41
SHAW ONTWAAKTE EEN MILLISECONDE voordat de telefoon ging. Of ging die voor de tweede keer? Hij kon de echo niet echt horen, maar voelde dat die er was, rondkaatsend in de donkere kamer. Hij kon Lena ruiken, zo dichtbij was haar huid, een subtiele mix van zweet en zout. Hij stuntelde met de hoorn en probeerde niet te denken dat het slecht nieuws moest zijn. Het was George Valentine.
‘Peter. Ik moet je iets laten zien – bij de Crane, in Erebus Street.’ Valentines stem was bij uitzondering vrij van de bijtende rand van vijandigheid.
Lena draaide zich om in haar slaap.
Shaw kwam op een elleboog overeind en keek naar de felrode cijfers op de wekker: 00.55.
Toen beging hij een vergissing. ‘Is dit echt nodig, George?’
Hij hoorde Valentine een haal nemen aan een onzichtbare sigaret. Shaw wist dat hij het niet had moeten vragen, niet aan het oordeel van zijn brigadier had moeten twijfelen. George Valentine was zijn partner en had er bijna dertig dienstjaren op zitten. Als hij zijn inspecteur midden in de nacht belde, had hij daar een reden voor, een dwingende reden. Shaw wist wat Lena zou zeggen, en het woord ‘vertrouwen’ zou daarin een sleutelrol vervullen. Dus herstelde hij zich. ‘Sorry. Natuurlijk is het dat. Ik ben er over twintig minuten. Blijf waar je bent.’
Er was geen spoor van de maan toen de Land Rover Erebus Street in reed, alleen de oranje klodders van de straatlantaarns en de groene, flikkerende neonreclame 24-UURS WAS, hoewel de wasserette gesloten was.
Valentine zat in de goot, met een tinnen flacon in zijn hand. Zijn lippen waren nat en glommen in het licht. In het plotselinge schijnsel van de koplampen stond hij jichtig op, als een openklappende ligstoel. Toen Shaw uit zijn Land Rover stapte, zei zijn brigadier niets, maar ging hem over de in het asfalt verzonken ijzeren rails voor naar de havenpoort. De poort naar het omheinde terrein van het transformatorhuis stond open.
‘Het slot hier was kapot; zo is Andy Judd met zijn fles kerosine binnengekomen,’ zei Valentine.
Vanaf de kleine binnenplaats konden ze omhoogkijken naar het huis van Jan Orzsak, waar achter het matglas van een badkamerraam één enkele lamp brandde. Binnen bewoog een schaduw en Shaw stelde zich voor hoe Orzsak voor een spiegel stond en probeerde de nachtmerrie waardoor hij wakker was geworden te vergeten, schuifelend met zijn afgetrapte pantoffel.
‘We hebben dit over het hoofd gezien,’ zei Valentine. Hij baande zich door de haagdoornstruiken heen een weg naar de omheining aan de andere kant, die grensde aan het haventerrein, en daar vonden ze een tweede metalen hek.
‘Dit is vakwerk.’ Valentine liet een hangslot zien. De hardstalen beugel was doorgevijld. Het hengsel piepte toen het hek openzwaaide. Ze liepen over een kale betonnen vlakte waar een reusachtige 4 op was geschilderd. Een rat flitste van links naar rechts, van links naar rechts, alsof hij een pad volgde dat alleen hij kon zien, alsof hij door een onzichtbare doolhof rende.
Valentine wees langs de kade naar het aangemeerde schip.
Shaw las de op de voorsteven geschilderde letters en voelde zijn bloed verrukkelijk koud worden. ‘Motor vessel Rosa’ zei hij. ‘MVR.’
Zijn tweede gedachte, nadat hij de opwinding die door zijn hersenen stroomde had gestopt, was dat het toeval kon zijn. ‘Was het die zondagavond hier?’
Valentine knikte en keek naar zijn instappers. ‘Ik heb de scheepsagent gebeld. Ze is maandagochtend vroeg uitgevaren. Maar ze lag hier, ligplaats 4.’
‘Goed werk,’ zei Shaw terwijl hij razendsnel nadacht en de stukken aan elkaar legde van een legpuzzel die opeens scheen te kloppen – zoals de beschrijving door Pete Hendre van het vertrek waarin hij wakker was geworden, het gestage mechanische zoemen en de ijzeren deur. Zoals de lichamen op Warham’s Hole en tegen het stormrooster. Zoals de zaklamp en de polsband: MVR.
‘Je bent niet aan boord geweest?’ Hij beet op zijn lip in het besef dat hij het wéér had gedaan, zijn gebrek aan vertrouwen had getoond, want alleen een debiele rekruut zou zo stom zijn om aan boord te klimmen.
De kille klank was terug in Valentines stem. ‘De agent treft ons in het havenkantoor; ik heb hem gezegd dat hij, als hij met iemand op de Rosa contact opneemt, nog vóór het weekend scheepsagent in Moermansk zal zijn. Hij is oké. Oude garde.’
Het was stil op de Rosa, op het druppelen van een lenspomp in zwart, olieachtig water na. Ze liepen weg van het schip en bleven in de schaduw van de haagdoorns die door het gaas van het hek heen groeiden, sloegen de hoek van het Alexandra Dock om naar de poorten van de Bentinck – de binnenhaven – zich ervan bewust dat ze nu werden gefilmd door een bewakingscamera. Aan de andere kant van de draaibrug tussen de dokken stond een kantoorgebouw uit de jaren vijftig, twee verdiepingen, waarvan de bovenste een spiegelglasraam had dat uitzicht bood over de kades. Er brandde licht, maar halfslachtig, het blauwe schijnsel van trillende computerschermen. Op een bord stond CONSTABLE SCHEEPSAGENTEN.
Valentine sprak in een krakende intercom.
‘Brigadier Valentine, meneer. We hebben elkaar twintig minuten geleden gesproken.’
Ze hoorden de automatische grendels wegschuiven. Binnen was een vertrek zonder ramen waar twee vrouwen zaten, alle twee gekleed in minirokje – het ene van leer, het andere van rode zijde – kousen en wijde blouses – de ene van goudlamé, de andere zilverkleurig met rode stippen. De ene vrouw had een gescheurde lip, de andere een dik oog; hun make-up was uitgelopen door hun tranen. Shaw vond dat ze eruitzagen als hoeren van een castingbureau.
‘Dames,’ zei Valentine. Hij kende hen allebei, beroeps uit de kleine rosse buurt aan de rand van North End. Ze waren niet ouder dan vijfentwintig, maar hij wist dat ze al tien jaar tippelden.
‘Rot op,’ zei een van de twee met een knipoog naar Shaw. De ander gaf haar een klap, maar het was maar gespeeld en ze lachten alle twee wrang. Ze gaven elkaar een arm en keken, verenigd in hun vijandigheid, Valentine dreigend aan.
‘Kom maar boven,’ kraakte een stem in de intercom buiten. Ze klommen naar het kantoor. De scheepsagent heette Galloway, een gezette Schot met een permanente stoppelbaard en korte armen, die als wapens van zijn schouders hingen. Aan zijn voeten lag een bastaard Cairnterriër op een kartonnen verpakking te kauwen waar ooit een broodje ros in had gezeten. Galloway zwaaide met een mobiele telefoon naar hen. ‘Ik bel net iemand van jullie om de meiden op te halen. Ruzietje over een klant.’
Shaw schudde zijn hoofd. ‘Doe ons een lol, zeg het af. Zeg maar dat wij er zijn. Nu meteen.’
Galloway deed wat hem gezegd werd en beëindigde het gesprek. Het zat hem duidelijk dwars dat hij in zijn eigen kantoor werd gecommandeerd. ‘En nu?’ vroeg hij.
‘Wat zou de bewaker bij de poort doen als hij twee mannen zoals wij over de kade zag lopen en hierheen zag gaan?’
‘Als hij wakker was zou hij me bellen.’
Ze zwegen.
‘Maar hij is zelden wakker,’ zei Galloway. ‘Zo zijn die meiden hier gekomen. We proberen de hoeren uit de haven te weren. Let wel, deze twee lagen achter in een taxi,’ voegde hij er hoofdschuddend aan toe. ‘Daar houden scheepseigenaars niet van. Ze houden de prostitutie liever aan wal.’
‘Dat daar is het vrouwtje waar wíj belangstelling voor hebben,’ zei Valentine, en hij wees naar de Rosa. ‘Wat kunt u ons vertellen?’
Galloway sloeg enkele computertoetsen aan. ‘Ik heb opgegraven wat jullie willen weten… Ze is een vaste bezoeker. Nederlandse eigenaars. Vaart voornamelijk van hier op Vaasa… dat is in Finland; een godvergeten gat. Geen hoer te vinden, niet eens een kroeg. Ze brengt graan en schroot daarheen en komt terug met hout. Drieënhalfduizend ton, waardoor ze net in het Nord-Ostseekanal past, dus we hebben het over vijf, zes dagen, heen zowel als terug. Eerder zes, nu de EU moeilijk doet over efficiënt energiegebruik – ze moeten hun snelheid aanpassen, minder brandstof gebruiken. Verder is er een vast tweerichtingscontract met Rotterdam. Daar komt ze net vandaan, met’ – hij keek op het scherm – ‘witgoed… voornamelijk koelkasten.’
‘En ze was zondagavond zeker weten hier?’ vroeg Valentine.
Galloway knikte en tilde de hond op.
‘Bemanning?’ vroeg Shaw.
‘Eh… standaard zeven. Kapitein is Juan de Mesquita – John voor ons. Eerste stuurman is een Nederlander, de machinist een Pool, een paar Russische volmatrozen, twee Filippijnse dekknechts – een van hen is de kok. Goeie kok, ik heb zijn kost geproefd.’
‘Allemaal aan boord?’
‘Ja. Waarschijnlijk wel. Ze hoeven geen toestemming te vragen om van boord te gaan, behalve aan de kapitein. Eu-inwoners hebben geen paspoort nodig. Ze gaan ’s morgens de stad in, inkopen doen terwijl ze wordt uitgeladen. Daarna wordt ze beladen en kan ze morgenavond op het getij uitvaren.’
Shaw schudde zijn hoofd. ‘Ze gaat nergens naartoe.’
‘Technisch gesproken is ze Nederlands grondgebied,’ zei Galloway. Hij sloeg zijn armen voor zijn brede borstkas.
‘De havenpoort is Brits,’ zei Shaw. ‘En die blijft dicht.’
Galloway haalde zijn schouders op. ‘Oké, maar u zult met de eigenaars te maken krijgen. Elk moment dat ze in de haven ligt betekent verlies. Ik zou een machtiging moeten hebben – ik weet het niet – van de korpschef of zo. Op schrift. Ik wil niet moeilijk doen, maar dit is mijn werk. Ik behartig de belangen van de eigenaars.’
De deklichten op de Rosa werden gedoofd en alleen op de brug brandde nog licht. Shaw riep de hond, die aan zijn handen snuffelde. ‘We hebben uw hulp nodig,’ zei hij tegen Galloway. ‘Ik kan u niet alles vertellen, maar ik zal vertellen wat ik kan.’
Shaw had er een minuut voor nodig om hem over de essentie in de lichten. De zaak in een notendop: de dood van Judd in het ziekenhuis, de twee andere lijken die ze hadden gevonden, beide met transplantatielittekens. De speurtocht naar de operatiezaal, de verkoeverkamers – ergens waar het zoemt, waar het warm is, met leidingen langs het plafond en stalen deuren. En de telkens terugkerende aanwijzing: MVR. Op de zaklamp, de polsbandjes.
‘Zo een?’ vroeg Galloway, en hij schoof een manchet omhoog. Er zat een wit bandje om zijn pols en hij draaide het zo dat ze de veelzeggende letters MVR konden zien. ‘Daar leurt de bemanning al een maand of zes mee. Ze halen geld op voor Mercy Ships, u weet wel, liefdadigheidsschepen. Ze varen naar een of andere godvergeten haven in Afrika en bieden gratis staaroperaties aan, inentingen, dat soort dingen.’ Hij speelde met het bandje. ‘Het is voor een goed doel.’
‘Het is schuldgevoel,’ zei Shaw. ‘Schurken kunnen je net zo goed verbazen als eerlijke mensen.’
Galloway opende een bureaulade en haalde er een fles whisky uit, met een Nederlands etiket. Hij schonk de drank in drie theebekers en deelde die rond.
‘Dus,’ concludeerde Shaw, nippend. ‘Wat ik wil doen is observeren, afwachten wat er gebeurt. Misschien houden ze zich gedeisd – zou ik ook doen. Ze weten niet dat we die zaklamp en de polsbandjes hebben, maar waarschijnlijk wel dat we de twee drenkelingen hebben gevonden, dus misschien hebben ze het geraden. Maar ze zullen niet weten dat we het verband hebben gelegd. En ik denk dat ze terug moeten komen, niet? Ze hebben weinig keus.’
‘Geen enkele. De eigenaars zijn de baas. Er zijn contracten gesloten. Als de eigenaars haar in Lynn willen hebben, is ze in Lynn.’
Tenzij de eigenaars het spel meespeelden, dacht Shaw. Hij maakte in gedachten een aantekening dat hij die moest natrekken, de geschiedenis van het schip en het cv van de kapitein.
‘Ze zullen wel weten dat we het ziekenhuis ondersteboven halen,’ zei Shaw. ‘En de dood van een van de chirurgen – Peploe – heeft ons een voorgoed zwijgende hoofdverdachte opgeleverd. Als ze inhalig zijn, of ten einde raad, denken ze misschien dat ze veilig zijn. Ik wil niet dat iemand aan boord argwaan krijgt. Laat ze maar denken dat ze zaterdagochtend uitvaren. Kunnen we iemand hier neerzetten?’
Galloway keek het haveloze kantoor rond. ‘Uiteraard. Het is getint glas, dus ze kunnen niet naar binnen kijken. Voor de paperassen ga ik gewoonlijk aan boord, dus ze komen niet hier. U zou veilig zijn. Er is een secretaresse, een telefoniste, maar dat zijn geschikte meiden. Laat het aan mij over.’ Hij liep naar het raam en keek naar het schip. ‘Er hangen camera’s in de haven, een op de poort en een op de kade. De bewakingsdienst heeft monitors. Maar denk eraan, de beeldkwaliteit is beroerd, dus verwacht er niet te veel van.’
‘Ik zal u die brief van de korpschef bezorgen – en van de Havenautoriteit. U bent gedekt,’ zei Shaw. Hij vroeg of hij een nachtkijker kon lenen.
Het licht was naargeestig, een soort laagspanningspurper. Hij stelde scherp op de beveiligingspost bij de poort, tweehonderd meter verderop; felle neonlampen en de pet van de bewaker juist zichtbaar door het plastic scherm van de balie.
‘Hij slaapt inderdaad.’
Toen keek hij naar de Rosa, aangemeerd aan de kade en met een smalle loopplank als enige schakel tussen de twee werelden. Nee, niet de enige, want er was ook een dikke stroomkabel, als een slang.
Er viel iets op zijn plaats in Shaws hoofd, als een virtuele stekker in een denkbeeldig stopcontact. Hij ging zitten en formuleerde de vraag. ‘Hoe komt het dat het schip stroom betrekt van de kade?’
Galloway legde zijn handen achter zijn hoofd en liet twee grote zweetplekken in zijn overhemd zien. ‘We zijn een groene haven. Dat betekent dat als de schepen eenmaal zijn aangemeerd, ze moeten overschakelen op UK-stroom, die binnenslands uit biomassa wordt opgewekt. Kost verdomme kapitalen, niemand ziet het zitten, maar het is niet anders. Als het UK zijn uitstootquotum wil halen, zullen we met dergelijke onzin moeten leven.’
‘Dus toen de stroom zondag rond lunchtijd werd afgesneden, moesten ze weer overschakelen op de generator?’ Shaw probeerde zich het donkere silhouet van het schip voorbij de havenpoort voor de geest te halen, maar hij herinnerde zich geen lichten.
Galloway dacht na en fronste toen zijn wenkbrauwen. ‘Nou, de andere in elk geval wel – de Ostguard, de Waverly, de Rufinia. Die zijn allemaal op de generator overgegaan, want toen ik ’s middags aan boord ging voor het papierwerk hadden ze allemaal stroom. Maar de Rosa had ik al gehad toen ze rond tien uur die ochtend was aangekomen. Daarna ben ik naar huis gegaan. Dat doe ik wel eens – gewoon om mijn vrouw te laten schrikken. Maar op maandagochtend zei die knaap van de beveiliging dat er gedonder was geweest op de Rosa. Zodra ze aangemeerd waren en aangesloten op het stroomnet, hadden ze de gelegenheid aangegrepen om de generator uit elkaar te halen, want die was ver over zijn onderhoudsdatum. Dus toen de stroom uitviel zaten ze in de knoei. Ze hadden er tot middernacht voor nodig om alles weer op gang te krijgen.’
Shaw en Valentine keken elkaar aan. Eindelijk een verband tussen de schijnbaar chaotische gebeurtenissen in Erebus Street en de illegale handel in menselijke organen. Shaw probeerde zich het tafereel aan boord voor te stellen toen de stroom op zondagmiddag was uitgevallen: de koortsachtige activiteit, de nutteloze generator. Hij legde zijn voorhoofd tegen het getinte glas en keek naar de Rosa. Toen scrolde hij door de bellijst van zijn mobiele telefoon tot hij het nummer van Andersen vond, de monteur van de elektriciteitsmaatschappij met wie ze zondagavond in Erebus Street hadden gesproken. Andersen nam na drie keer overgaan op. Shaw vermoedde dat hij het soort baan had waarbij een telefoontje midden in de nacht niet ongewoon was. Shaw had een simpele vraag: de stroomvoorziening op de kade, liep die via het transformatorhuis in Erebus Street, en zo ja, waar kwam die nu vandaan? Eenvoudige antwoorden: ja, op vraag één. Nu was de stroom afkomstig van een omleiding die ze hadden gemaakt vanaf de centrale in het Bentinck Dock.
‘Kunt u de stroomafname van een bepaald schip controleren?’
‘Natuurlijk,’ zei Andersen. ‘Ik zou naar het andere transformatorhuis moeten gaan, bij de graanpakhuizen.’
‘Wilt u dat voor me doen? Dit is vertrouwelijk, dus onopvallend. En laat het me weten als er een piek is in de afname – een substantiële. Het schip waarin we geïnteresseerd zijn is de Rosa.’
‘Waarom?’
Het was een redelijke vraag en hij had de monteur nodig. ‘Het is mogelijk dat de Rosa is gebruikt als drijvend ziekenhuis – een illegaal drijvend ziekenhuis. Als ze aan boord willen opereren, zouden de booglampen alleen al alle stroom wegtrekken. Ik wil dat u me waarschuwt als zo’n piek zich voordoet.’
Andersen zei dat hij over een uur ter plaatse zou zijn.
Vervolgens richtte Shaw de verrekijker op de oude poort aan het eind van Erebus Street. Er brandde nog altijd licht in Orzsaks badkamer, maar het was nu niet meer het enige. Boven wasserette Bentinck brandde licht, achter een kier in de gordijnen, en alleen met tussenpozen zichtbaar wanneer het bord 24-UURS WAS niet groen verlicht was. Een fel licht, een afspiegeling van het grimmig verlichte kruis op de torenspits van de Sacred Heart.
‘Oké,’ zei Shaw. ‘En nu maar afwachten.’