8
SHAWS HERINNERINGEN WAREN IN een droomachtige slaap gevallen en toen er twee keer op het dak van de Land Rover werd geklopt, schrok hij op en zijn hart bonsde. Hij opende zijn ogen en zag een gezicht voor het geopende raam aan de passagierskant, een gezicht dat hij herkende, maar niet kon thuisbrengen. De man had een brandweerhelm op, wit met een zwart honingraatinsigne en een zwarte band. Shaw keek naar zijn epaulet en zag de twee rotorbladen die erop duidden dat hij wachtcommandant was, de hoogst aanwezende officier.
‘Peter,’ zei de man. ‘George en ik vinden dat je dit moet zien.’ De stem gaf Shaw een naam: Jack Hinde, een ervaren officier die bevriend was geweest met zijn vader. Hinde was populair bij de recherche in St James’s, al twintig jaar, want hij was een geweldige getuige-deskundige in gevallen van brandstichting. Hij stond nu kort voor zijn pensioen, maar Shaw vermoedde dat hij wel een baan als adviseur voor een verzekeringsmaatschappij zou hebben gevonden en de laatste tien jaar van zijn leven betaald zou worden voor wat hij wist in plaats van voor wat hij deed.
Hinde ging hem voor naar de drempel van nummer 6, het uitgebrande huis, waar Valentine in de lege kelder stond te kijken. Er klotste nog altijd water tussen de verkoolde balken. De brandweer zou tot de ochtend blijven om er zeker van te zijn dat het vuur niet opnieuw oplaaide. De brand was op zijn hoogtepunt een inferno geweest en het was nog altijd mogelijk dat er diep tussen het verbrande hout en de bakstenen vonken smeulden.
Valentine kneep een peuk tussen duim en wijsvinger uit, stopte hem in zijn zak en volgde hen toen het uitgebrande huis in. Shaw keek tussen de rokende balken door naar de kamer boven, waar hij Pete Hendre had gered. De vloerplanken op de begane grond waren in de woonkamer doorgebrand en hij zag het water eronder. De geur was een van de ergste die Shaw kende: een huis, alles wat erin leefde, gereduceerd tot houtskool en doorweekt beddengoed. Een metalen ladder die aan een dwarsbalk was bevestigd, leidde omlaag naar de kelder. Hinde ging voorop, Shaw volgde terwijl Valentine boven toekeek.
‘Zie je, Peter,’ zei Hinde terwijl hij in dertig centimeter water stapte. ‘Het is een kwestie van ervaring. George bewaart een professionele afstand… Waar of niet, George?’
Valentine stond tegen het licht van een schijnwerper, zodat ze zijn gezicht niet konden zien.
De kelder was één grote ruimte, de helft kleiner dan de begane grond. Shaw stond met één voet op de onderste sport van de ladder en met de andere op een stenen trede die net boven het water uitstak.
De kelder was leeg, afgezien van een zware houten werkbank, die de brand had overleefd. Er stonden verscheidene laboratoriuminstrumenten op. Het meeste glas was gebroken, op een ronde kruik na, een rek reageerbuisjes en iets wat zo te zien een filter was. ‘Een grotemensenscheikundedoos,’ zei Hinde.
‘Drugs – het is een fabriek, ja?’
Hinde schudde zijn hoofd. ‘Ik denk het niet, Peter. Het Team Brandonderzoek heeft wat spullen meegenomen, maar ze hebben verstand van drugs – ze denken van niet. Het was voornamelijk huishoudelijk spul: zout, tuinchemicaliën, gereedschap – creosoot en zo. Als je crack maakt of iets dergelijks, heb je de juiste instrumenten nodig, en dat zijn deze niet. Dit is voor iets anders. En het gaat niet om kinderen – we hebben de resten van een elektronische weegschaal gevonden. Het is geen atoomwetenschap, maar ook niet goedkoop. En er is geen literatuur – iemand had het hierin zitten.’ Hij tikte met een vinger tegen zijn helm.
‘Goed, bedankt voor je oplettendheid.’ Shaw keek naar de keldermuren. Op een ervan zag hij de schaduw van een aantal schappen, niet horizontaal, maar elkaar kruisend in een ruitvormig patroon, als een lattenframe in een tuin. In elk van de vakken zag hij het spookachtige silhouet van de bodem van een wijnfles.
‘Château Zwerver,’ zei Hinde lachend. ‘Maar niet één fles. En voordat je het vraagt: het is geen wijnmakerij en geen distilleerderij.’
Shaw borg het beeld op in zijn geestelijke bibliotheek.
‘Veel gevonden?’ vroeg Valentine nieuwsgierig toen Shaw weer op straat stond.
‘Een scheikundeset, maar geen sporen van drugs, en iets wat op de overblijfselen van een allang verlaten wijnkelder lijkt. Dus nee, in elk geval niets zinvols.’
Ze waren bij de kerk aangekomen en Shaw legde zijn hoofd in zijn nek en keek naar het limoengele kruis. ‘Waar hangt die Kennedy uit?’ vroeg hij. Hij keek op zijn horloge en zag tot zijn verrassing dat het pas twee minuten voor één was.
Valentine haalde zijn schouders op. ‘De patrouilleauto heeft gebeld. Kennedy is moe, dus ze zijn een hapje gaan eten in een van de vierentwintiguursrestaurants op de Tuesday Market. Ze kunnen er elk moment zijn.’
Naast de kerk stond een victoriaanse pastorie, die een eigen voordeur had. Het gebouw leek wel een folly, in speelse stijl, een pannenkoekenhuisje in een woud van grafstenen: lancetvensters, een kleine toren met een klok en een houten portiek met gebeeldhouwde heiligen als portiers. Het was vroeger overwoekerd geweest door klimop, maar die was weggehaald en de sporen ervan waren nog zichtbaar op de muren, als aderen onder een dunne huid.
Er brandde licht achter een benedenraam, maar het ging uit terwijl ze keken. Even later ging er een lamp aan in een slaapkamer, een paar seconden maar, voordat hij weer uitging.
Een patrouilleauto nam met negentig kilometer per uur de bocht op de T-splitsing en slipte naar de trottoirrand. Liam Kennedy stapte uit en plukte zijn bezwete T-shirt van zijn smalle borst. Hij keek naar de kerk, zenuwachtig, van zijn ene been op zijn andere steunend.
Shaw knikte. ‘Gaat het? We moeten praten… even.’
‘Ik moet binnen kijken,’ zei Kennedy. ‘Daarna kunnen we praten. Ik heb hier een kamer, in de kelder.’ Hij zond een glimlach uit die hij waarschijnlijk charmant vond.
De hoofddeuren van de Sacred Heart of Mary, onder een hoge, neogotische spitsboog, waren op slot, maar een pad langs het gebouw leidde naar een deur waarboven een lamp in een metalen frame hing, als een ijzeren maagd in miniatuur.
Kennedy legde een vinger op zijn lippen en duwde de deur open. Het was donker in het schip, op wat maanlicht na dat door het ziekelijke blauw en rood van de victoriaanse gebrandschilderde ramen viel. Shaw bleef staan en wachtte tot de subtiele legpuzzel van grijs- en zwarttinten vorm aannam. De geur was doordringend: menselijk zweet, wc-reiniger en iets van schoolkantinevlees – gehakt, lever, spek.
Kennedy kwam naar hem toe. ‘Het pension, nummer 6, biedt slechts plaats aan zes mensen tegelijk. Het is bedoeld als overbrugging – een echt thuis, voor één maand, maximaal drie – voor degenen die werk hebben. Hier in de kerk vangen we de minder fortuinlijke mensen op. Tien tot twintig per nacht. We doen ons best.’ Hij hield zijn handen op, alsof hij wilde zeggen dat, hoewel het niet genoeg was, dat niet betekende dat God niet tevreden over hem was.
Shaw probeerde zo neutraal mogelijk op Kennedy te reageren, maar besefte dat het moeilijk zou zijn. In de loop van zijn korte carrière had hij meer kwaads dan goeds ontdekt in georganiseerde religies, meer uitbuiting dan redding. En hij kon de vraag niet onderdrukken: wat waren de motieven van deze jongeman om hier te werken, te midden van de gedesillusioneerden? Misschien, dacht hij, was ook Kennedy gedesillusioneerd.
De voorste rijen kerkbanken waren verwijderd en tegen een zijmuur gestapeld en vervangen door twee keurige rijen matrassen. Op elk daarvan lag een man, de meesten met slechts een laken over zich heen, door voortdurend woelen in mummies veranderd. De buitendeur achter hem viel door de dranger met een klap dicht en een van de gedaanten bewoog en riep: ‘Slainte!’ – een Ierse toost.
Ze volgden Kennedy naar een klein vertrek achter het altaar. Een tafel met een groen kleed waar een scheur in zat, en door de lamp zonder kap zagen de niet behangen muren er des te kaler uit. Een rij haken was leeg, op een superplie en een Tesco-tas na. In een hoek stond een grote metalen dossierkast, bekrast en gedeukt, met op een van de zijkanten een kalender waarop de zondagen met rode viltstift waren aangeduid.
Kennedy opende een smalle deur met een sleutel, zette een schakelaar om en draaide zich met geoefend gemak enigszins opzij, zodat hij een trap naar beneden kon laten zien.
‘Het is nogal warm,’ zei hij onder aan de trap. Achter hem stond een geïsoleerde, met olie gestookte boiler te tikken in de stilte. ‘We kunnen hem niet afsluiten omdat hij warm water levert… voor hier en het huis. In de winter is het hier lekker en ’s zomers probeer ik de bovenramen open te houden.’
Ter hoogte van het plafond zat in één muur een rij melkglazen ruiten, zwaar getralied en zo smal als een brievenbus. De boilerruimte was keurig aangeveegd, evenals de gang die over de hele lengte van de kerk boven hen liep, verlicht door drie kale peertjes. Een deur leidde naar een zit-slaapkamer met een keuken en een toilet. Ook hier stond het smalle horizontale raam open, opgehouden door een houten steun, en ze zagen de bladeren van een vijgenboom op het kerkhof boven hen.
‘Niet bepaalde de crypte van de St Paul’s, wel?’ zei Shaw.
‘Ik voel me er thuis,’ zei Kennedy. In een hoek stond een ezel, met in het houten gootje een stuk of zes verwrongen tubes olieverf. Op een vel tekenpapier stond een lichtschets in potlood; de lijnen waren te dun om te kunnen zien wat het onderwerp was. Er stond een bureau met een computer, een platte witte laptop. Kennedy raakte hem aan alsof het een relikwie was. ‘Ik maak een website voor de kerk. Dat kan ik… ontwerpen en zo. Ik heb het vaker gedaan.’
Hij stopte zijn vingers in de voorzakken van zijn spijkerbroek. ‘Hoe kan ik helpen?’ vroeg hij met zijn Londense voorstadsaccent. ‘Vraag maar raak… Ik doe toch geen oog dicht, niet nu. Die arme kerels,’ voegde hij eraan toe terwijl hij zijn ogen snel sloot.
‘Hoe is het met ze?’ vroeg Shaw.
‘Aidan heeft ernstige brandwonden aan zijn hoofd; hij is nog niet bij bewustzijn. Ik geloof dat men zich zorgen maakt dat de shock te veel is geweest… Maar hij is nog jong, en sterk.’ Kennedy wendde zijn blik af en zijn stem haperde. ‘Pete heeft kleine brandwonden en de rook is in zijn longen gedrongen, maar hij maakt het goed. Hij krijgt kalmerende middelen.’
‘Vier bedden, zei u. Waar zijn de twee anderen?’ vroeg Valentine. Hij zag dat er een kruisbeeld boven de deur hing. De laatste keer dat hij in een kerk was geweest, was voor een begrafenis, en de lang onderdrukte herinnering maakte hem bang. Hij herinnerde zich niets van de dienst of van iets wat iemand over zijn vrouw had gezegd, maar hij ving exact dezelfde geur op, een soort gepolijste vochtigheid. Die was er nu ook, als een geest.
‘Nou ja, Pete zou maar een paar nachten blijven. Hij is een van onze oudste gasten.’ Kennedy lachte, maar hij kreeg geen reactie. ‘Hij was er vorig jaar ook, in de zomer, maar hij is nu aan de kust in St John’s, Hunstanton. En hij maakt het uitstekend. Hij moest terugkeren naar Lynn; verificatie van een testament geloof ik; ik weet geen details. Er zijn dus in feite drie vacante plaatsen; Aidan is momenteel de enige permanente bewoner. Maar we kunnen mensen die er niet aan toe zijn niet dwingen. Het pension is bedoeld als toevluchtsoord, ziet u, een veilige plek. Daarom hebben we een procedure, criteria,’ voegde hij er, trots op het woord, aan toe.
‘En daar bent u mee belast?’ vroeg Shaw.
‘Het hoort bij mijn werk,’ zei Kennedy. ‘Ik ben de beheerder van het pension,’ zei hij gewichtig. Hij stond nu ook wat rechter, in het besef dat hij zojuist een verantwoordelijkheid op zich had genomen voor iets wat lelijk mis had kunnen lopen. Een van de boilerleidingen gaf een merkwaardige, vochtige plof.
‘U bent heel jong voor zo’n baan,’ zei Shaw glimlachend.
‘Pastoor Martin vertrouwt me. Dat scheelt een boel,’ zei Kennedy.
‘Dus het was uw beslissing om een van de kamers aan Aidan Holme te geven… een recidivist met een strafblad wegens handel in drugs?’
Kennedy knikte, alsof hij nadacht over een vaag punt in een academische discussie. ‘Ja. Ja, dat heb ik gedaan. Nou ja… ik adviseerde het. De beslissing is aan pastoor Martin. Maar Aidans verleden was geen geheim. Hij volgt een goedgekeurd programma voor verslaafden. Hij heeft er medicijnen bij nodig, en ik haal de recepten voor alle mannen af. Hij heeft zich eraan gehouden, wat niet makkelijk is. Pastoor Martin krijgt regelmatig verslagen over zijn vorderingen van zijn maatschappelijk werker en ze waren altijd uitstekend. Ik denk dat hij clean is. Ik heb vertrouwen in hem.’
Kennedy’s vertrouwen, vermoedde Shaw, was even breekbaar als zijn modieuze bril. Hij probeerde zichzelf eraan te herinneren dat het een jonge man was, dat het leven hem nog niet had geleerd de mensen om hem heen als een mengsel van goed en kwaad, leugens en waarheden te zien.
‘Maar dealen? Hij is aangeklaagd wegens dealen,’ zei Shaw.
‘Hij ontkent het. Ik heb hem ernaar gevraagd, maar hij houdt vol dat hij onschuldig is. Het spijt me… Zo zag ik het.’
Door het smalle raam naar het kerkhof hoorden ze het korte blèren van een autoalarm.
‘Oké,’ zei Shaw. Kennedy mocht dan een idioot zijn, hij was in elk geval een fatsoenlijke idioot. ‘Dus als de familie Judd tegen ons zegt dat Aidan Bryan Judd tot drugsgebruik had verleid, en zelfs tot het stelen van drugs uit het ziekenhuis om ze op straat te verhandelen, liegen ze?’
‘Nee. Ik denk dat Bryan Judd ze dat had verteld. Het verbaast me niet dat ze hem geloofden. Hebben ze het pension daarom overvallen?’
Shaw beantwoordde geen vragen, hij stelde ze, en hij vond Kennedy’s antwoord glibberig. ‘Toen u eerder op straat bij hem was… Wat bedoelde Aidan toen hij zei dat hij doodging en dat hij het wel gezegd had?’
‘Aidan is niet dom, hij is ontzettend intelligent. Hij voelde – voelt – dat hij zijn leven heeft vergooid. We hebben er hier, in de kerk, vaak over gepraat. Hij zei dat zijn grootste angst was dat nu hij besloten had zijn leven te beteren, God hem zijn leven zou ontnemen. Ik moest proberen hem ervan te overtuigen dat dat niet zo was. Pastoor Martin ook. We zeiden dat het nooit te laat is voor berouw en dat er, als hij dat had, geen enkele reden was waarom hij er niet in dit leven voor zou worden beloond, evenals in het volgende.’
Shaw kon de logica ervan niet ontkennen, ook al was die gebaseerd op iets wat hij als bijgeloof beschouwde. Hij gooide het over een andere boeg. ‘Was dit de eerste keer dat er problemen waren in het pension?’ ‘Er zijn wel eens incidenten geweest, op straat, in de Crane. Mensen willen hun kerk, ziet u, maar ze willen blijkbaar niet datgene waar die kerk voor staat.’ Hij zei het alsof hij het voorlas en Shaw vroeg zich af of hij pastoor Martin napraatte. Misschien was de priester een soort vaderfiguur.
‘Maar ik wist dat er iets zou gebeuren. Iets verschrikkelijks. Ik wist dat er brand zou uitbreken. Vlammen.’ Kennedy sloot zijn ogen.
‘Hoe dan?’ zei Shaw, zich ervan bewust dat hij zich tot een vraag had laten verleiden.
‘Ik hoor stemmen,’ zei Kennedy, die zijn ogen weer opende.
‘Iemand die we kennen?’ vroeg Valentine.
Kennedy’s glimlach bevroor. ‘Het spijt me als u het niet gelooft. Ik hoor voortdurend stemmen en ze zeiden dat er brand zou uitbreken. Ik heb het tegen pastoor Martin gezegd en we hebben brandkranen laten aanbrengen, en rookmelders. Ik ben tenslotte verantwoordelijk.’
‘Zoals u ons telkens weer vertelt,’ zei Shaw.
Kennedy bevochtigde zijn lippen en Shaw zag, voor het eerst, een piercing in zijn onderlip, in de vorm van een kruis. ‘Maria heeft het me verteld,’ zei hij met een blik over Shaws schouder. Ze draaiden zich om en zagen een schilderij – duidelijk een massaproduct – in een goedkope lijst van de moeder van Christus, die het hart in haar borst toonde dat stralen verspreidde, en een doorntak die druppels bloed veroorzaakte.
‘Zijn er anderen die die stemmen horen?’ vroeg Shaw zo neutraal mogelijk. Iets in Kennedy’s stem zei hem dat de stemmen voor deze man maar al te echt waren.
‘Er is een netwerk. We horen ze allemaal – maar niet dezelfde stemmen.’ Hij keek van Valentine naar Shaw. ‘We zijn niet gek. De artsen sporen ons aan ernaar te luisteren in plaats van ze te ontkennen.’
‘Artsen?’ vroeg Shaw. Kennedy’s gezicht zag eruit alsof het elk moment kon verschrompelen en Shaw had op slag spijt van zijn vraag. Hij hief een hand op om het antwoord tegen te houden. ‘Sorry.’ Hij draaide zich om om weg te gaan en zag opnieuw de ezel en nu, van dichtbij, zag hij wat de tekening voorstelde – fruit, in een schaal op een tafel die bedekt was met een doek. ‘Van u?’ vroeg hij.
‘Een voorstudie,’ zei Kennedy, weer lachend. ‘Het werk zelf hangt in de kerk. Wilt u het zien?’
Valentine knarsetandde. Hij wilde naar huis en had behoefte aan een borrel. Hij probeerde Shaw op wilskracht te dwingen om ‘nee’ te zeggen.
‘Ja,’ zei Shaw.
Kennedy ging hun voor naar de sacristie en daarna naar het middenschip, naar het eind, bij de gesloten hoofddeuren. Aan één kant was een tijdelijke keuken ingericht: een roestvrijstalen keukenblok, een gasfornuis, een aanrecht, een werkblad en een koel-vriescombinatie. De geur van gehaktschotel en gestoofde bladgroenten was hier sterker.
‘De gemeente zorgt voor voedsel. We proberen geld bij elkaar te krijgen voor een echte keuken. Maar de mannen waarderen het, een warme maaltijd.’ Kennedy had zijn stem gedempt om de slapende mannen te ontzien, en hij had zijn hoofd gebogen, alsof hij bad.
‘De mannen in het pension op nummer zes,’ zei Shaw. ‘Ik heb de keuken gezien. Die zag er niet uit alsof ze zelf hun maaltijden bereidden. De kasten waren leeg.’
‘Nee. Ze eten hier. We vormen een gemeenschap. God zorgt voor ons.’
Shaw herinnerde zich de lege afhaalcurrybakjes. Misschien zorgde God niet goed genoeg voor hen.
Kennedy zette een schakelaar om. De witgekalkte muren boven en rond de neogotische deuren werden verlicht door een schijnwerper. Valentine, plotseling beseffend dat hij door slaap overmand zou kunnen worden, ging in een bank zitten. Hij sloot zijn ogen, voelde zich draaierig dus opende ze weer en keek naar de verlichte muur.
Shaw deed een stap terug. Het hele vlak was geprepareerd voor een muurschildering, maar in slechts één hoek, rechtsonder, was een begin gemaakt. Het was in klassieke stijl, een fluwelen doek op de hoek van een tafel, met daarop enkele voorwerpen: een schedel en een tros druiven op een zilveren schaal. De druiven waren rijp, overrijp, en bedekt met een dunne laag witte schimmel. Verder enkele dierenbotten op een gouden schaal, volkomen kaal. Ernaast stond een tweede schaal, niet meer dan potloodlijnen, het onderwerp van de voorstudie in Kennedy’s kamer.
‘Hebt u dit gemaakt?’ vroeg Shaw. Het was amateuristisch maar bestudeerd gedaan, als ‘schilderen op nummer’. Het was het resultaat van toewijding, niet van inspiratie.
De vingers van Kennedy’s rechterhand trokken aan de linker. Hij knikte zonder zijn blik van de afbeeldingen af te wenden.
‘Memento mori,’ zei Shaw. ‘Gedenk te sterven.’
Kennedy knikte. ‘Inderdaad. Sterfelijkheid.’
‘En de rest?’
‘Het wonder in Kana. Het favoriete evangelieverhaal van pastoor Martin. Het is een grote eer dat hij me gevraagd heeft.’
Shaw was er niet zeker van, maar hij meende de compositie, de Italiaanse kleuren te herkennen. ‘Is het een Patigno? Een kopie?’
Kennedy bloosde, alsof het kopiëren van een meesterwerk een zonde was. ‘Ja, natuurlijk. Heel goed van u. Ik heb ontwerpen gedaan op school, als hoofdvak. Voornamelijk websites trouwens. Dit is dus een uitdaging. Ik heb een grote afdruk van het origineel achterin… Als u hem wilt zien…’
Shaw hief beide handen op. Valentine stond op, liep naar de koelvriescombinatie en tilde het deksel op. Plastic dozen, zakken bevroren groenten, pakken hamburgers waren bedekt met een laag ijs en rijp. Hij raakte de sneeuw aan, die zacht aanvoelde. ‘Gebruikt u dit spul nog?’
‘Dat denk ik niet,’ zei Kennedy. ‘Het is jammer, maar we kunnen het echt niet riskeren.’ Hij keek op de klok boven de deur. ‘Hij is twaalf uur uitgeschakeld geweest. Te lang. De vrieskast is oud, en zelfs als-ie werkt niet erg efficiënt, en het is –’
Shaw onderbrak hem. ‘We moeten met de mannen praten, die mannen, allemaal. Sommigen van hen moeten Holme toch gekend hebben? Of zelfs Hendre? Waar waren ze tijdens de brand?’
Kennedy keek geschokt, wat, dacht Shaw, ook enige woede maskeerde. ‘Ik heb gezegd dat ze binnen moesten blijven, maar de meesten sliepen omdat het licht uit was. Ik kan ze niet wekken, niet nu.’ Hij keek op zijn polshorloge, een Swatch. ‘Het is één uur geweest.’
‘Oké, dat kan tot morgen wachten. Maar kunt u er wel voor zorgen dat ze hier blijven?’
Kennedy keek om naar de slapende mannen alsof hij hen voor het eerst zag. ‘Natuurlijk. Nou ja, tot het ontbijt. Dat is om negen uur. Daarna gaan de meesten, ’s zomers, naar de rivier of naar de parken. Dat is hun goed recht.’
Shaw draaide zich om en wilde al weggaan, toen hij een elektronisch orgel zag staan. Toen hij opkeek zag hij de oorspronkelijke victoriaanse orgelpijpen. Op de bank lag een stapel zangbundels. Hij pakte er een, bladerde hem door en dacht aan de ‘Organist’. ‘Worden hier nog diensten gehouden?’
‘Ja. O ja. Door een pastoraal team, vanuit de St Anne’s. Eens per maand hebben we een zondagsdienst, en speciale diensten. Begrafenissen natuurlijk, en af en toe een trouwerij. Gisteren nog.’
‘Wordt het orgel bespeeld?’ vroeg Shaw.
Kennedy haalde zijn schouders op. ‘Door pastoor Martin soms, voor de mannen. Een paar parochianen ook, maar niet vaak.’ Hij schoof met zijn sportschoen over de vloer en ze hoorden het knarsende geluid van iets wat op de tegels lag.
‘Ik zou hun namen willen hebben,’ zei Shaw. ‘Van de parochianen…’
Kennedy keek geërgerd omlaag. ‘Sinds we confetti hebben verboden, krijgen we hiermee te maken…’ Hij vertrapte iets onder zijn hak.
Shaw knielde haastig neer en raapte iets op, liet het in zijn hand vallen en hield die op.
Het was een rijstkorrel. Rauw.