voelde een verbitterde lach opwellen, die hij onderdrukte. Oostenwind, geen mast, geen zeil, een roer dat nog maar ten dele werkte, terwijl hijzelf met zijn martelende hoofdpijn en krachteloze armen niets meer kon uitrichten. Ernaartoe sturen? Die in mist gehulde eilanden waren net zomin werkelijkheid voor hen als het legendarische land uit een verhaal, dat zich steeds terugtrok wanneer de zeeman dichterbij kwam. Hij gaf geen antwoord.
‘Ik weet dat we niet kunnen zeilen,' zei Creidhe zacht, 'maar ik dacht dat we misschien konden roeien.' Hij zei nog steeds niets. 'We kunnen het in elk geval proberen.'
Met een hand tegen zijn hoofd probeerde Sam opnieuw op te staan. 'Roeiriemen,' mompelde hij, en hij wees naar het rek op de voorplecht waar ze opgeborgen waren. 'Kom mee...' Thorvald keek Creidhe aan en ze keek ernstig terug. Er was geen sprake van dat zij een roeiriem kon hanteren en in zijn staat betwijfelde hij of hijzelf dat kon. En wie moest dan sturen? 'Hier.' Sam stapte over het open ruim, wankelend, maar met het vanzelfsprekende evenwicht van een zeeman. Hij tilde een lange roeispaan uit het rek op de voorplecht en schoof die op zijn plaats. Op dit schip moesten twee mannen naast elkaar staan roeien. Sams gespierde armen grepen de vurenhouten paal op borsthoogte vast. Hij gebaarde met zijn hoofd naar de andere roeispaan en rolde met zijn ogen in de richting van Thorvald. 'Voorzichtig. Creidhe... helmstok. Wind neemt af. We hebben... een kans. Ben verdomme niet van plan... Zeeduif te verliezen.'
Later verbaasde het Thorvald dat hij toch door had kunnen gaan. Vrienden, dacht hij, waren zowel een vloek als een zegen. Misschien was hij alleen maar gedreven door de wil om niet zwakker te zijn dan de gewonde Sam of de uitgeputte Creidhe, die allebei met opeengeklemde kaken en nieuwe hoop in hun ogen aan de slag gingen. Hij roeide, Sam roeide en Creidhe worstelde met de helmstok terwijl ze met samengeknepen ogen naar het land in de verte tuurde en op koers probeerde te blijven. De wind ging liggen, de zon gluurde tussen de jagende wolken door. Vogels zweefden om het schip heen en vlogen met minachtend gekras weg. Niemand vroeg of ze dichter bij hun doel kwamen. De greep van gewonde handen en de trekkracht van pijnlijke armen was het enige wat nog bestond, samen met de gestage voortgang van de zon door de lucht. Na heel lange tijd zagen ze riffen in het oosten en het westen, met enkele zeehonden erop. Nog veel later naderden ze een eiland en daar roeiden ze een tijdje uit alle macht naartoe, maar een stroming hield hen bij de kust vandaan. Er kwam een wanhopig ogenblik dat ze de roeiriemen stilhielden en zwijgend toekeken hoe de groene hellingen buiten bereik bleven. Creidhes ogen schoten vol tranen, maar ze knipperde ze weg en zei ferm: 'Neem een paar slokken water, rust even uit en dan gaan we door. We liggen nu iets ten westen van de grootste groep, maar ten noorden van ons ligt ook nog iets. Daar zullen we naartoe gaan, dat is helemaal niet ver meer. Jullie doen het uitstekend.' Sam keek naar Thorvald en Thorvald keek naar Sam. Druipend van het zweet en de pijnlijke uitputting nabij konden ze het toch nog opbrengen hun gebarsten lippen te vertrekken tot een zwakke grijns. 'Lach me niet uit,' beval Creidhe. 'Vooruit, roei nu maar weer flink door. Vertrouw maar op mij, ik weet wat ik doe.' Als de mannen de lichte trilling in haar vastberaden stem al hoorden, verkozen ze het er geen commentaar op te geven.
Ze voeren aan de westkant langs een aantal eilanden, grote en kleine, en iets verder langs een heel klein eiland met torenhoge kliffen rondom die toegang gaven tot een hoog plateau, waar ze tot hun verbazing schapen zagen grazen. Ze vochten tegen de stroming, die een eigen wil had. Hier en daar zagen ze door de oceaan een vreemde lijn lopen die in de verte zilvergroen was, maar die dichterbij de grens vormde van dieper water. De stroming probeerde hen mee te trekken ten westen van deze lijn, en ze moesten zich tot het uiterste inspannen om zich daartegen te verzetten. Het kon zijn dat ze langzamerhand dichter bij het noordelijke eiland kwamen, maar ze waren te moe om dit te beoordelen. Thorvald meende huisjes te zien, maar hij wist het niet zeker. Het leek niet erg waarschijnlijk dat er mensen op zo'n troosteloze plek woonden, waar bovendien nauwelijks vlakke grond te zien was en de golven tegen de rotskust sloegen alsof ze de stenen wilden splijten. Wie zou zo dom zijn hier de zee op te gaan? dacht Thorvald wrang, terwijl hij trok en trok en de Zeeduif zich een weg ploegde door de ruwe zee. Wie zou hier anders komen dan een banneling of een idioot?
Uiteindelijk zagen ze een baai en een smal strand, en daar trok de stroming hen naartoe. Eindelijk begonnen ze te geloven dat ze niet dood zouden gaan, tenminste niet vandaag. Het was niet Creidhes fout dat de Zeeduif bij het binnenvaren met haar kiel over de rotsen schraapte en onmiddelijk begon te kapseizen. Het water was woelig en ze konden de riffen niet zien. Toch wierp Thorvald haar onder het roeien een boze blik toe en Creidhe moest haar best doen om niet te gaan huilen. Toen Sam het onmiskenbare, afschuwelijke gekraak hoorde dat verried dat de houten kiel door het rif was gespleten, kromp hij ineen alsof hijzelf dodelijk gewond was geraakt. Hij verzamelde zijn laatste krachten en snauwde dat Thorvald ook harder moest roeien, want als ze de Zeeduif op het strand konden trekken voordat het schip zonk, bestond de kans nog dat hij het kon repareren. Het landschap zag er kaal uit; hier leken net zo weinig bomen te groeien als op de Eilanden van het Licht en deze eilanden leken een stuk minder gastvrij. Ongetwijfeld spoelde er net als thuis regelmatig wrakhout aan, een geschenk van de zee dat meer waarde had dan prachtig bewerkt goud of zilver. Ze hadden niets bij zich om mee te handelen, alleen het schip zelf. Maar ze leefden, en na nog een laatste wanhopige ruk aan de roeiriemen voelden ze dat het schip op het strand schoof. Sam, heel wat minder vief dan gewoonlijk, klom over de reling om de touwen om twee grote rotsblokken te slaan, die daar misschien speciaal voor dit doel waren neergelegd. Er was geen steiger maar een eindje verder lagen nog meer schepen: gammele bootjes die volkomen ongeschikt leken voor deze grillige wateren. De beschutte baai werd omringd door hoge ruwe rotswanden. Er was niemand te zien. Een eindje landinwaarts lagen in een dal wat huisjes, en rook kringelde omhoog uit met plaggen bedekte daken. Ze konden het niet meer opbrengen om erheen te lopen en hulp te halen. Sam inspecteerde de schade aan zijn geliefde schip, zijn bron van inkomsten, zijn waardevolste bezit. Hij schudde zijn verbonden hoofd, maar het was duidelijk dat hij nu al aan het berekenen was hoe snel hij de grote barst in de kiel kon dichten, een nieuwe mast kon maken en de terugreis kon aanvaarden. De scherpe rotsen hadden zowel de kielgang als de tweede huidgangen bij de boeg beschadigd en waar zou hij op deze karig met bomen bedeelde eilanden eikenhout kunnen vinden? Mompelend gleed hij met zijn handen over de planken.
Creidhe kon bijna niet meer lopen. Meteen toen ze vaste grond onder haar voeten had, was ze door haar knieën gezakt en ze had strompelend door het ondiepe water gewaad om zich met een spierwit gezicht op het fijne grind van het strand te laten vallen. Thorvald was er nauwelijks beter aan toe. Zijn armen en schouders gloeiden alsof ze gebrandmerkt waren en hij durfde niet naar zijn handen te kijken uit angst voor wat hij zou zien. Hij wist dat zijn handpalmen bloedden, dat deden die van Sam ook. Hij hoopte maar dat de mensen hier vriendelijk waren en dat ze genezers hadden. Hij plofte naast Creidhe neer en sloot zijn ogen.
'Gaat het nog een beetje, Thorvald?' Ondanks alles klonk haar zachte stem pijnlijk beleefd. 'Mmm,' gromde hij. 'Met jou?'
'Het is mijn schuld,' fluisterde ze. 'En nu is de Zeeduif kapot en kunnen we niet meer naar huis.'
'De zee is de enige schuldige,' zei Sam kalm. Hij kwam naast hen staan. 'En ik kan het schip repareren, als ik genoeg tijd en geschikt hout heb. Maar dat betekent dat we hier een poosje moeten blijven. We moeten dus een schuilplaats zoeken. Een gebraden schapenbout zou er ook wel ingaan, dat kan ik je verzekeren. Zo te zien ligt er daarginds een gehucht, hoewel die mensen geen haast lijken te hebben om ons te verwelkomen. Zullen we er eens gaan kijken?' Thorvald kwam met een ruk overeind. 'Eerst wil ik één ding zeggen,' zei hij.
De anderen keken hem aan.
'Jullie weten waarom ik hierheen wilde. Om hem te zoeken, Somerled. Ik moet aannemen dat hij hier ook is beland, anders is alles voor niets geweest. Ik weet dat de kans klein is dat ik hem vind, maar het is niet onmogelijk. Misschien woont hij zelfs daarginds in een van die huisjes, misschien ook niet. Maar ik wil dat jullie je mond houden. Het is mijn zoektocht, alleen die van mij, en ik wil mijn doel op mijn eigen manier bereiken. Begrijpen jullie dat?' 'Wat bedoel je precies?' Creidhe legde haar hoofd in haar handen alsof ze te moe was om na te denken. 'Dat je hem niet wilt vertellen dat je zijn zoon bent?'
'Juist. En ik wil niemand anders vertellen waarom ik ben gekomen. Als Somerled op een van deze eilanden woont, wil ik hem eerst bekijken en beoordelen voordat ik hem de waarheid vertel. Daar krijg ik geen kans voor als iemand er al tegen de eerste de beste die we tegenkomen uitflapt wie ik ben en wat ik hier kom doen.' 'Het kan ook dat dit heel andere eilanden zijn,' mompelde Creidhe. 'Daar hoeven we ons nu nog niet druk om te maken,' zei Thorvald nors. Het duurde te lang en hij had nog steeds barstende hoofdpijn. 'Misschien zijn we juist wel op de goede plek terechtgekomen. Hoe groot is de kans dat er in dit deel van de wereld twee eilandengroepen liggen? Begrijpen jullie nu wat ik gezegd heb of niet?' ik begrijp het heel goed. Je wilt dat we voor je liegen,' zei Sam botweg. Zijn gezicht onder het vuile verband was spierwit en hij keek Thorvald misprijzend aan.
'Jullie hoeven helemaal niet te liegen, jullie mogen alleen de naam Somerled niet noemen. Dat is zelfs voor jou gemakkelijk genoeg, Creidhe.' Thorvald zag haar ineenkrimpen en had meteen spijt van zijn onaardige opmerking. Maar waarom duurde het zo lang voordat zoiets doodeenvoudigs tot hen doordrong? Mogen de goden me behoeden voor vrienden, dacht hij.
'Hoor eens, Thorvald,' begon Sam vermoeid, 'ik heb een wond aan mijn hoofd en een kapot schip, en Creidhe valt bijna flauw van uitputting. Wie weet waar we terechtgekomen zijn, en geen van ons beiden heeft op dit moment ook maar enige belangstelling voor jouw spelletjes. Vertel ons dus vlug wat we moeten zeggen, zodat die mensen niet denken dat we gek zijn, en laten we dan hulp zoeken.'
Sam was steeds onduidelijker gaan praten en Thorvald besefte dat hij de wond van zijn vriend totaal vergeten was. 'We gingen vissen, zijn door een storm uit de koers geraakt en hebben de vis over boord gegooid toen die begon te stinken,' verklaarde hij kortaf. 'We zoeken onderdak tot we de boot gerepareerd hebben. Dat is alles.' 'En Creidhe? Wat doet zij hier?' 'Je zuster? Je vrouw?'
Sams gezicht verstrakte. 'Je hebt je antwoorden wel meteen klaar, Thorvald. Ik zal Somerleds naam niet noemen als je dat niet wilt, maar we hoeven niet nog meer leugens te vertellen. Ga nu alsjeblieft mee. Ik ben doorweekt, ik verga van de hoofdpijn en mijn maag rammelt. Laten we eens gaan kijken wat voor soort mensen aan het eind van de wereld willen wonen.'
'Brona!' De naam galmde als een strijdkreet door de met lampen verlichte vertrekken van het huis toen Eyvind de deur achter zich dichtgooide. Even later begon Ingigerd, die wakker schrok uit haar slaap, zachtjes te huilen. Het was voor het eerst dat ze haar vader hoorde schreeuwen.
'Je hebt de boodschap dus gekregen.' Nessa zat bij de haard, met haar handen losjes op schoot, en keek met haar grote grijze ogen op naar haar reus van een man, die met zijn bijl op de rug, zijn zwaard aan de riem en zijn lange ruwharige wolvenvacht om zijn schouders, rood van woede was binnengekomen. 'Wees alsjeblieft niet boos op Brona. Ze heeft hier al genoeg om gehuild en ze heeft alleen maar haar woord gehouden. Jij hebt ze geleerd altijd woord te houden.' Op dat moment verscheen Brona in de gang met haar huilende zusje op de arm. Haar ogen waren opgezwollen en ze keek zielsongelukkig.
'Wees maar niet bang, dochter,' zei Nessa kalm. 'Breng Ingigerd weer naar bed en vertel haar een verhaaltje. Je vader zal morgen met je praten.' Ze keek weer naar Eyvind. 'Kom bij me zitten, dan zal ik een kroes bier voor je inschenken. Je bent snel terug, lieverd, de boodschap heeft je vleugels gegeven. Kom, ga gauw zitten. Misschien valt het allemaal wel mee.'
'Hoe zou het in vredesnaam mee kunnen vallen? Onze dochter, ons lieve, plichtsgetrouwe meisje, is er met een stel onverantwoordelijke jongemannen op een alleen voor de kustvaart geschikte vissersboot vandoor gegaan naar de onbekende open zee! Hoe heeft ze het in haar hoofd kunnen halen?' Hij liep rusteloos heen en weer terwijl hij zich ontdeed van zijn mantel en zijn wapens. 'Het is niets voor haar; zoiets zou ze uit zichzelf nooit doen! Het is Thorvalds schuld. Die jongen heeft een grillig, onbetrouwbaar karakter. We hadden haar weg moeten sturen.'
'Ga zitten, Eyvind,' beval Nessa op de toon die hij moest gehoorzamen. Hij ging zitten, ze overhandigde hem een kroes bier en streek een losse krul achter zijn oor. 'Luister nu eens goed naar me.' 'Ik kan niet blijven, ik moet een boot zoeken, naar het noorden gaan, ze achterna gaan. Ze zijn vast nog niet ver en...' 'Luister naar me, Eyvind.' Hij zweeg.
'Het kan zijn dat dit voorbestemd is. Ik zag er iets van in het vuur en kon mijn ogen niet sluiten voor het visioen waarop de voorouders me een blik gunden. Er ligt een vreemde weg voor onze dochter open, lieverd. Een vreemde, gevaarlijke weg.' 'Dus jij hebt dat gezien? En er mij niets van verteld?' 'Ik kon het je niet vertellen. Je weet heel goed dat dit soort visioenen onduidelijk en misleidend kunnen zijn. Ik zag dat Creidhe een lange, zware reis maakte, en ik zag tekens en symbolen. Een kind in lompen, een vosachtig schepsel... Nee, meer kan ik je niet vertellen.' 'Bedoel je dat je nog ergere dingen hebt gezien?' Nessa zag de blik in Eyvinds ogen en pakte zijn hand. 'Ergere en betere,' antwoordde ze. 'Als onze dochter dit doorstaat, zal ze een prachtig verhaal kunnen vertellen. Jij vraagt je af waarom ze dit heeft gedaan, waarom ze weggelopen is. Maar ze is niet weggelopen, ze wil alleen haar vriend helpen. Ze heeft heel veel voor Thorvald over; je weet dat ze van hem houdt.'
Eyvind fronste dreigend zijn wenkbrauwen en als hij zo keek, deden zijn vijanden het in hun broek van angst. Nessa wachtte rustig af. ik dacht dat we het erover eens waren dat Thorvald de laatste was die we voor haar wilden als man,' zei hij ten slotte, ik moet toegeven dat het een intelligente jongen is, maar zijn afkomst is duister en hij heeft weinig van de eigenschappen die ik graag zie in de mannen met wie mijn dochters zullen trouwen. Die jongen is zelfzuchtig en opvliegend, en hij heeft geen vriendelijke aard. Hoe kun jij dan zeggen...'
Nessa glimlachte. 'Voordat ze van deze reis terug zijn, zal Thorvald Creidhe nodig hebben. Je kunt beter voor ze bidden, en ook voor Sam. Ze zullen veel lijden en een stuk wijzer worden, alledrie, voordat dit voorbij is.'
Eyvind schoof onrustig heen en weer op zijn stoel. Hij had nog geen slok gedronken, ik moet achter ze aan. De oceaan is woest en onbekend, en zelfs voor Sam zal het heel moeilijk zijn het land te vinden waarnaar ze op zoek zijn, als dat tenminste niet alleen bestaat in de verwarde geest van een gek. Geen enkele man die zich een vader noemt, laat zijn dochter zo'n gevaarlijke reis ondernemen. Ik moet proberen haar te vinden en...'
'Nee, Eyvind.' Nessa legde zacht haar hand tegen zijn wang en keek hem recht aan. 'Je gaat niet achter ze aan. Dat mag je niet doen. Ik heb je hier nodig.'
Hij knipperde met zijn ogen omdat hij er niets van begreep. Nessa was een wijze, bekwame vrouw, ze bestuurde moeiteloos haar huishouding en vervulde vol zelfvertrouwen een taak bij alles wat met de eilanden te maken had, zoals dat bij haar koninklijke status paste. 'Maar...' begon hij.
'Lieve Eyvi, ik moet je iets vertellen. Ik heb ermee gewacht tot ik het zeker wist.' Opeens praatte ze zacht en een beetje aarzelend. Met haar vingertoppen streelde ze zijn slaap, en hij pakte haar hand en drukte er een kus op. Toen ze de schrik in zijn ogen zag, vervolgde ze snel: ik ben weer in verwachting. Ik werd erdoor verrast, want ik dacht dat ik daar geen kans meer voor zou krijgen. Ik denk dat dit kind, als ik het kan voldragen, een jongen zal zijn. Ik hoop... Ik hoop zo erg...' Haar lippen begonnen te trillen en opeens rolden er tranen over haar bleke wangen. Ook de ogen van haar man schoten vol tranen. Hij trok haar in zijn armen en streelde haar lange, zachte, golvende haar.
'O, Nessa,' fluisterde hij, 'o, mijn duifje, natuurlijk blijf ik thuis. Natuurlijk, maar...'
'Creidhe zal dit overleven,' zei Nessa met trillende stem. 'Onze dochter is sterk en bekwaam. Ook al vind jij dit een dwaze onderneming, zij had goede redenen om mee te gaan. Brona zei dat haar zuster het afschuwelijk vond dat ze tegen ons moest liegen. Brona vindt het heel erg, Eyvi. Wees niet te streng voor haar. Het zijn lieve meisjes, allebei.'
'Een zoon,' zei Eyvind zacht, ik dacht niet dat we, nadat de zee onze jongen had meegenomen, ooit nog zo gezegend zouden worden. Maar eh... kan het voor jou geen kwaad? Je moet rusten, misschien moet je nu meteen naar bed gaan en...'
'Ssst,' zei Nessa, en ze glimlachte door haar tranen heen. Het verlies van Kinart was een zware slag voor hem geweest en hij zou er nooit helemaal overheen komen. Vier zomers was zijn zoontje zijn oogappel geweest, tot de dag waarop de Zeehondenstam hem bij zijn ouders had weggehaald. Nessa dacht nog steeds dat dit de prijs was die ze had moeten betalen voor de hulp die de stam haar vroeger had gegeven en als het waar was, dan was het een erg hoge prijs. 'Misschien ben ik inmiddels iets te oud voor mijn toestand, maar ik ben fit en gezond, en ik weet hoe ik me moet voorbereiden. Creidhe heeft een gave voor dit werk, zij zal me helpen wanneer de tijd gekomen is. Kijk niet zo zorgelijk, lieverd. Wees blij met dit wonderbaarlijke geschenk.'
ik ben ook blij. Blij, maar bezorgd. Om jou en om hem.' Voorzichtig legde hij zijn hand op haar buik, die nog maar net iets ronder was geworden. 'En ik ben erg bezorgd om Creidhe, ook al doe je nog zo je best om me gerust te stellen. Daarnaast maak ik me zorgen om het op handen zijnde verdrag. Ik vertrouw die prins van de Caitt niet, en Ash vertrouwt hem ook niet. We zullen het erg druk krijgen.' 'Zie je nu wel dat je niet eens tijd hebt om een zinloze zoektocht naar het westen te maken?' zei Nessa. 'Je moet vertrouwen hebben in je dochter; ze zal je verbaasd doen staan.'
'Dat heeft ze al gedaan,' zei hij grimmig. 'Wanneer zul je het kind ter wereld brengen? Hoelang duurt het nog?'
'Volgens mijn berekening in de herfst. Misschien twee maanronden voor het tijdstip van de vrouwenplechtigheid. Dan is Creidhe allang weer thuis en hoef jij je om haar geen zorgen meer te maken. Drink nu je bier op, mijn lief, en ga je dochters welterusten wensen. Zeg tegen Brona dat je het haar vergeeft. We mogen de maan niet op onze boosheid laten schijnen.'
Later, toen Nessa in zijn armen lag te slapen, staarde Eyvind door het smalle raam naar de zilvergrijze lucht van een lentenacht. Hij dacht aan zijn goudharige dochter, ergens ver weg op de woeste zee of aangespoeld op een vreemd strand, die zich alleen met behulp van haar moed en haar gezonde verstand moest zien te redden. Bij alle goden, hij kon het niet verdragen dat zo'n lieftallige jonge vrouw van zestien terecht zou komen tussen de brute, wanhopige mannen die het in hun hoofd hadden gehaald zich op zulke verafgelegen eilanden te vestigen. Nessa begreep niet hoe gevaarlijk dat was, want Nessa dacht niet als een man, maar hij kreeg het koud bij de gedachte. Somerled, Somerled was daar misschien ook. Als hij die gevaarlijke tocht had overleefd, wie weet wat voor soort man hij dan na al die jaren van verbanning was geworden. Maar misschien was hij, zoals Eyvind hem aangeraden had, wel veranderd en was hij nu een wijze, goede, vreedzame man. Het kon echter ook zijn dat hij in nog grotere mate gebruik had gemaakt van de eigenschappen die hem hier op de Eilanden van het Licht het koningschap hadden bezorgd: meedogenloze eerzucht en geen enkele aandacht voor het welzijn van anderen. Somerled had geen respect voor vrouwen; hij vond dat een man mocht nemen wat hij wilde hebben. En hij had goede redenen om Eyvind en zijn familie te haten. Daarom hoopte hij maar dat de jongelui die eilanden niet zouden vinden en dat Thorvalds zoektocht naar zijn vader geen resultaat zou opleveren. Toch moesten ze die eilanden wél vinden, want anders wachtte hen alleen maar een langzame dood op de verlaten zee. Mogen de goden Creidhe beschermen en mogen de goden ook het zoontje beschermen dat nu in Nessa's buik groeit. Laat Creidhe op tijd weer thuis zijn om het kind veilig ter wereld te brengen, want anders wist hij niet wat hij moest doen. Hij vertrouwde deze taak aan geen enkel ander paar handen toe. Laat dit kind niet ook sterven, dat zou hem kapot maken. Er ging geen dag voorbij zonder dat hij zich Kinart voor de geest haalde, geen nacht zonder van hem te dromen: zijn zoon, die op zijn stevige beentjes en met wankele pasjes leerde lopen, met zijn blonde haar als een warrig aureool om zijn hoofd en een brede, triomfantelijke lach op zijn gezichtje. Kinart, die als een trotse kleine krijger voor hem op zijn paard zat, kaarsrecht tussen de armen van zijn vader terwijl het oude paard over de glooiende velden liep. Kinart, die na een lange dag in de buitenlucht bij Nessa op schoot lag te slapen, terwijl het licht van het vuur danste over zijn liefste bezit. Kinart, die slap en wit op het strand lag, en de afschuwelijke kreet van pijn die uit zijn eigen mond moest zijn gekomen, ook al dacht hij dat zijn hart al stilstond van schrik. Hij had meer mensen verloren, maar dit was het grootste verlies. Ik heb er alles voor over, beloofde hij welke god ook die maar naar hem luisterde, terwijl hij besefte dat de smeekbede uit het diepst van zijn ziel kwam, alles wat je maar wilt hebben, als je dit kind laat leven.