Hoofdstuk 19

 

Mei 1976

 

 

 

Mahony heeft uren gelopen. Hij mijdt het bos, maar loopt steeds in kringetjes door de weilanden terug naar Rathmore House, want hij heeft tijd nodig om na te denken. De wolken waaien aan vanaf de Atlantische Oceaan, zodat Rathmore House achter de oude kastanjeboom en het klaphek er in het licht zo kleurloos als regen uitziet.

Hij mist haar bijna, op de weg voor hem, waar ze op haar hurken zit. Ze zit met haar gezicht opzij en prikt met een bleke vinger door een slak. Ze maakt een misprijzend geluid, staat op en zet haar handen in haar heupen. ‘Zeg, lief slakje, steek nou verdomme eens je hoorntjes uit.’

‘Ach, hij slaapt, kijk dan,’ zegt Mahony, en hij pakt de slak op om hem aan haar te laten zien.

‘Hij slaapt niet, hij is dood.’

‘Je hebt gelijk.’ Mahony gooit het lege slakkenhuis over de muur.

Ze lopen samen verder. Mahony in zijn leren jack en Ida op haar gehavende schoenen waar hij de weg doorheen kan zien. Ze steekt haar arm naar hem op, en Mahony’s hart krimpt ineen. ‘Je weet toch dat ik je niet kan dragen, kindje.’

Ida slaat haar armen over elkaar en fladdert naar de kant van de weg met de onberispelijke gratie van een prima ballerina. Ze haalt iets uit haar vestzak en houdt het omhoog. Ze likt aan haar vingers en veegt er een denkbeeldig vuiltje vanaf. Mahony zou zweren dat de jojo feller opgloeit in haar hand.

‘Dus je hebt hem weer terug?’

Ida knikt, en Mahony ziet dat ze precies op haar moeder lijkt. Ze heeft datzelfde stijve, ernstige lachje als Róisín. Ze begint het touwtje op te rollen.

Mahony gaat naast haar zitten. ‘Weet je nog hoe je hem kwijtgeraakt bent?’

Ze trekt een grimas. ‘Mama zei dat ik niet in mijn eentje het bos in mocht, maar ik ben toch gegaan. Ik wilde eikenbootjes maken, maar toen stond hij daar al om kittens te verdrinken. Op die plek die ik je heb laten zien.’ Haar ogen worden groot als ze eraan terugdenkt. ‘Het eiland! Ik heb het gezien! Het water was helemaal weggestroomd.’

‘Heb je Denny’s Ait gezien, bij de open plek?’

Ida knikt. ‘En die man stond erop. Hij had een zak en een schop.’

‘Hoe wist je dat er kittens in de zak zaten?’

Ida kijkt hem fronsend aan. ‘Wat stop je anders in een zak die je in de rivier wilt leggen?’

Mahony haalt zijn schouders op.

‘Domkop,’ mompelt Ida zachtjes. Ze drukt haar lippen opeen. ‘En ik schreeuwde: “Niet doodmaken, meneer.” Toen keek hij op en deed net alsof hij glimlachte, en hij zei: “Kom eens hier, Margaret.” En toen wist ik dat ik de sigaar was, want hij klonk boos. Dus ik ben gaan rennen, en toen was er ineens een flits achter mijn ogen en heb ik mijn jojo laten vallen.’

‘Heb je zijn gezicht gezien?’

Ze kijkt omlaag naar haar schoenen. ‘Zou kunnen.’

‘Je kende hem, toch?’

‘Hoe moet ik dat nou weten?’ Ida springt op. ‘Jezusmina.’ Ze laat haar jojo weer in haar zak glijden, en weg is ze.

 

Shauna komt de achterdeur door met een blad met thee. Het late zonnetje valt op haar haren en geeft het een rode gloed als ze het licht in stapt. Ze laat het blad op haar heup rusten terwijl ze de deur achter zich dichttrekt, met snelle bewegingen en zonder na te denken, haar zonnige gezicht vertrouwd en prachtig. Voorzichtig loopt ze de traptreden af, en ze fronst als er ineens een verdwaalde kip over het pad schiet. Als hij haar zo ziet, maakt een kalm, blij gevoel zich meester van Mahony: hier gaat het leven verder, ondanks de aardverschuiving, ondanks het duister. Als het mocht, zou hij haar wel kunnen zoenen. Shauna kijkt op, ziet hem en glimlacht.

‘Ik breng papa zijn thee.’

Mahony neemt het blad van haar over. ‘Jezus, je loopt echt altijd met een blad rond. Kan die man niet zelf zijn thee halen?’

Shauna lacht met hem mee. ‘Die man zou nog eerder omkomen van de dorst.’

Shauna gaat hem voor naar een paar gebouwtjes in verschillende stadia van verval, waar kippen afwezig in het rond pikken op een overwoekerde binnenplaats en een dode kat door het onkruid sluipt.

‘Hé, Shauna, ik heb zitten denken.’

‘Rustig.’

‘Het lijkt me beter als ik wegga.’

Ze kijkt achterom om hem aan te kijken. ‘Beter voor wie?’

Mahony kijkt naar de keien om te zien waar hij loopt. ‘Voor jou en voor Mrs. Cauley.’

‘Waar moet je dan naartoe? Ik zou niet weten bij wie je anders welkom bent hier in het dorp.’

‘Daar gaat het niet om. Dit is al de tweede poging om –’

‘En ze hebben hun punt gemaakt. Dat oude mens zou eraan onderdoor gaan als je nu wegging; ze is stapelgek op je.’

‘Maar wat als een van jullie iets overkomt?’

‘Doe niet zo dom, Mahony. Ze moeten jou hebben, niet ons.’ Shauna haalt haar schouders op. ‘En trouwens, het waren maar waarschuwingen. Als ze je echt hadden willen vermoorden –’

‘Dan zou ik al dood zijn? Bedankt.’

Hij loopt achter haar aan over een smal pad langs een kas; voor zover de ruiten nog heel zijn, zijn ze bedekt met mos, en de vloer ligt bezaaid met oude kippenvoerzakken. Hij loopt voetje voor voetje om het blad recht te houden. Shauna lacht naar hem over haar schouder.

‘Blijf nou maar bij ons, Mahony. Hier zijn je vrienden.’

Mahony wordt er verlegen van. Hij kijkt lachend naar de theemuts.

Shauna blijft staan voor wat ooit een stal was; in een paar van de deuren zit glas, en de stal heeft onlangs een lik donkergroene verf gekregen. Ze opent een deur aan het eind. Dan neemt ze het blad van hem over.

‘Ik breng het wel naar binnen,’ zegt Mahony.

‘O, nee. Papa wil geen vreemden in zijn werkplaats.’

Mahony lacht. ‘Maar ik woon hier. Dan ben ik toch geen vreemde?’

‘Nou ja, zet dan maar op tafel, maar kom weer meteen naar buiten, zodat je hem niet stoort.’

‘Komt goed. Ik blijf nog wel een poosje bij hem.’

‘Ah, nee, Mahony.’

‘Die man ziet nooit een levende ziel.’

‘Maar dat wil hij juist. Zorg alsjeblieft dat hij niet overprikkelt raakt, want dan is er geen land meer met hem te bezeilen.’

‘Ga jij nou maar weer naar het huis. Ik kom straks. Die arme man wil waarschijnlijk weleens zijn verhaal kwijt.’

 

Desmond Burke zit niet goed in zijn vel, behalve als hij in de oude stal zit. De paarden zijn allang weg, hoewel de hoofdstellen, onder het spinrag, en mottige paardendekens nog door elkaar heen aan haken hangen in schemerige hoekjes.

Desmond heeft alles piekfijn voor elkaar. De stallen zijn doorgebroken om een lange ruimte te creëren, met boekenkasten langs de muren, en de elektriciteit is van het huis doorgetrokken, zodat hij hier ook licht heeft. Er staat een houtkachel, die hij kan gebruiken op koelere dagen, en een oude leunstoel waar hij in kan slapen.

Aan het andere eind staat Desmonds bureau, met een lamp erop die zo is opgesteld dat hij licht werpt op een stuk schoon wit vloeipapier. Elke ochtend om zeven uur loopt Desmond de tuin door, doet de deur van de stal open en neemt plaats achter zijn bureau. Hij kijkt glimlachend naar de lederen kaften van zijn boeken in de kasten en haalt een paisley choker uit de la. Hij doet de choker om en slaat een van de boeken op het keurige stapeltje voor hem open. Dan pakt hij zijn pen en begint aantekeningen te maken, in een keurig, degelijk schuinschrift.

Opgaand in zijn geleerde dagdromen zou Desmond het niet eens merken als de geit hem zijn thee kwam brengen, zolang die maar niet blaatte.

Mahony zet het blad neer op een tafel vlak onder een van de ramen. ‘Goedenavond, meneer, ik kom u uw thee brengen.’

Desmond bestudeert Mahony even en draait dan de dop op zijn pen. ‘Kan ik iets voor je doen?’

Hij spreekt op zachte, zorgvuldige toon, maar Mahony ziet het ongeduld in zijn lichtblauwe ogen. Hij heeft precies dezelfde enigszins geschrokken blik als zijn dochter.

‘Ik kom u uw thee brengen.’

‘Dat zie ik.’ Desmond kijkt naar Mahony zonder interesse, en Mahony beantwoordt zijn blik met een ontwapenende glimlach.

Dus dit is de gast uit Dublin.

Desmond kijkt naar het lange haar en het leren jack, de stoppelbaard en de vuile broek. Hij vraagt zich af of Mahony drugs rookt, in zijn huis. Hij gaat ervan uit dat het in de stad zal wemelen van de drugs, op elke straathoek, in elke bar, in elke broekzak en pijp. Alle mensen zullen er wel behoorlijk van in de war zijn.

Mahony ziet dat Desmond – ongetwijfeld ooit een aantrekkelijke man – verpest is door de boeken. Hij zit er al veel te lang over gebogen, als een oude pad over een vlieg. En nu heeft hij, net als die oude pad, een kromme rug en dunne benen.

Mahony steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Mahony.’

Desmond kijkt naar Mahony’s hand. ‘Als je me nu wilt excuseren.’

Mahony loopt onverstoord naar de boekenkast. ‘U hebt uw boeken beter voor elkaar dan Mrs. Cauley; die vrouw moet een storm oproepen om te vinden waar ze naar op zoek is.’

Desmond snuift.

Mahony laat zijn vingers glijden langs de rug van een collector’s item, het werk van Thomas Crofton Croker. Maar als hij vooroverbuigt om een antieke Lady Gregory van haar plek op de plank te trekken, verslikt Desmond zich bijna in zijn tanden.

‘Blijf van mijn boeken af.’

Mahony kijkt verbaasd op. Desmond heeft zijn kont half van de stoel getild en grijpt zich vast aan de rand van het bureau.

Op vriendelijke toon zegt Mahony: ‘Neem me niet kwalijk, man. Ik zal ervan afblijven.’

Vermoeid zakt Desmond terug in zijn stoel.

Mahony glimlacht. ‘Ik hou alleen al van boeken sinds ik nog een heel klein jongetje was, in het weeshuis.’

Desmond staart hem aan. ‘Het weeshuis?’

‘Het weeshuis, ja.’ Mahony draait zich weer om naar de boekenkast. ‘Waar die goeie ouwe pater McCluskey me elke zaterdagmiddag voorlas; ik was namelijk zijn lievelingetje. Hij haalde een boek uit het zijkamertje, zette me op schoot, en dan zaten we uren samen naar dat boek te kijken.’

Desmond Burke lijkt geboeid. Mahony, gesterkt door zo’n aandachtig publiek, begint bijna in zijn eigen verhaal te geloven en vergeet dat hij maar één keer in pater McCluskeys kantoortje is geweest, en dat die hem toen de huid vol heeft gescholden.

Mahony pakt een krukje en gaat aan de zijkant van het bureau zitten. ‘En toen zei pater McCluskey op een dag dat ik heel veel geluk had, omdat hij me het allermooiste boek ooit zou laten zien.’

Mahony zwijgt en staart naar het andere eind van de stal. ‘Het was schitterend, in leer gebonden, en op de kaft waren van die gouden letters gedrukt, ongelofelijk. Echt goud, dat kan toch?’

Desmond haalt hulpeloos zijn schouders op.

‘En toen ik het boek opensloeg, waren de bladzijden heel dun en gewichtloos, als een plakje verse wolk. En er stonden allemaal plaatjes in van tempels en Romeinen, en elk plaatje werd afgedekt door een heel dunne tissue, om het mooi te houden.’

Dit klopt. Er was inderdaad zo’n mooi boek in het kantoortje van pater McCluskey, achter slot en grendel, in een glazen kastje. Mahony kan het zich nog herinneren.

Op die bewuste dag was de pastoor net lekker bezig geweest om Mahony af te ranselen, toen hij weggeroepen werd om het heilig oliesel toe te dienen aan moeder Maria Consuelo, die al ruim twintig jaar aan het doodgaan was. Pater McCluskey had Mahony achtergelaten in het kantoortje met de opdracht om zijn broek weer op te trekken en op te duvelen. Mahony had geknikt zonder een traan te laten, want na jaren te zijn afgetuigd, was zijn kont zo eeltig geworden als zijn voeten.

Mahony had alle laden die niet op slot zaten, doorzocht tot hij een half pakje sigaretten vond. Nadat hij ze in zijn zak had gestoken, had hij een boek uit de boekenkast gepakt en was hij achter pater McCluskeys bureau gaan zitten om wat te lezen.

‘Het was echt een schitterend boek, en ik behandelde het met evenveel respect als ik pater McCluskey zelf zou behandelen.’ Mahony glimlacht als hij eraan terugdenkt dat hij zijn goudkleurige pis in een boogje op de in leer gebonden flinterdunne bladzijden had laten kletteren. ‘Ik wil maar zeggen, meneer, ik zal uw eigendommen ook met het grootste respect behandelen. Ik zou er niet eens over uitademen.’

Desmond Burke is sprakeloos. Hij heeft zijn vulpen weer opgepakt en blijft de dop erop en eraf schroeven, zich er niet van bewust dat hij zo het risico loopt om de schroefdraad te ruïneren.

Mahony steekt een sigaret op. ‘Wat bent u aan het lezen?’

Hij houdt zijn pakje op voor Desmond, die zijn hoofd schudt. ‘Geschiedenis. Folklore. Dat soort dingen.’

‘Geweldig. Staat er soms ook iets in over de doden?’

Desmond kijkt niet-begrijpend. ‘De doden? In welke zin?’

‘In de zin van dat ze terugkomen, wat rondkijken en dan aan de levenden vertellen wie hen heeft omgelegd?’

Desmond zet zijn bril af en hoopt dat Mahony niet ziet dat zijn handen trillen. ‘Geen idee.’

‘Trouwens, dat ding om uw nek staat u goed. Heel gedistingeerd. De professoren op Trinity College dragen die ook als ze in zichzelf pratend rondlopen.’ Mahony lacht naar hem, en tegen beter weten in lacht Desmond Burke terug.

 

*

 

‘Laat ik één ding duidelijk stellen, Desmondo, in het verhaal waarin de dappere jongen de betoverde haas de berg op jaagt –’

Desmond slaat de laatste druppel droge sherry achterover en knikt. ‘Ja. Het lot van Frank M’Kenna.’

‘Hoe dan ook, zijn vrienden komen allemaal de berg af als het slecht weer wordt, maar M’Kenna blijft jagen, omdat het een domme lul is?’

‘Omdat hij een koppige jongeman is, ja.’

‘Precies, een domme lul, en dus sterft hij omdat hij in een sneeuwstorm achter die haas aan gaat.’

‘Nou, wat William Carleton ons wil vertellen, is dat niemand precies weet wat er met de jongen is gebeurd nadat we hem uit het oog verloren hebben.’

‘En de vader wordt helemaal gek, want die heeft zijn zoon vervloekt omdat hij zijn ploeg stukgemaakt heeft op een magische steen.’

‘Nee, dat was het andere verhaal dat we hebben gelezen. In dit verhaal verwijt de vader Frank M’Kenna dat hij zijn liefde voor de jacht voor laat gaan op het bijwonen van de zondagse mis. Hij waarschuwt zijn zoon voor de gruwelijke gevolgen voor de ziel van de sterfelijken als men almaar zijn pleziertjes najaagt.’

‘En dan, omdat de zoon hem niet gehoorzaamt, vervloekt de vader de ziel van zijn zoon door te zeggen dat hij straks nog als lijk van de berg zal komen, omdat hij niet naar zijn vader luistert.’

‘Dat klopt.’

‘En dan vinden ze die arme jongen als de sneeuw smelt en zijn lijk vastgebonden aan de deur van zijn eigen huis terugstroomt naar het dorp.’

‘Zo is het.’

‘En als de geest van die domme M’Kenna terugkeert, is dat maar om één reden.’

‘Dat klopt, Mahony.’

‘En dat is om zijn vrienden te vertellen wie zijn goeie broek erft.’

‘Inderdaad.’

‘Meer niet?’

‘Nee.

‘Niet hoe hij is gestorven, of dat die haas eigenlijk een heks was, of hoe ze hem te grazen heeft genomen?’

‘Nee.’

‘Godallemachtig. Dat is typisch iets voor een dode.’

 

‘Dus, Desmond, het doel van folklore is dat het volkomen zinloos is?’

Desmond neemt een sigaret aan van Mahony; hij zal er pas morgen weer aan denken dat hij helemaal niet rookt. Hij zet zijn bril heel zorgvuldig recht.

‘Concentreer je, Mahony. Folklore is het optekenen van een stervende beschaving, het romantische Ierland, de eeuwenoude, ongeschonden fantasie van de edele boer die de gruwel en schoonheid van het leven en het land doorgrondt.’

Mahony slaat op de tafel en mist op een haar na Lady Gregory, die languit naast een geopende fles whiskey ligt.

‘Fantasie, m’n reet. Wie zegt dat dit soort dingen niet echt gebeurt? Er schuilt veel waarheid in folklore.’

Desmond fronst.

‘Zie jij dan niet hoe de doden hier overal rondzweven? Die ouwe vent daar in de leunstoel, bijvoorbeeld?’

Desmond tuurt de kamer in. ‘Dat is een postoel.’

‘Een postoel?’

‘Die hadden we gekocht voor Mrs. Cauley, maar ze weigert om erop te gaan.’

Mahony schiet in de lach. ‘Dat verbaast me niets; er zit al een pastoor op.’

‘Hoe ziet hij eruit?’

Mahony kijkt. De dode pastoor zit met zijn kin op zijn borst duimen te draaien, rond en rond. Een brok van een vent is het. Dood of levend, zo’n indrukwekkende pastoor heeft Mahony nog niet eerder gezien.

‘Hij lijkt me iemand met wie je geen ruzie wilt.’

Desmond fluistert Mahony in zijn oor: ‘Dat is wel passend, want de stoel komt uit de pastorie.’

De dode priester hoort hen niet en buigt zich over zijn doorzichtige handen, knarsetandend met zijn enorme kaken.

‘Een pastoor die spookt in een postoel.’ Mahony zwaait langzaam heen en weer op zijn krukje, met een nog niet opgestoken sigaret in zijn glimlach. ‘Een prima plek als je de tijd aan jezelf hebt.’

Desmond lacht mee. ‘Je hebt je moeders ogen.’

‘O ja? Heb ik je dan verteld wie ik ben?’

‘Dat was niet nodig. Ik zou je er zo uit gepikt hebben.’

‘En mijn vader, dan? Lijk ik ook op mijn vader?’

‘Dat kan ik niet zeggen, Mahony.’

‘Omdat iedereen en niemand mijn vader is, hè?’

Desmond kijkt naar zijn handen. ‘Je was een bij-kind. Er was geen man die een eerbare vrouw van haar had kunnen maken.’

Mahony steekt zijn sigaret op. ‘Hoe was ze?’

‘Ik weet niet. Ze zei nooit zoveel tegen me.’

Het is een leugentje, maar Desmond brengt het slecht. Mahony vraagt zich af of Desmond het had durven zeggen als ze allebei nuchter waren.

‘Vertel eens wat over haar.’

Desmond bestudeert zijn knokkels. ‘Orla was iemand uit een andere wereld. En zoals ik al zei, ik kende haar eigenlijk niet.’