14
SHAW HAD ONRUSTIG GESLAPEN tot zes uur. Daarna had hij Lena in bed achtergelaten en was, genietend van de koele lucht, langs de vloedlijn naar de Land Rover gerend. Het team zou om zeven uur bijeenkomen in de commandocentrale in het Queen Vic. Hij had nog een uur. Hij dacht erover even te gaan zwemmen, maar één enkel beeld deed hem aarzelen: dat van de lichten die de avond tevoren uitgingen in de pastorie naast de Sacred Heart. Het gesprek met Liam Kennedy had hem onrustig gemaakt. Hij voelde dat Kennedy niet de hele waarheid had gesproken, sterker nog, dat hij een onbetrouwbare getuige was, iemand die het verschil tussen de realiteit en de wereld in zijn eigen hoofd niet eens zág. Hij wilde naar de parochiegeestelijke toe voordat die de kans kreeg om met de beheerder over de gebeurtenissen in Erebus Street te praten. Shaw sloot zijn blinde oog en masseerde het ooglid. Hij wilde twee beelden zien van Aidan Holme, niet één versmolten beeld.
Erebus zag er troosteloos uit in het licht van de dageraad. De geblakerde puinhopen van nummer 6 smeulden niet meer, het afval op straat was opgeruimd, de lantaarn voor de wasserette, door de stroomstoring ontregeld, flikkerde nu ondanks de laagstaande zon die opkwam boven het abattoir op de hoek. Shaw zocht zich een weg tussen de grafzerken op het kleine ommuurde kerkhof naar de voordeur van de pastorie, die locomotiefgroen was geschilderd en openstond.
Shaw riep naar binnen. In het licht dat door een deuropening viel zag hij stapels kranten, tijdschriften en etenswaren – Fanta-blikjes, witte bonen, tomatensoep – en rollen toiletpapier.
Hij kon een stem horen, de helft van een gesprek.
‘Ja. Natuurlijk. Ik heb de polissen voor me liggen. Ja, ik zal bellen. Ik begrijp het…’
Shaw riep nogmaals. Er verscheen een hoofd om de deuropening. ‘Komt u binnen – het duurt maar even.’ De stem was hoog en had een accent, iets slissends wat duidde op Spanje, Portugal of Zuid-Amerika.
In de voorkamer stond een bureau met daarop een gedoofde olielamp, maar de geur van petroleum hing nog in het vertrek. De lantaarn was van koper met een ingelegd patroon en gekleurde glaspanelen. Het licht was afkomstig van een elektrische bureaulamp die, vermoedde Shaw, al sinds vóór de ochtendschemering brandde. Twee wanden vol boeken, een victoriaanse staande schemerlamp en een dressoir dat sinds het pausschap van Johannes Paulus II geen boenwas had gezien. Achter het bureau stond een priester, die met een vulpen een aantekening maakte op een notitieblok, in een doelgericht, zakelijk handschrift.
‘Bedankt. Elk gebed is welkom,’ zei hij. Hij schakelde zijn mobiel uit en stopte hem in een etui aan een leren riem. Shaw merkte dat de priester het telefoongesprek in gedachten de revue liet passeren.
‘Ik ben pastoor Thiago,’ zei hij terwijl hij trachtte zich te concentreren. ‘TIE-AH-GO.’ Hij beklemtoonde de lettergrepen, opdat Shaw het meteen goed zou weten.
Zijn huid was donker, zijn haar glansde en trok zich terug van een hoog, academisch voorhoofd. Shaw zag een gouden zegelring en ondanks zijn eenvoudige kleding – een wit linnen overhemd met priesterboord en een zwarte broek – zat er een gouden gesp op elk van zijn zwartleren schoenen. Hij was slank, een jaar of veertig en bewoog zich sierlijk en zelfverzekerd. Hij streek met zijn hand over zijn haren alsof hij een kat streelde.
‘Thiago Martin,’ voegde hij eraan toe.
Shaw toonde de priester zijn politiepas.
‘De brand,’ zei pastoor Martin en hij legde een hand voor zijn ogen. ‘Dat was de bisschop. Er moet zo veel gebeuren. Verzekering – ik controleer juist onze polissen. Ik vrees dat we onze zaken niet helemaal op orde hebben.’
‘Is er nog nieuws over de twee mannen in het pension?’ vroeg Shaw.
Martin schudde zijn hoofd. ‘En Bryan Judd dood, vermoord. Kan dat waar zijn? Er is geen naam genoemd op de radio.’
‘Ja. Niets is in steen gegrift, pastoor,’ zei Shaw. ‘Maar we hebben een lichaam gevonden en Bryan wordt vermist.’ Hij zweeg, liep naar een van de boekenkasten en trok er een band uit. ‘De mannen in het pension, pastoor – Holme en Hendre. Holme is degene in wie ik speciaal geïnteresseerd ben, met name in zijn verstandhouding met Bryan Judd. Kent u Holme?’
Pastoor Martin ging zitten en hield beide handen voor zijn gezicht om een geeuw te verbergen. ‘Aidan? Natuurlijk; hij is al enige tijd bij ons, hoewel het pension eigenlijk Liams domein is. Liam Kennedy, de beheerder. Ik moet een parochie leiden; we hebben geen tijd om elkaars taken over te doen. Liam is jong maar heel capabel.’
Shaw schrok er altijd weer van hoe zakelijk religie kon zijn. Hij had net zo goed de directeur van een klein afvalverwerkingsbedrijf kunnen verhoren, of van een bedrijf in dubbele beglazing. ‘Ja. We hebben elkaar gesproken, gisteravond. Maar wat weet ú, pastoor?’
‘Over Aidan? Wat zal ik zeggen? Een intelligent man die berouw heeft over zijn verleden. Was vroeger leraar, geloof ik. Wiskunde. Ik heb hem met Kerstmis gesproken, over hoe mooi wiskunde is – dat het een bewijs is van het bestaan van God. Al die orde vanuit chaos.’
Hij keek naar zijn handen. Op straat hoorden ze de klap van een balk die van het dak van het uitgebrande huis viel en in de kelder terechtkwam. De priester keek afwezig naar het raam.
‘Hij gebruikte drugs, verkocht drugs, wist u dat?’ vroeg Shaw, geirriteerd door de korte preek van de priester.
‘Ja. Maar Aidan streefde ernaar, had zich vast voorgenomen zelfs, zichzelf en zijn leven te beteren. Dat moedigden we aan. En we geloofden erin.’
Voordat Shaw opnieuw een vraag kon stellen ging de priester verder. ‘Het was, en is, Liams verantwoordelijkheid om de mensen uit te kiezen aan wie hij het voorrecht van een kamer in het pension biedt. De meesten slapen in de kerk – we hebben daar een opvangcentrum. Ik heb het heel druk met de parochie, zoals ik al zei. Ik heb die taak altijd vol vertrouwen aan Liam overgedragen.’
Het viel Shaw op hoe behendig hij liet doorschemeren dat hij het in de toekomst wel eens met minder vertrouwen zou kunnen doen.
‘Maar u moet bedenken dat bijna alle mensen die bij ons om hulp aankloppen een strafblad hebben.’
‘Dus Holme is intelligent; verder nog iets?’ vroeg Shaw. ‘Hij was bang voor de dood, nietwaar? Waarom?’
Martin zocht naar de juiste woorden. ‘Dat is geen ongewoon gevoel, toch, inspecteur? De angst dat juist wanneer we in het leven bereikt hebben wat we willen, het ons zal worden afgepakt. Aidan had zijn redding gezien. Hij was bezorgd, nee, hij was doodsbang dat die hem weer zou worden ontnomen. En het was niet alleen maar…’ Hij zocht opnieuw naar een woord. ‘…psychisch. De drugs die hij had gebruikt, hadden sterke fysieke effecten. Angst bijvoorbeeld.’
‘Juist ja. En Bryan Judd?’
‘Hem ken ik minder goed. Zijn moeder is een paar jaar geleden overleden, voordat ik hier was. Ze was kennelijk een steun en toeverlaat geweest; mijn voorganger vond het een groot verlies. Marie, geloof ik. Het is een gebroken gezin. De vader nog het ergst. Maar hij is gelovig. Andrew. Wel een gekweld man.’ Hij knikte in zichzelf, tevreden dat hij hun namen uit zijn geheugen had weten te vissen.
‘En Bryan…?’ vroeg Shaw.
‘We kennen Alison, zijn vrouw.’ Hij zweeg en Shaw voelde dat hij zichzelf in een lastig parket had gebracht. En het gebruik van het koninklijk meervoud begon te schuren.
‘Waar kent u haar van?’ vroeg hij.
De priester bevochtigde zijn lippen. ‘Alison doet de was voor ons, en voor het pension en de kerk. En wat huishoudelijke dingen. Ze zingt ook, als we een koor bijeen kunnen krijgen.’ Hij haalde zijn schouders op, in gedachten misschien nog steeds bij zijn gesprek met de bisschop. Shaw dacht aan de eerste keer dat ze Alison hadden gezien, zoals ze met een zwabber en een emmer uit het donker kwam. Hij vroeg zich af hoe efficiënt dat was, schoonmaken tijdens een stroomstoring.
‘Maar Bryan?’ vroeg hij, zich realiserend dat dit al de derde keer was dat hij het vroeg.
‘Nee. Het spijt me… Alleen maar een gezicht. Hij kwam in elk geval nooit naar de mis.’
‘Het is mogelijk dat Aidan Holme iets te maken heeft met de dood van Bryan Judd,’ zei Shaw.
Zwijgen was vast een grote deugd voor een priester, dacht Shaw. De pastoor keek Shaw strak aan. ‘Hoe dan?’
‘Te vroeg om te zeggen,’ zei Shaw, die vond dat het nu zíjn beurt was om onvolledig te zijn.
Martin liep naar het bureau, schroefde de beker van een kleine metalen thermosfles en schonk die vol zwarte koffie. Het aroma in het muffe vertrek was intens exotisch. Hij liep naar het erkerraam en keek uit over straat.
‘Ik ben teleurgesteld in de mensen hier; velen van hen kennen we, velen van hen komen hier naar de kerk. Dat ze zoiets doen… brandstichten in het pension. Ze zeggen dat het Andrew Judd was…’ Hij lachte, alsof het van een onmogelijke ironie was.
Shaw bestudeerde de muren. Er hing een ingelijste bul van de Universidade Federal do Paraná. En een ingelijste poster in een taal die hij niet herkende: een energieke, kleurrijke Christus, gewapend met een pistool, op een barricade in een straat; rode vaandels wapperden boven de menigte achter hem.
‘Een meute,’ zei Shaw terwijl hij de lijst betastte.
‘Een kruistocht,’ zei Martin met een blik op de afbeelding. Hij wees naar buiten. ‘Dát was een meute.’
Shaw keek op zijn horloge; hij wilde door. Pastoor Martin ontspande zijn schouders bij het vooruitzicht dat hij met rust zou worden gelaten.
‘U bent ver van huis, pastoor,’ zei Shaw terwijl hij naar de hal liep.
‘Ik ga waar ik nodig ben. In mijn eigen land ben ik niet nodig,’ zei Martin, die hem volgde.
Shaw bleef staan en liet de stilte voortduren.
‘Brazilië,’ zei Martin ten slotte.
‘Er zullen in Brazilië vast ook arme parochies zijn,’ zei Shaw.
‘Dat is zo, maar ik geloof dat Christus wil dat we voor de armen vechten, inspecteur. Vechten. Ik geloof dat Christus wil dat we de rijken omverwerpen en dat geld zondig is. Ooit was die theologie populair. Een revolutionaire theologie. Nu niet meer. Dus ga ik waar ze me nodig hebben.’
‘En uw universitaire studie? Theologie of politicologie?’
Martin haalde diep adem. ‘Medicijnen.’
‘Hebben de armen geen dokter nodig?’
‘Christus wilde dat ik dit zou doen,’ zei hij en Shaw bedacht wat een zelfingenomen antwoord het was.
Hij had nog één vraag. ‘En Neil Judd, de jongste. Hij lijkt me geen kerkganger.’
‘Nee. Kerstmis… met zijn vader. Ze hangen aan elkaar. Volgens Ally is hij degene die het gezin bijeenhoudt. Dat is soms de rol van de jongste. Ik weet niet waarom.’
Shaw knikte verheugd en hij vroeg zich af of de priester zijn verspreking had opgemerkt: in plaats van het stijve, formele ‘Alison’ het familiaire ‘Ally’.