Hoofdstuk 26

 

Mei 1976

 

 

 

In de bibliotheek van de pastorie zitten pastoor Eugene Quinn en de weduwe Annie Farelly er vroom en stil bij, respectievelijk gehuld in rubberlaarzen en regenkapje, en negeren halsstarrig de heilige bron die met heidens enthousiasme om hun voeten borrelt en kabbelt. Ze hebben hun conversatie tijdelijk gestaakt omdat Róisín de theeboel komt brengen.

‘Zal ik wat kikkers mee naar buiten nemen, meneer pastoor?’

Róisín knikt naar de emmer bij de deur, die ze minstens zes keer per dag tot de rand toe vult met spartelende amfibieën. Maar hoe ver ze de beestjes ook wegbrengt, ze komen altijd weer terug naar huis.

Gisteren had ze er een zwik in een picknickmand gestopt, die ze met de bus helemaal naar Ennismore bracht. Maar ze durfde te zweren dat precies dezelfde kikkers op haar stonden te wachten in de hal toen ze weer terugkwam.

Róisín heeft het hart niet om ze dood te maken. Zolang ze maar niet in de keuken komen, vindt ze het best. Ze geven het huis zelfs wel iets gezelligs. Dus als pastoor Quinn informeert of ze de diertjes wel echt vernietigt, zoals hij haar heeft opgedragen, barst ze in een lied uit, of doet ze net of ze hem niet hoort, zodat pastoor Quinn begint te vermoeden dat Mrs. Munnelly niet helemaal goed snik is.

‘Nee, dat was het, Róisín, dank je.’

Nu zal Róisín zelf beweren dat ze helemaal geen luistervink is. Maar de pastoor kijkt haar zo vreemd aan als ze de kamer uit loopt. Of misschien is het de zelfingenomen manier waarop Annie Farelly haar theekopje naar haar mond brengt. Of misschien komt het doordat ze allebei zo verbitterd hooghartig kijken.

Dus als Róisín de deur van de bibliotheek dichttrekt, zakt ze, en moge God het haar vergeven, op haar knieën op de loper in de hal en legt ze haar oor tegen het sleutelgat om mee te luisteren.

‘Zoals ik al zei, ik sta achter u, meneer pastoor. Honderdtien procent. Want als wijlen pastoor Hennessy – God hebbe zijn ziel en belone hem in de hemel – ons zou hebben geholpen om de moeder onder de duim te krijgen nog voor ze met haar probleempje kwam te zitten, dan zouden wij nu niet geteisterd worden door Mahony zelf. Zoals u weet, riep pastoor Hennessy op tot verdraagzaamheid en vergeving. Dat is toch niet te geloven? Terwijl zij tekeerging en iedereen voor gek zette. Ik kan u wel zeggen dat heel veel mensen daar heel boos om waren. Ze begrepen gewoon niet waarom pastoor Hennessy niets deed om Orla Sweeney het dorp uit te werken.’

‘Verdraagzaamheid en vergeving hebben zo hun nut, maar niet als de goede zeden van een dorp worden bedreigd.’

‘Zo is het. Het overlijden van pastoor Hennessy was in die zin een zegen dat u toen naar Mulderrig kwam, meneer pastoor.’

‘U hebt pastoor Hennessy verpleegd?’

‘Ik was erbij toen hij overleed.’

‘Heeft hij ooit berouw betoond van zijn standpunt in deze zaak?’

‘Ik geloof dat hij er op het laatst inderdaad berouw van had, meneer pastoor.’

‘En toch was hij geliefd in het dorp?’

‘Ach, u hebt het dorp snel genoeg in uw zak, meneer pastoor. Ze moeten gewoon nog even wennen. Hoelang bent u nu bij ons?’

‘Zesentwintig jaar.’

Róisín glimlacht achter de deur.

‘Nou ja, ze zijn niet zo slim, meneer pastoor. In veel dingen zijn ze echt vrij dom. Dus Mahony heeft het geld geweigerd?’

‘Ja. Hij wil per se blijven.’

‘En hij laat zich niet aanmoedigen om te vertrekken door een grote som geld, meneer pastoor? Misschien dat zijn anonieme weldoener een grotere donatie kan doen? Dat kan vast, gezien de omstandigheden.’

‘Ik denk het niet. Mahony heeft het gevoel dat hij een missie heeft. Hij zegt dat het werk hier nog niet gedaan is.’

Er klinkt een helder geluid van zilver op porselein.

‘Graag, meneer pastoor, één klontje is genoeg.’

Róisín haalt een pad weg die zich in haar haren wil nestelen.

‘Mahony denkt namelijk dat zijn moeder op een nare manier om het leven gekomen is, en Mrs. Cauley sterkt hem daar natuurlijk in, met die fantasíé van haar.’

‘Het is echt een verschrikkelijk mens. Ik heb gehoord dat ze mensen hebben ondervraagd in het dorpshuis, tijdens de audities.’

‘Dat klopt, Mrs. Farelly; ze behandelden de mensen als misdadigers.’

‘Hoe durven ze? En dan het toneelstuk, dat voor haar uiteraard een kans is om haar verderfelijke invloed uit te oefenen. En hij paradeert over het toneel, half ontkleed, en spuwt allerlei godslasterlijke dingen uit. Maar de mensen zijn helemaal in de ban van hem, of niet soms, pastoor Quinn?’

‘Zijn groeiende populariteit is inderdaad enigszins een bron van zorg voor me.’

‘Mrs. Cauley heeft het allemaal zo gepland, natuurlijk. Mahony heeft nu een voet tussen de deur, om het zo maar te zeggen. Kunt u dat toneelstuk niet verbieden?’

‘Was het maar waar, Mrs. Farelly.’

Er valt een stilte, en er klinkt een vaag gemompel, en pastoor Quinns stem klinkt weer, zacht deze keer: ‘Ik hoop dat u begrijpt dat ik het vragen moest.’

‘Ik weet niet meer dan u, meneer pastoor.’

‘Zou het kunnen dat het meisje inderdaad het dorp heeft verlaten, met kind en al?’

‘Het zou kunnen, maar…’

Stilte.

‘Zou het redelijk zijn te veronderstellen dat iemand het recht in eigen hand heeft genomen?’

‘Dat lijkt mij wel, meneer pastoor.’

‘Een arme ziel die er uiteindelijk toe gedreven werd om iets te doen, uit wanhoop?’

‘Ja, meneer pastoor.’

‘Moge God hem dan vergeven.’ Er kruipt een sluw toontje in de stem van pastoor Quinn. ‘Soms heeft het geen nut om het verleden overhoop te halen, vindt u ook niet, Mrs. Farelly?’

‘Geen enkel nut.’

‘Dus wat ook de reden mag zijn dat Mahony nu hier is, of het nu terecht is of niet, hij heeft duidelijk een verwoestende invloed op ons dorp.’

‘Zeker, meneer pastoor.’

De pastoor klinkt luider en voortvarender, alsof hij opgestaan is en door de kamer ijsbeert.

‘Ik kan u verzekeren, Mrs. Farelly, dat ik het goede in dit dorp zal bewaren en dat ik de dorpelingen zal beschermen door deze tweede bedreiging met wortel en tak uit te roeien.’

‘Het dorp zal u er dankbaar om zijn, meneer pastoor.’

Róisín fronst en trekt een klein kikkertje uit haar decolleté.

‘Ik heb met Jack Brophy gesproken om te zien of de politie ons in deze zaak kan assisteren. Ik zei dat ik redenen heb om aan te nemen dat Mahony een ernstige bedreiging vormt voor Mulderrig. Ik zei dat de man naar mijn vaste overtuiging geestelijk labiel is.’

‘Wat zei Jack, meneer pastoor?’

‘Hij zei dat hij een paar potjes bier met Mahony had gedronken en dat hij hem wel een toffe peer leek.’

Róisín glimlacht.

‘Brophy zei dat hij niets kon doen, tenzij Mahony een misstap begaat.’

Er viel een korte stilte in de bibliotheek.

‘Hoe moeilijk kan het zijn om de onwettige zoon van een minderjarige hoer aan te zetten tot een misstap?’ zegt pastoor Quinn met zalvende, flemende stem.

‘Zeker, meneer pastoor. Zeker. Maar wat als hij dat niet doet?’

‘Dat zal hij wel.’

‘Maar de mensen vinden hem zo leuk. Het hele dorp staat aan zijn kant.’

Het blijft lang stil.

‘Kunnen we niet wat meer informatie over hem inwinnen, meneer pastoor. Iets wat de mensen tegen hem doet keren? Hij heeft zich tot nu toe van zijn beste kant laten zien. Misschien heeft hij zijn andere kant in Dublin gelaten.’

‘Bravo, Mrs. Farelly. Ik zal vandaag nog gaan spitten.’

‘Over een man als hij moet toch een hoop bagger te vinden zijn. Misschien kunt u bij het weeshuis beginnen.’

‘St Anthony’s? Dat staat al in mijn notitieboekje.’

Er klinkt zacht gemompel dat Róisín niet precies kan volgen, en dan schieten ze allebei in de lach.

Róisín schudt haar hoofd misprijzend. Want de weduwe en de pastoor zijn nog onaangenamer dan de arrogante pad die voor haar aan zijn eigen oog zit te likken.

 

Róisín sluit zich op in de keuken. Ze doet haar schort af en trekt het weer aan. Ze pakt een aardappel en begint pijnlijk besluiteloos te schillen.

Ze moet hem waarschuwen. Róisín kijkt omlaag naar de aardappel. Maar als ze nu wegloopt, kan de pastoor misschien raden dat ze hem heeft zitten afluisteren. Ze laat de aardappel in de kom vallen die in de gootsteen staat. Ze zal straks wel op zoek gaan naar Mahony en hem precies vertellen wat ze heeft gehoord.

Ze zal zeggen dat hij uit moet kijken.

Als Róisín de aardappelen in stukken snijdt en ze op het vuur zet, denkt ze aan Mahony. Als Róisín de lever voor de priester door de bloem haalt, denk ze aan Mahony. Als ze uien boven de pan snippert voor het vlees erin gaat, denkt ze aan Mahony.

Ze bet haar ogen met de zoom van haar schort en realiseert zich dat ze meer tranen dan zou moeten. Als ze de lever uit de pan op de warmhoudschaal laat glijden, geeft Róisín eindelijk bij zichzelf toe dat ze verliefd op hem is. Ze is ongelofelijk verliefd op hem, tegen alle redelijkheid in. Róisín snikt in haar schort, en de kikkers kijken haar vol medeleven aan, vlak voor de keukendeur, als een rijtje beleefde bioscoopbezoekers.

 

Toevallig zat Mahony op dat moment net aan Róisín Munnelly te denken in de lege keuken in Rathmore House, met alleen een dode kater en een dozijn stoffige jampotten als gezelschap. De dode kat staart hem aan met een complex soort minachting op zijn snuit. Want Mahony heeft de kat net te verstaan gegeven dat hij de beeldige Mrs. Munnelly wel heel erg leuk vindt.

De dode kat kijkt nadrukkelijk de keuken rond. Naar Shauna’s pantoffels bij de achterdeur, haar vestje over de rugleuning van de stoel en de pan die ze net nog op het vuur heeft gezet.

Dan draait de kat de vage lichtjes van zijn dode ogen weer Mahony’s kant op en fixeert hem met een uitdagend boze blik, alsof hij op antwoord wacht.

Mahony schudt zijn hoofd. Shauna heeft hier niets mee te maken. Die is al bezet door haar toekomst. Die heeft alles al gepland.

De kat kijkt twijfelachtig.

Mahony steekt nog maar eens een sigaret op en ziet Shauna’s toekomst dichterbij komen.

Mahony ziet hem, Shauna’s toekomst, het dorp in komen rijden. Met een rooie kop, natte handpalmen, gladgekamd haar en een ring in zijn zak.

In de eerste plaats is het een gezonde, hardwerkende jongen, rechtdoorzee. Je kunt je niet beter wensen. Met een goede baan, een goede reputatie, een zuiver hart en de zegen van zijn vader en moeder.

Toch is hij haar niet waard, en dat weet hij – jezus, wie is haar wel waard? Maar hij heeft God en alle heiligen in de hemel plechtig beloofd dat hij Shauna gelukkig zal maken, al wordt het zijn dood.

Hij komt hier binnenkort het pad op, Shauna’s toekomst, zijn handen aan de achterkant van zijn broek afvegend, klaar om zijn zegje te doen. Misschien verrast hij haar wel als ze de was aan het ophangen is en zakt hij op een knie, zoals het hoort. Blozend tot in zijn oorschelpen. Misschien huilt hij zelfs wel een beetje als ze ja zegt.

Hij zal haar vader de hand schudden, en Desmond zal hem een pen geven, misschien zelfs wel een choker. Mrs. Cauley zal eerst doen alsof ze hem niet mag, maar wie kan er nu iets tegen een jongeman hebben die duidelijk zo verliefd is?

Mahony werpt een blik naar buiten, in de verwachting hen op de drempel te zien staan, de handen opgestoken, de ogen verlegen.

De dode kat verzacht zijn blik en gaat zitten, met zijn staart om zijn poten geslagen. Hij knippert met zijn ogen. En?

Róisín is een volwassen vrouw; ze is tien jaar ouder dan hij, dus jezus, die weet precies wat ze wil, en dat is geen echtgenoot. Ze heeft er al eentje; ze hoeft er niet nog een.

De kat lijkt niet overtuigd.

Ze lopen geen risico. Ze zullen niet betrapt worden; daar zou hij wel voor zorgen. Want ze kan natuurlijk niet met opgeheven hoofd door het dorp lopen als iemand erachter zou komen.

Hij weet wel duizend mogelijkheden. In het bos, verstrengeld in de wortels van de bomen. Of rollend over een strand onder de klapwiekende meeuwen, terwijl de zee muziek maakt met de kiezels. Ze zullen miljoenen blikken wisselen: op straat, in het dorp, bij het postkantoor annex dorpswinkel. Het zal vonken tijdens honderden zijdelingse aanrakingen, als Mahony haar uit haar jas helpt of haar een handje geeft als ze de bus in stapt. En als hij kijkt naar die slanke huisvrouw in haar respectabele jurk, haar haar keurig en glanzend, weet hij dat hij haar centimeter voor centimeter heeft bemind en dat zijn kussen nog branden op haar huid.

De dode kat geeuwt, rekt zich uit en springt door de tafel op de grond.

Mahony steekt nog een sigaret op. Hij wacht tot de regen wat tot bedaren komt, en dan wandelt hij naar het dorp om haar op te zoeken.

Mahony tikt zijn sigaret af in de asbak op tafel.

Het is een geweldige asbak. Een souvenir uit Mulderrig, met alle plaatselijke bezienswaardigheden erop in felgekleurde verf: de kade, de pub en de rivier de Shand.

Hij staart ernaar.

Mahony drukt zijn peuk uit en staat op om zijn laarzen te halen.

 

Mahony kijkt uit over de rivier. In de schaduw van de overhangende takken lijkt die breed en donker. Een golf schuim klotst tegen de oever, maar verder is hij stil. Te stil.

Hij trekt zijn onderbroek uit en drapeert hem over een struik naast zijn laarzen en broek. Nu heeft hij alleen zijn sokken nog aan; als hij die uittrekt, moet hij erin.

De vragen die hij zich de hele weg vanaf Rathmore House heeft gesteld, schetteren nog door zijn hoofd.

Als er geen kittens in die zak zaten, wat dan wel?

Iets wat de moordenaar had bewaard?

Iets waar hij vanaf moest?

Waarom dan hier, jaren later?

En Ida, dat was toch zeker geen ongeluk?

Mahony trekt een sok uit, dan de andere, en maakt er een balletje van. Hij slaat zich een paar keer op de kont en de benen om het bloed te laten stromen.

Hij kijkt om zich heen en voelt zich te kijk staan. Maar er kijken toch zeker alleen vogeltjes, in de bomen, en misschien ligt hier en daar een das of eekhoorn zich te bescheuren om zijn capriolen.

Wacht maar tot ze zijn borstcrawl zien.

Mahony klautert de oever af en laat zich in het dikke slik zakken dat naar beerput stinkt, en allejezus, wat is dat koud.

Maar het gedraagt zich in elk geval zoals water zich hoort te gedragen, want Mahony was bang dat hij door drijfzand zou worden gegrepen en naar beneden zou worden gezogen. Maar de rivier laat hem doorlopen en slaat alleen terug met een groengevlekte streep op zijn dijen en buik naarmate hij dieper het water in waadt.

Hij strekt zijn armen en zwemt naar Denny’s Ait.

En de rivier verandert.

Het is alsof die tegen hem vecht. Een onderstroom komt onder de oppervlakte op hem af, en hij kan er niet tegenin zwemmen, hoe hard hij ook zijn best doet.

Mahony stapt glibberig en bevend, bleek en vloekend het water uit. Hij trekt zijn kleren aan over zijn natte huid en pakt zijn laarzen.

Als hij terugloopt door het bos valt het hem nauwelijks op dat de varens achter hem wuiven en buigen. Hij kijkt een paar keer over zijn schouder, misschien omdat hij iets voelt. Maar hij ziet niets, en dus loopt hij door.