Hoofdstuk 23

 

Mei 1976

 

 

 

Het is algemeen bekend dat als de doden zich iets proberen te herinneren, de levenden des te meer hun best doen om het te vergeten.

Mrs. Cauley is al een halfuur bezig om de postoel te ondervragen. Bij gebrek aan een betrouwbare getuigenis van de levenden heeft ze besloten zich tot de doden te wenden. Omdat ze de dode pastoor uit Mahony’s omschrijvingen van zijn dronken avondje met Desmond heeft herkend, heeft ze de spookstoel naast haar bed laten zetten om een verklaring los te krijgen van wijlen pastoor Jim Hennessy.

Mahony ligt op de grond gedichten te lezen en te roken.

Omdat hij aan de kant geschoven is voor al weer een andere dooie kerel, is Johnnie nergens te bekennen. Maar door het tikken van een wandelstok tegen het plafond vermoedt Mahony dat hij waarschijnlijk in de slaapkamer boven hen aan het ijsberen is.

‘Een pastoor die rondspookt op een postoel,’ zegt Mrs. Cauley grinnikend. ‘Dat is toch grandioos? Zit hij er nu ook?’

Mahony kijkt op naar pastoor Jim, die in de hoek tegen een boekenkast geleund staat. ‘Zo ongeveer.’

‘Dan moet hij zijn dooie handen eens uit de mouwen steken en ons vertellen wie hem omgelegd heeft.’ Ze bestudeert de lege postoel. ‘Want ik twijfel er niet aan dat hij vermoord is. Hoe hij overleden is? Hij is bezweken na een kort en hevig ziekbed. Daar heeft iemand de hand in gehad.’

Pastoor Jim kijkt nors. ‘De longontsteking, die heeft er de hand in gehad, samen met zijn goede vriend hartfalen.’

‘Ga maar na,’ fluistert Mrs. Cauley. ‘Het dorp wilde zo graag van Orla af. Ze was een wilde, onvoorspelbaar, een echte onruststookster.’

‘Houdt het dan nooit op?’ mompelt pastoor Jim.

Mrs. Cauley klemt haar lippen op elkaar. ‘Iemand als Hennessy die aan Orla’s kant staat, zal wel een flink obstakel geweest zijn voor degenen die haar wilden lozen. Hij zal waarschijnlijk hun bullshit niet gepikt hebben.’

Pastoor Jim knikt en zoekt in zijn zak naar zijn pijp. ‘Daar heeft ze gelijk in. Zeg dat maar, jongen.’

Mahony kijkt op van zijn boek. ‘U hebt gelijk. Hij had geen zin in die bullshit.’

‘Ze moesten van Hennessy af nog voor ze je moeder te grazen konden nemen. En daarom hield Doosey haar klep. Die wist dat het gevaarlijk was om partij te kiezen voor Orla.’

‘Vanwege al die bombrieven en vergiftigde scones en zo?’

Mrs. Cauley kijkt hem aan. ‘Daar moet je niet mee spotten.’ Ze pakt de deurstop op en zet hem weer in het midden van het theeblad. ‘Het kan goed zijn dat Hennessy de sleutel tot deze zaak in handen heeft.’

‘Het is niet altijd zo eenvoudig.’

‘Jij onderschat die doden. Ze hangen toch rond, of niet soms? Beetje kijken, beetje spoken? Dan zijn ze dus volgens mij topgetuigen. Je moet alleen even weten hoe je het best met hen kunt praten.’ Mrs. Cauley hijst zichzelf uit bed en fixeert de postoel met een strenge, boze blik. Ze spreekt heel langzaam en heel hard. ‘Zo, Hennessy, vertel ons nu maar eens wat jij weet van de verdwijning van Orla Sweeney.’

‘Ik ben dan wel dood, maar ik ben dus niet op mijn achterhoofd gevallen,’ mompelt pastoor Jim. Hij gaat op het voeteneind van haar bed zitten en kauwt op de steel van zijn pijp. Zelfs nu hij overleden is, hebben zijn wangen nog een fraaie hoogrode kleur.

‘Kom eens door, Hennessy, ik versta je niet.’ Mrs. Cauley tikt ongedurig op het theeblad. ‘Toe, meneer pastoor, waarom pak je deze deurstop niet even op? Is die niet licht genoeg, zelfs voor een dooie ouwe kleerkast zoals jij?’

Pastoor Jim schudt zijn hoofd. ‘Dat je dit trekt, jongen.’

Mrs. Cauley luistert even goed en kijkt dan naar Mahony. ‘Hij moet een keer iets hebben gehoord in de biechtstoel. Ze zitten er allemaal dag en nacht te blaten over hun zonden, met hun papkommetje uitgestoken om de heilige vergiffenis in ontvangst te nemen.’

Pastoor Jim trekt een gezicht. ‘O ja, ze komen inderdaad allemaal biechten. Het was een en al “Vergeef me, meneer pastoor, maar kan ik zwanger worden als ik de washand van mijn man gebruik?” of “Vergeef me, meneer pastoor, maar ik heb mijn koe onzedelijk betast.” ’

‘Vraagt het hem dan, Mahony.’

‘Zeg maar tegen haar dat ze een idioot is.’

Mahony legt zijn boek neer. ‘Hij zegt dat hij niets nuttigs heeft gehoord.’

Mrs. Cauley kreunt. ‘Weet hij wel dat het biechtgeheim niet meer geldt als je een dooie priester bent?’

‘Lieve Here Jezus, sta me bij,’ klaagt pastoor Jim.

‘Ja, daar is hij zich van bewust.’

‘Laten we het dan eens zo proberen.’ Mrs. Cauleys hand schiet over het theeblad. ‘Luister goed, Hennessy. Wat is er gebeurd, de dag dat Orla Sweeney verdween? Is dit soms gebeurd?’

Mrs. Cauley laat de deurstop naar het woord ‘misdrijf’ glijden. Ze had de woorden uit Bridget Dooseys oude tijdschriften gescheurd en kon zo gauw het woord ‘moord’ niet vinden.

Pastoor Jim veegt met zijn hand over zijn voorhoofd. ‘Laat haar hier alsjeblieft mee ophouden.’

‘Pastoor Jim moet even gaan liggen.’

Mrs. Cauley fronst. ‘Hij is al zesentwintig jaar dood. Heeft hij dan niet genoeg gelegen?’

Pastoor Jim loopt langzaam terug naar de postoel en gaat zitten. Hij steek zijn pijp op met het koude vuur van het hiernamaals. Zo nu en dan werpt hij een boze blik naar het figuurtje op het bed.

‘U moet niet te veel van hem verwachten,’ zegt Mahony.

Mrs. Cauley houdt haar hoofd schuin en knijpt haar ogen halfdicht onder haar pokerklep. ‘Ik denk dat jij geen zin hebt om je hier al te veel in te mengen. Jij houdt je in, Mahony.’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Nou, als jij echt naar hen zou luisteren…’

Mahony kijkt op. ‘Als ik dat doe, heb ik geen seconde rust meer. Dan moet ik drankoffers in het graf van Boddy Gavaghan gieten en Frank Kiernan een schop onder zijn kont geven en zo.’

‘Precies. Jij bent liever lui dan moe.’

‘Dat is het niet. Het punt is, die doden hebben niet echt een goed geheugen. Ze zijn een beetje de weg kwijt.’

Mrs. Cauley knijpt haar lippen op elkaar. ‘Dus pastoor Jim, die daar aan zijn heilige ballen zit te krabben op die postoel, kan ons helemaal niet helpen?’

Mahony haalt zijn schouders op. Hoe moet hij het nou uitleggen? Hoe kan hij aan Mrs. Cauley uitleggen dat pastoor Jim niet meer is dan een vage afdruk van zijn voormalige levende zelf? Dat zijn verstand, net als dat van alle andere dode mensen, als je het al verstand kunt noemen, niet meer bestaat. Want de doden veranderen en groeien niet meer. Ze zijn niet meer dan echo’s van de verhalen van hun eigen levens, die in de verkeerde volgorde worden verteld; het is allemaal bullshit. Ze zijn het patroon op gesloten oogleden als je je afkeert van een fel object. Ze zijn een overbelichte film. Ze zijn er niet echt, dus voor hen bestaat er niet zoiets als oorzaak en gevolg.

Mahony weet dat het maar heel zelden voorkomt, en niet omdat het hun bedoeling was, dat de doden je iets zinvols te vertellen hebben. Zoals de plek van een nog niet gevonden testament, of een doos vol opgerolde bankbiljetten, of de naam van een moordenaar.

Mrs. Cauley schudt haar hoofd. ‘Nou, dat is dan verrekte zonde van zo’n prachtig wapen. Je zou het glimmende zwaard van helderziendheid tegen je vijanden moeten inzetten; tenminste, dat zou ik doen.’

Pastoor Jim fronst. Mahony pakt zijn gedichtenbundel op.

‘Verspilling. Dat is het.’ Mrs. Cauley duwt haar ouijabord vol walging opzij en pakt haar kaart om te speuren naar plekken in en om Mulderrig waar Orla mogelijk stiekem begraven kan zijn.

Dan valt er rust over de kamer; af en toe hoor je een muis langs de plinten rennen, en af en toe hoor je het geluid van een boek dat nog dieper in slaap valt.

Mahony doet net zijn ogen dicht als de dode pastoor met een angstaanjagende kreet opspringt van de postoel.

‘Hij zou haar thuisbrengen,’ schreeuwt hij, en hij springt op Mahony af. ‘Daar is alle ellende mee begonnen. Híj was het, snap je? Dat kan niet anders: hij had een auto.’

‘Jezus. Wat?’ Mahony komt overeind en gaat voor hem aan de kant.

Pastoor Jim fronst. ‘De váder – ik kan me alleen zijn naam niet meer herinneren.’ Pastoor Jim grijnst triomfantelijk. ‘Maar één ding weet ik wel, praatjesmaker die je bent, ik hoefde haar niet meer naar huis te brengen omdat hij haar een lift zou geven.’

Hij draait zich om en loopt door een boekenkast terwijl hij zegevierend in de lucht stompt, zonder dat er zelfs maar een stofje van zijn plaats komt.

Mahony staart naar de ruimte waar de dode pastoor Hennessy net nog zat. ‘Wie hadden er allemaal een auto in de tijd dat Orla zwanger werd?’

Mrs. Cauley kijkt op van een veelbelovend stukje braakliggend slib. ‘Vraag het aan Bridget Doosey, die weet het vast.’

‘Vraag het aan papa, die weet het wel,’ zegt Shauna als ze de kamer in komt met thee en koekjes. Ze kijkt Mahony aan. ‘Als je hem een kop thee brengt, kun je het hem meteen vragen.’

‘Dat zou ik kunnen doen.’

‘En misschien kun je hem ook vragen of hij schone sokken aantrekt en een eindje gaat wandelen.’

‘Je vader komt niet graag buiten; laat die man met rust,’ zegt Mrs. Cauley terwijl ze koekjes van haar bord schuift.

Shauna kijkt de oude vrouw wanhopig aan. ‘Als u geen zin hebt in koekjes, laat ze dan gewoon op het bordje liggen.’

Mrs. Cauley grijpt een droog kaakje. ‘Ik zei toch, ik blief die met dat crèmelaagje niet.’ Ze kijkt nors. ‘Je weet best dat ik wil afvallen om in dat gouden jurkje te passen voor het toneelstuk, en dat wil jij dwarsbomen. Vervloekte heks die je bent.’

Shauna rolt met haar ogen. ‘Als je toch naar het dorp gaat, moet je misschien even bij pastoor Quinn langs. Hij heeft al weer een boodschap voor je achtergelaten.’

‘Hij zit je al dagen achterna,’ zegt Mrs. Cauley. ‘Je moet nou toch eens een keer horen wat hij van je moet, die nietsnut.’

Mahony trekt zijn jack aan. ‘Oké, ik ga wel even met die ouwe van je aan de wandel.’

‘Papa kan niet verder dan het Mariabeeld, maar je mag hem daar wel een poosje laten zitten. Hij zegt dat hij geen zin heeft om zich onder dorpse cultuurbarbaren te mengen.’

Shauna rolt de crèmekoekjes in een servet. ‘Neem deze maar mee voor Tom de Boeman; die wil ze wel, als zij ze niet moet.’

‘En pas op je tellen met die pastoor,’ zegt Mrs. Cauley. ‘Een gesprek met Quinn is als een gevecht met een gifslang in een zandkuil.’

 

Desmond Burke heeft geen zin om schone sokken aan te doen, maar hij wil wel op en neer wandelen naar het wegaltaar. Hij heeft een artikel over houtbewerking dat Tom misschien interessant vindt. Hij vindt de plaatjes vast mooi, denkt Desmond.

‘Heb je hem ooit ontmoet?’ vraagt Mahony als ze het veld oversteken naar de weg die naar het dorp leidt.

‘Nee.’

‘Weleens een glimp van hem gezien?’

‘Nee.’

‘Echt niet? En verder ook niemand?’

‘Nee, alleen Jack Brophy; die heeft hem geholpen met zijn verhuizing naar het bos.’

‘Dus voor hetzelfde geld heeft Jack hem verzonnen om te voorkomen dat de kinderen ongein uithalen in het bos?’

‘Tom bestaat echt. We laten voedsel voor hem achter, en wat hij zoal nog meer nodig heeft, en hij laat houtsnijwerk voor ons achter.’

‘En niemand is ooit naar hem op zoek gegaan? Om hem eens te zien?’

‘We respecteren zijn wens om met rust gelaten te worden.’

‘En anders krijgen jullie het met Jack Brophy aan te stok?’

Desmond kijkt Mahony met een vaag lachje aan. ‘Dat ook, ja.’

‘Waarom zou Jack hem beschermen, denk je?’ vraagt Mahony.

‘Hij is politieman; hij ziet het als zijn plicht.’

Mahony doet zijn best niet te snuiven.

 

Desmond weigert om verder te lopen dan het Mariabeeld, zelfs niet voor een biertje.

‘Wanneer heb jij voor het laatst een biertje gehad?’ vraagt Mahony.

‘Ik zal je zeggen, dat weet ik niet eens meer,’ zegt Desmond lachend.

Ze gaan langs de kant van de weg zitten, onder de roze blik van de Heilige Maagd.

‘Tom heeft iets neergelegd,’ zegt Desmond. Hij geeft het aan Mahony. ‘Dat is meidoorn, geloof ik. Dit soort hout gebruikt hij vaak.’

Mahony neemt het van hem aan en keert het rond in zijn hand. Het is een kleine, ronde bij, de vleugels over zijn rug gevouwen, met ingekerfde strepen over zijn buik. Het is knap gemaakt en niet groter dan een kastanje. Mahony wil het hem teruggeven.

‘Hou maar.’

‘Nee joh, ik heb niets wat ik hem kan geven.’

‘Neem het toch maar. Het geeft niet.’

Vanwaar Mahony zit, kan hij de daken van Mulderrig onder hen zien liggen. Hij ziet de weg afbuigen naar de kade.

‘Dit is een wondermooie plek, Mahony.’

‘Dat is het zeker.’

‘Blijf je?’ vraagt Desmond ongemakkelijk tussen neus en lippen door.

‘Ik heb nog niet –’

‘Nee. Natuurlijk niet.’

Ze kijken uit over het dorp. Vogels strijken neer op tv-antennes en schoorstenen. Honden blaffen naar waslijnen of naar niets. Ergens zingt iemand mee met de radio. Boven de baai vliegen meeuwen in kringetjes door de lucht.

Mahony komt moeizaam overeind. ‘Weet je zeker dat je niet even meegaat om een biertje te drinken?’

‘Nee, jongen, laat mij maar gewoon lekker hier.’

Mahony knikt en laat Desmond Burke langs de rand van de weg zitten staren naar het dorp.

 

Michael Hopper doet de deur van de pastorie open en laat Mahony de hal binnen, waar het ruikt naar afgegraven veen. Mahony kijkt naar een troepje kikkers die de trap af hoppen en zich een voor een onder de deur van de bibliotheek door wringen. Michael Hopper lijkt het niet te merken; hij is in beslag genomen door zijn poging om Mahony zijn jack uit te laten trekken. Mahony vraagt zich af of de oude baas soms zijn zakken wil rollen.

‘Ga maar naar de keuken, daar, dan zal ik de pastoor zeggen dat je er bent. Róisín is bezig om de oven schoon te maken, want die was zo zwart als de wenkbrauwen van de duivel.’

‘Waar is Bridget?’

‘Pastoor Quinn moest haar ontslaan.’ Michael Hopper is zo dichtbij dat zijn neus nog maar een paar centimeter bij Mahony’s gezicht vandaan is. ‘Hij heeft haar betrapt. Ze verkocht emmers vol water uit de heilige bron in de bibliotheek.’

‘De heilige bron?’

‘De pastoor had immers Mrs. Lavelles paardentrog beledigd door er niet in te geloven? Nou, we hebben de grote broer van die trog nu hier.’ Michaels mondhoeken vertrekken tot een minachtend lachje. ‘Hij heeft er een hele horde loodgieters bij gehaald, zelfs helemaal uit Westport. Ze hebben zich suf gezocht naar lekkende leidingen, maar ze zijn allemaal hoofdschuddend vertrokken.’

 

Róisín heeft haar mouwen tot haar oksels opgerold, en haar haar is nat van de inspanning. Mahony heeft zin om haar aan haar enkels uit de oven te trekken en haar overal te kussen. Hij trekt net zolang aan de achterkant van haar schort tot ze moet lachen.

‘Gedraag je, Mahony. Pastoor Quinn heeft me gevraagd de boel hier aan kant te maken voor de nieuwe huishoudster begint.’

‘Wie is de nieuwe huishoudster?’

Róisín legt de schuurspons neer en veegt het haar uit haar ogen. ‘Tja, dat is dus het probleem. Gezien die heilige bron en zo heeft hij moeite om iemand te vinden. Ik zei dat ik wel wil inspringen tot hij iemand heeft.’

‘Het lijkt wel alsof er een vloek op dit huis rust,’ mompelt Michael Hopper als hij naar de deur loopt. ‘Dat was in de tijd van pastoor Hennessy wel anders, God hebbe zijn ziel. Ik ga even kijken of hij er al klaar voor is.’

Mahony laat Róisíns schort los en helpt haar op te staan. Hij lacht als hij haar ziet blozen terwijl hij haar tegen zich aan trekt.

‘Mahony –’

 

Michael Hopper komt de kamer weer in en veegt zijn handen voorzichtig af aan de kont van zijn broek. ‘Je kunt komen. Maar doe wel alsof je de bron niet ziet, anders gaat hij helemaal uit zijn dak.’

Michael kijkt even naar Róisín, die volkomen toegewijd de kookplaat aan het schrobben is. ‘Meneer pastoor vroeg of je zo vriendelijk wilt zijn om de bijkeuken uit te mesten voor je gaat koken. Hij wil graag vis met wat licht gestoomde groente.’

Róisín knikt en stort zich met een brede glimlach en schitterende ogen op haar werk.

 

Pastoor Eugene Quinn heeft zich achter zijn bureau verschanst, voor het erkerraam. Als hij op de deur van de bibliotheek hoort kloppen, pakt hij zijn vulpen op om zich een gezaghebbend air aan te meten.

‘Kom binnen.’

Mahony loopt langs de rand van de kamer naar het bureau, maar zelfs dan komt het water tot halverwege zijn laarzen. Het is aangenaam warm in de kamer. Het heeft wel iets van een tropische kas. Het water klotst gezellig uit de bron omhoog, vlak bij de haard, en een dikke laag kikkers baddert gelukzalig op de plek waar eerst het haardkleed lag. Pastoor Quinn doet koppig onverstoord; hij draagt rubberlaarzen, en zijn stoel is bedekt met waterafstotende doeken.

‘Ziet er leuk uit, zo, meneer pastoor. Alsof u de natuur naar binnen hebt gehaald.’

‘Ga zitten, Mahony.’

‘Ik blijf liever staan.’ Mahony leunt tegen een boekenkast, waarin doorweekte boeken wegzinken in hun kaft.

De pastoor kijkt hem aan met intense weerzin. ‘Ik zal er niet omheen draaien. Ik heb je ontboden omdat ik je een voorstel wil doen.’

‘O ja?’ Mahony steekt een sigaret op en houdt de pastoor het pakje voor, maar die schudt zijn hoofd.

‘Een anoniem lid van de gemeente wil graag iets aan jou schenken.’

‘Die kikkers hebben het geweldig naar hun zin op uw tapijt, meneer pastoor.’

Pastoor Quinn trekt wat papieren van elkaar op zijn bureau. ‘Deze zeer gulle persoon, die verder onbekend wil blijven, biedt jou een gouden kans. Het soort kans waar een man als jij heel dankbaar voor mag zijn.’

‘Als dat echt alle tranen van Sint-Brigida zijn, dan huilt dat arme mens wat af.’

Alsof het water hem hoort, klotst er zachtjes een golfje over Mahony’s laars.

Pastoor Quinn verschiet van kleur. Het begint aan de zijkant van zijn slapen en het strookje nek vlak boven zijn kraag. ‘De weldoener in kwestie wil graag de overtocht naar Amerika voor je betalen.’

‘Het land van de kansen, hè, meneer pastoor?’

‘Inderdaad. Men is ook bereid je een bescheiden bedrag mee te geven om je te helpen je nieuwe leven te beginnen. Misschien kun je daar iets met je… diverse talenten.’

Mahony draait zich om en waadt door de bron, met zijn sigaret in zijn mond. Hij steekt zijn hand uit, en het water stroomt genoeglijk op hem af, als een kat die met haar kin langs zijn vingers strijkt.

‘Als je het aanbod accepteert, verstrek ik jou het ticket en begeleid ik je persoonlijk naar het vliegveld.’

Pastoor Quinn haalt zijn bureaulade van het slot en trekt er een bijeengebonden stapeltje bankbiljetten uit. ‘En vlak voor ik je op een vliegtuig zet en uitzwaai, moet ik je dit geven.’ Hij legt het geld op het bureaublad. ‘Alles wat je nodig hebt om direct een nieuw leven te beginnen.’

Mahony glimlacht en waadt naar de rand van het bureau, waar hij gaat zitten terwijl hij bedachtzaam trekjes van zijn sigaret neemt.

‘Dat is een flinke stapel geld, meneer pastoor.’

Pastoor Quinn knikt. ‘Zeker.’

‘En die weldoener wil dat ik naar Amerika ga?’

‘Zo is het.’

‘Om daar mijn geluk te zoeken en dan als rijk man terug te keren?’

De pastoor glimlacht stug door. ‘Naar huis terugkeren is er niet bij, tenminste, als je Mulderrig je thuis noemt. Dat is de enige voorwaarde die jouw weldoener hieraan verbindt.’

Mahony schiet in de lach. ‘Waarom zou ik weer naar Mulderrig terug willen als ik een luizenleventje had in de Verenigde Staten?’

‘De spijker op zijn kop,’ zegt pastoor Quinn.

Mahony drukt zijn sigaret uit in pastoor Quinns antieke inktpot, leunt naar voren en pakt het geld op. Het is heel erg veel geld. Strak op elkaar gelegd, onberispelijke randjes, schoon, nieuw. Iemand is hier speciaal voor naar de bank geweest. Mahony lacht naar pastoor Quinn, en de pastoor toont hem op zijn beurt al zijn tanden.

‘Meneer pastoor, ik zou deze weldoener graag vanuit de grond van mijn hart willen bedanken voor zijn goedgevigheid. Maar ik kan niet weg uit Mulderrig. Ik heb hier nog een klus af te maken, om het zo maar eens te zeggen.’

Pastoor Quinns glimlach verdwijnt subiet. ‘Als je soms meer wilt, Mahony –’

‘Helemaal niet.’ Mahony legt het geld weer op het bureau en kijkt de pastoor vriendelijk aan. ‘Weet u, geld is niet alles, meneer pastoor.’

De ogen van pastoor Quinn ploppen bijna uit hun kassen. ‘Dit aanbod krijg je niet nog eens, Mahony. Ik adviseer je het geld aan te nemen.’

‘En dat is ongetwijfeld een heel verstandig advies. Maar als u het niet erg vindt, sla ik het aanbod af.’ Hij steekt zijn lege handen in de lucht. ‘Nou, het was gezellig, meneer pastoor. Ik zie u vast wel weer eens.’

Mahony loopt naar de deur, en pastoor Quinn ziet, met een weinig eerbiedwaardig soort woede, dat bij elke stap die Mahony zet, het water wegstroomt en een droge plek achterlaat waar hij heeft gelopen.