HOOFDSTUK 14
Zijn stem
een zucht in de westenwind
een lied in het water
een fluistering in het hart.
Zijn stem, en een nieuwe dag.
Kanttekening van een monnik
Toen de Zeeduif in Raadsfjord terugkwam, waren de lichamen van Helgi en Svein met de gebruikelijke rituelen begraven. En er waren gebeden gezegd voor Alof, die ergens voorbij Wolkeneiland met de golven mee dreef, voorgoed uit zijn thuisland vertrokken. Het afscheid van Hogni zou anders gaan, want Hogni was een krijger en voor hem gold de traditie van de krijgers.
'Vanavond kan het nog niet,' zei Einar tegen Thorvald toen er een heleboel mannen naar de op het strand getrokken Zeeduif toe kwamen lopen en veel gewillige handen meehielpen de gewonde priester en het uitgeputte meisje naar de slaaphut boven de baai te brengen. 'Ze moeten eerst Hogni's vrouw halen, die aan de andere kant van het eiland woont, in een nederzetting die Kale Heuvel heet. Daar vertrekken de boten die naar Stromeneiland gaan. De wandeling terug met de kinderen zal tijd kosten. Het zijn jongens, de jongste is geboren in het laatste jaar voor het begin van de jacht. Bovendien komt vanavond de raad bijeen. Dat vond Asgrim niet nodig, maar we hebben het doorgezet. En dan moet jij voor ons het woord doen, Thorvald, voordat hij net als vroeger het heft weer in handen neemt.' 'Vanavond?' Thorvald was nog steeds beduusd door alles wat er de laatste dagen was gebeurd, eigenlijk te veel voor een hoofd en een hart om allemaal te bevatten. De ziener terug, zijn vader, Creidhe, en nu de mannen en dit... Hij haalde langzaam diep adem en rechtte zijn rug. 'Ja, natuurlijk moet het vanavond besproken worden, dat begrijp ik. Goed dat je hem hebt overgehaald. Maar nu moet ik ervoor zorgen dat mijn vader een goede behandeling krijgt, want hij is zwaargewond.'
Einar keek hem met grote ogen aan. 'Je vader?' Hij draaide zijn hoofd om en keek naar de mannen die met de gewonde kluizenaar in de slaaphut verdwenen. 'Is de christen jouw vader?'
'Het is een lang verhaal. Vertel me nu vlug of ze er allemaal zijn.
Wieland, Orm, Skolli? En zullen ze me allemaal steunen als ik begin?'
'Reken daar maar op.' Einar glimlachte van grimmige voldoening. 'We steunen je zelfs met koud ijzer, als er niets anders op zou zitten.' 'Ik hoop dat we geen geweld hoeven te gebruiken,' zei Thorvald. 'Tenslotte is hij maar alleen.' Toch was hij erin geslaagd al die zware, droevige jaren het Langemessenvolk onder de duim te houden, zo sterk was hij wel, en zijn woorden waren messcherpe wapens. 'Maak je maar geen zorgen om de kluizenaar,' zei Einar. 'Skolli is bedreven in het zetten van botten en er woont hier een vrouw die veel weet van kruiden en zo. Kijk niet zo verbaasd, Thorvald. Na elke jacht zijn er gewonden mee teruggekomen en de vrouwen komen die dan helpen verzorgen en ze komen de doden ophalen. Dan mogen vrouwen wel in het kamp komen. Bovendien verspreidt nieuws zichzelf en toen bekend werd dat jij naar het zuiden was gegaan om de vijand uit te dagen, kwamen de mensen vanuit Helderwater en Bloedbaai en overal vandaan hiernaartoe. Ze voelen dat er iets gaat veranderen en ze willen zien hoe dat gebeurt.'
Het was nog licht toen ze bijeenkwamen in de slaaphut, want hoewel de zon al onder was, had de lucht nog de bleke, koele gloed van een zomernacht. Helemaal aan het eind van de langwerpige ruimte lag broeder Niall op een matras. Skolli had de voorlopige spalken losgemaakt en de botten van het been zo goed mogelijk gezet, terwijl de witharige man trilde en schokte en zijn lip kapotbeet, maar opnieuw geen enkel kreetje slaakte. Dankzij een sterke, kalmerende drank was hij genadig ingedommeld en nu lag hij daar met ontspannen handen en een vredig gezicht te rusten. De gapende wond in zijn oogholte was gedicht met een prop, die door een reep linnen om het getonsureerde hoofd op zijn plaats werd gehouden. Naast het matras zaten Breccan, bleek maar kalm, en een stille, afwezig kijkende Creidhe. Sam stond vlakbij in het halfdonker. Asgrim zat in zijn eigen hut en liet lang op zich wachten. Nadat hij de opvarenden van de Zeeduif met een korte gelukwens had begroet en heel even geschokt en verbijsterd had gekeken toen hij de gewonde Niall en de nog levende Creidhe zag, was hij vlug naar zijn eigen domein gegaan, zonder zich ertegen te verzetten dat de gemeenschappelijke slaapplaats nu ook aan vrouwen en christenen onderdak bood. Misschien, opperde Orm grimmig, besefte de Heerser dat hij zichzelf klem had gezet en had hij tijd nodig om te bedenken hoe hij zich los kon maken. Skapti waakte bij het lichaam van zijn broer, dat in een kleine ruimte naast de grote zaal lag. Asgrim had geen lijfwacht meer en het was inmiddels algemeen bekend wat Asgrim zijn eigen dochter had aangedaan. Iedereen vroeg zich af wat Thorvald nu zou gaan doen.
Met een onwennig gevoel werden de normale dingen gedaan, zoals vis klaarmaken, borden uitdelen en een plekje zoeken op de aarden richels om te eten, deze keer samen met de vrouwen. Het was geen feestelijke maaltijd, daarvoor hadden ze te veel verloren en moeten verdragen. Het geroezemoes klonk verwachtingsvol en een beetje bevreesd. Het zou de eerste raadszitting worden sinds voor het begin van de oorlogsjaren en zelfs lang voor die tijd. Er hing veel van af. De mannen kenden Thorvald, maar de vrouwen niet en de twijfel stond in hun ogen te lezen.
De tijd verstreek. Skapti kwam ook binnen en ging naast Thorvald zitten, met een bord eten waarvan hij nauwelijks iets at. Na een tijdje ging Einar naar buiten en kwam even later terug. Ze wachtten nog langer, tot Thorvald een besluit nam en ging staan. 'Einar, Skapti, ga hem halen,' zei hij ferm. 'De mensen zijn moe. Hoe eerder we beginnen, des te eerder zijn we klaar en kunnen we allemaal gaan slapen. Dat hebben we wel verdiend.' 'Bespaar je de moeite,' klonk het kalm vanuit de deuropening. 'Laten we dan maar meteen beginnen, hoewel ik dit eigenlijk niet nodig vind en dat heb ik ook tegen Einar gezegd. We hebben niets te bespreken. Maar omdat de mannen zo aandrongen, ben ik bereid ze hun zin te geven.' Zijn donkere ogen keken Thorvald aan, met een onpeilbare uitdrukking erin. 'Wie gaat aan het hoofd zitten, jij of ik?' ik zit graag tussen mijn mannen,' antwoordde Thorvald, net zo kalm als Asgrim had geklonken, al bonsde zijn hart en waren zijn handen klam. 'Dus u kunt gewoon op uw eigen plaats zitten.' Asgrim liep naar een van de uiteinden van de lange stookplaats. Hij droeg een eenvoudig donker gewaad met een riem met een zilveren gesp, zijn haar was netjes bijeengebonden en zijn handen hingen ontspannen naast zijn lichaam. Als hij ongerust was, liet hij dat niet merken.
'Ik moet bekennen,' begon hij, 'dat het me een beetje verbaasde toen Einar en enkele anderen met het verzoek kwamen om zo vlak na de jacht een officiële bijeenkomst te beleggen, terwijl een van onze mannen nog niet eens volgens de traditie begraven is.' Skapti maakte een geluid dat klonk als het waarschuwende gegrom van een grote hond. 'Ik dacht eigenlijk dat het op een avond zoals deze eerder de gewoonte was in kameraadschap flink wat bier te drinken,' ging Asgrim onverstoorbaar verder. 'Hoe dan ook, deze bijeenkomst biedt me wel de gelegenheid om de jongeman die ons blijkbaar allemaal heeft gered geluk te wensen. Het deed me goed de Zeeduif na een geslaagde reis de baai te zien binnenvaren.' Hij keek weer naar Thorvald en knikte schijnbaar welwillend. 'De ziener is terug bij zijn eigen volk en de jaren van de jacht zijn voorbij. We danken je uit de grond van ons hart, Thorvald, al was dit niet jouw strijd, niet jouw taak. Het verheugt ons dat je vriendin Creidhe ook weer in ons midden is, en we zijn Sam dankbaar voor wat hij met zijn mooie schip voor ons heeft gedaan. Helaas zijn we niet in de gelegenheid om jou, Thorvald, naar behoren voor je moed en vastberadenheid te bedanken. Natuurlijk zullen we ervoor zorgen dat je meer dan genoeg voorraden meekrijgt voor de thuisreis en dat de boot in uitstekende staat is.'
Thorvald hoefde niet te antwoorden, want van alle kanten klonken boze stemmen.
'Wat bedoel je dat het niet zijn strijd was?' 'De thuisreis? Hij hoort hier thuis!' 'Laat Thorvald aan het woord!'
Einars stem legde iedereen het zwijgen op, al sprak hij heel rustig. 'Nog niet,' zei hij. 'Thorvald krijgt het woord als ik uitgesproken ben. Ik heb deze raadszitting bijeen geroepen en volgens de regels moet ik uitleggen waarom. Misschien zijn sommigen dat vergeten, want de laatste keer is al heel lang geleden.' 'Ga je gang.' Asgrim klonk ijzig.
'We weten allemaal wat Thorvald heeft gedaan,' vervolgde Einar. 'En wat anderen hebben gedaan. Intussen heb ik het hele verhaal gehoord en het is me duidelijk geworden dat alle mannen en de vrouw die vandaag op de Zeeduif wegvoeren aan de vrede hebben bijgedragen. We hoeven niemand officieel te bedanken of te belonen. Thorvald weet wat we voelen en dat is te veelomvattend om in woorden uit te drukken.'
Er werd naar Thorvald geknikt, goedkeurend gekeken en gelachen, en er klonk instemmend gemompel. Hoewel Einar bedaard sprak, was aan zijn achter zijn rug ineengeklemde handen en zijn witte gezicht waarop de vijf streepjes van zijn litteken zich duidelijk aftekenden duidelijk te zien dat hij zenuwachtig was. Nu zou hij zijn zesde streepje zetten en dat was het laatste. Wieland zat naast zijn vrouw, een magere jonge vrouw met een vermoeid, verdrietig gezicht. Met zijn vingers door de hare gestrengeld hield hij haar hand vast en ze leunde tegen zijn schouder.
'Wat ik jullie wil uitleggen,' vervolgde Einar, 'is dat we hier niet bij elkaar zijn gekomen om het einde van de jacht te vieren of degenen te bedanken die dat voor ons bereikt hebben, want zij weten allang hoe dankbaar we zijn, maar om te besluiten hoe het verder gaat.' De woorden bleven lang in de rokerige lucht van de zaal hangen. 'Verder?' herhaalde Asgrim. 'Wat bedoel je?'
'De verkiezing van een nieuwe Heerser.' Orm was ook gaan staan. 'Dat is toegestaan als het volk het wil. Ik weet zelfs nog hoe dat in zijn werk gaat, denk ik, als ik dat in al die jaren zonder een algemene bijeenkomst niet vergeten ben.'
'Aha, nu begrijp ik het.' Asgrim klonk nog steeds kalm en hij verried niets van zijn gedachten. 'Een uitdaging. En je hebt natuurlijk gelijk, hoewel een heleboel regels in jaren van strijd zoals wij die hebben doorgemaakt natuurlijk niet meer van toepassing zijn. Een strijd die jullie, dat wil ik benadrukken, alleen dankzij mijn leiderschap hebben overleefd, dankzij mijn onwrikbare wil om de vijand van ons af te houden. Wie van jullie zou hebben gedaan wat ik voor jullie heb gedaan? Zonder mij zouden er nog veel meer doden zijn gevallen, dan was het Langemessenvolk al jaren geleden uitgestorven. Jullie redden het niet zonder mij. Probeer het maar, dan zullen de Onuitspreekbaren morgen met een nieuwe eis voor jullie neus staan en als jullie die niet kunnen inwilligen, gaan ze gewoon door met het weghalen van jullie kinderen door ze de dood in de zingen...' 'Zo is het genoeg!' Deze keer was het tot ieders verbazing Wieland die was opgesprongen en met een beschuldigende vinger naar Asgrim wees. 'Hoe durf je dat te zeggen in het bijzijn van mijn vrouw en van andere vrouwen die hun borelingen op die manier verloren hebben? Hoe durf je hen met je afschuwelijke leugens aan het twijfelen te brengen? De oorlog is voorbij! De ziener is terug! We hebben meer dan genoeg van je leugens en je wreedheid.' De jongeman liet zich weer op de richel zakken en zijn vrouw sloeg een arm om hem heen. Meteen begon iedereen met elkaar te praten, mannen en vrouwen, en ze waren het allemaal met hem eens.
'Grote woorden, jongen,' zei Asgrim, en hij sloeg zijn armen over elkaar. ik begrijp natuurlijk best dat je in een tijd als deze gauw uit je evenwicht bent. We hebben allemaal een zware tijd achter de rug en daarom vind ik dat dit niet het juiste moment is om zo'n belangrijke zaak te bespreken. Jullie zijn jezelf niet. We kunnen beter nog minstens een paar dagen wachten en er eerst nog eens rustig met elkaar over praten, terwijl we in die tijd ook Hogni naar zijn eeuwige rust kunnen sturen en het verlies van de anderen waardig kunnen betreuren. Bovendien' - hij keek naar het eind van de zaal, waar Breccan bij zijn vriend zat - 'zijn er nu buitenstaanders bij, mensen die niet in een raadszitting thuishoren. Je had het over regels, Einar, en dat was een van de regels.'
'Broeder Niall is mijn vader.' Thorvald merkte vol verbazing dat hij vreselijk trots was dit te kunnen zeggen, en dat het hem nieuwe moed schonk. Misschien was dit minder moeilijk dan hij had gedacht. 'Waarschijnlijk houden de regels rekening met het feit dat hij een verwant is. Sam en ik, de nieuwkomers, horen bij uw krijgsmacht en hebben onze plaats in uw midden verdiend. Broeder Breccan verzorgt de gewonde, met hulp van Creidhe. Laten we hier dus gewoon mee doorgaan. Ik heb begrepen dat een kandidaat voor het leiderschap de gelegenheid moet hebben om te zeggen wat hij op het hart heeft, om uit te leggen wat zijn plannen zijn. Daarna mag hij twee of drie anderen vragen hem te steunen, voordat het volk zijn keuze bepaalt. Heb ik gelijk of niet?'
Asgrim keek hem aan. 'Mijn eigen verkiezing als Heerser is lang geleden,' antwoordde hij grimmig, ik nam de plaats in van een man die gestorven was en niemand maakte daar bezwaar tegen. Wat jij voorstelt, kan lang duren. Als er meerdere kandidaten zijn, zitten we hier morgen nog.'
'Er zijn maar twee kandidaten.' Dat was de zware stem van Skolli. 'Jij en Thorvald. En we hoeven geen plannen te horen om tussen jullie tweeën te kiezen, want dat is in een ogenblik gebeurd.' Asgrims donkere ogen gingen weer naar Thorvald. is dat waar? Wil jij mij bestrijden?' De klank van zijn stem zou vroeger iedereen angst hebben aangejaagd.
'Nee,' antwoordde Thorvald, en hij stak zijn hand op om het koor van geschokte uitroepen tot zwijgen te brengen. ik wil de leider worden van deze mannen en vrouwen. Ik wil ze helpen een betere toekomst op te bouwen, een toekomst waarin we allemaal werken aan vrede en welvaart. Ik wil u niet bestrijden, maar als ik tot Heerser word gekozen, wil ik dat u voorgoed verdwijnt.' Asgrim keek hem met samengeknepen ogen woedend aan.
'Omdat ik al aan het woord ben,' vervolgde Thorvald, en hij ging met zijn gezicht naar de mensen toe naast de Heerser staan, 'is dit mijn officiële toespraak. We hebben zojuist een zware strijd gewonnen en nu hebben we de kans om aan de toekomst te werken. Ik hoef jullie niet te vertellen hoe waardevol dat is. We begrijpen allemaal dat we die kans niet moeten verspillen, dat we met z'n allen dat wat verloren is gegaan, moeten herbouwen en dat we daarnaast nieuwe kansen moeten zoeken. Ik heb met jullie meegevochten en toen heb ik jullie moed en kameraadschap gezien, jullie vastberaden streven naar een doel. Sommigen van jullie kennen mij nog niet. Ik ben een nieuwkomer en ik wil jullie vragen dat te aanvaarden. Het maakt geen verschil bij wat ik jullie wil beloven: dat als jullie mij vragen jullie hoofdman te zijn, ik mijn uiterste best zal doen voor een zo goed mogelijke toekomst voor de eilanden en voor elke man, elke vrouw en elk kind. Jullie zijn geweldige mensen en jullie verdienen het.
Ik zal Asgrims gebreken niet noemen, want als jullie nu nog niet weten dat hij jullie heeft onderschat en met zijn gebrek aan vertrouwen beledigd, en dat hij zelfs de sterksten onder jullie met zijn schrikbewind tot gehoorzaamheid heeft gedwongen, dan kan niets wat ik zeg jullie tot inkeer brengen. Ik bied mezelf alleen aan om hem te vervangen. Ik zal mezelf geen Heerser noemen. En ik kan jullie niet in m'n eentje besturen, ik zal een door jullie gekozen raad nodig hebben om me daarbij te helpen. We zullen regelmatig een Thing bijeenroepen om volgens de wet onze geschillen bij te leggen, en we zullen bespreken hoe we een formele wapenstilstand met de Onuitspreekbaren kunnen sluiten om ons voor toekomstige problemen te behoeden. Maar dat komt later. Eerst moeten we ervoor zorgen dat iedereen krijgt wat hij nodig heeft, dat er wordt gezaaid en geoogst, dat het vee wordt verzorgd en dat de boten en huizen worden gerepareerd. Er is me verteld dat we het aan de vrouwen van dit eiland te danken hebben dat ze de boel onder zeer moeilijke omstandigheden gaande hebben gehouden. Jullie zijn harde werkers, allemaal, en goede mensen. Jullie zijn sterk van geest, dat heb ik op Wolkeneiland gezien en dat zie ik hier aan jullie gezichten. Jullie hebben een verschrikkelijke tijd doorgemaakt en die overleefd. Als jullie mij kiezen, zal ik jullie helpen verder te gaan om de tijd van vrede zo goed mogelijk te benutten. Ik zal jullie rechtvaardig besturen, ik zal mijn uiterste best voor jullie doen. Dat zweer ik.'
Zijn toespraak werd met gejuich, applaus en gestamp van laarzen op de aarden vloer ontvangen.
'Hartverwarmend,' zei Asgrim droog, ikzelf voel geen behoefte om ook zo'n bezielende verklaring af te leggen. Ik wil jullie er alleen maar op wijzen dat Thorvald nog een heel jonge man is en dat hij, ondanks de geslaagde jacht, geen enkele ervaring heeft als leider in vredestijd. Laat de opluchting van dit moment jullie beoordelingsvermogen of gezond verstand niet aantasten. Met jullie keuze van vanavond moeten jullie het volgens de regels die Einar zo graag wil handhaven minstens drie jaar doen. Thorvald is niet een van ons, hij is een nieuwkomer die hier puur toevallig terecht is gekomen. Hij heeft niet met eigen ogen gezien tot welke duivelse daden onze vijand in staat is. Hij heeft ons verdriet en lijden niet gedeeld. De vrouwen onder jullie kennen hem niet en ik zie aan de twijfel in hun ogen dat ze hem niet vertrouwen. Wie zal zeggen wat hij zal worden als jullie hem aanstellen als nieuwe leider? Een tiran? Een nutteloze zwakkeling? Als hij eenmaal de baas is, kan er van alles gebeuren.' Er ging een geroezemoes door de zaal en toen stond een van de vrouwen op, een lange, stevige vrouw van onbestemde leeftijd, met strak naar achteren getrokken haar en een grimmig gezicht. 'Dat is allemaal goed en wel, Asgrim,' zei ze bedaard, 'maar jij kunt ons toch niets beters bieden? Het stuit ons tegen de borst dat je doet alsof je het voor de vrouwen opneemt, terwijl je ons alleen maar ellende hebt bezorgd. We hebben je bevelen heel lang gehoorzaamd en ons steeds aan je regels gehouden, maar in al die tijd hebben we in angst en wantrouwen moeten leven. Jij hebt ons gedwongen te handelen op een manier die we verwerpelijk zouden hebben gevonden als we niet te bang voor die misdadige schurken van je waren geweest.' Ze wierp een betekenisvolle blik op Skapti. 'Wie van ons zou anders onze man, onze zoons of broers elk jaar opnieuw hebben laten gaan terwijl we wisten dat ze verminkt of helemaal niet terug zouden komen? Terwijl we wisten dat het een hopeloze zaak was? Wie van ons zou dat hebben gedaan als we niet te bang waren geweest om te protesteren? Jij hebt ons jouw slechte daden laten uitvoeren, Asgrim, in naam van een vrede die maar niet kwam, niet onder jouw leiding. Jij dwong ons dat meisje te bedriegen zodat jij haar kon weggeven, dwong ons samen te spannen tegen een schepsel dat alleen maar goed voor ons was. En nu zeggen ze dat je hetzelfde hebt gedaan met Sula, je eigen dochter. Daar walg ik van, daar zou elke verstandige man of vrouw van walgen. Maar we verachten niet alleen jouw slechte daden, we verachten de manier waarop je ons hebt veranderd, zodat we geen haar beter zijn dan jij. Die smet wil ik van me af wassen, die smaak in mijn mond wil ik kwijt. Wat mij betreft, is elke andere leider beter dan jij, of het nu Orm, Einar of een van de anderen is. Als de mannen die jongeman, Thorvald, geschikt vinden, dan zal ik ze steunen en alle andere vrouwen zullen dat ook.' Met een rood gezicht liet ze zich weer op haar plaats vallen. 'Mooi gezegd, Gudrun,' zei Einar zacht. 'Thorvald, ik denk dat we dat als een steunbetuiging aan jou kunnen beschouwen. Wil iemand anders daar nog iets aan toevoegen?'
Er klonken een heleboel stemmen en een woud van handen ging de lucht in.
'Wie wil jij zelf horen, Thorvald?' Einar glimlachte. 'Als het kon, zou ik iedereen graag een kans geven om iets te zeggen,' antwoordde Thorvald, en hij voelde dat hij bloosde, 'maar het is laat en we zijn moe.' Hij liet zijn blik over de mannen glijden: eerst Einar, die alle gevechten had overleefd, Skolli met de brede schouders van een smid, trouwe Orm en Wieland met de bedroefde ogen. Sam, lang en blond, stond achteraan. En dan was er nog iemand, een man die er heel stil bij zat, die nergens om vroeg en alleen met roodomrande oogjes naar Thorvald keek, met net zo'n trouwhartige blik als die van een hond.
'Skapti,' zei Thorvald. ik wil graag dat Skapti iets zegt.' Hij hoorde hoe Asgrims adem stokte en wist dat de Heerser dit niet had verwacht, dat hij erop had gerekend dat de grote krijger hem in elk geval tot op het laatst zou blijven dienen.
De reus kwam overeind en het werd weer stil. 'Man van weinig woorden,' begon Skapti. 'Geen grote prater. Heb een paar slechte dingen gedaan, dat weten jullie allemaal en als je het nog niet weet, hoor je dat binnenkort wel. Dat had hij me opgedragen' - hij wierp een blik op de Heerser, die strak voor zich uit keek - 'maar het blijft mijn schuld. Dacht dat ik het niet meer zou volhouden en maakte er bijna een eind aan. Hij heeft me dat belet, Thorvald. De beste vriend die je kunt hebben, de beste leider die we ooit zullen vinden. Dankzij hem kan ik nu door, zelfs zonder mijn broer.' Er liep een traan over zijn grote wang, die hij vlug met zijn enorme hand wegveegde. 'Zelfs zonder Hogni heb ik nu iets om voor te leven. Thorvald heeft me zelfvertrouwen gegeven, de zekerheid dat ik ook goede dingen kan doen. En hoop.'
'Hij heeft ons allemaal hoop gegeven,' zei Orm zacht. 'Je kunt hem niet wegsturen,' besloot Skapti. 'Hij is de beste.' Daarna was het snel afgelopen. Met een ijzig gezicht weigerde Asgrim een man of vrouw aan te wijzen om iets over hém te zeggen. Ze stemden, en het resultaat verbaasde niemand. Toen het rumoer van gejuich, vuistengeroffel en voetengestamp weggestorven was, keek Thorvald de man aan die Heerser was genoemd. Voorzichtig koos hij zijn woorden om dit zo waardig mogelijk te beëindigen, al jeukten zijn vingers om Asgrim te wurgen voor wat hij met Creidhe had gedaan.
'U moet zo snel mogelijk na zonsopgang uw huis en dit terrein verlaten hebben,' zei hij ferm. 'U blijft niet op Stormeneiland en gaat ook niet naar Stromeneiland, want ik wil u niet in de buurt hebben om roet in ons eten te gooien. Met uw slechte daden hebt u uw plaats in onze gemeenschap verloren. We zullen u ongedeerd naar uw nieuwe bestemming laten reizen.' Thorvald keek de zaal rond en zag de boze blikken van een groot aantal mannen. 'Als u wilt, mag u een van de kleinere boten gebruiken om vanuit Raadsfjord naar uw nieuwe woonplaats te varen. Neem alstublieft al uw eigendommen mee, want we willen een nieuw begin maken.'
Asgrim zei geen woord. Zijn mond was een verbeten streep en hij zag lijkbleek. Waarschijnlijk had hij een strijd verwacht en misschien een nederlaag, maar blijkbaar niet dat hij op deze manier afgewezen zou worden. Zijn donkere ogen gleden zo gevaarlijk als een slang door de zaal en toen draaide hij zich om en liep met grote stappen de deur uit. Einar wilde hem achterna gaan, maar Thorvald zei: 'Nee, laat hem maar gaan. Hij zal doen wat we gezegd hebben, hij heeft geen andere keus.'
Toen ze de volgende morgen wakker werden, nog moe na de korte rust, maar al druk pratend over de nieuwe uitdagingen en het werk dat hen wachtte, was Asgrim verdwenen. Zijn huisje was leeg, hij had alles meegenomen: het beddengoed, zijn kleine kist, zijn wapens, ganzenveren, inkt en perkamentvellen. Er ontbrak ook een boot, wat kon betekenen dat de Heerser het aandurfde het Dwazenwater over te steken, of anders was hij langs de eilandjes naar het zuiden gevaren. Voor de grap werd er geraden naar de winnaar van een ontmoeting tussen de Onuitspreekbaren en hun voormalige leider, maar al gauw richtten ze hun aandacht op belangrijker zaken. Rond het middaguur kwamen er een vrouw met een sterk gezicht en twee jongens het kamp binnenlopen: Hogni's vrouw, Gerd, en haar zoons. Tegen zonsondergang ging iedereen naar het strand om haar man naar zijn eeuwige slaap te sturen.
Van drijfhout hadden ze een stevig vlot gebouwd en daarop lag de grote krijger, met een warme, blauwe vilten mantel over zich heen. Zijn wapens lagen naast hem: werpspeer, bijl, messen en staf. Hij droeg zijn leren helm en borststuk, zijn beste winterlaarzen, zijn schapenleren jas, dikke wollen broek en tuniek. De manier waarop hij was gestorven had zijn gezicht verwrongen en dat was niet te verhelpen, maar zijn broer had hem voorzichtig gewassen, zijn warrige haar gekamd en hem zo gemakkelijk mogelijk neergelegd. Ze wisten allemaal dat zijn geest niet meer de pijn voelde van die laatste, wrede nacht, toen het gif zich langzaam door zijn lichaam verspreidde. Dat was een aanval geweest die geen enkel menselijk fort kon afslaan.
Het vlot was volgestopt met in olie gedrenkte lappen, droge heide en alles wat maar snel wilde branden. Op het strand, bij de plek waar de stroom het vlot zou meevoeren, wachtten ze tot de zon achter de rand van de wereld was gezakt en de lucht de blauwwitte kleur van een zomeravond had gekregen. Iedereen die de laatste jacht had overleefd, was erbij: Orm, Einar en Wieland, Skolli de smid, Knut de visser met Sam, de nieuwkomer, naast zich, de jongere mannen, Ranulf, Thorkel en Paul, en anderen. Breccan was niet meegekomen, net zomin als de gewonde Niall, die niet vervoerd kon worden. Ook Creidhe was in de hut gebleven, maar de andere vrouwen stonden er ernstig en zwijgend bij. De vrouw van Hogni stond, geflankeerd door haar zoons, met Skapti en Thorvald naast het vlot waar haar man klaar lag om te vertrekken.
Nu was het tijd. Eigenlijk had Skapti de afscheidsrede moeten uitspreken, maar toen het zover was, kon hij geen woord uitbrengen. Zijn mond bewoog, zijn ogen schoten vol tranen en zijn brede, lompe gezicht vertrok van verdriet. Thorvald nam het van hem over. 'Vertrek, krijger, op je laatste reis.' Hij schreeuwde niet, hij sprak niet op plechtige, galmende toon, maar zacht en respectvol, intiem, alsof hij gewoon tegen Hogni praatte, oprecht, als tegen een goede vriend. Om hem heen werd geslikt, over wangen geveegd en er werden neuzen gesnoten. 'Je was altijd moedig en sterk, eerlijk en rechtdoorzee. Je hebt ons goed leren vechten, daar waren onze blauwe plekken het bewijs van. Je was ons toegewijd en deed je best voor ons. Rust nu maar uit en weet dat je broer, je vrouw en je zoons van je houden. Laat je door de eilandwind meevoeren op je reis. Ga aan de rechterhand van de god staan, want zoals je leefde, ben je gestorven, als een ware zoon van Thor. Weet dat je kinderen hier in vrede en veiligheid zullen opgroeien, want we zullen met ons allen een nieuwe wereld scheppen, een wereld waarin geen bloedige, verschrikkelijke jaargetijden meer voorkomen. Nu zeggen we je vaarwel. Kom!' Thorvald keek naar Skapti en Einar, en naar de twee jongens van zeven of acht die met grote ogen naast hun moeder stonden. Ze kwamen allemaal naar voren en duwden het vlot voorzichtig het diepere water in. De zee kwam tot hun knieën, tot hun dijen, en toen lieten ze het los. 'Voorzichtig,' zei Thorvald tegen de kleinste jongen, die in de schemering bijna kopje onder ging in het koude water. 'Geef mij maar een hand.'
Skapti gaf het vlot nog een laatste zet en toen het naar zee dreef, waadden de anderen terug naar het donkere zand van het getijdenstrand, waar Orm een brandende fakkel in zijn hand hield en de boogschutter, Paul, naast hem stond. Skapti bleef in het water staan en keek het vlot na waarop zijn broer op zijn laatste reis in westelijke richting dreef.
Paul zette een rituele pijl op de boog en spande de pees, en Orm hield de fakkel bij de punt van de pijl. De pees zong een lange noot, de brandende pijl vloog door de lucht en raakte zijn doel. Een vonk, een vlam en toen ging het hele vlot in vlammen op en zette het de dode krijger in een zee van licht. Hogni bleef lang branden; ze zagen hem door de Raadsfjord in de richting van Drakeneiland en Trollenboog drijven en daarna in het Dwazenwater terechtkomen. Ze bleven kijken tot het vlot nog maar een lichtstipje was dat uiteindelijk doofde.
De kinderen rilden en geeuwden, doodmoe van de vreemde gebeurtenis. Hun moeder hield ze dicht bij zich en toen Thorvald haar aansprak, keek ze hem recht aan, alsof ze zich een oordeel wilde vormen over de man voor wie haar man zijn leven had gegeven. 'Hij was een moedige, goede man,' zei Thorvald zacht. Hij keek naar de twee jongens en vervolgde: 'We zullen ervoor zorgen dat het jullie aan niets ontbreekt.' Hoe ze dat moesten aanpakken, wist hij nog niet, maar hij wist wel dat dit soort dingen voortaan zijn verantwoordelijkheid waren en dat hij snel moest leren. 'Gaan jullie je nu gauw warmen en uitrusten, daarginds in de zaal brandt het vuur.' Het gebouw was vroeger de gemeenschapszaal van het Langemessenvolk geweest, in de tijd voor de jacht, en het leek hem een goed idee het van nu af aan weer als zodanig in gebruik te nemen. 'We gaan naar huis,' zei Gerd. Haar vermoeide gezicht stond dapper en vastberaden, Hogni had zelf op een moment als dit net zo kunnen kijken. 'Vanavond slapen we in Helderwater, morgen gaan we terug naar Kale Rots. We zijn lang genoeg weggeweest en moeten voor de dieren zorgen.'
Thorvald wilde zeggen dat het al donker was en dat ze een lange wandeling over een gevaarlijk pad voor de boeg hadden, maar hij hield zich in toen hij zag dat een heleboel mannen een zak op hun rug hingen, hun mantel omsloegen en hun stok pakten om de klim te vergemakkelijken. Skapti kwam uit het water, veegde zijn neus af aan zijn mouw en pakte de jongens bij de hand. 'Tijd om te gaan,' zei hij, 'als je het goedvindt.' 'Natuurlijk,' antwoordde Thorvald, 'dat spreekt vanzelf. En neem alle tijd, maar vergeet niet dat ik je daarna hier nodig heb, Skapti. Ik reken erop dat jij me zult helpen en raad zult geven, en ik wil dat alle mannen voor de volgende volle maan hier in een zitting bijeenkomen.'
'Ik zal er zijn.' Skapti keek hem stralend aan.
intussen moet iedereen nadenken over de toekomst, over wat er allemaal gedaan moet worden en hoe we dat het beste kunnen doen. Iedereen moet meehelpen. Het spijt me verschrikkelijk dat Hogni het niet meer kan meemaken.'
'Hij maakt het mee,' zei Skapti, 'daar hoef je niet aan te twijfelen. Nu moeten we echt gaan. Kom, jongens, met gezwinde pas.'
Het verhaal van Asgrim was nog niet uit. Thorvald en zijn groepje bleven in Raadsfjord tot Niall vervoerd kon worden. Enkele mannen die geen gezin hadden, bleven om te helpen. De meesten waren naar huis gegaan om zich weer aan hun boerderij, hun boot of andere werkzaamheden te wijden, en om tijd bij hun familie door te brengen voordat het langdurige karwei van het opbouwen van de gebroken gemeenschap een aanvang zou nemen. Op de tweede dag, toen Thorvald met Sam en Knut buiten bezig waren met enkele verbeteringen aan het zeil van de Zeeduif, kwam Paul het kamp binnenrennen en begon struikelend over zijn woorden iets te vertellen. Hij was niet overstuur, wel opgewonden. Ze lieten hem eerst zitten, gaven hem een kroes bier en wachtten tot hij op adem was gekomen. De anderen werden gewaarschuwd en zij kwamen ook luisteren.
De familie van Paul woonde op een verafgelegen plek in een gehuchtje aan de noordwestkust van Stormeneiland op een hoog klif. Hij was die ochtend vertrokken om voor zonsondergang op de boerderij aan te komen en zijn moeder te verrassen. Het grootste deel van de tocht had hij het pad over de kliffen genomen, niet de veiligste weg, maar wel de snelste en hij kende het terrein goed. En toen had hij hem gezien, Asgrim in zijn boot.
'Hij voer naar het noorden,' vertelde de boogschutter, 'en schoot flink op. Te oordelen naar zijn positie vermoed ik dat hij eerst naar Kleine Baai is gegaan en vanmorgen vandaaruit is vertrokken. Waarschijnlijk was hij op weg naar de buitenste eilanden; daar wonen maar weinig mensen en misschien dacht hij dat hij daar wel zou mogen blijven, omdat ze daar nauwelijks weten wat er hier gebeurt. Hij had de wind mee, hij was langs de noordkant van het Dwazenwater gevaren en het was rustig weer. Eigenlijk had ik hem het liefst met een pijl van het leven beroofd, maar Thorvald had hem beloofd dat hij ongedeerd weg zou mogen en waarschijnlijk was hij al buiten mijn bereik. Veilig, dat dacht ik tenminste.' Hij nam een slok bier en veegde met een hand zijn mond af.
'En toen?' vroeg Knut nieuwsgierig. Ze verwachtten allemaal dat er iets wonderbaarlijks was gebeurd, een bevredigend slot van dit verhaal, want dat zagen ze aan de ogen van de verteller. 'Zoiets raars heb ik nog nooit gezien,' vervolgde Paul zacht en nu met ontzag in zijn stem. 'De zee was kalm, de wind was matig en de boot voer gestaag door, en plotseling staken er handen of armen of... Ik weet niet hoe ik ze moet noemen, maar opeens verscheen er een kring van die dingen uit het water en ze begonnen aan de boot te trekken. Ik hoorde hem schreeuwen, het enige geluid op die grote zee. En toen... En toen braken ze de boot in stukken, met hem erin, in kleine stukken. Het laatste wat ik zag was een...' - hij slikte - '... een vrouw, iets dat op een vrouw leek en haar armen om zijn hals sloeg... Maar niet zoals een vrouw dat bij haar man doet, als je begrijpt wat ik bedoel, maar meer als een beul bij zijn slachtoffer. Ze wurgde hem terwijl ze hem onder water trok. Even later zag ik alleen nog stukjes hout drijven en was de zee weer kalm.' Ze zagen het allemaal voor zich en waren er stil van. 'De Zeehondenstam,' zei Knut ten slotte met trillende stem. 'Ze kwamen hem halen.'
'Zijn vrouw was er natuurlijk ook bij,' zei Paul met een hoofdknik. 'Vergelding, dat was het. Voor wat hij met zijn eigen dochter had gedaan, met haar dochter. Dat moest hem toch een keer betaald worden gezet. Maar ik heb spijt van die pijl, die zou me een hoop voldoening hebben gegeven.'
Thorvald huiverde. Misschien was het Asgrims verdiende loon, maar zo'n einde wenste hij niemand toe. Blijkbaar kozen de eilanden zelf het moment voor hun eigen straf.
Ze kregen een huisje in Helderwater, groot genoeg en droog. Het had een heel klein kamertje voor Creidhe, niet veel meer dan een voorraadkast, met een brede richel om op te slapen. Gudrun had haar een bed aangeboden en Jofrid ook. Jofrid kon nog niet voluit lachen, want haar verdriet zou ze altijd bij zich dragen, maar in elk geval hadden haar ogen een hoopvolle blik. Wieland bleef bij haar en hield haar als een moederkip met een kuiken voortdurend in de gaten. Creidhe had geweigerd met de vrouwen mee te gaan en verbleef in hetzelfde huis als Breccan, Niall, Thorvald en Sam, tot het tijd was om te vertrekken. Niall had koorts gekregen en Breccan en Creidhe hadden het druk met het afkoelen van zijn gloeiende lichaam, het toedienen van geneeskrachtige dranken en het tot stilte manen van de bezoekers, voor zover dat mogelijk was. Hoewel Thorvald voor de bijeenkomst een rusttijd had ingelast, kwamen er aan een stuk door mannen langs die hem om raad vroegen over hun schapen, hun boten of zoons die op de verafgelegen eilanden woonden. Ze vertelden hem over de zorgen van hun vrouw en de angsten van hun kinderen. Ze vroegen hem een toespraak te houden bij de begrafenis van een oude man. Ze bespraken de bouw van een tempel, het herstellen van het gemeenschapshuis en de bouw van net zo'n mooi schip als de Zeeduif, als ze daar tenminste genoeg hout voor konden verzamelen. Sommigen begonnen over handel en verdragen. Thorvald luisterde, gaf commentaar, prees hen voor hun ondernemingszin en gaf ernstig raad. Sam zag het vol verbazing aan. Was dit dezelfde man die op Hrossey zo had getierd over de slechte eigenschappen die hij aan zijn duistere afkomst te danken had? Was dit de jongen die nauwelijks wist wat hij deed toen hij de eigenaar van de Zeeduif overhaalde met hem mee te gaan op een doldwaze reis naar het onbekende?
Zo nu en dan was broeder Niall helder van geest, al was hij zo zwak als een pasgeboren lam en glom zijn gezicht van het koortszweet. In die perioden konden Breccan en Creidhe uitrusten en dan zat Thorvald naast zijn vader, bette diens voorhoofd met een vochtige doek, hield zijn hand vast en praatte zacht tegen hem. En dan had Niall een uitdrukking op zijn gezicht die volkomen nieuw was. Hij had altijd een masker gedragen en al had dit hem niet tegen de stekelige wereld kunnen beschermen, het had in elk geval zijn wonden verborgen. Als hij ooit liefde had gevoeld, en misschien had hij dat wel heel lang en trouw gedaan, had zijn masker dat eveneens verborgen. Nu had hij dit hulpmiddel afgezet en het was wonderbaarlijk de blik in zijn oog te zien wanneer hij naar zijn pasgevonden zoon keek, en de weerspiegeling van die blik in Thorvalds ogen. Niall wilde naar huis. Hij verlangde naar zijn ganzenveren, zijn inkt en zijn perkamentvellen, naar het stille broederhuis en de verlaten heuvels onder de bleke lucht. Hij praatte over de koe, de kippen en de groentetuin die Colm had aangelegd.
'Binnenkort gaan we,' beloofde Breccan. 'Zodra je ertoe in staat bent.' Sam was bijna klaar met het bevoorraden van de Zeeduif voor de terugreis naar de Eilanden van het Licht. Het Langemessenvolk gaf gul en hij was veel beter van alles voorzien dan op de reis vanuit Stensakir. Deze keer zouden ze een andere weg nemen, zei Sam: eerst een eindje naar het oosten dan naar het zuiden om langs de Noordereilanden te varen voordat ze rechtstreeks koers zetten naar huis. Knut ging met hem mee, niet omdat Sam zonder Thorvald het schip op volle zee niet alleen kon hanteren, maar ook omdat hij verlangde naar avontuur, een ander leven. De ogen van de jonge visser straalden van verwachting; over een dag of twee zouden ze vertrekken. De mensen hadden onder elkaar het lot van Creidhe besproken. Minstens vier ongetrouwde mannen hadden voorzichtig gevraagd of de blonde vrouw op het eiland zou blijven en of ze, als dat zo was, echt niet de aanstaande vrouw van Sam of Thorvald was, maar alleen hun vriendin. Het antwoord hing af van degene die ze hierover benaderden en al gauw vermeden ze Sam, want hij had gesnauwd dat Creidhe met hem mee naar huis zou gaan en dat ze hem niet meer lastig moesten vallen met zulke domme vragen. Skapti, die toen hij terug was in Helderwater ook aan de tand werd gevoeld, meende te weten dat er iets gaande was tussen het meisje en Thorvald, dat had hun nieuwe leider duidelijk gezegd toen hij wilde dat de Onuitspreekbaren haar vrij zouden laten. Daarna lieten de mannen het onderwerp rusten, hoewel Skapti zelf opmerkte dat als het meisje inderdaad Thorvalds geliefde was, ze blijkbaar onenigheid hadden, want ze was nog maar een schim, bleek en mager, ze at bijna geen hap en ze praatte nauwelijks met Thorvald. Terwijl Thorvalds ogen haar vaak volgden met een uitdrukking erin die de forse krijger maar al te goed kende, want hij had zelf ook aan zoiets gedacht. Nu wist hij hoe dom dat was geweest, net zo dom als een zwerfhond die naar een prinses kijkt. Bovendien moest hij voortaan voor Hogni's gezin zorgen, voor Gerd en de jongens, dus had hij geen tijd meer om te dromen. Hij vond het erg dat het meisje zo verdrietig was; er moest een verhaal zijn dat niemand kende behalve Creidhe zelf, en zij had het diep weggeborgen.
'Vader?' vroeg Thorvald, toen hij naast het bed zat en de anderen sliepen.
Niall draaide zijn hoofd iets opzij om zijn zoon te kunnen zien. 'Wat is er?'
'Breccan zegt dat je over een paar dagen vervoerd kunt worden, nu de koorts over is. In elk geval moet hij terug naar het broederhuis om voor het vee te zorgen, want de jongens moeten aan hun eigen werk. Maar...'
'Maar wat, Thorvald? Schaam je je ervoor dat je vader geestelijke is? Zou je me liever anders zien, misschien hinkend met een zwaard in mijn hand en een lapje voor mijn oog?'
Thorvald werd rood. ik heb heel lang moeten wachten voordat ik je vond,' zei hij, en hij keek de kamer rond alsof hij er zeker van wilde zijn dat niemand hem kon horen. 'Mijn hele leven. Daarom hoopte ik dat je hier zou willen blijven, bij mij. Om me te helpen. Ik moet nog heel veel leren. Ik kan doen alsof ik de leider ben die ze willen hebben, een sterke wijze rechtvaardige man, maar eigenlijk weet ik niets. Ik probeer me elke keer maar weer te redden. Creidhe is degene die hun oorlog eigenlijk voor hen gewonnen heeft, niet ik.' 'Aha,' zei Niall met een scheef glimlachje, 'een beetje nederigheid. Dat doet me goed. Een eigenschap die ik op jouw leeftijd helaas miste. Thorvald, jij bent echt de leider die ze willen hebben, die ze gekozen hebben. Ze respecteren je en houden van je. Dat is de waarheid en als die je verbaast en nederig maakt, is dat alleen maar goed. Je zult je hele leven moeten bewijzen dat je hun vertrouwen waard bent.' Er viel een stilte. 'Vader?' 'Mmm?'
‘Ik weet niet zeker of ik het alleen wel aankan.' 'Je bent niet alleen. Je bent omringd door goede, sterke mannen en vrouwen, bereidwillig en trouw, die naar niets anders verlangen dan een vredig, welvarend leven. Bovendien woon ik niet ver weg. Ik verwacht dat ik heus wel af en toe de heuvel af kan strompelen, en mijn deur staat altijd voor je open.'
'Dat is niet hetzelfde. Jij bent veel wijzer dan ik en als je zou willen, zou je veel meer gezag kunnen uitoefenen. Jij had eigenlijk de leider van het Langemessenvolk moeten zijn. Waarschijnlijk jaren geleden al, toen je pas op de Verloren Eilanden aankwam.' 'O nee, o nee.' Nialls gezicht betrok. 'Dat is niet waar. Het klopt dat ik Asgrim op zijn fouten heb gewezen, maar ik heb het mezelf belet de macht van hem over te nemen, ook al deugde hij niet. Vergeet niet wat je allemaal over me hebt gehoord, Thorvald. Nu ben ik zoals ik ben, maar ik heb dingen gedaan waarvan mensen zich walgend hebben afgekeerd. Vroeger was ik echt blind, en volgde ik een weg die zo duister en krom was dat de duivel die zelf had kunnen bedenken. Als je je afvraagt waarom ik niet meer streef naar wereldse macht, dan is dat gedeeltelijk het antwoord. Een man die zijn eigen broer van het leven heeft beroofd, mag geen leider zijn. Een man die niets kan doen zonder dat hij iedereen om zich heen in het ongeluk stort, moet zich terugtrekken op een plek waar hij niet in de verleiding komt om in te grijpen. Ik ben kluizenaar geworden. Ik heb Asgrim zijn gang laten gaan. Tot de dag dat ik naar Schaduweneiland ging.' 'Waarom was je van gedachten veranderd?' vroeg Thorvald zacht. 'Uit liefde,' antwoordde Niall eenvoudig.
Even later pakte Thorvald de hand van zijn vader vast, slikte en vroeg: 'Dat was voor een deel het antwoord, zei je. Wat is de rest?'
‘Ik ontdekte dat God gevoel voor humor heeft. Al die jaren had ik me als priester voorgedaan, had ik naast mijn broeders gestaan en onnadenkend de woorden gepreveld die bij hen recht uit het hart kwamen. Ik kopieerde de schrift niet omdat ik die woord voor woord geloofde, maar alleen uit angst dat ik anders het lezen, schrijven en vertalen zou verleren. Als Breccan en ik filosofische gesprekken hielden, genoot ik daar oprecht van, en ik deed mijn best om de jongen niet met mijn cynisme in de war te brengen. Het patroon van hun dagen bracht ook mij tot rust, de orde en discipline van hun leven kwam me goed uit. Maar ik was geen christen. Mijn hoofd zat vol twijfels en ongeloof. Ik had gezien hoe slecht de mens zich kan gedragen en ik had zelf zo veel duisternis met me meegedragen dat ik niet kon geloven in een god van goedheid en licht, hoe overtuigend Breccan het ook voor hem opnam. Maar dat is veranderd.' 'Hoezo?'
'Dat is juist de grap van God. Hij wachtte ermee tot het laatste moment en stelde mijn jarenlange verzet tegen hem toen op de proef. Het was heel eenvoudig, Thorvald. Eenvoudig en schokkend. Jullie kwamen hier en Creidhe vertelde me dat ik een zoon had en toen zag ik je, het enige goede dat ik had voortgebracht. Daarvoor wist ik niet dat je bestond. En toen veranderde er iets diep vanbinnen, toen ging er iets openstaan, op een kier. Meer heeft God niet nodig. Ik verzette me niet langer en hoorde zijn stem. Nu lacht hij, denk ik. Hij heeft de strijd gewonnen, ik ben nu van hem.' Nialls oog glansde en het kwam bij Thorvald op dat het licht dat van het bleke gezicht van de priester afstraalde niets met de flakkerende olielamp te maken had. Deze verlichting kwam uit zijn ziel.
‘Ik weet niet wat ik zeggen moet,' zei Thorvald, 'behalve dat als broeder Tadhg op de Eilanden van het Licht dit hoort, hij nog verbaasder zal zijn dan ik.'
Niall grinnikte. 'Ach, Tadhg. Creidhe vertelde me dat hij nog leeft en nog steeds met zijn tas en zijn verhalenboek rondtrekt over de eilanden. Wat was ik bang voor die man! Hij had ontzettend veel kracht, hij was zich diep bewust van de liefde van God. Ja, hij zal inderdaad verbaasd zijn, en blij. Hij heeft ooit aangeboden mij over zijn geloof te vertellen, maar ik wilde niet luisteren. Thorvald?' Thorvald hoorde de andere klank in zijn vaders stem en antwoordde niet, want hij wist wat er zou volgen.
'Wat is er met Creidhe gebeurd? Ze wil niet meer met me praten en ook niet met Breccan. Blijkbaar praat ze met niemand meer. Ik heb haar op Schaduweneiland horen spreken, trots en sterk, toen ze tegenover de Onuitspreekbaren stond en het kind uit alle macht beschermde, maar sindsdien is ze volkomen veranderd. Het lieftallige, lachende meisje van vroeger is een moedeloze, wanhopige schim geworden. Ik weet dat ze heeft geleden op een manier die wij niet kennen, maar ook dat ze net zo veerkrachtig en moedig is als haar vader. Dus begrijp ik er niets van. Kun jij niet met haar praten?' Thorvalds lachje klonk verbitterd, vol zelfspot en verdriet, ik? Ik ben de laatste die ze nog wil vertrouwen, vader. Vroeger was ik haar vriend. Alleen om mij is ze hierheen gekomen, om me te beschermen en raad te geven. Dat vond ik dom van haar, maar ik was zelf dom. Dankzij Creidhe heerst hier nu vrede, maar er is iets veranderd. Er is haar iets overkomen en ze is bang. Ze zat gevangen op Wolkeneiland en ik ben ervan overtuigd dat die man haar heeft misbruikt. Ik heb het gevoel dat het nog steeds niet tot haar doorgedrongen is dat ze nu veilig is.' 'Die man?'
'Er woonde daar een krijger die haar en het kind gevangenhield. Ik denk dat hij daar al heel lang geen vrouw had gezien.' Thorvald hoorde zelf hoe boos hij klonk. 'Volgens mij was het Asgrims zoon.' 'Erling? Die dromerige, stille jongen? Zou die na zo'n lange tijd op dat eiland nog leven? Maar het zou best kunnen, wie anders zou genoeg liefde en uithoudingsvermogen hebben om dat kind daar al die jaren in leven te houden?'
'Liefde?' herhaalde Thorvald op verbitterde toon. 'Hij toonde niet veel liefde jegens Creidhe, want hij heeft haar misbruikt, bezoedeld. Je hebt zelf gezien wat er van haar over is.'
Niall dacht een poosje na en zei toen: 'Toch komt dit niet overeen met mijn herinneringen aan die jongen, Thorvald. Maar die zijn al van heel lang geleden en onder barre omstandigheden kunnen mensen veranderen. Ik neem aan dat hij in jullie laatste strijd omgekomen is? Wat een droevig einde voor zo'n vredelievende jongeman.' ik denk niet dat het dezelfde is,' zei Thorvald, 'wat dit was geen vredestichter. Hij was een moordenaar, een doorgewinterde, wrede moordenaar.' Niall wachtte.
‘Ik heb hem bijna gedood,' vervolgde Thorvald schoorvoetend, 'maar op het laatste moment wilde mijn hand de daad niet afmaken. Waarschijnlijk heeft hij het toch niet overleefd, want hij was gewond en ik heb hem daar gewoon laten liggen.' Om niet voor een slappeling te worden aangezien, wilde hij niet de hele waarheid vertellen. 'O. Dus zowel voor hem als voor Creidhe is het voorbij, en ligt die ellendige tijd nu achter haar. Toch maakt ze nog steeds een vertwijfelde indruk en ik vraag me af waarom. Te oordelen naar haar gedrag eerder dit jaar, toen ik erbij was dat een boreling die zij met zoveel moeite in leven had gehouden alsnog wreed stierf, is ze niet iemand die gauw de moed opgeeft.'
ik dacht dat ze, toen de ziener eenmaal veilig was' - nu klonk Thorvald ontmoedigd - 'toen ze wist dat hij daar wilde blijven en dat ze hem geen kwaad zouden doen, me mijn ingrijpen zou vergeven. Dat het tussen ons weer net zo zou zijn als vroeger.' 'Hoe was dat dan?'
'Het was...' Onder de onderzoekende blik van zijn vader kostte het Thorvald moeite een eerlijk antwoord te geven. 'Al die jaren, sinds we klein waren, liep ze me als een schaduw achterna. Ze was er altijd, ze luisterde, ze wachtte, ze ging altijd met me mee. Als ik verdriet had, troostte ze me. Als ik pijn had, hielp ze me. Ze was jonger dan ik en vaak werd ik ongeduldig of boos, en maakte ik haar aan het huilen of zei dat ze haar mond moest houden. Maar ik... ik raakte eraan gewend haar bij me te hebben. Ik nam aan dat ze er altijd voor me zou zijn, vader. Tot ik dacht dat ze dood was. En toen...' Niall wachtte.
'... toen kon ik niet geloven dat iets zo'n pijn kon doen. Ik begreep niet hoe je zo'n klap kon krijgen en toch doorgaan.' 'Maar dat deed je wel. Doorgaan, bedoel ik.'
'De mannen hadden me nodig,' antwoordde Thorvald eenvoudig. 'Wat ik voelde, was niet belangrijk. Mijn verdriet, mijn schuldgevoel... Het deed er niet toe, niet zolang de toekomst van het Langemessenvolk op het spel stond. Ik onderdrukte mijn gevoelens en deed wat er gedaan moest worden.'
'En vind je het, nu Creidhe terug is, nog steeds vanzelfsprekend dat ze er voor je is?' Niall trok vragend zijn wenkbrauwen op. 'Nee!' antwoordde Thorvald fel. 'Nooit meer! Toen ik die kerels over haar hoorde praten, of ze weer naar huis zou gaan of misschien met een van hen zou willen trouwen, werd ik zo boos dat ik weg moest lopen om mezelf te beletten ze een voor een te wurgen.' 'Waarom, Thorvald? Onder deze omstandigheden is het toch niet zo vreemd van die mannen dat ze zich dat afvragen? Ze is een knap meisje en er zijn hier niet genoeg vrouwen van huwbare leeftijd.' ik heb daar nooit zo over nagedacht,' fluisterde Thorvald. 'Over het huwelijk, bedoel ik. Ik had het te druk met andere dingen. Bovendien wist ik dat Eyvind nooit goed zou vinden... Maar toen ik ze hoorde praten... Creidhe kan toch niet met een ander trouwen? Dat zou niet... niet...' Zijn stem stokte. 'Maar je wilt haar niet vertellen wat je voor haar voelt?' 'Je ziet zelf hoe ze nu is, vader. Ze geeft helemaal niets meer om me.
Het lijkt wel of er een deel van haar verloren is gegaan, of er iets aan haar ontbreekt. Ik weet niet hoe ik haar kan helpen.'
'Je moet haar naar huis laten gaan,' zei Niall zacht. 'Terug naar haar familie, haar eigen volk.'
Thorvald boog zijn hoofd.
'Ze is niet voor jou bestemd, Thorvald. Mooie zielen zoals zij raken ons diep, ze brengen ons met hun stralende goedheid en schoonheid in verrukking, we voelen ons als motten door het lamplicht tot hen aangetrokken. Misschien willen we dat ze zoveel mogelijk van ons zijn in de hoop dat iets van hun magie op ons zal overgaan en wij daardoor ook een beetje beter zullen worden, een beetje stralender. Maar ze zijn niet voor jou en mij bestemd, zoon. Wij moeten een weg gaan van twijfel en strijd. Dat ligt in onze aard. Jij hebt hier een taak onder dit volk, een heel waardevolle taak, en je zult het er goed van afbrengen. Misschien zul je ooit nog eens trouwen en kinderen krijgen, misschien niet. Maar eerst moet je je twee vrienden met een glimlach bedanken voor hun moed en hun hulp, en afscheid van ze nemen als de Zeeduif naar huis gaat. Wij moeten onze eigen weg gaan.' En hoewel Thorvald hier niet veel van begreep, omdat het leek alsof zijn vader het niet over zijn zoon en Creidhe, maar over heel andere mensen had, hoorde hij in diens woorden wel de wijsheid van zijn lange ervaring en zijn jaren van nadenken en studeren. 'Nu ben je moe, vader,' zei hij. 'Het is laat en je moet proberen weer een poosje te slapen.' Hij hielp zijn vader weer te gaan liggen en legde het ganzendonzen kussen onder zijn hoofd. 'Thorvald?'
'Je moet stil zijn en uitrusten als je beter wilt worden, vader.'
ik wil een pen, inkt en een perkamentvel hebben. Morgen. Je moet...'
'Je bent nog niet in staat om te schrijven.'
'Aan mijn handen mankeert niets. Morgen. Alsjeblieft.'
Thorvald zuchtte. 'Nou ja, iemand kan ze wel voor je halen. Moet je dan nu alweer aan je kopieerwerk beginnen? Je hebt nog jaren voor de boeg.'
'Ik moet een brief schrijven, voordat de Zeeduif vertrekt.' 'O.'
'Dat is wel het minste dat ik je moeder schuldig ben. Ik heb haar net zo achteloos behandeld als jij Creidhe en ze zal het moeilijk krijgen als de Zeeduif zonder haar zoon terugkomt.'
'Ze zal er geen traan om laten.' Maar al toen Thorvald dit zei, wist hij dat het niet waar was.
'Onzin.' Niall pakte de hand van zijn zoon vast toen die hem instopte. 'Al zeggen ze dat misschien niet met zoveel woorden, moeders houden altijd van hun zoons. Margaret was altijd een onafhankelijk meisje, dat was een van de redenen waarom ik haar zo graag mocht. Zorg er dus voor dat je morgenvroeg die schrijfspullen laat halen.' 'Ja, vader.'
Toen Wachter bij kennis kwam, was het doodstil om hem heen. Hij wist onmiddellijk dat ze weg waren, want hij voelde het ritme en het evenwicht van het eiland tot in elke vezel van zijn lichaam, daar was hij op afgestemd. Er was niemand meer, behalve hijzelf, de zeehonden en de vogels.
Toch ging hij zoeken. Hij zocht zoals hij zich altijd had voorbereid op de jacht, heel zorgvuldig, met kille doelmatigheid, op vlugge voeten en met de blik van een roofdier. Hij doorzocht het eiland van de rotsachtige kust tot de hoogste piek, van verborgen inham tot de diepste grot, tot zijn benen trilden en zijn zicht wazig werd van vermoeidheid. Daarna ging hij terug naar de hut en probeerde het opgedroogde bloed zo goed mogelijk van zijn hoofd te wassen. Hij ging bij het gedoofde vuur zitten, met een hand om zijn halsketting: de verschoten, versleten vlecht van het lange haar van zijn zuster. De laarsjes van Kleine stonden tegen de muur, zijn korte mantel lag in een hoopje op de grond. Wachter pakte de deken waarop Creidhe die ochtend nog in zijn armen had gelegen en toen hij de kale stof tegen zijn gezicht drukte, meende hij nog zwak haar zoete geur te kunnen ruiken. Hij huilde niet; hij was leeg, zijn stem was verstomd. Ze hadden Kleine meegenomen. Wachter had zijn belofte gebroken. En Creidhe was weg. Zijn eigen steen had haar geraakt, hij had haar verwond. Toen hadden ze haar ook bij hem weggehaald. Heel lang bleef hij zitten en hij vroeg zich af of hij ooit weer in beweging zou komen, of verdriet en schuldgevoel nu de man die hij was zouden wegvoeren, de vechter, de bewaker die de naam die hij zelf gekozen had waardig was, en alleen een schelp zouden achterlaten die de wind zou verbrijzelen en wegblazen. Bijna gaf hij zich over aan de slaap, want als hij op de aarden vloer zou gaan liggen met de deken tegen zich aan geklemd, zou hij misschien heerlijk dromen van zijn godin. Misschien kon hij dan het beeld buitensluiten van Kleine, koud, verdrietig, bloedend, bang, en dat van Creidhe die wegrende, viel, en bleek en roerloos op de rotsachtige helling lag. Misschien kon hij dan de triomfantelijke blik in de ogen van de roodharige man vergeten. Maar hij sliep niet, want hij had het gevoel dat hij een wake moest houden. Met open ogen bleef hij zitten, en na verloop van tijd kwam het lied. Het kwam van heel ver, van zo ver dat hij het bijna niet kon horen, maar hij hoorde het alsof Kleine het alleen voor hém zong. Het was een flard die werd meegevoerd door de wind, een dwarreling van klanken die al wegstierven toen ze hem bereikten, maar diep in zijn hart begreep hij wat hij hoorde.
Toen kwamen de tranen. De zoete, woordeloze melodie vertelde hem dat Kleine nog leefde, dat hij veilig was, en tevreden. Maar de tranen waren ook van verdriet, van een verschrikkelijke, koude spijt, die hem vanbinnen verscheurde en hem deed schreeuwen van pijn. Kleine was weer thuis, op Schaduweneiland, en daar was hij gelukkig. Wat ze daar met hun messen en knuppels ook hadden gedaan terwijl Wachter hier bewusteloos, nutteloos, op de grond lag, het lied van de ziener bracht een boodschap van vrede en vergeving, van liefde en hoop. En dat was nog het moeilijkst te verdragen van alles, want nu wist Wachter dat hij het verkeerd had gedaan. Dat wat hij bescherming had genoemd, was gevangenschap geweest. Hij had gedacht dat het leven dat hij Kleine had geboden beter, vrijer en veiliger was geweest, terwijl hij het kind al die tijd alleen maar weg had gehouden van de plaats waar hij thuishoorde. Al die tijd, al die jaren dat hij zijn broertje had zien opgroeien, dat hij hem had behoed en zo fel als een wolvin haar jong had bewaakt, had hij de bedroefde blik in zijn ogen gezien en niet geweten dat hijzelf daar schuld aan had. Hij had Kleine bevolen zich te verstoppen en stil te zijn terwijl de jacht werd uitgestreden, en de jongen had hem gehoorzaamd. Een lief kind gehoorzaamt immers altijd de ouderen om hem heen? En al die tijd moest er in de vreemde, diepe geest van de ziener een afschuwelijk verdriet verborgen hebben gezeten. En elk jaar wanneer ze weer een jacht hadden overleefd, moest Kleines verdriet groter zijn geworden, omdat hij wist dat zijn trouwe grote broer hem nooit naar huis zou laten gaan.
De verbittering vrat aan hem. Toen het lied uit was, bleef hij roerloos zitten en staarde nietsziend naar de koude as, met de versleten deken in zijn armen. Hij kon de waarheid niet langer ontkennen. De taak die hij als zijn levensdoel had beschouwd, was een holle, wrede vergissing geweest. Het was niet nodig geweest dat al die mannen gewond waren geraakt of gestorven. Het was niet nodig geweest een krijger te worden. Hijzelf was niet nodig geweest. De volgende morgen liep hij naar de verborgen inham waar hij zijn boten stalde. De beste, de boot die hij altijd gebruikte, was weg. De andere waren vernield, het leer was kapotgesneden, het hout was gebroken. Dus stel dat het hem lukte het volk van zijn moeder over te halen het Dwazenwater tot bedaren te brengen opdat hij het kon oversteken, dan kon hij het pas doen als hij een nieuwe boot had gemaakt die sterk genoeg was voor de open zee. En dan? Hij had de blik gezien in de donkere ogen van die man, een felle, onverbiddelijke blik die liet zien wie recht op haar had. Er bestond een band tussen hen, zijn godin en haar jeugdvriend; waren ze niet allebei afgebeeld in haar web terwijl hijzelf er niet in voorkwam? Met haar laatste, wanhopige poging om de goden te vlug af te zijn had ze niet Wachter willen beschermen, maar de man met het rode haar. En tegen de tijd dat zijn boot klaar was, zou ze weg zijn, teruggebracht naar haar eigen eiland, veilig buiten zijn bereik. Dat wist hij zo zeker als hij de getijden kende; die zekerheid zat in zijn bloed. Hij kon nergens heen. Dat besefte hij en het hart zonk hem in de schoenen. Het volk van Asgrim haatte hem. Voor elk leven dat hij in de lange jaren van de jacht had genomen, zou er op hun kust een man staan te wachten om het te wreken. Hij kon het kind niet achterna gaan. Hij zou zijn Kleine nooit weerzien, want de Onuitspreekbaren hadden een ijzeren geheugen en hoewel zij Sula iets verschrikkelijks hadden aangedaan, had hij hen in het hart getroffen toen hij de ziener bij hen weghaalde. En hij kon niet tussen andere mensen wonen, hij wist niet hoe dat moest. Het eiland en de jacht waren tot nu toe zijn leven geweest.
Maar zelfdiscipline laat zich niet makkelijk opzij zetten. De tweede dag na het verlies van zijn geliefden besefte Wachter dat hij koud en hongerig was, en dat hij iets moest doen aan de open wond op zijn achterhoofd. Hij stond voor een keus, de enige keus die hij kende: sterk zijn of het opgeven. Leven of doodgaan. Hij stapelde turf in de vuurplaats, wachtte tot het vuur flink en veilig brandde, en ging vers water halen. Vervolgens ging hij vissen, op de manier van het volk van zijn moeder, met zijn handen en sussende woorden. Hij doodde de vissen met respect en dankbaarheid, want hun soort had hem en het kind al die jaren in leven gehouden. Terug in de hut legde hij de vis op het vuur om te garen.
Daarna dwong hij zich de hut op te ruimen. Hij vouwde de dekens en mantels op en legde die op nette stapels. Het viel hem zwaar Kleines laarsjes, warme mantel en de schapenleren muts die hij niet graag had gedragen weg te bergen, maar hij deed het. Hij zou ze niet meer nodig hebben. Misschien zou hij er af en toe nog naar kijken, misschien ook niet. Hij had geen aandenkens nodig; het verdriet van zijn verlies zou nooit overgaan, het was tot diep in zijn botten doorgedrongen. Het kwam bij hem op dat er geen nieuwe voorraad leren laarzen of warme kleren zou komen, en dat hij het voortaan ook zonder nieuw ijzeren gereedschap of nuttige planken en palen moest stellen. Hij moest zuinig zijn.
Hij at de vis. Toen hij die op had, bleef hij een poos in het vuur zitten staren en dacht dat hij haar, als hij zijn hoofd leeg maakte, misschien weer zou zien zoals ze ernstig en stil aan de andere kant had gezeten en hem met haar lieve blauwe ogen vol mysterie en betovering vanover de vlammen had aangekeken. Maar hij zag haar niet. Misschien zou ze de rest van zijn leven alleen nog in zijn dromen voorkomen.
Na een tijdje pakte Wachter het mes dat hij had gebruikt om de vis schoon te maken en legde het nadenkend op zijn handpalm. Toen sneed hij, vlug, voordat hij van gedachten kon veranderen, het bandje om zijn hals door. Het viel in zijn hand, een fluisterzacht reepje geweven haar. Hij krulde zijn vingers eromheen en zei in gedachten: Het spijt me, maar we hadden het mis, allebei. Toen wierp hij het bandje in het vuur.
De volgende dag ging hij naar een grot een eind verder weg, waar hij een heleboel spullen van de jacht bewaarde. Diep weggestopt lagen de kleren die Creidhe had gedragen op de dag dat het Dwazenwater haar naar zijn eiland had gebracht. Ze waren te kapot om nog te dragen, maar hij had ze gewassen, laten drogen en hier opgeborgen, want hoe kon hij ook maar iets weggooien dat door haar huid was aangeraakt? Nu haalde hij ze te voorschijn en hij pakte een mesje, een benen naald en zijn zorgvuldig bewaarde garen, en sneed en paste en naaide een kledingstuk voor zichzelf, iets wat hij onzichtbaar onder zijn hemd kon dragen, dicht bij zijn hart. Toen hij het aantrok, was het alsof hij haar kon voelen, warm, teder, gul en sterk. Hij legde zijn naaigerei weg en ging terug naar de hut, die nu keurig opgeruimd was. Hij at en ging slapen. De volgende morgen haalde hij gereedschap om mee te graven en stenen te verplaatsen, nam dit mee naar een plek die hij had uitgekozen en begon te bouwen. Ook al hadden ze haar van hem afgenomen, al zouden ze haar meenemen naar de overkant van de zee, te ver om haar te kunnen volgen, Creidhe had hem een belofte gedaan. Hij zou de hoop niet opgeven.
De boodschap kwam toen Eyvind in zijn huis in beraad was met Ash en vijf andere mannen, die ieder een nederzetting op Hrossey of een van de eilanden in het zuiden vertegenwoordigden. Ondanks de vreedzame beloften van de hoofdmannen van de Caitt vormde dat volk nog steeds een bedreiging, en vandaag was dit groepje bijeengekomen om onder elkaar te bespreken wie ze wel en wie ze niet konden vertrouwen. Alle leden van Eyvinds huishouding wisten dat ze dergelijke bijeenkomsten niet mochten verstoren, dus toen het Nessa zelf was die het wollen gordijn voor de deuropening opzij trok en binnenkwam, stond haar man meteen op en werd hij ondanks zijn kalme uiterlijk bleek van schrik. Ash, die tegenover hem aan tafel zat, kwam ook langzaam overeind.
'Ze is weer thuis,' zei Nessa bedaard. 'De boot is gisteravond in Stensakir aangekomen. Sam heeft een jongen hierheen gestuurd om het ons te laten weten. Ze lenen paarden van Grim en kunnen hier tegen het middaguur zijn.'
Eyvind glimlachte niet, maar zijn ogen straalden toen hij zijn vrouw bij de arm pakte en haar meenam naar de gang, waar ze alleen waren.
‘Ik rijd ze meteen tegemoet,' zei hij, toen hij de verlangende blik in Nessa's ogen zag en de manier waarop ze haar handen samenkneep boven haar ronde buik. Als ze niet zwanger was geweest, had ze de bijeenkomst ook bijgewoond. 'Ash gaat met me mee.' 'Eyvind?' Hij wachtte.
'We moeten het Margaret ook laten weten, ik heb al iemand klaarstaan om te gaan. Creidhe is weer veilig thuis, Sam ook en er is nog een man bij, maar Thorvald is niet meegekomen. Ik weet niet hoe ik haar dat moet vertellen.' 'Waar is Thorvald dan? Is hij gezond en wel?' Nessa schudde haar hoofd. 'Dat heb ik nog niet gehoord. We moeten wachten tot Creidhe het ons kan vertellen.' Ash, die zwijgend uit de raadskamer was gekomen, stond achter hen. Eyvind draaide zich naar hem om.
‘Ik had je willen vragen met me mee te gaan naar Stensakir,' zei hij ernstig, 'want de Zeeduif is eindelijk terug en mijn dochter ook. Maar helaas is er ook slecht nieuws.'
'Wat is er dan gebeurd?' Ash pakte zijn mantel al van de haak in de gang om te vertrekken.
'Dat weten we nog niet,' antwoordde Nessa zacht. 'We weten alleen dat Thorvald niet met Creidhe en Sam mee is gekomen. We moeten wachten tot zij ons vertellen waarom niet, maar we kunnen niet het risico lopen dat Margaret het nieuws ergens hoort. Ik heb een man klaarstaan...'
'Ik zal het haar zelf vertellen.' De kalme stem van Ash duldde geen tegenspraak. 'En ik zal haar hierheen brengen. Dat zal ze willen, ze zal van Creidhe zelf willen horen wat er is gebeurd. Ik ga nu meteen. Dit is goed nieuws, in elk geval voor een deel. Ik vind het fijn voor jullie.' Zijn magere, verweerde gezicht stond onbewogen; net als Margaret liet hij niet vaak zijn gevoelens blijken.
'Ik vind het heel erg,' zei Nessa, en ze legde een hand op de zijne.
'Echt waar. Maar misschien is het niet zo erg als het lijkt. Wees voorzichtig onderweg.'
In de keuken was het inmiddels een drukte van jewelste, en dat kwam vooral door Brona. Terwijl Nessa terugging naar de raadskamer om de andere mannen te vertellen waar haar man naartoe was gegaan en om beleefd afscheid van hen te nemen, gaf haar dochter de vrouwen in de keuken opdracht schapenvlees met knoflook klaar te maken en begon ze zelf aan de bereiding van een speciale taart van eieren, geitenkaas en gedroogde paddenstoelen. Eyvind reed sneller naar het noordoosten dan zijn vrouw wilde, al begreep ze waarom hij zo'n haast had. In haar eigen hart voelde ze naast blijde opluchting ook grote bezorgdheid, want al had ze al die tijd naar Creidhes thuiskomst verlangd en ongerust voor haar gebeden, nu had ze een sterk voorgevoel dat er iets mis was. En dat kwam niet alleen doordat Creidhe terugkwam zonder Thorvald, al vond ze dat ook een veeg teken, want ze had altijd geweten waar haar dochter van droomde. O nee, dit was iets veel ergers, het lag veel dieper, als een fluistering van de voorouders. Er was iets misgegaan.
Zingend legde Brona de laatste hand aan haar taart door er nette deegruiten overheen te leggen. Ze had een blos op haar wangen en zag er lieftallig uit, en haar handen deden bekwaam hun werk. Ingigerd stond toe te kijken, zo ernstig als een uil. 'Het kan best zijn dat Creidhe helemaal geen honger heeft,' waarschuwde Nessa vanuit de deuropening. 'Na een lange reis wil ze misschien veel liever meteen naar bed. Er zit meel op je wang en op je rok, dochter. Misschien wil je nu eerst je haar borstelen en je verkleden, dan zorgen Ingi en ik verder wel voor die taart.' Brona keek op en een diepe blos spreidde zich over haar fijne gezicht, het evenbeeld van haar moeder. Ze zei niets.
'En het kan ook zijn,' ging Nessa ernstig verder, 'dat Sam, nu Eyvind Creidhe is gaan halen, terugkeert naar Stensakir.' ik doe dit niet...' begon Brona, maar ze maakte de zin niet af. Soms was het gewoon griezelig hoe haar moeder haar gedachten kon lezen. ik wil alleen...'
'Ik plaag je alleen maar, dochter,' zei Nessa glimlachend, ik denk dat hij meekomt, want hij zal zich nog steeds verantwoordelijk voor haar voelen. Ga maar gauw je mooie kleed aantrekken. Ik ben blij dat je weer kunt lachen. Zelf kan ik nauwelijks geloven dat ze eindelijk terug zijn.'
Maar nadat Brona haar moeder gauw een kus op haar wang had gegeven en met Ingigerd op haar hielen naar haar slaapkamer was gevlogen, betrok Nessa's gezicht. Ze zette de taart op het vuur om te bakken, en bleef staan om haar handen te warmen en in de vlammen te staren. Ondanks de warme keuken lag er een kilte in haar hart die ze niet kon verdrijven.
Onderweg stond Sams gezicht strak van spanning en was zijn maag verkrampt tot een harde bal. De aanwezigheid van Eyvind maakte het alleen maar erger, want nadat de blonde vader en zijn dochter elkaar, terwijl hij de paarden bij de teugels had gehouden, aan de kant van de weg hadden omhelsd, was er weinig gesproken, en hij zag dat Eyvind niet steeds vol blijdschap en opluchting naar zijn dochter keek, maar geschokt en ongelovig. Nadat Creidhe haar vader had begroet, had ze niets meer gezegd. Sam was degene die Eyvind in het kort had verteld dat Thorvald het goed maakte en dat hij had besloten op de Verloren Eilanden te blijven. Sam had Knut, die meereed, aan hem voorgesteld en uitgelegd wat hij kwam doen. En nu was het bij Sam opgekomen dat hij ook degene zou moeten zijn die het hele verhaal uit de doeken moest doen, niet alleen aan de imposante Eyvind, maar ook aan Nessa en de moeder van Thorvald. Want Creidhe zweeg niet alleen vandaag, maar ze had, toen hij en Knut tijdens de lange reis terug naar de Eilanden van het Licht de Zeeduif hadden gezeild en met de zee hadden gevochten om veilig de noordelijke oceaan over te steken, als versteend aan boord gezeten en zich diep in zichzelf teruggetrokken. Ze hoorde hem, ze had gedaan wat hij haar opdroeg en de zeldzame keren dat hij het moest vragen, meegeholpen. Ze had eten voor hen klaargemaakt, maar er zelf nauwelijks van gegeten. Geen wonder dat Eyvind zijn ogen niet kon geloven. Het ronde gezicht van zijn knappe dochter was grauwbleek, mager en vermoeid, alsof ze een oude vrouw was. De lieve blauwe ogen stonden dof. Zo zag ze er al uit, dacht Sam, sinds de dag dat ze haar van Wolkeneiland hadden gered. Behalve dat korte, vreemde ogenblik toen ze de Onuitspreekbaren had overgehaald de ziener niet te verminken, maar toen was ze ook niet zichzelf geweest. Op die dag was ze vurig, trots en afstandelijk geweest, als een koningin. En zodra ze wist dat het kind niets zou overkomen, was ze geworden zoals nu, alsof al het leven uit haar was weggevloeid. Hoe moest hij haar ouders dat uitleggen?
Maar toen ze met z'n vieren het langhuis bereikten waar Eyvind en Nessa woonden en Sam de familie buiten zag staan wachten, viel zijn blik het eerst op de vijftienjarige Brona. Ze droeg haar mooiste tuniek en rok van groene wol, ze had een bijpassend lint in haar lange donkere haar, en ze glimlachte stralend van oprechte blijdschap. Haar huid was gebruind door de zon, ze had een roze blos op haar wangen en haar grijze ogen dansten van vreugde. Nadat Creidhe geholpen door Eyvind was afgestegen, rende ze naar haar zuster toe en omhelsde haar. Daarna draaide ze zich om naar Sam en keek hem verlegen door haar lange wimpers aan. Sam kon zijn ogen niet van haar afhouden; het was lang geleden dat hij zo'n toonbeeld van eenvoud, gezondheid en goedheid had gezien en er ging een golf van warmte door hem heen. Misschien had hij toch zijn oude wereld teruggevonden.
'Welkom thuis, Sam,' zei Brona, en nu glimlachte ze alleen naar hem. 'Je ziet er goed uit, Brona.'
'Jij ziet er moe uit. Je zult wel honger hebben. Ik heb een taart gebakken.'
Als een zonnestraal, dacht Sam. Als frisse zeelucht. Hij liep achter haar aan het huis in en raapte al zijn moed bijeen. Als hij degene was die het verhaal moest vertellen, zou hij dat doen, volledig naar waarheid. Per slot van rekening kwam hijzelf er ook in voor, en had hij er een groter en bloediger aandeel in gehad dan hij bij hun vertrek uit Stensakir voor mogelijk had gehouden. Hij zou het hele verhaal over Thorvalds zoektocht in het onbekende gebied vertellen en dan was het voorbij, dan kon hij zijn eigen leven voortzetten. Maar Creidhe was degene die het verhaal vertelde, zorgvuldig en met heldere stem, en met een koele afstandelijkheid die haar familie ertoe dwong alleen maar naar het bizarre relaas te luisteren. Ze vertelde het tijdens de maaltijd, maar er werd nauwelijks gegeten. Hoewel het allemaal erg ongeloofwaardig klonk, wisten ze dat Creidhe nooit loog en bovendien sprak Sam noch Knut haar tegen. Toen Sam haar op een bepaald moment toch in de rede wilde vallen, alsof hij er iets aan toe wilde voegen, zag iedereen de blik waarmee ze hem aankeek, die hem meteen het zwijgen oplegde. Ze moesten het wel geloven. De drie jonge mensen waren op een ver eiland aangekomen, waar de mannen krijgers moesten worden om het hout te verdienen om de Zeeduif te repareren. Na verloop van tijd was Thorvald een soort krijgsheer geworden en had hij met zijn leger een ander volk verslagen. En hij had zijn vader gevonden. Dat was de tweede reden waarom hij niet met de anderen mee naar huis was gekomen. Somerled was priester geworden, een christen. Hij had in gevaar verkeerd en ze hadden hem gered. Hij droeg nu een andere naam. Toen alles goed afgelopen was, hadden Sam en Creidhe afscheid van Thorvald genomen en waren naar huis gegaan. 'Broeder Niall, Somerled, is een goed mens. Hij neemt op het eiland zijn eigen plaats in, hij heeft zijn geloof en nu heeft hij ook zijn zoon.' De klank van Creidhes stem was iets veranderd en even hoorden haar luisteraars een weerklank van haar vroegere warmte. 'En Thorvald is veranderd, in sommige opzichten. Hij heeft daar een belangrijker taak dan vroeger hier op Hrossey.' Nu sprak ze rechtstreeks tegen Margaret die, ook al zat ze er nog zo rustig bij, haar handen stijf ineen had geslagen en haar ogen niet van Creidhe afhield. 'Blijkbaar hebben de mannen daar veel respect voor hem,' vervolgde Creidhe. ik denk dat hij er een goed en nuttig leven zal leiden.' 'Waar was jij, Creidhe,' vroeg Eyvind voorzichtig, 'toen Sam en Thorvald zich voorbereidden op die oorlog? Waar hield jij je mee bezig?' Creidhe keek haar vader met wijd open, uitdrukkingsloze ogen aan. 'Met niets bijzonders,' antwoordde ze.
Sam opende zijn mond, Creidhe wierp hem een blik toe en weer zei hij niets.
'Je bent moe, dochter,' zei Nessa, met een frons tussen haar wenkbrauwen. ‘Ik denk dat we op dit moment teveel van je vragen. Waarom ga je nu niet slapen? Later praten we wel verder.' Ze keek naar Sam en Knut. 'Blijven jullie vannacht alsjeblieft hier. Na die vermoeiende reis is de terugrit veel te lang.'
'Dank u,' zei Sam, 'maar ik denk dat we beter naar huis kunnen gaan. Ik ben te lang weg geweest; ik wil de boot weer in orde maken, onderdak vinden voor Knut en zo snel mogelijk weer gaan vissen. Maar ik kom gauw terug, als dat mag.' Hij kon niet voorkomen dat zijn ogen weer naar Brona gingen, die haar zusje op schoot had en met stralende ogen tegen hem glimlachte.
'Je bent welkom,' zei Nessa, maar Eyvind zei niets. 'Hoewel die reis een onbezonnen avontuur was, hebben we het aan jou te danken dat onze dochter weer veilig thuis is.'
'Ongetwijfeld was het mijn zoon die je ertoe overgehaald had.' Margarets droge opmerking verhulde niet dat ze haar tranen nauwelijks kon inhouden, ik dank je ook, Sam, en jou, Knut, dat je mee bent gekomen. We zijn blij dat je weer thuis bent. Ik kan alleen maar hopen dat Thorvald ons een keer komt opzoeken, hoewel ik vermoed dat de afstand dat niet waarschijnlijk maakt.' Creidhe verbrak de stilte, ‘ik heb een brief voor u, tante Margaret. Ik moest hem aan u overhandigen.'
Margaret keek Creidhe met een argwanende blik in haar donkere ogen aan, alsof ze zich wapende tegen nog meer verdriet. 'Hij is niet van Thorvald,' voegde Creidhe eraan toe. Uit het zakje aan haar ceintuur haalde ze een rolletje perkament met een rood touwtje eromheen.
Margarets hand trilde toen ze het aannam. 'Neem me niet kwalijk,' zei ze, en ze stond op en liep naar de deur. De mannen gingen beleefd staan. Bij de deur stond Margaret stil en draaide zich om. Ze was bleek geworden en haar ogen glinsterden van de tranen. 'Ash?' zei ze, en ze stak een hand naar hem uit. Met drie stappen was hij bij haar en sloeg in het volle zicht van de anderen een arm om haar heen. Zo werd iedereen op de hoogte gebracht, zonder woorden. Ze gingen naar buiten en trokken de deur achter zich dicht.
‘Ik mankeer heus niets, moeder,' protesteerde Creidhe toen Nessa haar in het schemerige slaapvertrekje dat ze met Brona deelde zorgzaam instopte. 'Je kunt beter zelf gaan liggen, nu het kind al zo groot is. Weet je zeker dat het geen tweeling is? Je had het me moeten vertellen.'
'Toen wist ik het zelf nog maar nauwelijks.' Met een ernstig gezicht ging Nessa naast het bed zitten en keek aandachtig naar het magere gezicht met de doffe ogen van haar dochter, ik ben zo blij dat je weer thuis bent, Creidhe.' Ze had ernaar verlangd met Creidhe over het kind te praten, en over haar angst voor de bevalling, en ook over de bange vraag of de Zeehondenstam opnieuw betaling van haar zou eisen. Creidhe zou deze dingen beter begrijpen dan Eyvind. Creidhe zou lief voor haar zijn, haar geruststellen en zelfverzekerd bijstaan. Maar ze kon Creidhe nu nog niet met haar zorgen lastigvallen, want deze dochter, die vroeger zo sterk en bekwaam was geweest, was in nauwelijks meer dan een jaargetijde zo zwak en breekbaar geworden als een pasgelegd ei. Ze moesten haar heel voorzichtig behandelen en tijd gunnen. 'Ga nu maar slapen,' zei Nessa, en ze streek Creidhes haar uit haar gezicht. 'Je bent weer thuis.' 'Moeder?' Een fluistering.
'Ja?'
'Laat vader Sam niet allerlei vragen stellen. Ik heb jullie verteld wat er is gebeurd en de brief van broeder Niall zal nog meer duidelijk maken, maar dat is alles. Sam moet terug naar zijn eigen leven. Als Thorvald niet zo aangedrongen had, was hij nooit meegegaan.' 'En jij?'
Creidhe keek haar moeder wezenloos aan. ‘Ik?'
'Wat ga jij doen?'
'Dat weet ik niet.' Creidhe sloot haar ogen.
Eerst vermoedde Nessa een tijdje dat Creidhe verdriet had over het verlies van Thorvald, voor wie ze sinds hun kindertijd altijd op de bres was gesprongen en die ze naar het einde van de wereld was gevolgd. Eyvind had zijn best gedaan om Sam de hele waarheid te ontfutselen, maar dat was niet gelukt. Hij had gehoord dat Creidhe korte tijd gevangen was gehouden en dat het zou kunnen dat ze in die tijd was misbruikt. Toen Eyvind dat hoorde, had hij bijna zijn woede op Sam botgevierd omdat hij haar niet had beschermd en zo'n wandaad niet had voorkomen, maar Sams natuurlijke waardigheid en duidelijke spijt hadden zijn woede gekoeld. De oudere man begreep dat de visser zijn best had gedaan en dat wat er op die verafgelegen eilanden allemaal was gebeurd, niet alleen Creidhe had geschaad, maar hen alle drie had veranderd. Dat Thorvald nu hoofdman was, was nauwelijks te bevatten, want hoewel het een intelligente, bekwame jongen was, was hij ook humeurig, opvliegend en ten prooi aan buien van sombere zelfhaat. Wie zou ervoor kiezen zo'n man te volgen? Sam was harder en ouder geworden. En dan dat nieuws over Somerled; dat verbaasde hem nog het meest. Somerled was nu een kluizenaar, een christen die, dat had Margaret hun na het lezen van de brief verteld, had besloten een eenzame schriftgeleerde te worden om niet opnieuw in de verleiding te komen een machtige positie te verwerven. Somerled had dus woord gehouden en was de man geworden die Eyvind altijd in hem had vermoed. Dat was onverwacht, wonderbaarlijk nieuws, balsem voor zijn hart, alsof de laatste draden van een groot kleed eindelijk vast waren geknoopt en het werk dat eerst helemaal fout was gegaan, ten slotte een schitterend weefstuk was geworden. Ondanks zijn zorgen om Nessa, dacht Eyvind, zou hij nu intens gelukkig zijn als Creidhe zichzelf was gebleven, maar hij was geschokt door de manier waarop zij veranderd was en verschrikkelijk ongerust.
Ze hadden afgesproken haar tijd te gunnen, dus terwijl de oogstmaand begon en weer eindigde, de dagen korter werden en de wind verkilde, behandelden ze haar voorzichtig, stelden ze geen moeilijke vragen en lieten ze haar zoveel mogelijk met rust. Ze hoefde niet mee naar openbare bijeenkomsten zoals trouwerijen en feestdagen. Maar tot hun verdriet merkten ze dat Creidhes wonden, wat daar ook de oorzaak van mocht zijn, niet door de tijd werden geheeld. Ze bracht haar dagen weer net zo door als vroeger, ze hielp met de huishouding en ging naar Margarets huis om te spinnen en te weven, maar ze maakte geen nieuwe ontwerpen, ze deed alleen wat Margaret haar opdroeg. Ze verzorgde zich goed en was koel beleefd tegen iedereen om haar heen. Het leek een bespotting van de oude Creidhe, alsof een ander zich voordeed als het meisje dat ze hadden gekend en van wie ze hadden gehouden, een ander die niet begreep waarom het, waar ze ook binnenkwam, altijd was geweest alsof de zon ging schijnen. Dat kwam niet alleen doordat ze zo mooi en lieftallig was, zo aardig, goedhartig en vrijgevig, maar ook doordat ze nog iets extra's had gehad, iets wat niemand kon beschrijven, maar waarvan het verlies door iedereen werd betreurd.
Na verloop van tijd raakte iedereen eraan gewend. Toen Creidhe weg was, had Brona een groot deel van haar huishoudelijke taken overgenomen en daar ging ze mee door. Ze was altijd voorbereid op bezoek, ze paste op Ingigerd en maakte speciale maaltijden klaar. Als hun moeder niet beschikbaar was, ging Ingi nu naar Brona en vermeed de nieuwe Creidhe, die geen verhalen meer vertelde, niet meer klaarstond om te troosten en geen geduld meer had om haar verwarde haar te borstelen en te vlechten. Nessa trok zich, naarmate de bevalling dichterbij kwam, steeds meer in zichzelf terug, om Eyvind niet meer dan noodzakelijk met haar zorgen lastig te vallen. En wanneer Eyvind rondreisde over de eilanden om met landeigenaren te praten en bijeenkomsten bij te wonen, zocht hij niet meer naar geschikte huwelijkskandidaten, want hij besefte dat die nu geen enkele kans hadden en misschien ook nooit zouden krijgen. Natuurlijk was Brona er ook nog, maar het was duidelijk wie Brona wilde hebben. Sam kwam regelmatig langs en hoewel hij soms een poosje met Creidhe praatte en er dan in slaagde haar iets opgewekter te laten kijken, zat hij de meeste tijd naar Brona te staren en zij naar hem, met een onmiskenbare uitdrukking op hun gezichten. En Eyvind, bij wie het nooit was opgekomen dat de dochters van Nessa, afstammelingen van de oeroude koninklijke familie van het Volk, met een boer of een visser zou kunnen trouwen, keek naar Creidhe, die er zo bleek en lusteloos uitzag, en naar Brona, die straalde van gezondheid en geluk, en wist dat hij zijn toestemming zou moeten geven als Sam eindelijk genoeg moed had verzameld om hem de vraag te stellen. Maar nu nog niet, ze moesten eerst maar eens laten zien dat het echte liefde was. De volgende zomer was vroeg genoeg. Toen de maan nog maar één keer door haar baan moest gaan voordat Nessa's kind geboren zou worden, kwam haar oudste dochter, Eanna, de priesteres, met haar kat in een mandje naar het langhuis om een poosje te blijven. Haar aanwezigheid bracht rust; als beschermster van de oeroude gewoonten van het Volk stond de wijze vrouw op de eilanden in hoog aanzien. Hun geloof had standgehouden naast de nieuwe geloven: de rituelen van Odin, Thor en Freyr die Eyvinds volk had meegebracht en de christelijke leer die door broeder Tadhg en zijn medebroeders werd verkondigd. Eyvinds gezin hield zich aan de oude traditie, ook al was hij zelf opgegroeid in Rogaland en was hij als jongeman krijger geweest in dienst van Thor. De eilanden hadden hem veranderd, en Nessa had hem veranderd. Eanna had de voorouders geraadpleegd over Creidhe. Terwijl ze naar haar zuster keek, had ze bepaalde beelden in haar hoofd en overwoog ze bepaalde wijsheden die ze tot nu toe voor zich had gehouden. Vanwege haar positie woonde Eanna in een apart huisje, maar ze at met de rest van het gezin mee. De kat had haar tijdelijk in de steek gelaten en volgde alleen Ingi, die hem onvermoeibaar meedroeg terwijl ze hem elk hoekje van het huis, het erf, de stallen en het omheinde veld liet zien. Eanna nam waar. Hoewel alles thuis gewoon zijn gang ging, was haar familie diep ongelukkig. Er waren geheimen. Natuurlijk moesten sommige dingen geheim blijven, maar dit niet, wat het ook was. Want dit was iets wat het sterke gezin verscheurde. Nessa was bleek en ongerust, Eyvind te stil en het kind sloop om Creidhe heen alsof ze een geest was. Brona was de enige die er gelukkig uitzag, maar ze was ook doodmoe. Op een middag, toen Nessa op bevel van haar man lag te rusten en de vrouwen buitenshuis aan het werk waren, besloot Eanna in te grijpen. Brona had Ingi meegenomen om eieren te rapen en een betekenisvolle blik van haar oudste zuster had haar duidelijk gemaakt dat ze geen haast moesten hebben. Eanna ging in de warme gloed van het turfvuur naast Creidhe op de bank zitten, ik moet...' begon Creidhe, en ze stond op.
'Nee,' zei Eanna zacht maar ferm, op een toon die geen verzet duldde. 'Blijf zitten, ik wil met je praten.'
Creidhe ging zwijgend weer zitten. Ze had haar blonde haar naar achteren getrokken en pijnlijk strak gevlochten, en haar gezicht was kleurloos. Ze wrong haar handen in haar schoot. 'Brona heeft me verteld dat je niet meer aan de Reis werkt,' zei Eanna.
Creidhe knipperde met haar ogen; die opmerking had ze niet verwacht.
'Waarom niet, Creidhe?'
Creidhe wilde iets zeggen, maar het ging niet en ze probeerde het opnieuw. 'Dat kan ik niet,' antwoordde ze mat. 'Dat kun je niet? Waarom niet?'
'Omdat... Omdat ik niet kan zien wat er verder komt.' Creidhe klonk hopeloos, afschuwelijk berustend. 'Ik zie alleen een lege plek, alsof er iets verkeerd is gegaan en abrupt is afgelopen. Ik weet niet wat ik moet doen.'
Dit, vermoedde Eanna, was al meer dan iemand uit haar zuster had gekregen sinds ze weer thuis was. De zachte aanpak leek niet veel te hebben geholpen, dus misschien was het tijd om wat minder toegeeflijk te zijn.
'Je gedraagt je verschrikkelijk zelfzuchtig, Creidhe.'
Creidhe reageerde niet.
'Denk je dan helemaal niet aan moeder? Het laatste waar zij nu behoefte aan heeft, is dat jij hier nu al weken rondloopt en opgaat in je eigen verdriet terwijl zij zich zorgen maakt om het nieuwe kind. Ze maakt zich zoveel zorgen om jou dat ze er niet van kan slapen en ze heeft juist slaap nodig. Je bent nooit eerder zelfzuchtig geweest.' 'Ze hoeft zich geen zorgen te maken en steeds rekening te houden met mij.' Het klonk nog even mat.
'O nee? Gedraag je dan eens iets meer als een vrouw van vlees en bloed in plaats van als een lappenpop, alsjeblieft. Als je ook maar even de moeite had genomen om ook eens aan moeder te denken, zou je weten dat ze vreselijk tegen de bevalling opziet, dat ze doodsbang is dat het kind dood zal gaan of dat de Zeehondenstam opnieuw een kind van haar zal afnemen als prijs voor de gunst die ze haar ooit hebben verleend. En vader is bang dat hij haar zal verliezen, of het kind, of hen allebei. Ingi doet alsof je er niet bent; is het je opgevallen hoe ze je ontwijkt? Is dat goed voor een kind? Wat er ook is gebeurd, je moet erover praten, je moet het ons vertellen. Je doet iedereen verdriet en daar moet je mee ophouden.' Creidhe staarde naar haar handen en zei niets. 'Geef antwoord, Creidhe.' Weer die stem die niet zusterlijk klonk, maar als de oeroude, bevelende stem van een priesteres. 'Ze moeten tevreden zijn,' zei Creidhe, maar ze keek niet op. 'Sam en ik zijn veilig terug, Thorvald is gelukkig en Somerled is een goed mens geworden. Wat willen ze nog meer?'
'Ze willen de oude Creidhe terug. Ze willen dat met jou alles weer in orde komt.'
'De oude Creidhe bestaat niet meer. Ze is dood. Ze is gestorven toen... toen...'
Nu komt het, dacht Eanna. Eindelijk, al had haar zuster haar tanden op haar onderlip gezet om de woorden tegen te houden. 'Toen Thorvald besloot daar te blijven en jou naar huis stuurde?' probeerde ze. 'Dat denkt moeder.'
Creidhe staarde haar met grote, verbaasde ogen aan. 'Thorvald?' herhaalde ze.
'Blijkbaar verbaast je dat,' zei Eanna droog, 'terwijl je hem je hele jeugd als een toegewijde slaaf achterna hebt gelopen. Op deze krankzinnige reis met hem mee bent gegaan. Daar verwachtte je toch wel iets voor terug?' Dat was misschien wreed, maar als ze Creidhe met wreedheid wakker kon schudden, een vonk in haar ogen kon aansteken, al was het van woede, dan moest ze dat doen. ik zou nog niet met Thorvald trouwen als hij de laatste man op de wereld was,' zei Creidhe met die zachte, kille stem. 'Voor tante Margaret ben ik blij dat hij zijn vader en zijn toekomst heeft gevonden, maar dat is alles. Ik hoop dat ik hem nooit van mijn leven meer zie.' 'Creidhe,' vroeg Eanna zacht, 'heeft Thorvald je pijn gedaan? Was hij het die...'
'Die wat?' Het was duidelijk dat Creidhe niet van plan was haar zuster ook maar een stapje tegemoet te komen.
'Sam zei... Hij liet aan vader doorschemeren dat je op de een of andere manier iets is aangedaan toen je gevangen werd gehouden, dat een man je misschien gedwongen had...'
'Sam weet er niets van. Hij begrijpt er niets van en Thorvald ook niet. Het enige waaraan hij kon denken, was het winnen van die oorlog om indruk te maken op zijn vader. Zelfs op het laatst besefte hij nog niet wat hij had gedaan toen hij... toen hij...' Eanna schoof iets dichterbij en pakte Creidhes handen vast. Ze waren ijskoud. 'Vertel het me, Creidhe. Wat heeft Thorvald gedaan? Wat is te erg om te verwerken in de Reis?'
Creidhe sloot haar ogen en schudde haar hoofd, ik kan het niet. Ik kan het niet opbrengen het je te vertellen. Als ik het niet zeg, als ik het niet aan een ander vertel, kan ik hem misschien... hen allebei... in leven houden, diep vanbinnen. Dan kan ik hen nog zien en horen. Als ik erover praat, verlies ik dat laatste beetje van hen en als dat gebeurt, kan ik denk ik niet verder gaan, zelfs niet doen alsof...' De waarheid was eruit, eindelijk. Dan kan ik hem in leven houden... Niet Thorvald, niet Sam, maar iemand anders. Eanna dacht dat ze waarschijnlijk wel wist wie dat was.
‘Ik heb voor je in het vuur gekeken,' zei ze langzaam. 'De rituelen voor een voorspelling uitgevoerd, de Botmoeder om raad gevraagd. Ik kan je een paar dingen vertellen, zuster, als je ze wilt horen.' 'Dat had je niet hoeven doen,' zei Creidhe gelaten. 'Het is al te laat, je kunt het niet meer veranderen.'
'Het is nooit te laat, en alles verandert voortdurend. En ik heb het niet voor jou gedaan, echt niet, alleen voor moeder en voor Margaret, die zich allebei zoveel zorgen maken om de kinderen van wie ze houden. De voorouders hebben een heleboel te zeggen over jou en je reis en ik heb begrepen dat de waarheid een stuk ingewikkelder is dan wat jij ons allemaal hebt verteld.' 'Ik heb niet gelogen.'
'Misschien niet, en Sam is bijna te trouw. Blijkbaar weigert hij het ontbrekende deel aan te vullen. Ik heb een kind in het verhaal gezien, een kind met veel kracht, en een jonge krijger. Dat heb ik niet tegen de anderen gezegd, om wat ze zijn. Moeder is terecht bang voor de Zeehondenstam, want zoals ik al heb gezegd vreest ze voor haar kind.'
'Dat is onzin!' Creidhe trok haar handen los uit die van Eanna. 'Ze zullen hem echt niet meenemen. Kinart hebben ze ook niet meegenomen. De mensen van de Zeehondenstam houden veel van deze eilanden en beschermen degenen die de oerkrachten eerbiedigen. Ze hechten waarde aan het leven en stelen geen kinderen. Dat zijn alleen maar winteravondverhalen van oude mensen om kinderen bij het water vandaan te houden. Ze zullen moeder en haar nieuwe boreling echt geen kwaad doen.'
'Dat weet je blijkbaar zeker.' Eanna keek haar zuster onderzoekend aan.
'Dat weet ik zeker, want dat heeft hij me verteld.' 'Wie?'
Stilte. Creidhe kneep haar lippen op elkaar.
‘Ik zal je nog iets vertellen, Creidhe. Bij de laatste volle maan, toen ik een cirkel heb getrokken en de hele nacht heb gewaakt, heb ik een visioen gehad. Ik zag een woeste kerel met een grote hamer stenen houwen uit een rots. Hij zwoegde alsof zijn leven ervan afhing. Hij droeg vreemde kleren met een heleboel veren eraan. Hij was mager en verweerd, hij had donker haar dat met een leren bandje bijeen was gebonden. Jong, niet veel ouder dan jij. Hij stond op een steile, grasgroene helling, met een heleboel vogels boven hem in de lucht. Ik kon niet zien wat hij aan het bouwen was, misschien een omheining voor schapen of een stal voor zijn vee. Het regende, maar dat leek hem niet te deren. Hij praatte steeds met zichzelf en noemde jouw naam. Vaak. Die herhaalde hij als een soort talisman. Ik had die man in mijn visioenen al eens eerder gezien en de laatste keer kwam jij er ook in voor. Je werkte aan de Reis en naast je zat een haveloos kind.' Eanna keek naar haar zuster en had het gevoel dat er een dam op het punt stond door te breken. In de blauwe ogen welden tranen op die over de bleke wangen gleden, en er volgden meer tranen, en nog meer, tot Creidhe zwijgend haar handen voor haar gezicht sloeg en begon te huilen. Eanna zweeg. Ze sprak geen sussende woorden en raakte haar zuster niet meelevend aan. Allebei wisten ze dat in de visioenen die de voorouders lieten zien was en is en zal zijn door elkaar heen liepen, samen met het wrede zal misschien zijn en had kunnen zijn. De betekenis ervan doorgronden was als het oplossen van een raadsel dat een heleboel antwoorden kon hebben. Creidhes schouders schokten en ze hield haar handen stijf tegen haar gezicht gedrukt, alsof ze de vloed van haar verdriet nog steeds wilde tegenhouden. Ze had haar tranen te lang onderdrukt.
'De Zeehondenstam,' zei Eanna ten slotte. 'Je huilt om iemand van de Zeehondenstam.'
'Je hoeft je geen zorgen te maken,' snikte Creidhe, 'want hij is dood. Thorvald heeft hem vermoord.'
Eanna dacht na. Dan kan ik ze in leven houden, had Creidhe gezegd. 'En het kind?' vroeg ze.
'Gezond en wel. Een groot ziener, hij heeft de mensen gered en vrede gesticht. Maar voor Wachter was het te laat.' 'Wachter, heet hij zo? En je houdt van hem.' Het klonk onbevooroordeeld.
'Met hart en ziel.' Creidhe sprak op een toon die Eanna kippenvel bezorgde, niet met de stem van een verliefd meisje, maar als een plechtige waarheid, ik had nooit gedacht dat je zo'n band met iemand kon hebben. Hij verdiende het niet te sterven, hij was moedig, trouw, sterk...'
'Heb je hem zien sterven? Was je erbij?' Weer een hardvochtige vraag, maar ze moest van de gelegenheid gebruik maken en Creidhe ook de rest laten vertellen.
'Nee, ik was door een steen geraakt en buiten kennis, maar ze vertelden het me daarna. Hij vertelde het, Thorvald. Ze waren vijanden; de een had gezworen Kleine, de ziener, te beschermen, de ander had beloofd hem te vinden. Wachters dood is mijn schuld.' Creidhes stem klonk heel ijl, als van een kind. ik probeerde ze tegen te houden. Als ik dat niet had gedaan, had Wachter het gewonnen, want hij kon veel beter vechten. Tot die dag had hij nog nooit een gevecht verloren.'
'Dan was Thorvald gestorven.' Geen antwoord.
'Je weet, Creidhe,' zei Eanna voorzichtig, 'hoe moeilijk de boodschappen van de voorouders te ontcijferen zijn. Je kunt er je hele leven over nadenken en sommigen doen dat ook. Kan het zijn dat je het mis hebt? Denk je dat die man nog in leven zou kunnen zijn?' Ze vertelde Creidhe niet wat zijzelf uit het visioen had begrepen, dat ze ervan overtuigd was dat het geen beeld uit het verleden, maar een uit het heden was.
Creidhe schudde haar hoofd. 'Waarom zou Thorvald gelogen hebben? Waarom zou hij het leven van Wachter hebben gespaard? Thorvald haatte hem om wat hij had gedaan, omdat hij in de loop der jaren zoveel mannen had gedood en de oorlog had laten voortduren. Hij heeft nooit begrepen waarom Wachter dat deed, zelfs niet toen hij wist wat de Onuitspreekbaren met Kleine van plan waren. Natuurlijk heeft hij hem gedood.' 'Toch vraag ik het me af.'
'Probeer me geen valse hoop te geven, Eanna, dat zou wreed zijn. Ik zou je visioenen dolgraag willen zien en ik vind het fijn dat je me erover vertelt, maar alleen als troost, ik geloof er niet in. Ik kan geen enkele reden bedenken waarom Thorvald zoiets tegen me zou zeggen als het niet waar was.' 'Omdat hij jaloers was?' zei Eanna zacht.
Creidhe staarde haar even verbluft aan en begon toen hard te lachen, maar het was zo'n verbitterde lach dat haar zuster ervan huiverde. 'Thorvald jaloers? Hij zag me niet eens staan! Thorvald houdt alleen van zichzelf.'
'Zei iemand niet dat hij nu de leider van een volk is? Dat die mensen respect voor hem hebben? Een zelfzuchtige man wordt geen gerespecteerde leider.'
'Misschien is hij veranderd,' gaf Creidhe met tegenzin toe. 'Een beetje.'
'Misschien zijn zijn gevoelens voor jou ook veranderd. Zou dat verschil maken, Creidhe?' 'Niets maakt meer verschil.'
Eanna haalde diep adem en liet die met een lange zucht gaan. Was dit dan alleen maar een gesprek dat naar het uitgangspunt terugleidde?
'Creidhe,' zei ze, nu weer als priesteres, 'ik wil je een verzoek doen en ik zal je een raad geven. Ik zal niet zeggen dat je met dat zelfmedelijden moet ophouden en een nieuwe man moet zoeken, want ik hoor aan je stem dat hij de enige voor je was. Ik betreur zijn verlies, maar ik denk ook dat niets zeker is. Ik vraag je als je zuster of je vandaag met moeder wilt praten, om haar gerust te stellen en te beloven dat je haar kind net zo bekwaam en veilig ter wereld zult helpen brengen als je vroeger deed. Misschien vinden wij dat vanzelfsprekend, maar zij moet het van je horen. En je moet haar vertellen wat je weet over de Zeehondenstam.' 'Maar...'
'Het doet er niet toe hoeveel je haar vertelt en hoe je dat doet, als je er maar voor zorgt dat ze niet bang meer is. Ze heeft je nodig, Creidhe. Wij hebben je allemaal nodig.' 'Jij toch zeker niet?' klonk het droog.
'Het zou je verbazen. En nu mijn raad. Ik wil dat je verder werkt aan de Reis.' ik kan niet...'
'Je zei dat je niet weet hoe het verder gaat, maar ik denk dat je wel wist hoe je het volgende deel moest maken, maar dat je dat niet durfde. Als hij dood is en het kind is in veilige handen, dan hoef je toch nergens meer bang voor te zijn?' Dat was ook niet erg aardig en Creidhe werd nog witter. 'Haal je werk dus te voorschijn, zoek je kleuren bij elkaar en maak in elk geval dat stukje af. En luister naar wat de voorouders je in het oor fluisteren, zuster. Hoe donker de dag ook is en hoe kronkelig het pad, ze zijn altijd dichtbij. Maak ruimte voor ze in je hart, ook al is dat gebroken van verdriet. Misschien bezorgen ze je een verrassing.'