11
VIJFENDERTIG KILOMETER NOORDELIJKER, GEMETEN in zeemeeuwvlucht, lag Peter Shaw in het koele zand van Old Hunstanton en keek naar de ondergaande maan. Ondanks het tijdstip, drie uur ’s nachts, brandden er nog kleine vuren langs de vloedlijn, restanten van de surfers die wakker waren gebleven om de nieuwe dag te zien aanbreken en te genieten van wat wel eens de laatste nacht van de nazomer zou kunnen zijn. Golfjes kabbelden over de richels in het strand en veroorzaakten het enige nachtelijke geluid, een ritmisch fluisteren. Fran had voor het café een kuil in het zand gemaakt en daar zat hij nu in, met een strandlaken om zich heen terwijl zijn huid droogde na een zwempartij.
Lena zwom vijftig meter van het strand; het rijzen en dalen van haar armen werkte hypnotiserend. Toen hij thuiskwam was ze nog op geweest, in een stoel op de veranda; ze had niet kunnen slapen door de warmte. Hij zag haar uit het water komen: zwarte huid, witte bikini, slank en stevig, haar ene voet recht voor de andere zettend alsof ze een rechte lijn in het zand volgde. Ze haalde een handdoek uit het café en ging zitten, zodat hun heupen en schouders elkaar raakten. Ze begroef haar tenen in het zand. ‘We hebben aardig wat verdiend,’ zei ze. Ze had bruine ogen, permanent half geloken, en loenste met haar linkeroog. ‘Vijftienhonderd pond in de winkel, en duizend in het café.’
Shaw floot en legde een arm om haar middel. Er lag een naslagwerk op zijn knieën – 1001 schilderijen in het Louvre – opengeslagen bij Patigno’s Het wonder in Kana. Een van de vele redenen waarom hij niet de volmaakte rechercheur was, was deze obsessie met overduidelijk toevallige details. Maar, zo stelde hij zichzelf gerust, het was zijn eigen vrije tijd en als hij die wilde verspillen mocht dat. Hij ging in elk geval niet slapen. Hij was gaan zwemmen om de dag van zich af te spoelen, maar het had hem alleen maar voorbereid op de volgende. Hij hield het boek opengeslagen op zijn knieën; de hypnotiserende geur van kwaliteitspapier was bijna even verleidelijk als de geur van de zee.
De kopie van Liam Kennedy op de muur van de Sacred Heart of Mary was getrouw aan het origineel – althans in de hoek die hij voltooid had – op één detail na. Een kleine weglating in het memento mori.
Lena kuste zijn nek terwijl hij het boek sloot, maar toen haalde hij er een knipsel uit dat hij tussen de pagina’s van het register had gevonden.
‘Ik heb dit gevonden,’ zei hij, in het besef dat hij het moment had laten voorbijgaan.
Het was een knipsel uit een Lynn News uit 1997. Van 22 juli.
Een ongeluk aan de rand van de stad. Een Mini was op een verlaten T-splitsing op een Ford Mondeo gebotst. De bestuurder van de Ford, een vrouw van vijfenveertig, had het overleefd, maar de twee andere inzittenden, beide boven de zeventig, waren ter plekke gestorven. Uit de opnamen van een bewakingscamera bleek duidelijk – aldus het artikel – dat de Mini door rood was gereden. Ze waren uitgestapt om de gemangelde Ford te inspecteren; drie tieners met honkbalpetten, hun auto met de zijkant naar de camera gekeerd. Volgens de politie bleek uit de opnamen dat de bestuurder nog leefde. Haar voorhoofd lag op het stuur en rolde heen en weer. Een van de passagiers achterin bonkte met zijn hand op de achterruit. Toen reed de Mini weg. Het duurde bijna vijfendertig minuten voordat er een andere auto langsreed en de hulpdiensten waarschuwde, vijfendertig minuten waarin beide passagiers waren gestorven.
Het was precies het soort misdrijf dat volgens Lena je kijk op de wereld bedierf. Precies het soort misdaad waarvan ze niets wilde weten, niet meer. Ze vouwde het knipsel op en gaf het hem terug. ‘Fijne mensen. Misschien hebben ze ervoor geboet; we zullen het nooit weten. Ik wil het niet weten.’
Maar Shaw wilde het wél weten. Het was iets wat hij bijna onverdraaglijk vond: een onbeantwoorde vraag, een puzzel zonder oplossing. Lena wist dat het een van de dingen was die hem politieman maakten.
‘De datum,’ zei hij.
Ze knikte. ‘Ik weet het. Een paar dagen voor de dag die we schijnbaar maar niet kunnen vergeten.’
Ze keek naar de zee, geïrriteerd – boos – dat een bijna volmaakte dag zo was geëindigd.
Ze waren beiden op de hoogte van de laatste zaak van zijn vader: de moord op de negen jaar oude Jonathan Tessier op 25 juli 1997 – drie dagen na dit fatale auto-ongeluk. De zaak waardoor zijn vader met pensioen was gestuurd, gebukt onder het afschuwelijke etiket ‘corrupte diender’. De zaak waardoor George Valentine tot brigadier was gedegradeerd en naar de kust verbannen.
Shaw hield het knipsel losjes in zijn hand. Lena keek naar de zee, haar armen om zich heen geslagen.
‘Tom Hadden heeft het forensisch materiaal van Tessier opnieuw bekeken. Herinner je je nog dat er kleine verfspatjes op zijn voetbalshirt zaten? We hebben ze in verband kunnen brengen met de fabriek waar enkele maten van Mosse werkten. Maar er zat nóg een verfvlek op het voetbalshirt dat de jongen aanhad toen hij stierf – en die vlek was anders. Afgeschuind, als door een klap. Grijsblauw. Daar is tijdens het oorspronkelijke onderzoek nooit naar gekeken. Ik heb Timber Woods van het archief alle automisdrijven in de maand vóór de moord laten natrekken. De auto die bij deze fatale botsing betrokken was,’ – hij zwaaide met het knipsel – ‘was zilverkleurig, maar op het portier en de achterklep van de andere auto, de Mini, zaten lakschilfers van de andere auto. Grijsblauw. Niet zomaar grijsblauw… zééblauw. Van een merk dat in de jaren tachtig veel werd gebruikt.’
Hij wapperde met het knipsel. Lena keek uit over zee. ‘Véél,’ legde ze de zwakke plek in zijn logica onbarmhartig bloot.
Maar ze was in een val gelopen. ‘Tom heeft een massaspectroscoopanalyse van de lak gedaan en deze lak is geproduceerd voor dit specifieke model Mini door British Leyland in Longbridge in 1991. Dat komt neer op zo’n achtduizend auto’s, waarvan de meeste geëxporteerd werden. Dat is heel weinig, Lena. Stel je eens voor: achtduizend op de hele wereld. Hoe groot is de kans dat die lakschilfer níét van de Mini afkomstig is?’
Hij wachtte de reactie van zijn vrouw niet af en keek naar de brekende golven. ‘Dus… een stel tieners die betrokken zijn bij een fatale botsing gaan ervandoor. We weten dat Mosse bij zo’n bende zat. Nog geen week later vinden we Tessiers lichaam onder de flat in Westmead… met een lakschilfer van de Mini op zijn kleren.’
Lena keek haar man aan. Het maakte haar altijd weer neerslachtig dat hun leven zo overschaduwd leek te worden door die andere wereld.
‘Zo is het gegaan,’ zei hij en hij stak beide handen gefrustreerd in de lucht. ‘Ze weten dat er een camera op dat kruispunt staat. Ze vermoedden waarschijnlijk dat je het kenteken niet via de video-opname kunt achterhalen, en ze hadden gelijk. Maar ze zitten met een linke auto, een tweekleurige Mini met een gekreukt spatscherm. Dus brengen ze de Mini terug naar Westmead, naar een van de garageboxen, denk ik… Daar zijn er tientallen van. Ze spuiten de auto over. Tessier is aan het voetballen, hij rent weg om een bal op te halen, verliest zijn belangstelling, misschien kan hij hem niet vinden. Hij loopt door, naar het gemeenschapshuis en daarna naar de garageboxen. Hij stuit op hen, op de een of andere manier, ik weet niet hoe. Maar hij betaalt ervoor met zijn leven.’
Ze lachte zonder een greintje humor. ‘En jij denkt dat dat hout snijdt?’ Toen Shaw Lena in Brixton leerde kennen, werkte hij bij New Scotland Yard. Ze wist waarschijnlijk meer over straatcriminaliteit dan hij. ‘Waarom zou je een jochie van negen jaar vermoorden omdat hij gezien heeft dat je een auto overspuit? Ze wisten waar hij woonde. Dreigementen, verzacht door een briefje van vijf pond, zouden genoeg geweest zijn. Waarom zou het zien van een Mini die werd overgespoten de jongen zijn bijgebleven? Je zult iets beters moeten verzinnen, Peter. Max lust je rauw.’
Shaw haakte een enkel om de hare.
‘Heb je het met George besproken?’ vroeg ze.
‘Nee. Ik kan het niet. Ik weet niet waarom.’
Ze legde haar hoofd in haar nek. ‘Hij is een zuiplap, bijna een alcoholist, een nicotineverslaafde met een afkeer van lichaamsbeweging en een zwakke blaas, die alleen staat. Jij bent getrouwd, hebt een dochter, bent verslaafd aan lichaamsbeweging, hebt een afkeer van sigaretten en blijkbaar geen blaas nodig. Ik heb je wel eens een glas Guinness zien drinken, maar nooit twee. En jullie kunnen niet met elkaar overweg? Wat een verrassing, hè?’ Ze wreef over het zout op haar wang en kreeg opeens behoefte aan een douche. ‘En nu we het er toch over hebben: je vader. George kende hem beter dan jij. Hij mag dan grof zijn, hij heeft hem beter gekend dan jij hem ooit zult kennen.’
‘Ik vertrouw hem niet,’ zei Shaw terwijl hij probeerde te verdringen hoe wreed het was dat ze daarop wees. Hij werd achtervolgd door de simpele vraag: waren Jack Shaw en George Valentine gewoon ouderwetse dienders die de regels soepel toepasten of waren ze ouderwetse corrupte dienders? Hij was er inmiddels zeker van dat Robert Mosse betrokken was geweest bij de moord op Jonathan Tessier, maar hij besefte dat diens schuld niet per definitie betekende dat zijn vader en George Valentine het verdachte bewijsmateriaal niet hadden gemanipuleerd of zelf neergelegd.
Lena stond op en veegde het zand van haar huid. ‘Je vertrouwt hem niet omdat je nog steeds denkt dat de mogelijkheid bestaat dat hij en Jack die handschoen daar zelf hebben neergelegd. Dat zou betekenen dat het enthousiasme van George voor het heropenen van de zaak gewoon een dekmantel is voor zijn eerdere oneerlijkheid. Wat betekent dat je Jack evenmin vertrouwt… vertrouwde. Wie vertrouw je eigenlijk wel?’
Shaw kneep zijn ogen half dicht en keek naar een licht op zee. ‘Ik wil gewoon bewijs.’
Lena strekte haar vingers en maakte twee vogelpootjes van haar handen. Shaw merkte dat ze moeite had om zich in te houden. ‘Oké. Als je dan eens iets deed, het afmaakte? En als je dat niet kunt, Peter, laten we dan eens zien of we zonder kunnen.’
Ze deed een stap naar voren en keek uit over zee. ‘Robert Mosse is waarschijnlijk tamelijk eenvoudig te vinden, maar waar zijn de drie andere jongelui gebleven die jij en George hebben geïdentificeerd als leden van die bende?’
‘Het zijn geen jongelui.’
‘Toen wel.’
Shaw kneedde de spieren in zijn nek. Hij had het zo al geprobeerd, had geprobeerd hen op te sporen op de weinige momenten waarop George Valentine niet in de buurt was. En alles wat hij gevonden had, waren drie doodlopende wegen.
‘Een van hen is geëmigreerd, twee jaar na de moord. Nieuw-Zeeland. Een andere is een kleine crimineel geworden, ergens in de East Midlands. Maar tegenwoordig zit hij in een psychiatrische inrichting. De leider – nou ja, de oudste – werd coureur, automonteur. Hij dook op in 1991, rijden onder invloed. Kwam ervanaf met een voorwaardelijke straf toen de rechter hoorde dat hij de kost verdient met autorijden. Gescheiden, een kind. Sindsdien heeft hij een onberispelijk leven geleid en lijkt hij een modelburger.’ Hij stond op, schopte in het zand. Hij haalde zijn pieper van de reddingsbrigade uit zijn zak, checkte het signaal en de accu – een klein ritueel voor het slapengaan. ‘En hij heeft een vaste baan. Al is het dan een merkwaardige baan,’ voegde hij eraan toe. ‘Een tikkeltje macaber: hij bestuurt een lijkwagen.’