Hoofdstuk 6

 

April 1976

 

 

 

Er brandt licht in de bibliotheek, en Mahony besluit om het commando van Mrs. Cauley om nog iets met haar te komen drinken niet te negeren. Hij treft haar rechtovereind in de kussens, met een pokerklep op haar hoofd. Ze is aan het patiencen. Ze heeft de hele avond al met gespitste oren gezeten voor zijn voetstappen in de hal, hoewel ze dat nooit zou toegeven.

Mahony tilt een stapel papier uit een leunstoel en trekt zijn laarzen uit.

‘Hier.’ Mrs. Cauley vist een fles onder een kussen vandaan. ‘Schenk maar eens een goeie borrel in.’

Mahony schenkt haar gebitsglas vol en neemt zelf een porseleinen kopje.

Er hangt een prettige stilte terwijl ze drinken. De leeslamp naast het bed werpt een zacht licht over hen allebei. De doden en de muizen komen kijken, kalm en bedaard. Het vocht gaat in de hoeken van de kamer liggen en rekt zich eens lekker uit langs het behang.

Mrs. Cauley tuurt naar hem. ‘En, hoe gaan de zaakjes?’ Ze pakt de speelkaarten op, snel als een croupier.

‘Niet slecht. Ik heb het gezellig gehad met de jongens in de kroeg.’

‘De jongens, maar liefst.’ Ze schudt de kaarten en tikt de stapel recht. ‘Ik zou maar oppassen. In dit dorp is niemand te vertrouwen. Iedereen heeft minstens twee gezichten.’

Mahony legt zijn voeten op het bed en kijkt haar aan. Haar ogen gaan verscholen achter de pokerklep, maar hij weet zeker dat ze alles ziet. ‘Volgens mij was er niet zoveel mis met ze.’

‘Maar drinken ze nog steeds met je als ze weten wie je bent? Weten ze al wie je bent, Mahony?’

Mahony staat op en schenkt nog een borrel voor zichzelf in. Het lege glas in haar uitgestrekte hand negeert hij.

Mrs. Cauley fixeert hem met haar beste pokerface. ‘Dus je hebt je nieuwe vrienden in Kerrigan’s Bar niet gevraagd wat er met je moeder is gebeurd?’

Mahony laat de slechte whiskey walsen. Hij danst langs de zijkanten van het kopje. ‘Nee.’

Mrs. Cauley knikt. ‘Jammer. Ze hadden anders een mooi verhaal verzonnen dat Orla het dorp achter zich gelaten heeft.’

‘Dat is niet verzonnen.’

‘Dus je gelooft inmiddels dat ze weggegaan is?’

‘Als ze dood was, zou ik dat wel weten.’

‘Je hebt gelijk. Dan zou ze daar nu bij de haard zitten breien.’

Mahony slaat zijn whiskey in één teug achterover, voor die de kans krijgt om de huid van zijn gehemelte te branden. ‘Het kan best zijn dat ze nog leeft.’

‘Omdat je haar niet kunt zien?’

Hij haalt zijn schouders op.

‘De doden zijn net katten, Mahony. Dat zou jij toch moeten weten. Ze komen niet altijd als je ze roept.’

Mahony schudt zijn hoofd. ‘Misschien houden ze haar ergens gevangen.’

Mrs. Cauley gaat wat rechter zitten in haar kussens. ‘Al zesentwintig jaar, Mahony?’

‘Die dingen gebeuren. Ik heb weleens wat gelezen over een of ander joch dat ze in een houtschuurtje hebben gevonden.’

‘Dus je denkt dat dat mogelijk is? Een druktemaker als Orla in een houtschuurtje?’ vraagt Mrs. Cauley uitgestreken. ‘Jij denkt dat je moeder vermoord is, net als ik. Dat hadden we toch al vastgesteld?’

Johnnie komt door de tuindeuren naar binnen lopen, gooit zijn schimmige hoed op het voeteneind van het bed en verdwijnt weer. Mahony ziet een pluim geestenrook opstijgen van achter een hoge stapel encyclopedieën in de hoek die het verst bij hem vandaan is.

Hij knikt. ‘En nu?’

‘We doen waar we goed in zijn. Dat doen alle goeie detectives, toch? Met mijn vriend en jouw bovennatuurlijke gave hebben we deze zaak in no-time rond.’

Mahony staat op, pakt haar glas en zijn kopje en zet ze op het nachtkastje. Hij schenkt in allebei nog een bodempje en vraagt zich af of hij ooit nog nuchter wordt. ‘Oké, Miss Marple, maar eerst wil ik weten waarom u zoveel weet over mijn bovennatuurlijke gave.’

Ze grijnst. ‘Echtgenoot nummer vier was een bekende helderziende.’

‘Nummer vier? Jezus. Dus dat is die dode gast met de snor?’

Ze schudt haar hoofd en glimlacht. ‘Nee, Johnnie was mijn verloofde. We zijn nooit getrouwd, maar van hem hield ik wel het meest.’

Mahony geeft haar haar borrel aan. ‘Is hij de dans ontsprongen?’

‘Zoiets, ja,’ zegt Mrs. Cauley. Ze fronst. ‘Ik wil even iets proberen, Mahony.’ Ze neemt haar zonneklep af en pakt een sjaal die aan de beddenstijl hangt. ‘Staat er vanavond wat wind?’

Mahony kijkt haar aan. ‘Nee. Het is windstil.’

‘Laten we het toch proberen, ook al is het beter als er eerst een briesje staat.’

Mrs. Cauley reikt naar haar looprek, en met Mahony’s hulp laat ze haar benen van het bed glijden en steekt haar voeten in haar pantoffels. Ze staat moeizaam op, en Mahony ziet hoe klein ze is, een krappe één meter vijftig. Ze draagt alleen het gewicht van haar droge huid en broze botten.

Ze zwaait wat, gekromd en verkalkt door de tijd, en kijkt glimlachend naar hem op. ‘Doe de deuren open, Mahony.’

De tuindeuren klemmen en zitten onder de schimmel, maar uiteindelijk geven ze mee en valt de avondlucht om Mahony heen alsof die met zijn neus tegen het glas gedrukt heeft staan wachten.

‘Mooi. Zet ze maar wijd open.’

De nachtelijke lucht sluipt de kamer in en begint het stof langs de plinten te pesten.

Mrs. Cauley doet een stap naar voren, wat haar moeite kost op haar slippers. ‘Kijk om je heen,’ fluistert ze. ‘De kamer verandert. Zie je? Zie je dat de lichten feller branden? Voel je het dan niet? De boeken willen je iets vertellen. Ze willen je helpen.’

En dan voelt Mahony het.

De boeken, de papieren en de tijdschriften: hun hart begint zachtjes te kloppen. Ze kijken naar hem met ingehouden adem. Mahony wil ineens iets uitschreeuwen onder druk van al die wachtende woorden.

Mrs. Cauley draait zich om naar Mahony en zegt met fluisterstem: ‘De laatste keer dat ik dit heb gedaan, was toen Shauna’s moeder naar Engeland vertrok. Ik wist precies wat er aan de hand was toen Lady Chatterley’s Lover naar mijn enkels begon te happen. Om nog maar te zwijgen over het feit dat Ibsen door de kamer vloog en me bijna onthoofdde.’ Ze knoopt haar sjaal verbeten om haar hoofd. ‘Het was Een poppenhuis, dus toen wist ik dat ze niet meer terug zou komen.’

Johnnie komt ineens tevoorschijn uit een donker hoekje. De sporen van een glimlach duwen tegen de haveloze gordijnen van zijn schimmige snor; met een knikje naar Mahony gaat hij op de grond liggen, en hij glipt onder het bed.

De bries doet een stapeltje toneelscripts opwaaien. In elegante boogjes drijven ze door de lucht.

Terwijl Mahony ernaar staat te kijken, worden hun bewegingen anders. Ze beginnen door de kamer te cirkelen, eerst langzaam en dan steeds sneller, tot ze voorbijsuizen als een stel stuntmotoren langs een steile wand. Al snel gaan ook wat lichte filosofische pamfletten meedoen. Ze schieten over de vloer en fladderen omhoog, de wolk papier in. Dunne bundeltjes met moeilijke gedichten volgen. Ze haasten zich uit donkere hoeken en klapwieken halsoverkop de wentelende massa in. Zelfs de hooghartigste klassiekers doen mee, en na zich van hun stofkaften te hebben ontdaan, stort de een na de ander zich in de draaikolk.

In het midden staat Mrs. Cauley, die zich uit alle macht vasthoudt aan haar looprek.

Dan stopt de cycloon ineens, en de wind haast zich door de openslaande deuren naar buiten.

En alles valt op de grond.

Johnnie springt onder het bed vandaan, en met intense inspanning blaast hij een vel papier de lucht in. Het landt in de uitgestrekte handen van Mrs. Cauley.

‘Doe het raam dicht, Mahony,’ zegt ze. ‘We hebben iets.’

Johnnie zakt flikkerend in elkaar.

Mrs. Cauley bestudeert het vel papier. ‘Wat een bijzondere aanwijzing.’

Johnnie gaat aan haar voeten liggen als een stervende kever. Af en toe trilt een van zijn lange ledematen, en zo nu en dan kreunt hij geluidloos.

‘Wat is het?’ Mahony waadt door de bende papier.

‘Het is een theateraffiche, Mahony.’

Hij ziet haar naam staan. ‘Speelde u in dit stuk?’

‘Ja, daar sta ik.’

Mahony kijkt naar de affiche. Op de foto staat een donkerharig meisje met haar hoofd een beetje schuin en haar handen op haar heupen te glimlachen. Johnnie stopt met stuiptrekken en staat op. Hij trekt zijn vestje recht en probeert zijn arm om haar heen te slaan.

‘Bent u dat?’

‘Dat was ik.’ Ze brengt haar hand naar haar hoofd en raakt de paar overgebleven witte haren op haar blote hoofdje aan.

Mahony ziet haar pruik aan de haak van een omgevallen hoedenstandaard hangen. Hij klopt hem af en geeft hem aan haar.

Ze neemt hem aan en glimlacht met ogen die donker zijn van de ingehouden tranen. ‘Schenk nog maar eens een borrel voor ons in, jongen.’

 

Als ze weer in bed ligt met een whiskey, kijkt Mrs. Cauley naar het neerdalende stof. Ze zuigt door haar tanden. ‘Shauna zal wel laaiend zijn. Ze moet trouwens nodig eens met de bezem door de hoeken. Dat zal ze niet leuk vinden, dat luie varken.’

De kamer ligt in puin; de meeste grotere stapels staan nog overeind, maar de grond ligt bezaaid met stapels papier en kapotte boeken.

Mahony geeft haar de affiche terug. ‘De held van het westen, door John Millington Synge.’

‘Een geweldig stuk, geschreven door een geweldige man,’ zegt Mrs. Cauley terwijl ze de hoekjes van het papier voorzichtig gladstrijkt.

‘Maar je vraagt je waarschijnlijk af,’ mompelt ze, ‘wat dit stuk met ons onderzoek te maken heeft.’

Mahony kijkt naar buiten. De zon komt alweer bijna op, en hij heeft hem goed zitten van de beroerde whiskey. Hij is absoluut niet in de stemming voor raadspelletjes. Ergens in zijn fladderende brein vraagt hij zich af hoe het mogelijk is dat Mrs. Cauley zo goed tegen die goedkope drank kan. Haar pruik staat alleen een beetje scheef, maar verder is ze messcherp.

‘Dit is het.’ Ze tikt tegen de affiche op haar schoot. ‘St Patricks jaarlijkse productie voor het goede doel is een buitenkansje voor de amateurdetective.’

Mahony moet een golf misselijkheid onderdrukken. ‘Ik snap het niet.’

‘Jan en alleman komt hiervoor naar het dorp; iedereen is er, het is een hele happening.’

Johnnie staat op en loopt door heuveltjes pamfletten naar de tuindeuren om te kijken naar de zon die achter de bomen opkomt. Zijn gezicht straalt. Mahony heeft nog nooit zo’n blije dode gezien.

Mrs. Cauley kijkt bedachtzaam. ‘We gebruiken de audities om ze eens even heel grondig te ondervragen. Ze zullen zich met drommen tegelijk aanmelden om zich aan een verhoor te onderwerpen.’

Johnnie knikt stijfjes en trekt zijn das recht.

‘En vervolgens gebruiken ze het toneelstuk om jou eens flink onder de aandacht te brengen, jongen. Dat je recht onder hun neus bent, en iedereen je kan zien,’ zegt Mrs. Cauley in jubelstemming. ‘Jij komt in de spotlights.’

Johnnie maakt een buiginkje.

Mahony gaapt haar aan. ‘Wacht even, hoor… Jezus, ik kan helemaal niet acteren.’

‘Denk je eens in, Mahony.’ Ze leunt naar voren in haar bed. ‘Ze hebben zo door wie je bent, als ze het niet al weten. Je bent je moeders evenbeeld: diezelfde grote hertenogen en dat gekwetste lachje.’

Mahony knijpt zijn ogen half dicht en kijkt haar aan; hij heeft de kracht niet om met haar in discussie te gaan.

‘Je herinnert hen automatisch aan Orla, en het spijt me dat ik het zeggen moet, maar Orla is wel de laatste aan wie dit dorp herinnerd wil worden.’

Mahony knikt. ‘Goed dan.’

‘Dus als jij in levenden lijve over dat podium paradeert, jaag je iedereen op de kast.’ Ze geeft vergenoegd een klopje op haar sprei en grinnikt. ‘En dan leunen wij rustig achterover en wachten tot ze zich verraden. Als we hen maar genoeg op stang jagen, gaat er vanzelf iemand met de vinger wijzen.’

‘Dus ik doe mee aan het toneelstuk?’

‘Zeker. Had je een ander idee?’

Johnnie beweegt zijn snor kort op en neer in Mahony’s richting in een poging meelevend te glimlachen.

Mrs. Cauley tuurt naar Mahony. ‘Ben jij zo’n cowboy die wegloopt voor moeilijkheden?’ In haar stem klinkt een ondeugend soort pret door.

Mahony lacht en schudt zijn hoofd.

‘Laten we dan maar meteen met veel kabaal naar de stad gaan. Mrs. Cauley houdt haar glas op. ‘Dan gaan we onze val zetten.’

Mahony schenkt er het laatste beetje whiskey in en vraagt zich af of hij ooit weer gevoel zal krijgen in zijn vingers.

‘Een toost op jou, mijn hoofdrolspeler. En op ons onderzoek.’ Mrs. Cauley klokt haar borrel in één teug naar binnen, zonder een spier te vertrekken. Ze grijnst schalks. ‘En op de grote vreugde die het zal zijn om Mulderrig eens even flink bij de ballen te pakken.’