40

VALENTINE LIEP OVER DE kade naar huis. Het inkomende getij voerde de resten mee van de kille mist die als lijkwade voor het jacht van Gavin Peploe had gediend. In de vaargeul was een vrachtvaarder langs de Cut binnengelopen vanaf de zee; alle deklichten brandden. Het geluid van een radio die ritmische Latijns-Amerikaanse muziek verspreidde kaatste over het water. Het schip zwenkte op het getij, de steven draaide naar de kade om het Alexandra Dock binnen te varen. De stalen stuurboordzijde was nog geen vijftien meter van de kade verwijderd en torende hoog boven Valentine uit.

Hij bleef staan, stak een Silk Cut op en keek hoe het schip schuin in zijn richting gleed, waarbij de enorme massa zijdelings wegschoof. De schroeven woelden chocoladekleurig water op. Op de romp was een enorme vlag geschilderd. Iets exotisch, dacht Valentine; de Filippijnen misschien? Een of andere bananenrepubliek? Een groene vlag, een gele ruit met daarin een blauwe cirkel van de nachtelijke hemel, bezaaid met sterren, en een gebogen witte strook met daarin letters.

‘Ordinair,’ zei hij in zichzelf. Je herkende die kouwedruktelanden altijd aan hun poenige vlag: wapenschilden, emblemen, bloemen, noem maar op, ze propten het op de vlag in de hoop dat niemand zou merken dat het land straatarm was.

De vlag die aan de mast wapperde was anders, van een bedrijf of zo: zwart met witte letters die hij niet kon lezen doordat er, ondanks de mist, nauwelijks wind stond.

Hij nam een trek en las de woorden op de gekleurde vlag. ORDEM E PROGRESSO. Hij dacht dat hij dat ook zonder schoolopleiding wel kon vertalen. Orde en vooruitgang. Wat afgezaagd, dacht hij, en hij knipte zijn sigaret in het water en draaide zich om.

Vijftig meter verder bleef hij staan; hij had geen haast om thuis te komen. Het zou er, ondanks de zomerse warmte, koud zijn, vooral in de badkamer, die altijd het ergste moment in zijn leven opleverde, de laatste blik in de spiegel elke avond. Hij stak nog een Silk Cut op en dacht aan Alex Cosyns, aan de cheque van Robert Mosse en of hij iemand van het regionale fraudeteam kende die hem toegang zou kunnen geven tot Cosyns’ bankrekening. Cosyns had geen aanklacht ingediend. Dat was goed, maar ook enigszins verontrustend nieuws. Hij rilde licht en rolde met zijn schouders.

Hij keek langs de kade achterom toen hij het vreemde, gespannen klagen hoorde van de buffers van het schip die langs de houten dukdalven schuurden die de betonnen kade beschermden; een blik slechts, een willekeurig moment dat, zou hij later moeten toegeven, waarschijnlijk zijn carrière gered had, misschien zelfs zijn leven.

De naam van het schip stond met drie meter hoge blauwe letters op de voorsteven.

MV ROSA.