Hoofdstuk 37
Mei 1976
Mahony staat bij Annie Farelly op de stoep met zijn vinger op de deurbel.
Een dode oude man komt met zijn looprek door de muur en loopt de bloemborder in; hij leunt op het rek en fixeert Mahony met een charmante tandeloze grijns.
Mahony wijst met zijn hoofd. ‘Ze verstopt zich daarbinnen, of niet soms?’
De dode man lacht geluidloos.
Mahony buigt om door de brievenbus te tetteren.
‘Annie, doe eens open? Ik weet dat je thuis bent.’
Stilte.
‘Wil je dat ik mijn zegje doe terwijl het hele dorp kan meegenieten? Of anders in de kerk? Ik heb een harde stem. Op het postkantoor, dat kan ook. En anders schreeuw ik het wel over het plein, Annie.’
Mahony hoort het schrapen van grendels, en de deur gaat open. De weduwe Farelly staat voor hem met een gezicht waar de melk al in de uier van verzuurt. Ze heeft een schoon schort voorgedaan en heeft een injectienaald klaar voor gebruik en gevuld met genoeg verdovingsmiddel om een paard mee onder zeil te helpen in de la van haar dressoir gelegd.
Een vrouw alleen moet voorzorgsmaatregelen treffen, dat spreekt voor zich.
Verder kan Mahony niets gebeuren. Want zuster Farelly heeft haar uniform opgehangen in de lege hangkast in de logeerkamer waar nooit iemand logeert.
Ze was ruim veertig jaar toegewijd aan het efficiënt uitvoeren van haar taken in het verpleeghuis in Kilterhill. Een oord waar ze heeft gezorgd voor mensen die haar meer weerzin inboezemden dan wat dan ook: oude, zwakke mensen.
Zelfs als kind was die arme Annie vervuld geweest van afschuw voor ouderdom. Het was haar taak geweest om haar oma te wassen, te verschonen en te voeren. Haar oma was een trotse vrouw geweest, die aan het staartje van haar leven had zitten miauwen bij de melkemmer en haar borsten had laten zien aan de postbode.
Toen oma eindelijk dood was gegaan aan de hoofdwonden die ze had opgelopen door zich herhaaldelijk te slaan met de koperen ondersteek, was Annie naar de verpleegstersopleiding gestuurd om zich verder te ontwikkelen in het vak dat haar roeping was. Annie was teruggekeerd terug naar Mulderrig met een tweedehandsverpleegstershorloge en een keurig getuigschrift. Binnen een week na haar terugkeer had haar vader, een praktisch type, een baan voor haar geregeld in het verpleeghuis in Kilterhill. Nu Annie de nieuwe kostwinner van het gezin was geworden, kon haar vader zich voltijds wijden aan het zitten op zijn kont.
Al Annies dromen waren de kop ingedrukt toen ze de deur van het verpleeghuis door ging. Het was een dagelijkse gruwel van overvolle po’s en aangekoekte gebitten, rivieren aan pies en natte doorligplekken. Elke avond was die arme kleine Annie naar huis gegaan en had ze zichzelf in slaap gehuild, want de stank van oude mensen was aan haar blijven kleven. Die had in haar neus gezeten, in haar mond en haar longen, in de poriën van haar huid en in de vezels van haar haar. De hele dag had ze ouderdom geademd en verval geslikt.
Maar Annie was heel goed geweest in haar werk. Ze had dingen gezien die de andere meisjes niet zagen: de medicijnkar die niet op slot zat en de vuile lakens onder het bed. De vegen op theekopjes en de vlekken op nachtponnen. Binnen een maand had Annie opslag gekregen, en de kans om meer diensten te draaien dan haar vader ooit had durven dromen.
En toen was de eerste dode gevallen.
Op een doodgewone ochtend in Kilterhill had Annie gezien dat Mrs. Kiernan niet veel sjoege gaf toen ze haar ’s ochtends een kopje thee kwam brengen. Annie had aan haar grauwe hals gevoeld hoe het met haar hartslag stond. Vervolgens had ze haar een klopje op haar hand gegeven en voor het eerst naar de oude dame geglimlacht.
Later, toen Annie het bed had afgehaald en het raam had opengezet om de prachtige grijze, regenachtige dag binnen te laten, had ze zich intens voldaan gevoeld. Het was hetzelfde gevoel dat ze had als ze al haar taken keurig en correct had volbracht, maar dan sterker, duidelijker. Alsof ze heel zeker wist dat alles precies zo was als het moest zijn.
De directrice was blij geweest dat de volgende vijf bewoners ook allemaal overleden terwijl Annie dienst had, want ze handelde alles zo geweldig af. Het was echt een geweldige meid. Die kleine Annie had altijd alle feiten op een rijtje voor als de dienstdoende arts langskwam, dus die hoefde het lijk nauwelijks nog te bekijken. Annie had zelfs de kleding voor in de kist al uitgezocht, gestreken en klaar voor gebruik.
Wat een leven had Annie in die tijd gehad. ’s Ochtends was ze wakker geworden met een heel kalm, verheugd gevoel. Ze zou stevig ontbijten en dan vrolijk naar haar werk fietsen. Ze zou haar keurige haar gladborstelen en haar witte kapje opspelden. Ze zou haar schort ombinden en haar verpleegstershorloge controleren. Dan zou ze hun kamers in gaan en de deur zachtjes achter zich dichttrekken.
Annie had eerst de probleempatiënten aangepakt, degenen die naakt door de gangen schoven of de halve nacht lagen te kreunen of de hele dag liepen te zingen. Vervolgens had ze zich op de mensen gestort die klaagden dat hun bed te hard was en hun eitje te zacht. Daarna had ze zich gericht op degenen die tegen haar aan praatten of haar arm aanraakten, of haar een glimlach probeerden te ontlokken. Maar du moment dat ze hen in een kist door de achterdeur had geduwd, was hun vervanger alweer door de voordeur naar binnen gekomen.
En Annies patiënten achtervolgen haar nog steeds, ook al is ze met pensioen. Haar huis is tot de zolder met hen gevuld; ze spoken in alle hoeken. Die arme Annie weet het zelf niet, maar zij zijn de koude adem over haar havermout en het tikken op haar zolder, het fluiten in haar schoorsteen en de vonkjes op haar tapijt. Ze maken barsten in haar porselein en laten haar kristallen vazen beslaan. En om de beurt staan ze bij haar te staren als ze avond aan avond moeizaam in slaap komt.
Mahony loopt achter Annie aan naar de zitkamer door een horde dode gepensioneerden die kringetjes lopen in de hal. Als Annie bij hen in de buurt komt, deinzen ze terug en verdringen ze zich in de brandschone hoekjes.
Hij ploft op haar bank neer, legt zijn voeten op tafel en kijkt zijn sparringpartner eens goed aan.
De weduwe lijkt best onschuldig in haar pastelkleurige vestje en plooirok, met het gouden kruis over haar smetteloze blouse. Maar haar schouders staan grimmig, haar ijzeren onderkaak is een stukje opzijgeschoven en haar ogen zijn boosaardig. Mahony ziet dat ze stevig op slot en vergrendeld is. Als ze een kasteel was, zou ze ook haar ophaalbrug opgehaald en de boogschutters gealarmeerd hebben.
Mahony glimlacht. ‘Wat gezellig, Annie.’
Annie praat op zachte toon. ‘Ik had toch gezegd dat je het dorp uit moest? Jij bent schorriemorrie, net als je moeder.’
‘Da’s toevallig! Over haar wilde ik het net hebben. Dus jij hebt haar goed gekend. Mijn moeder?’
‘Jouw moeder was een hoer.’
Mahony steekt een sigaret op en neemt een snelle, diepe trek. ‘Dat wist ik al, Annie. Ik kwam hier voor wat nieuws. Laten we maar eens beginnen met wat er met haar is gebeurd.’
‘Je moeder is het dorp uit gegaan, meer valt er niet over te vertellen.’
Mahony’s gezicht verhardt. ‘Kom nou toch, Annie.’
‘En al wist ik het, dan zou ik het jou niet vertellen.’
‘Je hebt anders flink wat geld opgehoest om mij weg te krijgen. Dat zegt mij dat je een heel kwaad geweten hebt.’
Annie knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘Ik zeg niets.’
Een dode oude dame waart de kamer in en gaat naast Mahony op de bank zitten. Met een vriendelijk knikje haalt ze een breiwerkje tevoorschijn.
Mahony spreekt langzaam, als een rechtbankheld die op verlies stond maar de zaak toch gaat winnen. ‘Annie, luister. Vertel me nu maar gewoon wat er met mijn moeder is gebeurd, dan ga ik meteen weg en zal ik je nooit meer lastigvallen.’
‘En anders?’
Mahony haalt zijn schouders op, zijn blik kil.
Annie kijkt hem recht in de ogen. ‘Ze heeft haar verdiende loon gekregen.’
De oude dame schudt haar hoofd en maakt een misprijzend geluid.
Mahony glimlacht. ‘En wat had ze dan verdiend? Toe maar, vertel het maar.’
Annie steekt haar handen naar voren. ‘Dat kan ik toch niet zeggen?’
‘Heb jij mijn moeder vermoord, Annie?’
‘Nee.’
‘Want jij bent geen moordenaar, of wel, zuster Farelly?’
Annie staart hem aan. ‘Mijn huis uit of ik bel de politie.’
‘En wat ga je die vertellen?’ Mahony neemt een trek van zijn sigaret. ‘Misschien kunnen we hen vermaken met een paar hoogtepunten uit jouw verpleegsterscarrière.’
De dode dame knikt en wijst naar Annie, waarna ze haar breinaalden over haar doorzichtige keel haalt. Mahony waardeert het gebaar; het toont dat ze spirit heeft.
Annie neemt plaats in een leunstoel tegenover hem en strijkt haar rok zorgvuldig glad over haar knieën. Mahony houdt haar scherp in de gaten; ze lijkt totaal niet geschokt. Hij heeft natuurlijk ook geen bewijs, alleen een vermoeden. Er gingen een paar oude mensen dood in een verpleeghuis? Dat is natuurlijk geen nieuws. Hij ziet wel dat ze zal bluffen zonder een spier te vertrekken en dat ze helemaal niets zal vertellen als ze er geen zin in heeft. Als ze nu poker zouden spelen, zou hij al zijn geld verliezen.
‘Dus je wilt de waarheid over je moeder weten? Dan zal ik je die eens vertellen,’ zegt ze, haar gezicht onbewogen.
‘Ja, de waarheid interesseert me enorm, Annie.’
‘Ze woonde met haar dronken moeder aan de rand van het dorp. Ze is opgegroeid zonder vader en zonder enige opvoeding. Op een dag kwam ze het dorp in met haar neus in de lucht en een dikke buik en zei ze dat ze een bastaard zou krijgen en behandeld wilde worden als iedereen. Natuurlijk staken alle fatsoenlijke mensen liever de straat over dan dat ze met haar praatten, en in de winkels mocht ze toch al niet meer komen.’ Annie zwijgt even, en er speelt een lachje om haar mond. ‘Ze zei dat als ze niet het respect kreeg dat haar toekwam, ze aan het dorp zou vertellen wie de vader van haar bastaard was.’
‘En heeft ze dat ook gedaan?’
‘Nee. Ze kreeg het kind en wachtte af, als een slang die wacht tot hij kan toeslaan. Dus toen hebben de brave dorpelingen besloten om het heft in eigen hand te nemen.’
‘Wat hebben ze dan gedaan?’
‘Ze hebben aangeklopt bij de pastoor, maar die wilde hen niet helpen. Hij drong juist aan op vergevingsgezindheid, tolerantie en begrip, en als dat niet mogelijk was, dan zou hij iedereen die haar dwarszat persoonlijk aanspreken.’
‘En hoe reageerde het dorp daarop?’
‘Ze zeiden dat ze die ouwe dwaas had behekst.’ Annie raakt onwillekeurig het gouden kruis om haar nek even aan. ‘Dus toen heeft het dorp besloten om de zaak zelf maar af te handelen. Ze zouden de bastaard afpakken en aan een keurige katholieke familie geven. En ze zouden het meisje ergens naartoe brengen waar ze geen schade meer kon aanrichten.’
‘Waarnaartoe?’
‘Naar een gesticht.’
Mahony kijkt naar buiten. In de tuin trekt een spreeuw een worm uit het gladgeschoren gazon. Hij geeft een rukje en hipt dan weg terwijl hij zijn vleugels schudt ter voorbereiding op de volgende aanval.
‘Ze zijn op een avond laat naar de cottage gegaan om haar te overvallen.’ Annie leunt naar voren en slaat tegen het raam. De vogel vliegt weg.
‘Wie?’
‘Geen idee. Toen ze binnenkwamen, is ze op hen afgestormd als een wilde en vervolgens is ze het bos in gevlucht. Haar bastaard liet ze achter, smerig, ondervoed en te zwak om te huilen.’
Annies ogen zijn als gewalst metaal, keihard. Maar Mahony kan haar blik wel aan; hij laat hem zo van zich afglijden.
‘Ze vonden dat ouwe mens wiegend in een hoekje, stomdronken. Het duurde even voordat ze haar herkenden als de respectabele vrouw die ze ooit was. “Heeft zij jou dit aangedaan?” vroegen ze haar. “Ja,” zei ze, en ze wees naar de deur. “Maar die daar, dat is niet mijn dochter; mijn eigen kindje is weg. De duivel is door het raam naar binnen geklommen om haar mee te nemen, en hij heeft zijn eigen kind in de wieg achtergelaten.” ’
Annie staat op, loopt naar het dressoir en glimlacht naar de ornamenten die daar opgesteld staan, een rij dansende dames in hoepelrok. Met de palm in de plantenbak is dit de enige decoratie in de verder kleurloze kamer, want aan de wand hangen geen schilderijtjes en de kleuren zijn uniform en somber.
Annie duwt een van de dansende dames op haar plaats. ‘Het meisje was een wisselkind, zei de oude vrouw. Ze bracht het gezin van meet af aan ongeluk en ziekte. Het vee ging dood, en bezoek werd beroerd zodra ze een voet over de drempel zetten.’
Ze pakt de laatste dansende dame op, midden in een wals bevroren met haar opgevouwen parasol parallel aan haar leidende rechtervoet. Ze geeft haar een duwtje en vangt haar op in het kommetje van haar hand. ‘Al snel vlogen er geen vogels meer over de cottage, en de witte rozen bloeiden rood. Zelfs de muizen liepen weg.’
Annie zet de dansende dames weer neer. ‘En het meisje keek altijd dwars door het mens heen. Dus daarom sloot ze het kind op in een kamer zonder ramen waar ze de turf opsloegen. De vrouw vroeg haar man om een stevig slot op de deur te zetten, maar het kind bleef haar toch nog aanstaren; ze kon haar ogen dwars door de deur voelen.’ Annie fixeert hem met een blik vol gruwelijke triomf. ‘En in die kamer heeft het kind haar eigen vader overgehaald een vreselijke zonde te begaan.’
Mahony verroert zich niet.
‘De vrouw ging namelijk vaak naar de kerk, ’s ochtends en ’s avonds, en aangezien ze het kind niet mee kon nemen – want dat kreeg een toeval als ze de kerk zelfs maar zag en schreeuwde dan de hele boel bij elkaar – liet ze haar achter, opgesloten in haar kamertje.
‘Op een avond liep ze op de kustweg en werd ineens niet lekker, waarop de vrouw omkeerde. Toen ze de cottage binnenkwam, zag ze dat de deur niet meer op slot zat. De vrouw liep door en duwde de deur open.’
Mahony ziet dat de dode oude dame naast hem op de bank haar breiwerk neerlegt en haar oren bedekt met haar handen.
‘Toen het licht over de drempel viel, zag de vrouw hen samen.’
Mahony blijft roerloos. Hij is een kilometer onder water.
‘Haar man is weggelopen, en ze heeft hem nooit meer teruggezien. Die nacht pakte ze een lamp en ging kijken. Het kind lag vredig te slapen. Maar de vrouw zag hoe monsterlijk het meisje was. Zo dik als een teek in de pels van een dier. Volgezogen met de ziel van een eerst nog zo deugdzame man.’
‘En wat vonden de mensen in het dorp van haar verhaal?’ vraagt Mahony met vlakke stem en een uitgestreken gezicht. ‘Ze hadden immers overal een oordeel over.’
Annie vouwt zedig haar handen. ‘Een paar van de mannen wilden niets meer horen en vertrokken. Ze renden naar buiten om het meisje te zoeken, maar dat was er natuurlijk allang vandoor. Dus toen hebben ze de baby meegenomen naar het dorp, en daar wachtten ze af. En daarmee lokten ze haar uiteraard het bos uit.’
‘Orla kwam haar kind opeisen.’
‘Ze kwam ruzie trappen,’ zegt Annie bits. ‘De dorpelingen wilden hen met zijn tweeën op een boot zetten om voorgoed van ze af te zijn. Maar de pastoor kreeg er lucht van, en hij eiste dat ze de bastaard gewoon aan haar teruggaven en dat ze haar met rust lieten in haar krot.’
‘En toen ging de pastoor dood?’
‘Toen ging de pastoor dood.’
Mahony laat zijn ellebogen op zijn knieën rusten. ‘Toevallig.’
Annie glimlacht. ‘Toeval bestaat. De nieuwe pastoor gaf de mensen weer hoop. Hij stond aan hun kant.’
‘Je bedoelt dat hij een oogje dichtkneep?’
‘Ik bedoel dat Orla dringend verzocht werd om weg te gaan en nooit meer terug te komen, en aangezien ze toen niemand meer had, is ze vertrokken.’
‘Kijk, en dat lieg je dus, Annie. Had ik niet gezegd dat ik een scherp oor voor de waarheid heb.’
‘Meer heb ik niet te zeggen.’
Mahony schudt zijn hoofd. ‘Maar je hebt me nog steeds niet verteld wie mijn moeder heeft vermoord. Want ze is vermoord, of niet soms, Annie?’
Annie zegt niets; ze loopt naar de deur en doet die open. ‘Weg jij.’
Mahony staat op. ‘Dus je geeft me geen naam? Dan geef ik je een naam. Mary Waldron.’
De dode oude dame kijkt op van haar breiwerk. Annie staart hem aan.
‘Ik zal een andere geven,’ zegt Mahony. ‘Cathal Doyle.’
Annie grijpt zich vast aan de deurpost.
‘Maggie Hoban.’
Annie slaakt een kreet; ze kan er niets aan doen.
Mahony loopt op haar af. ‘Kathleen Irwin, Michael Joyce.’
‘Alsjeblieft.’
‘Bridget Lawless.’ Hij grijpt haar bij de pols. ‘Kijk me aan.’ Hij trekt haar dicht tegen zich aan. Ze voelt zijn speeksel op haar gezicht. Ze sluit haar ogen.
Zijn stem klink vlak, vreemd metalig. ‘Maura Cusack, Theresa Walsh.’
Annie zakt ineen met haar handen over haar hoofd.
Mahony balt zijn vuisten.
Dan ziet hij hen: een schild van dode oudjes, de armen in elkaar gehaakt, hun gezichten geduldig en verontschuldigend. Vol ontzetting schudden ze hun hoofd. Ze staan tussen hem en de vrouw in, tot ze stopt met schreeuwen, tot hij zijn vuist ontspant, tot hij met de verbazing van een slaapwandelaar die ineens wakker wordt de vrouw op de grond ziet snikken, tot hij weggaat.