Hoofdstuk 61
Oktober 1977
Zelfs in Mulderrig gaat de tijd voorbij, ook al merk je het nauwelijks. Er kan een jaar of wat voorbijgaan, en het ritme van je dagen en nachten is stil en niets bijzonders. Dus nu Mrs. Cauley opkijkt van onder haar pokerklep, ziet ze dat het land zijn vurige herfstkleuren aangetrokken heeft.
Ze zit op de veranda van Rathmore House te kijken naar het einde van de dag, te wachten op een mooie zonsondergang. De zon zal nog even warme honing over haar rolstoel gieten. Hij zal zich bundelen op het tafeltje voor haar, langs de rand van haar whiskeyglas strijken en de bovenste kaart beschijnen van het dek dat naast haar hand ligt te wachten. Mrs. Cauley kijkt uit over het bos, waar de uitzinnige kleuren van de bomen met elkaar de strijd aanbinden: levendige wolken roest en koper en rijke schichten oker en ruw goud.
Dit is Mulderrigs laatste show van het jaar.
De lucht smaakt naar vreugdevuren en donkere dagen nu het land de warme wind en de milde dagen vergeten is en zich de bittere luchten en de bijtend koude ochtenden herinnert.
Het is een geweldig moment voor een afscheid. Mrs. Cauley weet dat beter dan wie dan ook en zeker beter dan de man die voor haar staat, op zoek naar de juiste woorden. Dus als ze haar glas heft, proost ze op hem. En als ze glimlacht, is dat om haar zegen te geven.
‘Dus jij redt je wel?’ Hij houdt zijn hand boven zijn ogen en kijkt haar aan, tegen de zon in.
En daar heb je zijn glimlach, hetzelfde en anders en haar onmetelijk dierbaar. Met een nieuw litteken, dat zijn bovenlip naar boven doet opkrullen. Het is inmiddels wit weggetrokken. Een glimlach die bijna weggevaagd was, maar die keurig gehecht en fraai genezen is. Hij wordt alleen minder vaak en voorzichtiger getoond, alsof hij nog steeds pijn doet.
En daar heb je zijn ogen, half dichtgeknepen tegen het licht, hetzelfde en toch anders. Met lijntjes in de hoeken en een zachtheid die ze niet altijd hadden.
‘U redt zich wel?’
Mrs. Cauley knikt. ‘Ik heb Doosey toch, die me op mijn wenken kan bedienen? Ze staat achter de deur met haar oren te klapperen en te wachten tot ik haar ontbied.’
Mahony kijkt door de keukendeur naar binnen; hij ziet nog net een flits van een gebloemd schort als Bridget wegduikt. Hij schiet in de lach.
Ze glimlacht. ‘Het was geweldig, hè?’
En dan staat hij bij haar en houdt hij haar heel even vast, bijna op zijn knieën, en zij voelt verschrikkelijk klein in zijn armen.
Maar hij komt meteen weer overeind en doet zijn rugzak om.
Mrs. Cauley kijkt naar hem op, en uit haar blik blijkt haar sterke liefde voor hem. ‘Dit heb je verdiend, Mahony. Goed gedaan.’
In de bijkeuken heeft Bridget een theedoek nodig om haar tranen te drogen.
Mahony gooit zijn tas achter in de auto en start de motor. Een auto die ooit zo haar eigen ideeën had over wanneer ze wilde stoppen en starten, maar die zich nu als een echte dame gedraagt. Want nu Mahony haar eigenaar is, wonen er geen kippen meer op haar dashboard en zitten er geen fretten meer bij het gaspedaal.
En de Eldorado? Tadhg heeft het hem bijna vergeven.
Mahony grapte dat ze evenveel butsen in haar bumper had als hij. Maar terwijl Mahony’s lichaam heelde, verrichtte hij wonderen, dus nu is de schade aan haar prachtige lijnen nauwelijks nog zichtbaar. En nu ze toch niet meer perfect is, kan Tadhg ermee rijden wanneer hij maar wil.
Mahony rijdt de weg op met de zon achter zich.
Op de veranda veegt Bridget Doosey haar neus af met de zoom van het tafelkleed en slaat een glas droge sherry achterover. ‘Ach hemel, nu ben ik hem kwijt.’
‘Ach mens, hou toch op,’ zegt Mrs. Cauley. ‘Je kunt het hem toch niet kwalijk nemen dat hij rusteloos werd? Je hebt zelf gezegd dat een man zonder vader altijd op zoek is.’
Bridget pakt een spel kaarten op. ‘Hij weet waar zijn vader is: die ligt op de bodem van de Shand.’
Er glijdt een glimlach over Mrs. Cauleys gezicht. ‘Een wijs man kent zijn eigen vader, of niet soms?’
Bridget schudt en deelt en organiseert haar eigen hand kaarten. Mrs. Cauley wacht.
Dan kijkt Bridget op en staart haar aan. ‘En dat was niet Jack.’
Mrs. Cauley lacht. ‘Dus dat is de reden dat alle echtgenotes van Mulderrig nog altijd zo onrustig slapen?’ Ze pakt haar kaarten op. ‘Dat lijkt mij reden genoeg om een nieuw onderzoek te beginnen, of niet soms, Doosey? Ik zou zeggen dat het tijd is om dit dorp weer eens flink door elkaar te schudden.’
Bridget Doosey begint langzaam te grijnzen. ‘Jij bent echt een gruwelijk bemoeizuchtige ouwe heks.’
Mrs. Cauley tikt aan haar pokerklep en bekijkt haar kaarten. Ze heeft een geweldige hand.
*
Mahony zet de motor af en stapt uit de auto. Hij pak een blik uit de achterbak en loopt naar de open plek. Zo nu en dan stapt hij over afgebroken takken, en af en toe waadt hij door bergen felgekleurde bladeren. Hij loopt nu langzamer, zijn linkerbeen sleept een beetje, maar hij doet er niet moeilijk over. Je zou bijna denken dat hij het expres doet, het lijkt een kroegloopje, de waggelgang van een aan land gekluisterde piraat. Soms stopt hij, zet het blik neer en kijkt om zich heen. Boven hem vallen bladeren in een spiraal van de door de wind gevangen takken, en kraaien razen door de lucht en kleuren de boomtoppen zwart.
Af en toe verbeeldt Mahony zich dat hij een glimp lichtblauw in de varens ziet of vaag een regel hoort uit een boos liedje, hoewel hij weet dat hij inmiddels alleen is.
In de voorbije maanden is het bos naar Thomas Sweeneys woning toe gegroeid. Mahony ziet sporen van andere bezoekers. De kinderen uit het dorp worden niet meer tegengehouden door Jack Brophy en de dreiging van Tom de Boeman. De deur van zijn opa’s caravan hangt er half uit, en zijn matras is naar buiten gesleept en uit elkaar getrokken.
Mahony zet het blik neer en loopt het trappetje op.
In de caravan hangt een sterke vossengeur. Een zware muskusachtige geur, alsof een wild dier er tegen zijn wil heeft vastgezeten. De hakken van Mahony’s laarzen glijden over gebroken glas: het enige wat er nog over is van alle planken vol met potjes.
Iemand heeft in een hoek gepist, en in een andere hoek heeft iemand geprobeerd een fikkie te stoken. Mahony ziet waar de onderkant van het gordijn vlam gevat heeft en weer gedoofd is. De zoom is gesmolten en het kant is zwartgeblakerd.
De vloer is verrot, het hout gezwollen van de regen en het laminaat komt in strookjes omhoog. Op een paar plekken kan Mahony de grond onder de caravan zien. Hij schopt wat flessen en peuken aan de kant en gaat in de deuropening zitten.
Hij denkt even aan een gele jojo en een wipneus, kale schoenen en een ernstige glimlach. Geheime en nooit gedeelde verhalen, verloren speelgoed en gevonden schatten. Spuug en geluid zonder letters, en de dierlijke paniek in de blik van een stervende man.
Hij kijkt naar de open plek; de badkuip waar Ida ooit een reverence voor hem in maakte, staat er nog.
Als Mahony het blik benzine geleegd heeft, gooit hij een brandende lucifer. De vlammen likken. Ze kruipen langs de zijkanten van de caravan omhoog naar het dak. Ze vatten de houten vloer en maken de ramen zwart. Het gordijn verwringt en verdwijnt.
Mahony rijdt het dorp in als het donker wordt. Hij rijdt in een snel looptempo, met het raam omlaag en zijn elleboog naar buiten.
De weg af, langs het Mariabeeld, haar rossige gezicht minzaam in de ondergaande zon, wakend over Desmond Burke, die er zit en uitkijkt over de daken. Als de auto langsrijdt, staat Desmond op. Mahony stopt niet, en Desmond wil ook niet dat hij stopt. In zijn achteruitkijkspiegel ziet Mahony hem steeds kleiner worden daar langs de kant van de weg.
Mahony rijdt langs witgekalkte huisjes waar het wasgoed aan de lijn danst en honden naar niets staan te blaffen. Het is rond deze tijd rustig in het dorp, want de moeders zijn bezig met het eten en de vaders zitten te wachten tot ze naar de kroeg kunnen. De doden zijn ook nergens te bekennen. Ze zijn de stoffige zolders op gevlogen om uit te rusten op de krakende vloerbalken. Of ze hebben zich teruggetrokken in ongebruikte logeerkamers of donkere, verwaarloosde hoekjes.
Daar liggen ze waakzaam te vergeten.
In het dorpshuis zet Mrs. Moran de theeautomaat uit en hangt de theedoeken op om te drogen. Heel even meent ze dat ze geluid hoort in de bezemkast, iets ritmisch, een patroon van woorden, als iemand die een gedicht voordraagt. Maar het is de radio maar, die nog aanstond.
Mahony rijdt langzaam door het dorp.
Bij het postkantoor annex dorpswinkel trekt Maire Gaughan de luiken omlaag en sleept de rollen kippengaas naar binnen, telt de postzegels en bergt de eieren op. Straks hangt ze haar jasschort aan het haakje achter de deur van het magazijn, trekt haar kousen op en loopt de heuvel op met haar pantoffels in haar handtas.
Mahony rijdt langzaam door het dorp.
In de bibliotheek van de pastorie verwondert de nieuwe pastoor zich over de mist die opstijgt uit de haard, de klamme leunstoel en de watersalamander die zich langs de franjes van het haardkleed rept. Gelukkig gelooft hij niet in tovenarij.
In de keuken ligt de kool in de gootsteen te wachten tot die wordt gewassen. In de oven liggen de karbonaadjes van meneer pastoor er vergeten bij. Róisín Munnelly staat bij de achterdeur te wachten.
Mahony rijdt langzaam door het dorp.
Op de hoek staat een fors meisje dat het laatste restje draagbaarheid uit een lelijke jurk wringt te lachen en te zwaaien. En daar heb je Tadhg, die net een biervat heeft verwisseld en een kelderrat heeft bedreigd met zijn giftige tong en die nu met zijn armen over elkaar voor Kerrigan’s Bar staat. Hij heeft de lichten in de bar al aangedaan, en de deur staat open voor een avondje stevig doordrinken.
Tadhg steekt zijn hand ernstig op naar de passerende auto. Hij houdt zijn rode gezicht naar het laatste zonlicht gekeerd en denkt aan Bridget Doosey, haar gleufhoed die altijd een beetje schuin staat en de woeste glinstering in haar ogen.
Bij de geverfde pomp in het midden van het plein kijken de oudjes op en wenden dan hun blik weer af. Misschien knipoogt er eentje half, maar het is hoog tijd om naar huis te gaan.
Nog even, en Mahony is weg. Dan laat hij Mulderrigs levenden en doden achter met hun dagdromen, en als ze hem zien vertrekken, enfin, dan nemen ze afscheid, knikkend of zwaaiend, met een handkus of een stil gebed.
Als hij bijna het dorp uit is, zet Mahony de auto stil en draait zich om naar het meisje, dat stilletjes naast hem zit in het schemerlicht, met haar dat in haar gezicht gewaaid is en handen die kalm in haar schoot liggen.
‘Ben je er klaar voor?’ zegt hij.
Ze denkt aan wat Bridget heeft gezegd en glimlacht. ‘Dus we gaan?’
Hij lacht terug, en Shauna houdt zijn blik gevangen.
Als ze op de doorgaande weg rijden, pakt hij haar hand, en zij ziet het dorp achter hen verdwijnen.