Hoofdstuk 11
April 1976
‘Dat is toch verschrikkelijk,’ zegt Bridget Doosey.
Op de stoep bij de achterdeur ligt het lijk van een pas overleden rode kater, die in een rieten mand gestopt is.
Bridget schopt het deksel van de mand open en buigt zich om de kat te kunnen bestuderen. ‘Goed dat Merle mij erbij gehaald heeft.’
Zijn tong hangt uit zijn bek, gezwollen en zwart.
‘Scones met clotted cream: vergiftigd. Een of ander industrieel gif.’ Bridget haalt een kaartje uit de mand en houdt het tussen haar in rubberhandschoenen gestoken vingers. ‘En die waren niet voor deze arme drommel bestemd.’
Op het kaartje is Mahony’s naam getypt.
‘Ik zou voortaan maar goed uitkijken, jongen. Zo te zien is de fanclub van je moeder weer bijeengekomen.’
Mahony ziet dat de kat, die nu dus dood is, door de border huppelt, op jacht naar een vlieg.
‘Enig idee wie?’
‘Kies maar, Mahony. Je moeder was niet erg geliefd, en nu kom jij de boel oprakelen.’
‘Maar toch.’
‘Je droomde vast van een ander welkom.’
‘Ze leken me best aardig.’
‘O ja? Nou, dan weet je nu dus hoe het echt zit.’ Ze bestudeert hem grondig. ‘Het kon weleens heel smerig worden. Dit dorp is zo gestoord als een stier met tieten.’
Mahony fronst. ‘Wilt u soms zeggen dat ik moet stoppen met vragen stellen?’
‘Ik zeg dat de antwoorden je misschien niet zullen bevallen.’
De kat rekt zich uit, steekt zijn staart uit als een groot uitroepteken en loopt door de muur.