10
ALLY JUDD STOND VOOR het slaapkamerraam en keek naar het schelle neonreclamebord met de woorden 24-UURS WAS, dat zoemend aanging, uitging en weer aanging en het tweepersoonsbed overspoelde met groen licht. Door de tussenwand heen hoorde ze dat de wasmachines halverwege de wascyclus weer aansloegen en de drogers fluisterend begonnen te draaien. Daar had ze niet aan gedacht, dat ze opnieuw zouden starten zodra er weer stroom was.
Ze had wat foto’s op het bed uitgespreid. Nadat ze het kalmerende middel had ingenomen, had ze een uur geslapen en was toen met een kreet wakker geschrokken, zodat de vrouwelijke agent die op de stoep stond naar boven was gekomen om te kijken of alles in orde was.
Weer alleen, had ze Bry’s leven in foto’s uitgestald.
Haar keel was droog en ze had nog steeds niet gehuild. Het was het schuldgevoel, wist ze, dat haar ervan weerhield. Het besef dat ze hem nu niet hoefde te vertellen dat ze weg moest gaan, dat ze ooit van hem had gehouden, maar dat de liefde uit haar was geperst, weggelekt, door haar leven in Erebus Street en de vijandigheid die de familie Judd door het bloed leek te stromen.
Ze ging op de rand van het dekbed zitten en pakte de eerste foto, een kiekje van Bry en zijn tweelingzus, Norma Jean, met een beugel om haar tanden. Ze waren acht of negen, schatte Ally, en de gelijkenis werd al verstoord door het verschil in geslacht. Bry’s voorhoofd werd krachtiger, zijn gezicht breder, terwijl dat van Norma Jean langer werd en haar volle lippen zich welfden. Ze draaide de foto om en keek naar de datum: augustus 1984.
Daarna de foto die ze had genomen tijdens haar eerste uitje met Bry, op de boulevard in Wells, genomen door een onbekende vrouw uit Schotland – Pennyquick, herinnerde ze zich, want ze hadden om de naam gelachen en haar gevraagd hem te spellen. Ally keek verbitterd naar haar zeventien jaar jonge lichaam in korte broek en topje – rank, een onmogelijk slanke taille. Toen had ze nog welvingen, niet dit vormeloze figuur als van een ingeklapte strijkplank. Bry kon niet goed tegen de zon en hield zijn hand boven zijn ogen; hij had een arm om haar nek geslagen. Het jaar dat ze elkaar hadden leren kennen – 1991. Het jaar voordat alles was veranderd, voordat ze Norma Jean hadden verloren. Bry had sindsdien niet vaak gelachen, maar ze had zich nog steeds tot hem aangetrokken gevoeld – een kwetsbare, beschadigde man die ze dacht te kunnen repareren.
Daarna de bruiloft; wat er over was van zijn familie, haar hele familie – pech. Maar Bry’s glimlach was in elk geval oprecht tussen de gemelijke grijnzen. Ze was drie maanden zwanger geweest van het kind dat ze later hadden verloren. Andy op de achtergrond. Ze dacht dat het van een haast ondraaglijke wreedheid was: Andy, alleen na de dood van Maria, zich verstoppend op een familiefoto.
Daarna vakanties. De Grand Ole Opry in Nashville, gewoonweg het einde: de muziek, de warmte en de gedachte aan al die kilometers tussen hen en Erebus Street. Ze stonden naast elkaar, verbaasd dat het leven zo leuk kon zijn.
Thuis draaide alles om de familie. Ze beet op haar lip. Vervolgens een foto van Neil, een lachende zesjarige, over de schouder van zijn broer Bry gegooid, zij grijnzend achter hem. En ten slotte Kerstmis vorig jaar: zij en Bry op het strand bij Old Hunstanton. Bry die gelukkig probeerde te zijn, maar de weg kwijt was door de drugs en de drank, geforceerd glimlachend om haar gelukkig te maken. Er was een nieuw paviljoen op het strand en dat was op kerstochtend geopend voor thee en koffie. Sneeuw op het zand, de zee zo groen als Bry’s ogen en de schaduw van Neil die wegrende van de camera. Zij drieën, met Andy in de Crane, terwijl hij vanuit de bar een oogje hield op de kalkoen.
En een nieuwe foto. Een geheime foto.
Hij had op het nachtkastje gelegen, in het gebedenboek dat hij haar had gegeven. Een kiekje van hem in zwembroek op een strand. Zij met haar hand voor haar mond geslagen. Ze had recht op geluk, net als iedereen. Ze zette de foto op het nachtkastje naast het bedlampje dat ze samen hadden aangedaan. En ze hadden gebeden voor Bry’s ziel. Ze hadden zelfs niet aan de toekomst gedacht. Ook dat zou een zonde zijn geweest.
Ze onderbrak haar gedachtegang. Ze kon de wasmachines nog steeds horen. Neil en Andy deelden het appartement boven de wasserette. Maar Andy was op het politiebureau en zou daar de hele nacht blijven. Neil sliep diep en zou niet wakker worden van het geluid, tenzij hij de trillingen opving. Ze zou tot morgen wachten. Toen dacht ze erover te gaan slapen, in dit bed, hun bed, en besloot dat ze de machines nu wél kon verdragen.
De vrouwelijke agent op de stoep had zich teruggetrokken in de patrouillewagen die op de T-splitsing stond en het verkeer tegenhield; het vage kwebbelen van de radio was net hoorbaar. Toen Ally opkeek zag ze een heldere nachtlucht, de maan die al onderging boven het abattoir. Ze stak de sleutel in het slot van de wasserette en draaide hem om, maar de deur ging niet open. Ze draaide hem terug en toen lukte het. Ze had hem niet op slot gedaan.
Binnen keerde ze zich met haar rug naar de deur en keek naar het midden van de wasserette.
‘O god,’ zei ze en ze dacht dat ze nu in huilen zou uitbarsten. Een van de wasmachines was defect geraakt en er lag een plas water voor, papperig wasmiddel. Ze pakte een plastic wasmand, liet zich op haar knieën in het water zakken, deed de klep open en trok de inhoud naar buiten.
Er zat een zware werkoverall in, vol rode vlekken. Toen ze de stof tegen haar neus drukte, rook ze de onmiskenbare geur van bloed, ijzerachtig, bijtend. Ze zocht het naamplaatje in de kraag.
‘O god,’ zei ze. ‘Nee.’