Hoofdstuk 14

 

April 1976

 

 

 

Het regent in Mulderrig. De hittegolf heeft zich uitgerekt, zijn adem uitgeblazen en het dorp verlaten, en dat allemaal op één middag. En de regen is weer teruggekeerd.

Eerst viel hij nog licht, onzeker, alsof hij zichzelf op de proef stelde, op de omhooggestoken neuzen van nieuwsgierige katten en koeien die wilden zien of de berichten over de regen echt waar waren.

Maar de bomen wisten het, net als de bijen, want zij weten alles.

Al snel kreeg de regen meer zelfvertrouwen en spetterde op de keien, stuiterde op uit de tractorsporen in de hardgebakken grond. Toen, zwaar en zeker dat het een zegen was, kwam de regen in stromen, gelukzalig, en trok hij de geur uit de aarde.

De regen valt ook op het dak van de raadszaal, danst door de verstopte goten, laat de oude schoolbel klingelen en loopt door de losse dakpannen langs de muur van het damestoilet.

In de grote zaal roeit Michael Hopper over de vloer met de blik van een prooidier. Het moet gezegd: hij beweegt snel voor een man wiens knieën stijf zijn van de reumatiek. Hij is de open ruimte bijna over, als hij aan de grond genageld wordt door de verpletterende tonen van Mrs. Cauley.

‘Michael Hopper, ik moet een hartig woordje met jou spreken.’

En daar komt ze de dubbele deuren door, gekleed in een hooggesloten jas van abrikooskleurig kant, als een dronken bruidstaart. Ze heeft haar klauwtjes aan Mahony’s arm gehaakt, die naast haar loopt met het air van een zegevierende held, met een peuk kaarsrecht omhoog uit zijn mond en zijn overhemd uit zijn broek hangend.

De druppel aan Michaels rode neus blijft daar doodstil en waakzaam hangen. ‘Bent u dat, Mrs. Cauley?’

‘Ik ben het, Michael. Zou jij me willen zeggen waar de leden van mijn cast zijn?’

Michael Hopper kijkt snel van links naar rechts alsof hij de verschillende delen van zijn brein met elkaar in verbinding wil brengen.

Mrs. Cauley fixeert hem met een vreselijke blik. ‘Misschien zit ik ernaast, Michael, maar volgens mij is er geen bruiloft, begrafenis of hurlingwedstrijd die verklaart waarom de mensen zo massaal zijn weggebleven van de eerste repetitie van mijn jaarlijkse productie voor het goede doel.’

Michael Hopper vervloekt zijn knieën. ‘Zal ik eens even gaan rondvragen, Mrs. Cauley?’

‘Doe dat. En stuur pastoor Quinn hierheen als je die toevallig onder een steen vindt.’

‘Bent u dan specifiek op zoek naar pastoor Quinn?’ Michaels neus wordt nog roder.

Er brandt een gevaarlijk licht in haar ogen. ‘Is hij dan niet de man die alles weet, Michael?’

Michael Hopper maakt dat hij wegkomt.

Ze kijkt misprijzend om zich heen. ‘Moet je eens zien hoe smerig het hier is. Hij heeft niet eens stoelen klaargezet. Michael Hopper is anders nooit zo lui.’ Ze kijkt Mahony grimmig aan. ‘Er klopt hier iets niet.’

‘O nee?’

‘Wat hier niet klopt, is die rat met zijn witte boordje. Quinn is ons aan het dwarsbomen; hij wil dat we opduvelen.’

‘Zou kunnen.’ Hij pakt een stoel voor haar.

‘We verstoren de orde, Mahony.’

‘Maar heeft hij dan zoveel invloed? Dat hij iedereen uit het toneelstuk kan terugtrekken?’

‘Helemaal niet, maar schapen klampen zich vast aan een wezel als ze bang zijn voor een wolf. Quinn gebruikt Orla om Mulderrig aan zijn kant te krijgen.’

‘Denkt u?’

‘Nu jij hier bent en je ook hier blijft vanwege het toneelstuk, krijgt Orla haar wraak. Veel van hen zijn geschrokken van Mary Lavelles voorspelling, dat is wel duidelijk, en daar is Quinn meteen op ingesprongen. Angst, schuldgevoel en bijgeloof, Mahony, dat zijn prima dingen als je een kudde schapen jouw kant op wilt krijgen. Dat is altijd al zo geweest.’

‘Tja, de tijd zal het leren. Wilt u soms een kopje thee?’

Ze knikt. ‘Doe maar. We wachten nog een poosje. Dan zien we wel of er nog iemand komt opdagen.’

Mahony slaat een deken om haar benen en loopt naar de keuken. Miss Mulhearne zit op het aanrecht en toont een dikke tien centimeter van haar in kousen gestoken enkels. Mahony kan de stapels kopjes en schoteltjes dwars door haar heen zien staan. Ze slaat haar armen meisjesachtig om haar knieën en schenkt Mahony het soort glimlach dat haar mooi maakt.

 

Mahony slaat een boek open. Tussen de lege taarttrommels en de omgespoelde melkflessen, achter het houten droogrek en onder de met spinrag bedekte ramen leest hij gedichten voor aan een dode ouwe vrijster. Met haar vestje opengeknoopt en een gelukzalige glimlach op haar gezicht hangt Miss Mulhearne in het serveerluik.

Terwijl Mahony zit te lezen, scheert de regen door het halfopen raam, en met de regen komt de geur van natte aarde mee naar binnen. Buiten het raam tikken de struiken de tijd weg met hun natte takken, in de maat met Mahony’s dan weer harde, dan weer zachte stem, hoewel de wind inmiddels is gaan liggen. Miss Mulhearne luistert ademloos.

Mahony leest en let niet op de ontwakende wereld.

 

Pastoor Quinn trekt er een stoel bij en wacht af terwijl hij kijkt naar de slapende Mrs. Cauley. Ze heeft datzelfde onderaardse als het veenlijk dat hij ooit in een museum heeft gezien. Ze kon zo uitgespuugd zijn door een afgelegen stuk moerasland, haar lichaam geconserveerd door de donkere moerassappen. Ze is een archeologische vondst uit een ander tijdperk, haar huid zo teer als perkament en vlekkerig van ouderdom. Ze heeft een smoezelig parelsnoer om haar hals. Het heeft wel iets weg van het touw van een beul. Haar maag zou ongetwijfeld een uitstekend laatste maal opgeven, geen aangekoekte havergort.

Pastoor Quinn bestudeert zijn vijand eens goed. Hij zou haar met één hand kunnen dooddrukken. Maar in plaats daarvan zet hij zijn meelevend-bezorgde gezicht op. ‘Mrs. Cauley?’

Mrs. Cauley veinst wazige verbazing. ‘Goddank, pastoor Quinn, wat fijn dat u me komt bezoeken nu ik zo in nood ben.’

‘Michael zei dat u om me had gevraagd.’

‘Dat klopt, meneer pastoor. Kunt u me zeggen waar iedereen is? Waarom zijn ze niet hier? Ze hebben me nog nooit zo laten zitten.’

‘Tja, Mrs. Cauley. Het is een lastige kwestie, maar naar het schijnt heeft het dorp wat bezwaren tegen uw productie.’

‘Wat voor bezwaren?’

Het verbaast Mrs. Cauley hoeveel tanden een man kan hebben als pastoor Quinn haar aankijkt en glimlacht.

‘Ik denk dat u een andere hoofdrolspeler moet kiezen, Mrs. Cauley. Mulderrig is een beetje huiverig voor vreemden.’

Mrs. Cauley kijkt hem aan met een stralende glimlach. ‘Maar Mahony is toch geen vreemde, meneer pastoor. Hij is hier geboren, en hij heeft alle recht om naar zijn geboorteplaats terug te keren. En al helemaal omdat hij het mysterie van zijn moeders verdwijning wil oplossen.’

Pastoor Quinn kijkt om zich heen en maakt zijn bovenlip nog vochtiger met achteloos gelik van zijn tong. ‘Orla Sweeney is niet verdwenen, Mrs. Cauley. Ze is uit vrije wil uit Mulderrig vertrokken.’

Mrs. Cauley neigt naar hem toe. Haar stem klinkt heel zachtjes. ‘Daar trappen wij toch allang niet meer in, of wel soms? Moet u horen, meneer pastoor, een schaap uit uw kudde zal ongetwijfeld het een en ander aan u hebben opgebiecht. Wist u trouwens dat er een beloning op staat?’

Pastoor Quinn kijkt verbaasd.

‘Onofficieel, uiteraard. Zie het als teken van erkentelijkheid van een rijke oude dame. Het enige wat ik van u vraag,’ zegt ze met een snaakse glinstering in haar ogen, ‘als tot dusverre trouwe vriend van de Kerk, is een paar brokjes informatie.’

Pastoor Quinn fronst.

Mrs. Cauley laat haar ontwapenende glimlach op hem los. ‘En uiteraard hou ik mijn bronnen voor me, meneer pastoor. Zoals u weet, ben ik heel discreet.’

Er trekt een ingewikkeld soort walging over Eugene Quinns gezicht. Hij staat abrupt op van zijn stoel. ‘Ik laat me niet –’

‘Gaat u alstublieft zitten, meneer pastoor.’

De pastoor gaat weer zitten en werpt de oude dame een blik vol machteloze woede toe.

Onverschrokken vervolgt Mrs. Cauley: ‘O, ik weet alles van het sacrament van de boete en van het biechtgeheim en wat dies meer zij. Schrijf de naam nu maar gewoon op een stukje papier en stuur dat naar me op. Of typ het desnoods. Of nee, wacht, nog mooier: knip alle letters uit een oude krant, als een afperser in een Agatha Christie.’ Ze vervolgt fluisterend: ‘U snapt toch wel dat het niet telt als u het niet hardop zegt.’

Pastoor Quinn schudt ongelovig zijn hoofd.

‘En dan, huppakee, in één klap hebt u een nieuw dak of een gloednieuw orgel, een reisje naar Honolulu, of wat u maar wilt.’ Mrs. Cauley tikt tegen de zijkant van haar neus. ‘En het blijft tussen ons, meneer pastoor. Het enige wat ik wil, is een naam.’

Pastoor Quinn kan zijn oren niet geloven. ‘Mahony heeft u hier zeker toe aangezet.’

‘Dat heeft hij niet. Ik bied u een deal aan. Dit komt helemaal uit mijn eigen koker.’

‘Mrs. Cauley. Ik zal net doen alsof wij dit gesprek nooit hebben gevoerd.’

‘En de cruise mislopen waar u al zo lang van droomt?’

‘Dit bewijst maar weer wat voor verstorende invloed Mahony op dit dorp heeft.’

‘Het dorp kan wel wat verstoring gebruiken.’

Eugene Quinn slaat met zijn lange handen op zijn benen en zegt kort en zakelijk: ‘Nee. Ik wil hier niets meer over horen, Mrs. Cauley. Mahony heeft het hele dorp op zijn kop gezet. Vooral Mrs. Lavelle is er vreselijk aan toe. Ze is helemaal de kluts kwijt.’

‘Die kluts heeft ze nooit gehad.’

Pastoor Mahony negeert haar. ‘Dit is mijn advies, Mrs. Cauley: laat Mahony teruggaan naar de stad. Hij hoort hier niet, en de mensen hier moeten hem niet. Hij brengt nare herinneringen boven.’

‘Hij wil alleen de waarheid weten.’

‘Het is een fantast, Mrs. Cauley. Zijn moeder heeft hem in de steek gelaten, en zo is het. Dat kan hij niet accepteren, dus komt hij terug met een of ander duister verhaal, lasterpraatjes. U helpt hem niet met dit soort misdaadfictie.’

‘Mahony gaat erachter komen wat er met zijn moeder is gebeurd.’ Mrs. Cauley glimlacht verontrustend liefjes en vouwt haar handen zedig op de deken die op haar schoot ligt. ‘En tot die tijd gaat hij nergens heen. Want zonder Mahony komt er geen toneelstuk. En zonder toneelstuk… Ik ben geen waarzegster, maar ik voorspel een forse terugloop in de inkomsten voor uw parochie dit jaar.’

De pastoor verschiet van kleur.

‘Dit wordt mijn laatste productie, en die wil ik op mijn manier doen: Mahony is mijn hoofdrolspeler. Als Mary Lavelle gek wil doen en het dorp wat extra kaarsjes wil opsteken, laat ze dan lekker hun gang gaan.’

‘Mrs. Cauley, het enige waar ik me zorgen om maak, is uw welzijn en dat van het dorp.’

Mrs. Cauley kijkt op, haar ogen vol oprechte vastberadenheid. ‘Ik ben stervende, meneer pastoor, ik ben heel erg ziek. Dokter McNulty heeft mijn doodvonnis getekend.’

Pastoor Quinn onderdrukt een weinig religieuze impuls en knikt stijfjes.

‘Ik heb vele losse eindjes die ik nog wil vastknopen voor ik mezelf toesta er de brui aan te geven. Ik moet al mijn aardse bezittingen nog verdelen. Mijn kleine potje met goud moet een goed tehuis vinden. Ik moet het verstandig aan iemand toevertrouwen zodat het in goede handen is, aangezien ik kind nog kraai heb aan wie ik het kan nalaten.’

Ze glimlacht traag en angstaanjagend minzaam. ‘Verdriet om het feit dat ik mijn zin niet krijg, zou ertoe kunnen leiden dat ik irrationele beslissingen neem op dat ene moment dat ik juist helder moet nadenken. Meneer pastoor, uitgerekend u moet toch weten dat oude dames zwak van geest zijn. Ik zou, als een twijgje, onder het kleinste beetje druk kunnen breken, en wie weet wat er dan met mijn appeltje voor de dorst gebeurt? Het zou overal wel naartoe kunnen rollen, zomaar een willekeurige kant op.’

Pastoor Quinn is zich er ernstig van bewust dat hij het met Mrs. Cauley op een door haar gedicteerd akkoordje moet gooien. ‘Mrs. Cauley, ik zal, voorlopig, oproepen tot verdraagzaamheid met betrekking tot Mahony, maar dat onderzoek naar de fictieve dood van zijn moeder moet worden gestaakt. Ik wil geen praatjes meer horen over moord. Jullie moeten ophouden met detectiveje spelen. Kunt u mij uw woord geven?’

Mrs. Cauley haalt nauwelijks merkbaar haar schouders op.

‘En ik hou Mahony scherp in de gaten en ik zal het volledige gewicht van de Kerk én van de wet inzetten, mocht hij een misstap begaan.’

Mrs. Cauley knikt, maar is duidelijk niet onder de indruk.

‘En u moet beloven dat Mahony dit dorp verlaat en direct terugkeert naar waar hij vandaan komt zodra het toneelstuk is opgevoerd.’

Mrs. Cauley glimlacht even.

De pastoor staat nuffig op van zijn stoel. ‘En verder verwacht ik dat Mahony op zondag de mis bijwoont en dat hij zich houdt aan alle normen voor fatsoenlijk gedrag.’

Mrs. Cauley smoort een lachje en kijkt hem aan met een niet erg overtuigend betoon van respect. ‘Moge God u zegenen en behoeden, pastoor Quinn.’

 

Mahony treft Mrs. Cauley aan waar hij haar had achtergelaten. Ze wappert zich koelte toe met een toneelscript.

‘Breng me naar de pub, Mahony. Ik snak naar een borrel.’

 

De rolstoel blijft maar twee keer steken op weg naar Kerrigan’s Bar. De hele weg ernaartoe zingt Mrs. Cauley schuine liedjes, weigert ze de paraplu die Mahony boven haar hoofd probeert te houden en keert ze haar gezicht naar de stromende regen.

Als ze door de deur van de pub naar binnen gaan, is Mrs. Cauley haar bril, haar linkerschoen en alle pijntjes in haar botten kwijt.

‘Hoe gaat het, mannen?’ brult ze. ‘Tadhg, een rondje voor heel Mulderrig.’

De vroege drinkers kijken verbaasd en heffen hun glas in haar richting.

‘Zet me daar maar in de hoek en geef me een vierdubbele.’

Tadhg geeft Mahony wat barmatjes, die Mrs. Cauley om haar hoofd kan knopen terwijl haar pruik droogt. En dan gaat ze aan tafel zitten, met blozende, stralende wangen, decadent en koninklijk, hopeloos breekbaar en blakend van levenslust.

Naarmate de dag verglijdt, begint het dorp de kroeg in te sijpelen om zich naar Mrs. Cauleys hoekje te laten lokken, waar ze audiëntie houdt, borrels achteroverslaat en haar oude theaterverhalen vertelt met de glibberige vaardigheid van een valse kaartspeler. Mahony bekijkt hun gezichten als ze zich verrukt, een beetje dankbaar zelfs, bij haar voegen, alsof ze het ochtendzonnetje is na een koude nacht.

Tadhg tapt wat pintjes en gebaart Mahony om naar een tafeltje in de hoek te gaan. ‘Het is iets geweldigs als Mrs. Cauley op dreef is. Zo heb ik haar al lang niet meer gezien. Je doet haar goed. Mahony.’

Mahony glimlacht en gaat zitten. Een allang overleden drinkebroer neemt plaats op de lege stoel naast hem en staart naar Mahony’s bier op tafel. De dode man knikt naar Mahony en probeert het glas op te pakken.

‘Zo, Mahony, dat is me een fraaie knuppel die je in het hoenderhok hebt gegooid. Eentje met scherpe uitsteeksels.’

Mahony neemt een sigaret van Tadhg aan en steekt hem op. ‘Hoezo?’

‘Mary Lavelle zegt dat je de doden wakker hebt gemaakt. Ze zegt dat ze uit hun graf zijn opgestaan zodra jij hier een voet in het dorp zette.’

Mahony lacht.

‘Dat is geen grap, maat.’ Tadhg fronst. ‘Door jou gaat hun fantasie met ze aan de haal; ze hebben er echt last van.’

De dode drinker komt dichterbij en probeert aan Mahony’s glas te likken.

‘Ze gaan er helemaal in op; het kan ons allemaal overkomen, dat oude bijgeloof.’ Tadhg leunt over de tafel. ‘Een of andere zigeunerin heeft me een keer de stuipen op het lijf gejaagd. Ze beweerde dat ze mijn grootvader op de rug van mijn moeder door het dorp had zien rijden. De man was zes maanden dood, en in die tijd leed mijn moeder verschrikkelijke pijnen. En mijn grootvader was een klootzak, God hebbe zijn ziel, dus die wil je echt niet op je rug.’ Tadhg brengt zijn bierglas naar zijn mond. ‘Maar toen ging ze naar de dokter, en toen bleek dat ze al die tijd al ischias had.’

De dode drinker staart moedeloos naar Mahony’s bier.

‘Het komt door al dat geklets over je moeder, haar verdwijning, moord zelfs. Dat moet je echt loslaten. We weten allebei dat Orla heus nog wel ergens is, levend en wel.’

‘Daar ben ik niet zo zeker van, Tadhg.’

Tadhg krijgt een rood hoofd. ‘Waar is je bewijs dan? Als Orla dood is, waar is haar lijk dan?’ Tadhg schudt zijn hoofd. ‘Wat is er dan voor misdrijf gepleegd, Mahony? Ik zou het namelijk niet weten.’

De dode drinker legt zijn hoofd op Tadhgs schouder en huilt in stille wanhoop.

Tadhg drukt zijn peuk uit in de asbak. ‘Hou op met je zoektocht, Mahony. Geniet van het toneelstuk, hou vakantie, en dan zijn we even goede vrienden als je weer weggaat.’

‘Dat is jouw advies?’

‘Dat is mijn waarschuwing. Als je hen zo blijft treiteren, keren ze zich stuk voor stuk tegen je.’

Mahony haalt zijn schouders op. ‘Dat bewijst alleen maar dat ze iets te verbergen hebben.’

Tadhg kijkt hem vol ongeloof aan. ‘Heb je me soms niet gehoord? Laat het los, laat het rusten. Dat meisje was een vloek.’

‘Dat meisje was mijn moeder,’ zegt Mahony met een harde blik in zijn ogen.

Tadhg kijkt weg. Hij haalt een zakdoek tevoorschijn en veegt er een keer mee over zijn gezicht. ‘Jack staat aan de bar, hij heeft me nodig.’ Hij staat op. ‘Denk goed na, Mahony. Voor het te laat is.’

De dode drinker loopt achter Tadhg aan naar de bar, springt op de kruk naast Jack Brophy en kijkt mateloos verlangend naar een glas bier met een maagdelijke schuimkraag erop, als een laag dikke room. Mahony drinkt zijn glas leeg en zwaait ermee naar de jongen achter de bar om nog eentje.

 

Mahony kijkt naar de uitgestrekte hand voor hem.

‘U vroeg naar mij, meneer?’ vraagt de man.

Mahony staat op en schudt de man de hand. ‘Ja, dat klopt. Ga zitten. Dus u bent Jimmy Nylon?’

De man grijnst verrukt. ‘Zeker. Hoe wist u dat?’

‘Een wilde gok.’

Jimmy Nylon neemt plaats en legt zijn enkel op zijn knie, waarbij hij zijn broek tot het uiterste uitrekt. Hij ziet eruit als iemand wiens ziel al lang geleden vol walging zijn biezen heeft gepakt. Hij beweegt zijn handen alsof hij een Bijbelse zee aan problemen wil scheiden. ‘Ten eerste, wat u ook maar over mij hebt gehoord, het is niet waar. Ik heb nogal een reputatie.’

‘Weet u waar ik het met u over wil hebben?’

‘Ik heb wel een idee,’ zegt Jimmy, die steels naar Tadhg kijkt, die met zijn armen over elkaar naar hen staat te kijken van achter de bar.

‘Nou, wat weet u van de verdwijning van Orla Sweeney?’

Terwijl Jimmy aan de kale uiteinden voelt van zijn schitterende goudkleurige toupet, kan Mahony alleen gefascineerd toekijken.

En terecht, want Jimmy is een plaatselijke legende, dat is wel duidelijk. Als je het een willekeurig iemand vraagt, zal hij je zeggen dat Jimmy iemand is die uiterst doelgericht is. Iemand die al decennialang zo kaal is als een biljartbal, tot hij op een dag het dorp uit ging, op zoek naar de juiste toupet voor de juiste prijs.

Hij heeft er heel Ierland voor afgereisd.

Er zijn mensen die beweren dat hij een man heeft vermoord in Athone om zijn portemonnee, en er zijn er die zeggen dat hij hem heeft gekocht van het geld dat zijn vrijgezelle tante in Ballycrony hem had nagelaten.

Hoe dan ook, het was een gouden vondst. Letterlijk.

Hij keerde terug naar het dorp met een vlasblonde toupet met een verbluffende stijl en kwaliteit. Dit was dan eindelijk het perfecte huwelijk tussen gemakkelijk te onderhouden kunststof haar en een verblindend blonde tint.

Jimmy leunt over tafel en wijst naar Mahony. ‘Op de dag dat Orla het dorp verliet, zag ik haar tegen de muur buiten het postkantoor staan.’

‘Was ze alleen?’

‘Ze was alleen en ze zag er een beetje somber uit.’

‘Hoe bedoelt u?’

Jimmy zuigt lucht door zijn tanden. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik heb nooit iets tegen je moeder gehad. Maar je kon het je niet veroorloven om met haar te worden gezíén. Dat was niet goed voor je reputatie.’

Jimmy’s hand glijdt naar zijn been om een klap op zijn kuit te geven, dan eentje op zijn knie, en weer terug. Tik, tik. Zijn vingers schieten omhoog om aan de rand van zijn toupetje te voelen en gaan dan weer terug naar zijn knie.

Mahony glimlacht. ‘Ze was niet populair. Dat had ik al begrepen. Het dorp wilde van haar af.’

Jimmy kijkt bedenkelijk, want hij heeft het gevoel dat dit een truc is. Hij laat zijn knie los en legt zijn hand op zijn rug. ‘Nou, dat weet ik niet, hoor. Ik had wel met haar te doen. Ze was anders, weet je. Rende dag en nacht door het bos. Er werd wel gezegd dat ze niet helemaal goed bij haar hoofd was, dat ze een beetje geschift was.’ Jimmy tikt een patroontje over de zijkant van zijn hoofd.

‘Maar u hebt haar die dag wel gesproken?’

‘Ja, want ze zag eruit alsof ze had gehuild. Ze leek zo bezorgd.’

‘Zei ze ook waarover?’

‘Nee. Ik maakte wat grapjes om haar te laten lachen, en toen zei ik “Pas goed op jezelf, Orla”, en ze knikte. Ik heb haar nooit meer gezien, maar ik heb nog wel vaak aan haar gedacht, en dan hoopte ik altijd maar dat het haar goed ging.’

‘Dus u bent niet met haar het bos in gelopen?’

‘Jezus, nee, waarom zou ik? Ik was aan het werk. Ik had post te bezorgen.’

Jimmy pakt een bierviltje van de tafel en laat het ronddraaien. ‘Ik zei toch, ik zag haar bij het postkantoor, heb haar twee tellen gesproken en toen ben ik weer verdergegaan.’ Jimmy steekt zijn armen op en draait zich om in zijn stoel. ‘En daar zijn heel veel getuigen van.’

‘Er zijn anders ook een paar mensen die gezien hebben dat je met Orla het bos in liep, de dag dat ze verdween.’

Jimmy snuift en leunt naar hem toe. ‘Als mannen van de wereld onder elkaar: ik heb zo mijn vijanden.’ Hij fluistert: ‘Jaloezie is iets vreselijks. Sommige mensen kunnen het niet hebben als het een ander goed gaat.’ Jimmy tikt voorzichtig op zijn haarstuk, slaat zijn armen over elkaar en schenkt Mahony een niet erg overtuigend lachje. Het vraaggesprek is zo goed als voorbij.

 

‘Hij houdt iets onder de toupet, Mahony. Die Jimmy Nylon is niet te vertrouwen, toch?’ Mrs. Cauley neemt een slok van haar bier.

‘Hij is een beetje stiekem.’

‘Hij is stiekem, een klootzak en nog een viezerik ook. Bridget Doosey heeft hem er ooit van beschuldigd dat hij ondergoed van haar waslijn stal. Als hij op zijn ronde was, zag ze hem altijd al naar haar lingerie loeren.’

‘Was er bewijs?’

‘Nee, maar toen hij bij de post wegging, miste Bridget een bustehouder en twee onderbroeken. Ze moest vaak blootbils door het leven.’

‘Jezus. Dat hoef ik niet te weten.’

Mrs. Cauley grinnikt in haar bier. ‘Je bent een en al moreel fatsoen, Mahony. Jij zou nooit de waslijnen leegroven.’

Hij lacht.

Mrs. Cauley kijkt hem recht in de ogen. ‘Onder dat losbandige uiterlijk van je schuilt een rechtschapen heer, Mahony. Dat weet ik best. Ik weet dat jouw hart van puur goud is.’

Mahony kijkt haar aan. ‘Waar hebt u het over?’

‘Shauna. Ik heb mezelf tot taak gesteld om voor dat meisje te zorgen. Sinds haar moeder ervandoor ging met die gast en haar vader niet goed snik meer is, beschouw ik haar als familie.’

‘En?’

‘Dat kind en jij, jullie gaan me aan het hart. Ik wil niet dat jullie beschadigd raken door wat sommigen liefde noemen en wat ik een ramp noem.’

‘En dat vertelt u me omdat…’

‘Omdat er iets is gebeurd in het bos.’

‘Heeft ze u dat verteld?’

‘Dat was niet nodig.’ Mrs. Cauley kijkt hem aan. ‘Je hebt haar misschien het hoofd op hol gebracht, maar ze is nog niet gek.’

‘En dat betekent…’

‘Dat Shauna een rustig leven wil, Mahony. Dat heeft ze altijd al gewild. Je weet wel, een man en kinderen. Haar droom is om het huis te restaureren; ze heeft het al helemaal uitgedacht.’

‘Dus we gaan trouwen? Terwijl we elkaar net vijf minuten kennen?’

Mrs. Cauley glimlacht. ‘Shauna is het type dat keihard voor iemand kan vallen. Ze heeft het al een keer eerder heel erg te pakken gehad. Jonge mannen beloven je namelijk van alles voor een vluggertje.’

‘Wat wilt u nu eigenlijk zeggen?’

Ze klopt op zijn arm. ‘Help het meisje nu maar gewoon om te doen wat voor haar het beste is, jongen. Meer niet.’

Mahony fronst.

Ze knikt. ‘Mooi zo. Nemen we nog een biertje?’

 

Het giet nog steeds als ze Kerrigan’s Bar uit komen, maar zodra het hun is gelukt om de rolstoel achter in de brede auto te laden laat Mrs. Cauley zich gemakkelijk op de achterbank neerzetten. Ze is buiten westen en ademt zwaar door haar open mond. Mahony legt zijn jack over haar heen en controleert of ze haar klamme pruik nog vastheeft.

‘Ze was in vorm vanavond, dat beste mens,’ zegt Jack Brophy terwijl hij achter het stuur gaat zitten.

‘Bedankt voor de lift, Jack.’

‘Geen probleem.’

Ze rijden een poosje in stilte door.

Jack draait aan zijn stuur om uit te wijken voor een groep schapen. Mahony ziet ze als vettige wolken in het schijnsel van de koplampen. Dan is er alleen nog een donkere lucht boven het donkere silhouet van een stenen muur.

‘Jack, hoe goed ken jij Jimmy Nylon?’

‘Wat wil hij je dan verkopen?’

‘Niks.’

‘In dat geval is het een geweldige vent.’

Ze rijden zwijgend door, hobbelend over de gaten in het wegdek. Jack zet de ruitenwissers een standje hoger.

‘Je kent Tom, toch? Die in het bos woont?’

Het duurt even voor Jack antwoordt. ‘Klopt.’

‘Hoe is hij?’

‘Hij heeft zo zijn problemen, maar hij is een vreedzaam type.’

‘Dus hij is ongevaarlijk?’ Mahony denkt aan Ida’s speeltje, weggestopt op de plank in Toms smerige caravan.

Jack vervloekt een gat in de weg. ‘Ben je nog steeds detectiveje aan het spelen, Mahony?’

‘Is de politie er toen bij gehaald? Heeft die nog naar Orla gezocht?’

‘Dat kan ik niet met jou bespreken, Mahony.’

Mahony zoekt zijn sigaretten en biedt Jack er eentje aan. Die accepteert hem. Mahony geeft hem vuur, en in de korte vlam ziet hij Jacks gezicht fronsen.

Hij rijdt weer een poosje zwijgend door. ‘Ze hebben onderzoek gedaan naar iets wat een bezorgde dorpsgenoot had gezegd.’

Op de achterbank ligt Mrs. Cauley hard te snurken.

‘Wat hebben ze toen gevonden?’

‘Niets. Er was niets te vinden.’ Jacks stem klinkt vriendelijk met een hard randje, waaruit blijkt dat hij geen zin heeft in gelazer. ‘Je moeder is heelhuids uit dit dorp verdwenen, Mahony. Ze is met de bus naar Ennismore vertrokken, of ze heeft een lift gekregen, en daar heeft ze de trein gepakt. Er was geen greintje bewijs van het tegendeel.’

‘Ze hebben een briefje bij mij achtergelaten. Daar stond op dat Orla de vloek van het dorp was en dat ze me daarom bij haar weggehaald hebben.’

Jack neemt een trek. De askegel laait op. ‘Wie zegt dat ze dat niet zelf heeft geschreven?’

‘Het handschrift. Dat was niet van een kind dat nooit naar school ging.’

‘Dan heeft ze het door iemand anders laten opschrijven.’

Mahony zegt niets.

‘Luister, niemand heeft je van haar afgepakt, jongen. Ze heeft jou in de steek gelaten, dat is de waarheid.’

‘De waarheid is dat ze tegen het dorp heeft gevochten om mij te kunnen houden. Dus zou ze me vervolgens weggeven in Dublin? Dat klopt toch niet, Jack?’

‘Dat meisje kon nauwelijks voor zichzelf zorgen, laat staan voor een baby.’ Op zachtere toon zegt hij: ‘Misschien wilde ze een beter leven voor jou.’

Mrs. Cauley mompelt iets bij zichzelf op de achterbank.

‘Vind jij dit nu het soort dorp waar iemand een jong meisje vermoordt en vervolgens alle sporen uitwist? Dit is een dorp waar je nog geen scheet kunt laten zonder dat iedereen het erover heeft.’

Mahony kijkt uit het raam; hij ziet helemaal niets. Voor hen, in de koplampen, is alleen maar regen.