21

Haat

Simon Winter dacht: ik had hem kunnen hebben.

Maar nog geen tel later besefte hij: hij had mij kunnen hebben.

‘Schaakmat,’ fluisterde hij hardop.

De oude rechercheur zat, weggedoken in een leunstoel, diep na te denken tussen de boeken en tijdschriften in de bibliotheek van Miami Beach. Door de tl-verlichting en de eentonig zoemende airconditioning stond de ruimte volkomen los van de snikhete dag buiten. In deze bibliotheek werd duidelijk minder waarde gehecht aan volledige stilte dan je zou mogen verwachten. Stevige stappers klosten op het linoleum; een oude man snurkte, terwijl de krant op zijn schoot openfladderde; soms werd de stilte verbroken door harde stemmen, wanneer een oudere, slechthorende dame iets aan haar buurvrouw wilde uitleggen, die ook slechthorend was. Er heerste een drukte die de ware wetenschapper zou hebben geërgerd, maar de bibliotheek diende dan ook een iets ander doel. Het was niet alleen een plek waar informatie te vinden was, maar ook een koele, goed verlichte, veilige wereld waar ouderen elkaar konden ontmoeten en waar ze een paar zorgeloze uren konden doorbrengen.

Dat, erkende hij, was ook min of meer de reden dat hij er was. In de vierentwintig uur die waren verlopen sinds de Schaduwman zijn flat uit was gevlucht, had Winter een aantal beslissingen genomen. Ten eerste dat hij deze nieuwe bedreiging aan zijn adres voorlopig voor zich zou houden. Ten tweede dat hij harder en sneller moest gaan werken.

Hij had zichzelf omringd met teksten over de holocaust, waarvan de bibliotheek van Miami Beach er begrijpelijkerwijs veel had. Hij was hevig gefrustreerd. Hij kon de gedachte niet van zich afzetten dat er ergens in het verleden informatie te vinden was die de deur naar het heden zou openen. Hij wist alleen niet hoe hij dat stukje geschiedenis moest vinden. Alle boeken die naast hem op een stapel, op een klein tafeltje en aan zijn voeten lagen, vertelden hem enorm veel over de nazi’s. Ze vertelden hem wat de nazi’s deden, hoe ze het deden, waar en met wie. Een wereld creëren waar zo veel terreurdaden werden gepleegd, dat deze routine werden, zoals zij hadden gedaan, vond hij maar iets raars, en hij vroeg zich af of dat niet een van hun grootste misdaden was. Maar deze vraag hielp hem absoluut niet bij zijn jacht op de Schaduwman, en vertelde hem niets over datgene wat hij nodig dacht te hebben: een licht dat in de psyche van deze man kon doordringen. Geen van de boeken hielp hem hierbij. Sommige probeerden weliswaar te herleiden wat voor persoonlijkheden er achter de daden van de mannen in de zwarte uniformen zaten. Ze gaven een politieke verklaring voor het feit dat mensen lid werden van de nazipartij, dat ze aan SS-acties besloten mee te doen, en moord en volkerenmoord gingen rechtvaardigen. Deze politieke verklaringen waren net psychologische profielen, maar ze wierpen geen enkel licht op de ziel van de Schaduwman. Hij was immers nooit een nazi geweest, maar eigenlijk een van hun doelwitten. Toch was het hem op de een of andere manier gelukt om de rollen om te draaien en ongeschonden tevoorschijn te komen uit gebeurtenissen die op alle betrokkenen hun stempel hadden gedrukt. Hij was een heel ander iemand, een unieke beoefenaar van het spel van het kwaad.

Simon Winter sloeg een van de vele dikke geschiedenisboeken met een klap dicht. Het geluid galmde door de grote ruimte. Als ik deze man niet leer begrijpen, ook niet een klein beetje, dan zal hij me weer ontglippen, dacht Winter. Het is geen man die tweemaal dezelfde fout maakt.

Hij zakte dieper weg in zijn stoel en steunde zijn hoofd met zijn handen. Ineens zag hij zichzelf de vorige avond voor zijn flat staan, naast de trompet spelende cherubijn, en hij vroeg zich af wat hem had verteld dat er iets mis was.

Geluk? Instinct? Het zesde zintuig van een oude rechercheur?

Winter blies langzaam zijn adem uit.

Hij had niets bijzonders gehoord: geen voetstappen, geen zwoegende ademhaling.

Er had geen licht gebrand dat uit had horen zijn, geen raam opengestaan dat dicht had horen zijn. Dat de achterdeur op een kier stond, had hij pas ontdekt toen hij zichzelf er al van had overtuigd dat de Schaduwman binnen was.

Het was een avond als alle andere geweest. De duisternis had de hitte vastgehouden. Het hart van de stad had geklopt zoals elke andere avond.

Bijzonder was alleen dat een man met een mes op hem had staan wachten, en dat hij nu geen jacht meer op de Schaduwman zou maken als hem niet ineens een oeroud gevoel van angst en gevaar was overvallen. Hij vroeg zich af waar dat gevoel vandaan was gekomen, en wist het niet. Hij wist wel dat het stom zou zijn om te denken dat het hem nog een keer zou redden, zoals het de avond daarvoor had gedaan.

Je zou eigenlijk dood moeten zijn, Simon Winter, zei hij tegen zichzelf.

Ineens keek hij op, en hij liet zijn blik door de ruimte vol oude mensen gaan, die boeken, tijdschriften en kranten zaten te lezen. Sommigen zaten alleen maar over voorbije tijden te mijmeren. Zijn ogen sperden zich open en hij voelde ineens een golf van angst door zijn lichaam tuimelen.

Ben je hier?

Ben ik op jacht naar jou, of jij naar mij?

Hij onderdrukte de aandrang om op te staan en te vluchten, vermande zich en dwong zichzelf de mensen binnen zijn gezichtsveld nauwkeurig op te nemen: de man met de hoed die over de Herald zat gebogen; de dorre man die schijnbaar het plafond bestudeerde; een man met witte sokken en zwarte brogues onder een geruite korte broek die langzaam voorbijliep met in elke hand een detective.

Winter kwam half overeind en keek achterom naar de mensen in de andere stoelen, aan andere tafels, deels verborgen in studiehokjes achter stapels boeken. Toen zakte hij weer terug in zijn stoel, en hij nam even de tijd om tot zichzelf te komen.

Hij glimlachte.

Hoe wist je van mijn bestaan?

Het antwoord op die vraag was hem bekend: Irving Silver.

Maar wat heeft hij je verteld?

Net genoeg om je te doen besluiten mij te vermoorden.

Maar wat weet je echt van me? Je was niet lang genoeg in mijn flat, wel? Niets duidde erop dat je de tijd had genomen om uit te zoeken wie ik echt ben. De laden waren niet doorzocht. De kleren niet aangeraakt. Je hebt het pistool niet gevonden en je weet nog steeds niet dat ik het heb en dat ik het zal gebruiken, dat ik ooit, heel lang geleden, een uitstekend schutter was, en dat ik vrijwel zeker weet dat mijn pistool me niet zal teleurstellen als ik een beroep doe op onze oude kameraadschap. Nee, je was alleen van plan om me te vermoorden omdat je dacht dat ik een bedreiging vormde, en me vermoorden leek gemakkelijker dan iets anders.

Simon Winter knikte. Arrogante schoft.

Maar het bleek niet zo gemakkelijk te zijn als je had gedacht, en nu maak je je waarschijnlijk zorgen, en dat is iets wat ik kan gebruiken. En waarschijnlijk wil je nu meer over me te weten komen, hè? Nou, dat zou wel eens lastiger kunnen zijn dan je denkt. Dus voorlopig tast je in het duister. Misschien niet zo erg als ik, maar toch, en daarom besluit je misschien iets meer risico te nemen, terwijl je dat normaal gesproken niet eens zou overwegen.

Winter voelde zich verstijven.

Zij waren altijd gemakkelijk, hè? Ooit waren ze jong en bang of oud en bang, maar ze waren altijd ten einde raad en wanhopig, en dat was jij nooit, hè? Nee, jij had de zaken onder controle. Maar je hebt een fout gemaakt toen je Sophie Millstein vermoordde. Je had nooit verwacht dat haar buurman zich tegen je zou keren. Je had nooit gedacht dat er op deze grote wereld iemand was voor wie het net zo’n enorme uitdaging is om jou te vinden als het voor jou is om onvindbaar te blijven. En het is nooit bij je opgekomen dat deze man die besluit om naar je op jacht te gaan, uit een wereld komt die je niet kent. En ik weet ook heel veel over de gewoonten van de dood, misschien wel net zo veel als jij, en ik ben ook oud, en ik geef niet zo veel om de tijd die me nog rest. Daardoor ben ik onvoorspelbaar en dat maakt me gevaarlijk, en jij hebt nooit een gevecht met een gevaarlijke man hoeven aangaan, wel?

Winter pakte een balpen en een blok geel papier en begon een paar aantekeningen neer te pennen.

Wat weet ik? vroeg hij zichzelf. Toen beantwoordde hij de vraag: meer dan ik denk.

Ik weet dat je oud bent, maar waarschijnlijk zie je er jonger uit. Ik weet dat je sterk bent, omdat het leven goed voor je is geweest.

Waarom vermoord je mensen?

Voor je veiligheid.

Winter stopte even met schrijven. Dat is niet alles, hè? Er komt veel meer bij kijken dan je eigen veiligheid, nietwaar?

Hij glimlachte. Je houdt ervan, hè? Je vindt het een prettig idee dat iemand je misschien herkent. Toen Sophie Millstein je midden in het winkelcentrum op Lincoln Road voor de ijswinkel zag staan, huiverde je niet van angst, wel? Nee, je huiverde van genot, omdat je weer op jacht was, en daar houd je van.

Op dat moment kreeg Simon Winter een afschuwelijke ingeving, en een seconde lang hing zijn pen trillend boven het gele papier. Misschien was het geen toeval dat Sophie Millstein je zag. Misschien zat je al een tijdje achter haar aan. Misschien gold dat ook voor de anderen. Hoeveel?

Hij klemde zijn kaken op elkaar. Alles leek iets te zijn en veranderde dan weer in andere mogelijkheden. Hij vermaande zichzelf: hou je bij de dingen die je kunt bevatten.

Oké. Hij bleef tegen zichzelf praten en zichzelf door het doolhof van tegenstrijdigheden loodsen die samen de Schaduwman zouden kunnen vormen. Goed, wat weet ik nog meer? Ik weet dat hij niet bang is van de politie, want hij had zijn aanval op mij niet echt goed voorbereid. Hij wilde gewoon het leven uit me snijden, en mijn overblijfselen voor rechercheur Robinson laten liggen. Die mocht ze opruimen. Dus hij gelooft niet dat hij gearresteerd kan worden. Waarom?

Het antwoord op die vraag lag voor de hand.

Omdat hij geen misdadiger is.

Als ik vandaag zou ontdekken hoe je heette, wat zou ik dan te weten komen? Dat je nog nooit bent gearresteerd. Dat er nog nooit vingerafdrukken van je zijn genomen. Dat je nog nooit in een criminele databank bent ingevoerd omdat je van een misdaad werd verdacht. Dat je nog nooit de belastingen hebt ontdoken. Nooit te laat hebt betaald, een lening niet hebt afgelost of een huurauto te laat hebt teruggebracht. Nooit van de weg bent gehaald voor het rijden onder invloed. Zelfs nooit een bekeuring voor te hard rijden hebt gekregen. Je hebt een rustig, onopvallend bestaan geleid, een voorbeeldig leven met één kleine uitzondering: je vermoordt mensen.

Simon Winter ademde langzaam uit. Hij knikte. Daarom voel je je veilig. Je weet dat de politie in een wereld opereert waarvan de grenzen worden bepaald door routine. Hij moest aan de beroemde zin van Claude Rains in Casablanca denken: ‘Pak de gebruikelijke verdachten op.’ Maar jij zou in zo’n geval nooit worden opgepakt, wel? Jij hoort niet bij de mensen die wij volgens onze opleiding moeten zoeken. Leroy Jefferson wel, en dat was de reden dat rechercheur Robinson hem zo snel heeft gevonden. Maar jij bent geen aan crack verslaafd onderkruipsel, hè?

Hij legde het schrijfblok neer. Hij vroeg zich af of het Walter Robinson was gelukt om een compositietekening te laten maken. Hij wilde de man die in zijn donkere flat een paar seconden zo dichtbij was geweest, ineens zien. Ik begin je te begrijpen, Schaduwman, fluisterde hij bij zichzelf. En hoe meer ik begrijp, hoe meer licht er op je schaduw valt.

Hij keek naar de boeken om hem heen en kreeg een ingeving. Ik zoek op de verkeerde plek, dacht hij. Ik vraag het aan de verkeerde mensen. De rabbi, Frieda Kroner, Esther van het holocaustcentrum, de historici: het zijn allemaal de verkeerde mensen. Zij weten alles van de angst en van de bedreiging die de Schaduwman vormde, maar ik moet een van de mannen zien te vinden die de Schaduwman hielp maken.

Van de stapel naast hem pakte Simon Winter een boek met de titel: Encyclopedie van het Derde Rijk. Hij bladerde er snel doorheen tot hij een organisatieoverzicht vond. Hij schreef een paar getallen en namen op en haalde toen diep adem.

Een slag in de lucht, dacht hij. Maar ik heb slechtere gezien. En het is iets wat jij niet verwacht, hè?

Hij pakte zijn spullen bij elkaar en stond op. Recht voor de bibliotheek stond een rij telefooncellen, en hij belde Esther Weiss van het holocaustcentrum en de historici met wie hij eerder had gesproken. Hij herhaalde de getallen en namen voor hen. Even zag hij zichzelf in de spiegelende glazen deur van de bibliotheek, en hij bemerkte dat hij tussen de gesprekken door nog steeds zijn eenrichtingsgesprek hield en dat zijn lippen daarbij bewogen. Dit amuseerde hem. Oude mensen praten voortdurend in zichzelf, omdat niemand anders wil luisteren, dacht hij. Het maakt deel uit van de onschuldige gekte die de ouderdom met zich meebrengt. Soms praten ze tegen afwezige kinderen, of vrienden uit het verre verleden of broers en zussen die er niet meer zijn. Zo nu en dan praten ze met God. Vaak praten ze geanimeerd met geesten. En ik, dacht hij glimlachend, ik praat met een onbekende moordenaar.

Ook Walter Robinson was gefrustreerd.

De compositietekening van de Schaduwman staarde hem vanaf zijn bureau aan. De tekenaar had op het gezicht een kleine, bijna spottende grijns getekend, waaraan de rechercheur zich mateloos ergerde. Niet aan de tekening op zich, maar aan de glimlach, omdat die ongrijpbaarheid en anonimiteit uitstraalde.

Hij was aan een aantal gebruikelijke opsporingstaken begonnen, het soort werk dat rechercheurs overal ter wereld doen en dat meestal enig succes oplevert. Maar tot nu toe waren al zijn pogingen tevergeefs gebleken. Hij had de gedeeltelijke duimafdruk die ze van Sophie Millsteins keel hadden gehaald, naar de FBI-laboratoria in Maryland gefaxt om te zien of hun computer een bijpassende vingerafdruk kon vinden. Het huwelijk tussen vingerafdruktechnologie en computers had lang op zich laten wachten. Jarenlang werden vingerafdrukken door mensen bij elkaar gezocht. Hiervoor moest de rechercheur die een bijpassende vingerafdruk zocht, natuurlijk wel weten wie de verdachte was, zodat een technicus de afdruk van de plaats van het misdrijf met een op het bureau genomen vingerafdruk kon vergelijken. Pas in de laatste jaren was er computertechnologie ontwikkeld waarmee je een onbekende vingerafdruk kon vergelijken met de miljoenen afdrukken die waren genomen van de bevolking die aan de zelfkant van de maatschappij leefde. De computer van Dade County, een kleinere versie van die van de FBI, had niets kunnen vinden. Robinson had niet veel hoop dat de FBI met een beter resultaat voor de dag zou komen. En door de enorme hoeveelheid vingerafdrukken die in de computer van de FBI was opgeslagen, zou de procedure meer dan een week kosten, en hij wist niet of hij een week te verliezen had.

Hij had een paar ergerlijke uren in computerbestanden naar een teken van de Schaduwman gezocht. Het woord ‘schaduw’ als onderdeel van een schuilnaam leverde twee verdachten op, maar een van hen was een Latijns-Amerikaanse huurmoordenaar van achter in de twintig, die vermoedelijk zelf het slachtoffer van een van de vele ruzies in de drugswereld was geworden, en de andere was een verkrachter, opererend in de buurt van Pensacola, die zijn bijnaam aan de plaatselijke pers te danken had. Hij had een paar variaties op de naam geprobeerd, maar zonder succes. Hij was zelfs zo slim geweest om het Duitse woord Schattenmann na te trekken bij het belastingregister van Miami Beach, maar de naam was daar niet bekend.

Hij had gegevens uit de database van de landelijke computer voor misdaadbestrijding proberen te halen met behulp van sleutelwoorden als ‘holocaust’ en ‘joods’, maar het ene had niets opgeleverd en het andere leverde een lange lijst op met beschadigingen aan synagogen en begraafplaatsen, die ook onder ‘Misdaden uit haat’ stonden opgesomd.

Hij had het woord ‘Berlijn’ geprobeerd, met even weinig succes. Pogingen met ‘Auschwitz’, ‘Gestapo’ en andere begrippen waren hopeloos.

Eigenlijk had hij niet verwacht dat hij succes zou hebben, maar telkens wanneer op zijn computerscherm het antwoord GEEN GEGEVENS GEVONDEN verscheen, was hij hevig teleurgesteld.

Hij was ook in het archief met onopgeloste zaken gedoken, benieuwd of er aanwijzingen waren dat de Schaduwman bij zaken uit het verleden betrokken was geweest, maar tot nu toe had hij niets kunnen vinden. Er waren natuurlijk wel onopgeloste moordzaken met joodse slachtoffers en sommigen van hen waren waarschijnlijk overlevenden van de holocaust, maar of ze ooit in Berlijn hadden gewoond en waar ze de holocaust hadden overleefd, dat stond niet in de dossiers. Zaken van vijf, tien, misschien twintig jaar oud napluizen zou dagen kosten. Hij had de dossiers in zijn handen gehouden en bij zichzelf gedacht dat zeker een, twee en misschien meer moorden het werk van de Schaduwman zouden kunnen zijn. Even dacht hij aan de mannen en vrouwen die de Schaduwman tijdens de oorlog in Duitsland in de val had laten lopen, en hij realiseerde zich dat de zaken die hij in zijn handen had, net zo onbereikbaar waren als die moorden uit het verre verleden.

Toen dit tot hem doordrong, begon hij hardop te vloeken: een stortvloed scheldwoorden die niemand hoorde.

Walter Robinson stond op van zijn stoel en begon gespannen als een pas gevangen boskat om de bureaus op de afdeling Moordzaken heen te lopen, in de hoop dat deze beweging een gedachte bij hem zou losmaken die zou leiden tot een elektronische ingang die iets zou opleveren. Elke rechercheur bewaart herinneringen aan saillante gevallen, zoals de zaak van de Zoon van Sam uit New York, die uiteindelijk werd opgelost toen iemand alle parkeerbonnen nakeek die in de buurt van de plek van een van de misdrijven waren uitgedeeld. Hij liep van de ene kant van de afdeling naar de andere en bleef één keer een paar minuten voor het raam naar buiten staan kijken, naar de stad die blakerde onder de hete zon. Toen drentelde hij terug naar zijn bureau, pakte de compositietekening en begon met de tekening voor zich de afdeling over te benen.

Hij keek pas op toen hij een stem hoorde vragen: ‘Is dat onze man?’

Simon Winter stond bij de deur. Robinson knikte, liep snel naar Winter toe en overhandigde de tekening aan de oude rechercheur. Winter hield het portret even in zijn handen en keek aandachtig naar de lijnen van de tekening. Hij leek alle details in zich op te nemen en in zijn geheugen te prenten. Toen glimlachte hij zonder plezier: ‘Aangenaam kennis te maken, vuile schoft.’

Wat hij niet zei, was: zo, dus jij bent de man die me wilde vermoorden.

‘Het enige wat we nu nog hoeven te doen,’ zei Robinson bijna terloops, ‘is een naam bij dit gezicht vinden.’

‘Een naam...’

‘Dan pak ik die schoft. Daar kun je op rekenen. Dat is alles wat ik nodig heb. Een naam, en dan is zijn volgende halte de gevangenis van Dade County. Een korte stop op de hobbelige weg naar een dodencel.’

Winter knikte. ‘Zeg, Walter, heb jij ooit achter een man aan gezeten die een aantal moorden had gepleegd?’

‘Ja en nee,’ antwoordde de rechercheur. ‘Dat wil zeggen, ik heb een keer een drugshandelaar opgepakt die vier of vijf van zijn rivalen had vermoord. En ik maakte deel uit van het team dat die verkrachter heeft gepakt die in Surfside opereerde. We hebben altijd gedacht dat er waarschijnlijk een paar moordzaken waren die we hem hadden kunnen aanwrijven, met name in Broward County, maar er is niets van gekomen en hij kreeg een vreselijk lange gevangenisstraf. Maar ik begrijp wel wat je eigenlijk wilt weten. Je doelt op Ted Bundy, Charlie Manson, John Gacy, de Boston Strangler en al die anderen. Je vraagt je af of ik ooit aan een van die onderzoeken heb meegewerkt. Het antwoord daarop is nee. En jij?’

De oudere man glimlachte. ‘Ik heb een keer een bekentenis aan moeten horen. Die kerel zat tegenover me te roken en colaatjes te drinken. Dat waren toen nog van die kleine flesjes die je in twee slokken leeg had. Het was warm en er stond alleen een kleine ventilator in een hoek van de kamer te draaien, en het was al laat, en het leek net of die vent telkens weer een moord bekende als ik een nieuw flesje cola voor hem had gehaald. Kleine jongetjes voornamelijk. Hij hield van jongetjes. Het was in het zuidelijk deel van de county, niet zo ver van de plek waar de Everglades aan de baai grenzen. Een streek vol blanke landarbeiders. Hij kwam oorspronkelijk ergens anders vandaan. Had een paar lelijke tatoeages, een baard van drie dagen, en een versleten honkbalpet op. Kon nauwelijks lezen en schrijven. Tegen de tijd dat de zon opkwam, had hij zeventien, misschien achttien moorden bekend, dus namen we hem mee naar buiten. Hij zou het ons allemaal laten zien, snap je wel? Ik voelde me net een buschauffeur van een kar vol nachtmerrietoeristen, en ik moest de hele tijd denken aan de laatste uren die die kinderen met die schoft hadden beleefd. Eerst namen we een jeep, maar die kwam vast te zitten, dus moesten we overstappen in een moerasbuggy, zo eentje met een grote oude vliegtuigmotor die achterop staat te brullen. Hij probeerde ons te laten zien waar hij de lijken had gelaten, maar er was veel regen gevallen en veel zon geweest en het lijkt daar allemaal op elkaar, en hij had ook het buskruit niet uitgevonden, dus uiteindelijk vonden we niet veel. Het eindigde ermee dat we hem beschuldigden van die ene moord waarop we hem hadden gepakt. Hij kreeg de stoel, maar hij bleef maar beweren dat er daar nog meer lagen. Nog veel meer. En, weet je, telkens als een jager of een visser in het bos of het moeras tegen een paar botten opliep, dacht ik dat dat misschien het werk van die kerel was, maar het viel gewoon niet te bewijzen.’

Simon Winter schudde zijn hoofd, terwijl hij zo diep in zijn geheugen dook.

‘Het heeft me jaren dwarsgezeten. Het zit me nog steeds dwars. Ik moest telkens aan al die mensen denken, moeders, vaders, broers, zussen, die geen antwoord van me hadden gekregen. Weet je wel dat dat een van de belangrijkste taken van een politieman is: zekerheid verschaffen. Als je iemand zekerheid kunt geven, hoe verschrikkelijk die ook is, dan moet je dat doen, want het is voor mensen veel makkelijker om te leven met zelfs de meest verschrikkelijke zekerheid ter wereld, dan als ze niets weten. Dat klotemoeras. Daar kun je alles in verbergen.’

Walter Robinson knikte. ‘Nu zouden we er met een helikopter overheen kunnen vliegen om foto’s te nemen met een infraroodcamera, die de warmte van een lichaam in staat van ontbinding registreert.’

Winter zuchtte. ‘De wetenschap is prachtig.’

‘Dus...’

‘Nou, ik herinner me dat ik naar die vent zat te luisteren, en me afvroeg wanneer hij zou ophouden en eigenlijk deed hij dat niet. Je krijgt het gevoel dat je in een put bent gegooid. Het is er donker en vochtig en misschien kom je er nooit meer uit, en zelfs als je er uitkomt, herinner je je alleen die nachtmerrie. Ik denk dat onze man ongeveer net zo is.’

Robinson haalde diep adem. ‘Ik slaap niet zo goed. Zelfs niet als...’ Hij zweeg, en Simon Winter maakte zijn zin voor hem af:

‘... je prettig gezelschap hebt?’

‘Dat klopt. Zelfs niet als ik prettig gezelschap heb. Is het zo duidelijk?’

Winter grinnikte. ‘Ik was vroeger rechercheur, weet je nog wel?’

Robinson haalde even zijn schouders op. ‘Laatst had ik nachtmerries.’

‘Wat voor soort nachtmerries?’

‘Ongeveer wat je zou verwachten. Dat je iemand ziet verdrinken en er niets aan kunt doen. Dat soort dingen.’

‘Weet je wat mij altijd de meeste angst aanjoeg?’

‘Nou?’

‘Dat er andere kerels waren zoals die vent die zeventien, achttien of misschien wel meer kinderen had vermoord. En dat die vrij rondliepen en dat ik ze niet alleen nooit te pakken zou krijgen, maar dat ze gewoon doorleefden, en dat ze kinderen die nooit een kans hadden gehad, verschrikkelijke dingen aandeden en dat ze vervolgens steeds afschuwelijker zouden worden en daarna rustig oud zouden worden en vredig in hun slaap zouden overlijden, nooit aangepakt, nooit bedreigd, nooit iets anders dan honderd procent kwaadaardig. En nu ben ik ook oud en maak ik me zorgen dat er misschien helemaal geen hemel en geen hel is. Want, Jezus, als we die gasten op deze aarde niet te pakken krijgen, dan verdwijnen ze gewoon in de grote vergetelheid zonder dat ze ooit de minste rekenschap hoeven af te leggen. Dat zit me echt dwars. Daar krijg ik nachtmerries van.’

Walter Robinson wreef met een vinger over zijn voorhoofd. ‘Zo had ik er nog niet over nagedacht.’

‘Daarom is ons werk zo belangrijk, Walter. We denken graag dat er een hogere rechtbank is. We hopen dat die er is, maar misschien is hij er helemaal niet en dan komt het allemaal op ons neer. Op ons alleen. Verder niemand.’

‘Je bent een filosoof, Simon.’

‘Natuurlijk. Dat zijn alle oude mensen.’

‘Ze lopen daarbuiten inderdaad vrij rond, weet je. Dat hebben we wel geleerd, sinds jij met pensioen bent. En niet zomaar één of twee, maar meer dan we kunnen tellen. Perverse gasten van elke soort. Moordenaars met een unieke stijl en benadering.’

‘Maar deze vent...’ Winter keek naar de compositietekening. ‘Deze vent is geen seksmonster, of een perverse vent, en niet een of andere dwaas met grootheidswaanzin. Hij is geen Bundy, of Gacy of Charlie Manson. Er is iets anders wat hem drijft.’

‘Wat dan volgens jou?’

‘Haat.’

‘Hij haat zijn slachtoffers? Maar hij kent ze nauwelijks.’

‘Nee, hij kent ze goed. Niet persoonlijk, maar hij weet wie ze zijn. Bovendien haat hij vooral wat ze voor hem betekenen. Ze delen een verleden. Maar ik durf te wedden dat zijn haat verder teruggaat. En wat hij wil vermoorden, is het verleden.’

‘Hoe bedoel je dat?’

‘Ik bedoel dat hij nooit iets anders dan woede heeft gekend.’

De jongere man boog langzaam zijn hoofd in de richting van de tekening. ‘Dat zou best eens kunnen,’ zei hij na een poosje. ‘Misschien word ik er daarom zo kriegel van.’

‘Hoezo?’

‘Perversiteiten kan ik begrijpen. Dat iemand de concurrentie uit de weg ruimt, kan ik begrijpen. Ik kan begrijpen dat je je man overhoop schiet omdat hij vreemd is gegaan. Ik heb altijd vrijwel elk motief voor moord kunnen begrijpen. Maar deze vent niet. Nog niet. En dat zit me dwars, Simon.’

De oude rechercheur glimlachte. ‘Ik geloof,’ zei hij, ‘dat ik je verkeerd heb ingeschat.’ Toen krabde hij op zijn hoofd, alsof hij nieuwsgierig was. ‘Als dat nou eens is wat die vent drijft, denk je dan niet dat we de bron daarvan zouden kunnen vinden?’

‘De bron van zijn haat?’

‘Precies.’

Winter stak zijn hand in de kleine rugzak die hij bij zich had en waarin een paar boeken en zijn schrijfblok zaten. Hij vond zichzelf met zijn rugzak de vreemdste student die op deze aarde rondliep. Hij gaf een vel papier aan Walter Robinson, die er snel een blik op wierp en hem vervolgens enigszins verbaasd aankeek.

‘Wat betekent dit?’ vroeg de rechercheur. Toen las hij hakkelend: ‘Geheime Staatspolizei Gbh. dertien; Sec. 101.’

Hij keek op. ‘Dat is Duits, hè?’

‘Klopt,’ zei Winter. ‘Dat is volgens mij de militaire benaming van het Joodse Onderzoeksbureau. Dat is waar de jagers werkten. Waar onze man zijn opleiding kreeg en zijn roeping vond. Ik heb ook een paar telefoontjes gepleegd, met het holocaustcentrum en met een paar historici. Ze hebben me goed geholpen. Wat we nu moeten doen, is iemand in Duitsland zien te vinden die een lijst heeft met namen van mensen die aan het hoofd van die sectie stonden. Want als die nog leven, zullen ze zich de Schaduwman herinneren, en misschien weten ze zijn naam. Die kan zijn veranderd, maar het is een begin.’

Robinson schudde zijn hoofd. ‘Denk je dat ze een lijst bijhielden van moordenaars die voor ze werkten?’

‘Ja. Nee. Misschien. Ik zal je vertellen wat ik te weten ben gekomen. Tijdens de oorlog hielden de Duitsers van de meest idiote dingen lijsten en archieven bij. Ze schiepen een wereld die volkomen op zijn kop stond, waar de wetten de schuldigen beschermden en de misdadigers de rechtbanken runden. En omdat het allemaal zo bizar was, gooiden ze zich helemaal op het organiseren. En organisatie betekent administratie. Sophie zei het al tegen me, vlak voor ze werd vermoord, maar ik heb er niet bij nagedacht: “De nazi’s vulden zelfs formulieren in als ze je gingen vermoorden.” Dus vermoed ik dat er ergens ook een lijst is met mensen die de leiding over de jagers hadden. Al die kapiteins, luitenanten en sergeanten die al die administratie deden. En nu er geen Oost-Duitsland meer is, zwerven veel van die documenten daar gewoon rond. Het is het proberen waard.’

‘Maar hoe...’

‘Heb je nog nooit een internationaal verzoek om informatie gedaan?’

‘Ja, tuurlijk wel. In verband met die Colombiaanse drugsdealer over wie ik je net vertelde. Ik heb toen gebeld met hun attaché voor politiezaken...’

‘Dan doen we dat nu ook. In Duitsland. Laten we ook direct contact opnemen met de afdeling Speciale Vervolging van het Ministerie van Justitie. Je weet wel, zo nu en dan duikt er ergens een nazi op en dan is er iemand die dat afhandelt. Die hebben waarschijnlijk wel een contactpersoon in Duitsland.’

‘Ik weet het niet, Simon. Volgens mij moeten we onze aandacht hier concentreren...’

‘Hier zoeken we naar een schaduw. Daar is iemand die deze man als een persoon van vlees en bloed kent.’

‘Vijftig jaar geleden.’

‘Maar hem kent, en dat is iets wat van pas kan komen als we die val zetten.’

‘Weet je het zeker? Misschien zijn ze allemaal dood. En misschien willen ze niet praten.’

‘Dat is heel goed mogelijk, maar niet geschoten...’

‘... is altijd mis. Dat ben ik met je eens.’

‘Je moet maar zó denken: als jij een journalist van de Herald was en je kreeg een tip dat de Schaduwman hier was, zou je die telefoontjes dan niet plegen?’

‘Waarschijnlijk wel.’

‘Nou dan. Wij doen precies hetzelfde. En we beschikken over meer middelen. Waarom maken we geen gebruik van mevrouw Martinez? Het Openbaar Ministerie, dat zal bij de Duitse politie wel indruk maken. En je moet niet vergeten dat ze altijd die verdomde Duitse toeristen hiernaartoe sturen. Ze willen misschien graag helpen.’

Simon Winter glimlachte.

‘Als de Schaduwman in onze val loopt,’ ging hij verder, ‘moeten de schijnwerpers die we op hem zetten, zo fel zijn, dat hij geen kant meer op kan. Zo zie ik het.’

Walter Robinson haalde zijn schouders op en vond het een onmogelijk plan. En bijna tegelijkertijd dacht hij: waarom ook niet?