Hoofdstuk 16
Mei 1976
In de St Patrick-kerk zijn die ochtend alleen nog maar staanplaatsen, want in heel Mulderrig hebben de snaveltjes niet stilgestaan, en de vogels hebben een heerlijk nieuwtje gedeeld: dat pastoor Quinn en Mrs. Cauley slaande ruzie hebben over Mahony en dat Mrs. Cauley die ochtend de mis zal bijwonen.
Mrs. Cauley komt bijna net zo weinig in de kerk als de duivel zelf.
Met een zonnebril en een smaragdgroene tulband op neemt ze plaats in de voorste bank, met zo gruwelijk veel allure dat veel leden van de gemeente spijt beginnen te krijgen van hun beslissing om niet op de repetitie te verschijnen. Mahony zit naast haar in zijn leren jack, met achterovergekamd haar.
De jongelui geven elkaar een por. Zien die twee er niet aantrekkelijk uit? Alsof ze zo van een filmset zijn gestapt? Maar als Mahony al ziet dat de meisjes uit het dorp hem bekijken, dan laat hij daar niets van merken. Hij blijft alleen zachtjes met Shauna praten, die aan zijn andere zijde zit met een kleur die de strijd aanbindt met het fuchsiaroze van haar vestje.
‘Zo te zien is de hele kudde vandaag uitgerukt. Zag je dat zure gezicht van Annie Farelly?’ vraagt Mrs. Cauley expres hoorbaar.
De weduwe zit bijna op dezelfde hoogte aan de andere kant van het middenpad. Ze staart zuinigjes voor zich uit met een stijve stralenkrans van krullend haar en haar gehandschoende handen in haar brede schoot gevouwen.
Mrs. Cauley fronst. ‘Schijnheilige ouwe tang. Ze deugt niet, op de een of andere manier. Ze heult samen met Quinn. Ik weet zeker dat ze allebei iets weten.’
Shauna kijkt de oude dame streng aan.
Mrs. Cauley leunt naar Mahony en fluistert hard: ‘Maar ja, je krijgt nog makkelijker schijt uit een steen dan dat je iets uit hen krijgt.’
Mahony ziet een rijtje dode priesters in doorzichtige gewaden hun plaats achter het altaar innemen.
Mrs. Cauley grijnst en geeft Mahony een por. ‘En daar heb je Tadhg, naast haar, die zijn best doet om niet aan zijn kont te krabben. En Jack Brophy, die ziel, met Bridget Doosey. Ze heeft die oude stola van dooie katten om, die dot.’
Mahony kijkt opzij naar Bridget, die zich koelte toewaait met een gezangboek.
‘Nog even en ze krijgt een wildgeur – wacht maar tot het hier warm wordt van al die mensen.’
Mahony lacht, Shauna kijkt boos, en de dode priesters beginnen te schuifelen en kijken allemaal een andere kant op als pastoor Quinn uit de zijdeur tevoorschijn komt om de kerk het zwijgen op te leggen.
En alle moeders beginnen hun boodschappenlijstjes te bedenken en alle vaders denken aan de gezellige barkrukken in Kerrigan’s Bar. De oudjes doen hun best om wakker te blijven, en de jonkies proberen degene voor hen tegen het achterwerk te schoppen zonder te worden betrapt.
Pastoor Quinn toont een kruiperige glimlach. ‘Vanochtend wil ik u allen uitnodigen om eens na te denken over het onderwerp bijgeloof. Ik heb het dan over de oude boerenhebbelijkheden.’ Hij kijkt de kerk rond met een sceptische blik. ‘Ik zíé ineens dingen.’ Op zachtere toon vervolgt hij: ‘Heel vreemde dingen: uilen die aan schuurdeuren vastgespijkerd zijn, zout dat in patronen op de grond is gestrooid, stenen in een kring rondom voordeuren.’
Pastoor Quinn steekt zijn handen uit, de vingers gespreid. ‘We zijn toch zeker geen heidenen? We hebben tegenwoordig geen amuletten of toverkunsten meer nodig. We leven in 1976. Moeten we bang zijn voor vampiers, demonen en geesten?’ Hij kijkt bijna opgewonden om zich heen, alsof hij net een grote prijs heeft gewonnen maar het nog even geheim moet houden.
Er flikkert iets diep in het hoofd van Mrs. Lavelle. Gedachten worden in de krochten van haar brein aan elkaar geregen. Ze likt over haar lippen. Teasie pakt haar steviger beet, haar knokkels wit om haar moeders arm.
‘Of zijn we eerder bang voor de verderfelijke winden die uit onze steden komen waaien?’ Pastoor Quinn kijkt naar Mahony. ‘De wind van de vooruitgang, van het moderne leven, zeggen ze. Ik noem het de wind van de ondeugd, van losbandigheid en gebrek aan moreel besef.’
Op de eerste rij laat Mrs. Cauley er hoorbaar eentje vliegen.
‘Dat krijg je van al dat gepraat over wind,’ zegt ze zachtjes.
Een paar kinderen beginnen te giechelen.
De kleur kruipt onder pastoor Quinns boordje omhoog. ‘Laten we bidden.’
Hij buigt zijn hoofd, en de gemeente wendt haar blik af van de kale plek op zijn hoofd, die iets intiems heeft, zo naakt midden tussen het grove grijze haar.
‘Almachtige en genadige Vader, verenig ons tegen de onrust die ongenood het hart van ons dorp in geslopen is en verbind ons in onze strijd tegen de zonde en het duister. Laat ons geen heidens kwaad, oud of nieuw, toelaten in onze gemeenschap, onze huizen en onze harten.’
De priester kijkt op, en zijn blik glijdt over zijn gemeente, om te landen op Mrs. Cauley. ‘Hemelse Vader, vergeef hen die oude verhalen willen oprakelen en kwaad willen spreken en zo de zwakken van geest, de goedgelovigen en de onwetenden aansteken.’
Mrs. Cauley geeft hem een knipoog, waardoor de spieren in meneer pastoors kaak vertrekken.
‘We vragen u de zwakkeren onder ons te vergeven gedwaald te hebben door duistere gebruiken aan te wenden. Verban alle toverformules, heksenkunsten, vervloekingen, boze ogen, duivelse aanrakingen, bezetenheid en spookachtige zaken.’
Pastoor Quinn zet een stap naar achteren, en de rij dode priesters opent geschrokken de ogen. Eentje probeert hem weg te wapperen met de mouw van zijn albe.
Mrs. Cauley geeft Mahony een por. ‘Het is zover; nu gaat hij een gezicht trekken alsof hij een lastige drol moet uitpersen.’
Pastoor Quinn zet het spiritueel gezaghebbende gezicht op dat hij in de badkamerspiegel heeft geoefend. ‘Heer, breng inzicht en wijsheid aan hen die twijfelen aan de preek van hun pastoor en die zijn aanwijzingen, die louter voor hun bestwil zijn gegeven, niet opvolgen.’
Op de voorste rij snuift Mrs. Cauley hard.
Boven Mahony’s hoofd hangen de kruiswegstaties. Hij telt veertien geschilderde houten plaquettes, elk zo groot als een van Tadhgs broodschalen. De schilderijen zijn genummerd, zodat je Christus’ gang kunt volgen als hij zijn kruis door de stad sleurt.
In het schilderij dat precies boven Mahony hangt, zie je Jezus in het midden van de afbeelding, met knieën die knikken onder het gewicht van het kruis, ogen die tot spleetjes zijn geknepen en aangespannen spieren. Vrouwen in lange jurken strekken hun handen naar hem uit op een manier waar je flink pissig van zou worden als je iets zwaars moest dragen. Jezus kijkt hen kwaad aan, met het pezige uiterlijk van een worstelaar.
Mahony weet hoe het zal eindigen.
Op een brede stenen pilaar rechts van het altaar staat een twee meter hoog kruis met een marmeren Jezus eraan gespijkerd. Jezus’ ogen kijken omhoog naar de hemel, en zijn baard valt in krullen omlaag.
Mahony laat de vertrouwde golf van geluid en tegengeluid tegen de rand van zijn gedachten klotsen. En half afwezig zakt Mahony op zijn knieën of staat op met alle anderen, schommelend in de wieg van oude woorden en ingezwachteld door de gemompelde verzen.
De schitterende miskelk wordt geheven, en de klanken luiden duidelijk en zuiver door de stille lucht. De misdienaren bewegen zich soepel, en de mensen slaan een kruis in intieme en eenvoudige dankbaarheid.
Ze wensen elkaar vrede en schudden elkaar ongegeneerd de hand.
‘De vrede van Christus.’
‘De mis is ten einde, ga in vrede.’
Mahony is als eerste weg, verdwijnt om de hoek van de kerk en loopt het kerkhof op om te gaan roken. Overal staan glazen stolpen met Heilige Maagden en kransen van plastic rozen. Aan de rechterkant lopen de muren van het kerkhof af naar de baai, en op links kijk je uit op de bergen.
Achterin is een stille plek, waar de graven liggen die nooit bezoek krijgen, en waar de Keltische kruisen verzacht zijn in de loop der jaren. Hier staat het hoge gras vol madeliefjes met roze puntjes aan de bloemblaadjes, en overal liggen kraaienveren als donkere pijlen.
Mahony gaat zitten tussen Patrick James Carty 1901-1925 en Joseph Raftery 1880-1913. Paddy en Joe hebben hun eeuwige rustplaats verlaten en zitten op het dak van de kerk. Ze stoten elkaar aan en fluiten naar de jonge meiden die op weg naar huis gaan. Gierend van het lachen versmelten ze met het lood.
Mahony steekt een sigaret op en gaat liggen om de zon op zijn gezicht te voelen voor er weer een partij wolken voor schuift. Met zijn ogen dicht hoort hij de meeuwen rondcirkelen en de stemmen van hen die door de aarde omhoogkomen.
Zeg tegen Maggie dat haar haar nog altijd glanst als rode kersen en dat ik het kus als ze slaapt.
Zeg Johnnie Gavaghan dat hij een klootzak is en dat ik hem opwacht als hij volgende lente sterft door de drank, bij God.
Zeg tegen Paddy dat ik het heb gedaan.
Zeg tegen Agnes dat ik het niet heb gedaan.
Echt niet.
Mahony opent zijn ogen en ziet bleke gezichten als groepjes paddenstoelen uit de grond schieten, uit elke spleet. De doden bloeien op tussen de grafstenen en gedenktekens en komen tussen de leistenen omhoog. Ze schudden het stof van zich af en zwaaien naar hem met een uitgehongerde blik, alsof ze zo de zoute wind van de grafstenen zouden likken als ze de kans kregen.
Bridget Doosey, die het kerkhof op gelopen is om bij haar moeder op bezoek te gaan, springt op van schrik als Mahony ineens overeind komt en naar haar glimlacht.
‘Moeder Gods en alle heiligen, wil je me soms de doodsschrik bezorgen?’
Mahony schiet in de lach. ‘Ik lig hier even rustig te roken. Doet u mee?’
Ze zet haar handtas neer en neemt drie sigaretten uit het pakje dat hij ophoudt, waarvan ze er twee in de mouw van haar vestje steekt. Ze neemt een vuurtje aan en loopt langzaam naar een grafsteen aan de andere kant van het pad.
‘Daar ligt ze. Ze wilde een stil hoekje, weg van al het gedoe. Mama was een mager vrouwtje, dus ze konden haar hier nog net tussen krijgen.’
‘Het is een prachtige plek.’
Bridget knikt. ‘We moesten een flink stuk van haar gedenksteen af halen. Nog een geluk dat ze maar zo’n korte naam had.’ Ze gaat met haar achterwerk tegen de rand van haar moeders grafsteen staan. ‘Zal ik je eens wat zeggen? Ik hou van deze vrouw, al zolang ze dood is. Sindsdien hebben we geweldige gesprekken.’
Mahony kijkt toe hoe moeder Doosey uit haar graf klimt en haar dochter probeert weg te duwen met een pook. Hij trekt zijn jack uit en legt het naast zich op de grond. ‘Kom even lekker zitten.’
‘Waarom niet?’ Ze komt naast hem zitten en strekt haar korte beentjes. Ze heeft haar overall verruild voor een vormeloze jurk, maar haar laarzen draagt ze nog steeds. Mahony vermoedt dat ze stalen neuzen hebben.
‘Vertel, hoe is het je gelukt om dat ouwe mens mee te slepen naar de kerk?’
Mahony zakt op een elleboog en kijkt naar haar op, zonder aandacht te schenken aan wat er in de rest van zijn blikveld gebeurt. ‘Zij heeft mij meegesleept. Ze zei dat ze een pact met de duivel had gesloten.’
‘Alweer een pact.’
Omdat ze zich genegeerd voelen, beginnen de doden klagend bijeen te komen. Mahony ziet een vaag groepje staan klagen in een taxusbosje vlakbij. Er staan er ook een paar handenwringend en hoofdschuddend in de schaduw van de kerk.
‘Pastoor Quinn heeft geprobeerd haar voor mij te waarschuwen. Blijkbaar hebben we strijd.’
‘Ach, let maar niet op hem, die eikel. Ik moet zoveel moeite doen om aardig tegen hem te zijn en niet in zijn chocolademelk te spuwen dat ik er bijna aan onderdoor ga.’
Mahony lacht, en Bridget kijkt hem van opzij aan. ‘Hij is een domkop en een onverdraagzaam type. Pastoor Jim pakte het allemaal heel anders aan. Voor hem zou je het vuur uit je sloffen lopen. Iedereen was er kapot van toen hij overleed. Heb je Mary Lavelle net gezien, in de kerk?’
Mahony knikt.
‘Ik geloof niet dat ze ooit over de dood van pastoor Jim heen gekomen is, en ook niet over die van De Valera, trouwens. Maar ja, ze is altijd al vrij zwartgallig geweest.’
‘Zo te horen heeft ze voor nogal wat ophef gezorgd.’
Bridget haalt haar schouders op. ‘Ik heb te doen met Teasie. Gisteren heeft Mary haar een zitbad laten vullen met water uit de oude paardentrog vlak buiten het dorp. Toen is Mary daarin gaan zitten en weigerde ze om er nog uit te komen. Ze zei dat het de veiligste plek in huis was, nu de geesten langs het plafond dansten. Na vijf uur was Teasie zo bang dat haar moeders keelontsteking weer zou opspelen dat ze dokter McNulty erbij heeft gehaald, en die heeft Mary een injectie gegeven.’
‘Arme Teasie.’
Bridget lacht. ‘Pastoor Quinn had natuurlijk ook gehoord over dit gedrag en die is bij haar langsgegaan om haar te waarschuwen.’
De oude moeder Doosey komt langzaam voorbijgelopen. Ze fixeert Bridget met een teleurgestelde blik en probeert haar grafsteen te poetsen met de punt van haar schort.
Bridget duwt haar sigaret uit in de grond. ‘Quinn is een bemoeizuchtige zak. Waarom gunt hij de mensen niet gewoon hun eigen ideeën? Ik snap het niet. Mary heeft hem meteen gezegd dat water uit de oude paardentrog bijna even goed was als dat uit de heilige bron die gevuld is met tranen van Sint-Brigida.’
‘En wat zei Quinn toen?’
‘Hij zei dat ze de Goede Heer om wijsheid moest bidden, gezien haar domheid en bijgeloof. Toen heeft hij haar water over de vlinderstruik gegooid en gezegd dat het afgelopen moest zijn.’
‘En was het ook afgelopen?’
‘Helemaal niet. Mary vertelde hem het verhaal van de protestantse schapenwassers. Ken je dat?’
Mahony schudt zijn hoofd.
‘In 1876 was er een heilige bron bij de kust, op de weg naar Belmullet. Op een dag waren er protestanten op bezoek in het grote huis, en die kregen er lucht van, vonden het wel grappig en lieten een kudde schapen naar de bron brengen. Toen hebben ze het smerigste schaap dat ertussen zat in de heilige bron gewassen. Eentje dat tot zijn oksels onder de stront zat.
En de bron werd hier natuurlijk heel boos om, en boze bronnen kunnen heel wraakzuchtig zijn.’
‘En toen?’
‘Toen is de bron verhuisd naar Portacloy, verderop aan de kust, en daar waren ze er heel blij mee. En iedereen die iets met die schapen te maken had, viel de volgende dag dood neer.’
‘Hoe dan?’ vraagt Mahony.
‘Ze reden te paard door de weilanden en hadden het reuzegezellig met z’n allen, toen er ineens een bliksemschicht kwam die hen allemaal deed smelten.’ Bridget trekt een zuinig mondje. ‘De verschroeide silhouetten van de ruiters zijn jarenlang zichtbaar geweest op de grond. Je kon zelfs de paarden zien, met hun hoeven nog in galop. Tot op de dag van vandaag groeit er niets in dat weiland, en geen beest wil er grazen. Zelfs de regen wil er niet vallen; ik zweer dat het afbuigt voor het de grond kan raken.’
Mahony glimlacht. ‘Dus pastoor Quinn mag wel oppassen?’
‘Hij mag zeker oppassen. Ik ga zo naar huis om wat spijkers in zijn zakken te stoppen. Bij het minste onweer is hij doelwit. En nu ik het toch over oppassen heb, Mahony.’
‘Er is verder niets gebeurd.’
‘Nou, blijf goed opletten, jongen.’
‘Hebt u nog ideeën?’
‘Ik hou je op de hoogte.’ Bridget kijkt met half dichtgeknepen ogen omhoog naar de wolken. ‘Ik heb zo mijn vermoedens.’
Mahony kijkt Bridget Doosey na als ze terugloopt over het kerkhof, met de dode oude moeder Doosey achter zich aan, die een doorzichtige pook in de lucht houdt.
Mahony moet geslapen hebben, want als hij wakker wordt, is het koud en is de kerk leeg. Zelfs de doden zijn verdwenen. Hij veegt wat speeksel uit zijn mondhoek en staat op.
Als Mahony om de kerk loopt, ziet hij haar staan, met haar rug naar hem toe. Ze draagt een jurk die zo verschoten is dat hij heel even niet zeker weet of ze dood is of leeft. Maar als ze zich omdraait, weet Mahony dat ze nog leeft, want de pijn op haar gezicht is echt en rauw, en Mahony moet zich inhouden om zijn armen niet om haar heen te slaan.
Róisín Munnelly glimlacht verontschuldigend en zoekt blindelings in haar tas naar een zakdoekje. Ze heeft een fijn gezicht, scherp geslepen door verdriet, zodat haar fraaie jukbeenderen uitsteken onder de bedroefde bruine ogen die in de zijne kijken.
‘Nee, het spijt me, het spijt me,’ zegt ze.
Onwillekeurig veegt Mahony een losse haarlok achter haar oor, even teder als een moeder dat zou doen, en hij fluistert: ‘Het geeft niet, het geeft niet.’
Ze zitten op de grond, ieder aan een kant van het graf, en Róisín vertelt Mahony over haar dochter. Terwijl ze praat, speelt ze afwezig met de kleine stukjes witte steen die verspreid liggen binnen de marmeren omlijsting. Róisín vertelt hem dat ze het eerst heel zwaar vond om haar dochter hier op het kerkhof achter te laten. Dat ze telkens als ze weggaat de neiging heeft om haar in te stoppen, want de aarde is het hele jaar koud. Maar als het mooi weer is, is het minder erg. Als de zon schijnt en de vogels fluiten. En tegenwoordig heeft ze steeds sterker het gevoel dat haar kleine meisje hier niet meer ligt.
Toen ze het Róisín vertelden, kon ze niet meer op haar benen staan. Ze heeft een litteken boven haar ogen omdat ze haar dressoir raakte toen ze viel.
Haar dochter was al twee dagen vermist toen de politie haar vond op de weg naar Carrigfine. Haar verwondingen pasten bij een aanrijding. Ze hebben nooit kunnen achterhalen van wie de auto was. De grond was te droog, en de sporen waren allemaal verwaaid.
Haar man zegt tegen haar dat ze hier niet steeds naartoe moet gaan, want daar krijgt ze haar toch niet mee terug. Hij zegt dat ze zich om hun zoontje moet bekommeren.
Als Mahony de grendel voor het hek schuift, kan hij nog net een spikkeltje kleur zien. Het is een jojo die voorzichtig boven op een kleine witte hartvormige grafsteen is gelegd waarop staat: MARGARET IDA MUNNELLY, 20 NOVEMBER 1961 – 12 MEI 1968.