10
Zo werkt dat dus
Espy Martinez liet haar legitimatiebewijs langs de ogen van de wachtmeester flitsen en hij verwees haar naar de liften met een geheimzinnig: ‘Tweede verdieping. Ze verwachten u...’ Daarna dook hij weer in zijn boek met een voluptueuze, schaars geklede dame met een antiek pistool op de omslag, dat boven op een stapel archiefmappen lag. Het boek eiste direct de volledige aandacht van de wachtmeester op en Espy Martinez liep snel door. Haar schoenen maakten een dof, gretig geluid op het gewreven linoleum.
De lift bracht haar geluidloos naar de tweede verdieping. De deuren gingen ratelend voor haar open. Ze stapte uit, op zoek naar Walter Robinson, maar de eerste die ze zag, was een rechercheur van de afdeling Inbraken die een paar maanden daarvoor bij een van haar zaken haar belangrijkste getuige was geweest. ‘Hé, Espy! Je begint belangrijk te worden, hè?’ Ze reageerde met een schouderophalen, en hij ging door: ‘De knijp-en-piep-show is daarginds.’
Het was voor haar niet moeilijk om te raden wat hij daarmee bedoelde, en ze grinnikte bij het idee. Ze volgde de vinger van de rechercheur en liep door een smalle gang die verlicht werd door tl-buizen naar het hart van het hoofdbureau van politie. Ze kreeg de indruk dat de onverdraaglijke hitte en het zonlicht waren buitengesloten. De airconditioning blies ijskoude lucht de gang in, en onwillekeurig huiverde ze. Ze realiseerde zich dat haar voetstappen door het grijze projecttapijt werden gedempt. Het enige wat ze hoorde was het raspende geluid van haar eigen ademhaling. Even voelde ze zich helemaal alleen, en ze begreep dat het juist de bedoeling was dat verdachten dat gevoel kregen.
Halverwege de gang zaten twee deuren, recht tegenover elkaar. Op de deuren zaten kleine plastic bordjes met de tekst: VERHOORKAMER 1 en VERHOORKAMER 2. Ernaast zaten ramen, zodat je vanuit de gang naar de verdachten in de kamertjes kon kijken. Espy Martinez begreep dat het éénrichtingglas was: dat zij naar binnen kon kijken, maar dat de mensen binnen niet in de gang konden kijken. Naast elk raam zat een kleine intercom.
Ze bleef staan en zag Walter Robinson in een van de kamers zitten tegenover een jonge, opvallend aantrekkelijke negerin, die duidelijk had gehuild. Ze draaide zich om en zag in de andere kamer een gedrongen neger aan een tafel zitten. Hij zat met zijn vingers op het plastic tafelblad te trommelen, en hij keek kwaad naar een paar agenten in het uniform van de politie van Miami, die hem opzettelijk negeerden. Ze zag de man een sigaret opsteken en de lucifer boos in een asbak vol uitgedrukte peuken gooien. Hij schoof ongeduldig heen en weer op zijn stoel, wat tot gevolg had dat de beide politiemannen hem nadrukkelijk aankeken totdat hij weer rustig achterover ging zitten. Daarna negeerden ze hem weer. Ze zag dat zijn mond een scheldwoord vormde, dat hij waarschijnlijk de bedompte lucht van de kamer inspuwde. Het had geen effect op de politiemannen.
Ze draaide zich om en ging de kamer in waar Robinson zat.
Toen ze binnenkwam, stond hij snel op. ‘Ah, mevrouw Martinez. Fijn dat u kon komen.’
‘Rechercheur,’ antwoordde ze gemaakt vormelijk.
Walter Robinson richtte zich glimlachend, maar niet bijzonder vriendelijk, tot de jonge negerin. ‘Kijk maar eens goed naar deze vrouw, Yolanda.’
De jonge vrouw sloeg haar roodomrande ogen op en keek Espy Martinez aan.
‘Zie je die mooie kleren, Yolanda? Kijk eens naar die schoenen, Yolanda. Moet je die hakken zien. Hoog, hè? Zie je dat koffertje? Dat is echt leer. Niet goedkoop, hoor. Zie je dat allemaal, Yolanda?’
‘Ja,’ antwoordde Yolanda gemelijk.
‘Je ziet direct dat het geen smeris is, hè, Yolanda? Dat zie je direct, nietwaar?’
‘Ze ziet er niet uit als iemand van de politie.’
‘Dat klopt, Yolanda. Dit is de hulpofficier van justitie, Esperanza Martinez. Mevrouw Martinez, Yolanda Wilson.’
Espy Martinez knikte naar de jonge vrouw, in wier ogen alleen angst stond te lezen.
‘Zeg, Yolanda,’ ging Robinson zachtjes verder op een toon waarin evenveel dreiging als vleierij doorklonk, ‘probeer jij nou eens een hele goeie indruk te maken. Probeer jij nou eens zo goed mogelijk voor de dag te komen, want, Yolanda, weet je wat mevrouw Martinez doet voor de kost? Weet je wat ze dag in dag uit doet? De hele dag door, Yolanda? Weet je wat zij doet?’
‘Nee,’ antwoordde de jonge vrouw, terwijl ze naar Espy Martinez keek en vervolgens weer naar de rechercheur. Ze bette haar ogen met een gescheurd papieren zakdoekje.
‘Ze stopt mensen zoals jij in de gevangenis,’ zei Robinson hard. Hij stond op en gebaarde naar Espy Martinez. ‘Denk daar maar eens over na, Yolanda.’
De jonge vrouw zag eruit alsof ze geslagen was. ‘Ik wil helemaal niet naar de gevangenis, meneer Robinson.’
‘Dat weet ik, Yolanda. Maar als je eruit wilt blijven, zul je me moeten helpen. Je moet me vertellen wat je weet.’
‘Dat probeer ik toch. Ik heb u alles al verteld.’
‘Nee, Yolanda, dat geloof ik niet. En ik weet nog steeds niet wat ik eigenlijk moet weten. Een naam, Yolanda. Ik wil een naam horen.’
‘Die weet ik niet,’ zei de jonge vrouw smekend. Ze begon te jengelen. ‘Die weet ik niet. Reggie vertelt me nooit hoe ze heten.’
‘Zo’n slimme meid als jij, Yolanda? Ik geloof je gewoon niet.’
De jonge vrouw liet haar hoofd in haar handen zakken en begon heen en weer te wiegen. Haar schouders schokten. Robinson liet een moment stilte vallen, en hij zag haar angst groeien. Toen zei ze: ‘Ik wist helemaal niks van een moord, rechercheur. Alstublieft, u moet me geloven. Ik wist niet dat er geweld bij kwam kijken. Waar is brigadier Leeuw? Hij kan het u vertellen. Alstublieft.’
‘Brigadier Leeuw kan je niet helpen, Yolanda. Deze vrouw wel. Denk daar maar eens over na. We komen straks terug.’
Hij leidde Espy Martinez de verhoorkamer uit en sloeg de deur hard achter zich dicht, terwijl Yolanda hulpeloos zat te snikken.
‘Dit vind ik nou een leuk onderdeel,’ zei Robinson, hoewel Martinez de indruk had dat hij alle onderdelen van zijn werk eigenlijk even leuk vond.
‘Wat heb je gevonden...’ begon ze, maar Robinson was haar voor en haalde een plastic zakje met een gouden ketting tevoorschijn. Hij gaf het aan Espy Martinez, die de naam Sophie zag en de twee kleine diamantjes die de S opsierden.
‘Die had Yolanda om.’
‘Weet je zeker...’
‘Denk je dat hij van een andere Sophie is geweest?’
‘Nee. Maar...’
‘We zullen het later nog wel laten bevestigen door de jongens van het lab. Misschien kunnen de zoon of de buren de ketting identificeren. Maar hij was van haar. Geloof me nou maar.’
‘Oké, Walter. Hoe gaan we verder?’
Walter Robinson glimlachte. ‘Nou, je hebt juffie Tranen en Berouw al ontmoet. Het probleem is dat ze de waarheid vertelt. Ze weet niet echt veel, hoewel ze misschien wel die naam weet. Dat weet ik nog niet zeker. Yolanda is slimmer dan je zou denken. Veel van die tranen komen misschien van de spreekwoordelijke krokodil. Nou ja, ze heeft eens goed naar je koffertje kunnen kijken... We zullen zien. De politie is één ding, maar een echte hulpofficier van justitie, pff, dat is waarschijnlijk een heel nieuwe ervaring voor haar, en ik durf te wedden dat ze nu heel diep zit na te denken. Aan de andere kant, daar, achter deur nummer twee...’
Robinson grijnsde, en Espy Martinez moest wel glimlachen om zijn imitatie van een presentator van een tv-quiz, ‘... zit meneer Moeilijk Doen Ik Wil Nu Een Advocaat. Ik weet dat hij ons kan vertellen wat we willen weten. Wat we doen, is simpel. De een uitspelen tegen de ander.’
‘Als hij om een advocaat heeft gevraagd, moeten we...’
Robinson trok een gezicht. ‘Toe nou, Espy. Tuurlijk heeft hij om een advocaat gevraagd. Hij begon al over zijn advocaat toen ik net in zijn winkel was. Ik moet er gewoon voor zorgen dat hij begrijpt wat voor, eh, consequenties zijn onwilligheid heeft. Hem de kans geven het licht te zien, en hem de gelegenheid geven om het goede te doen. We hebben hem nog niet eens echt moeilijke vragen gesteld.’
‘Hmm...’
‘Espy, dit is de manier die werkt. Je zult het zien.’
‘Ik geloof niet dat ik het helemaal begrijp, Walter.’
‘O, dat komt wel. En ik durf te wedden dat je een hele snelle leerling bent.’
‘Dat zullen we nog wel eens zien. Wat moet ik doen?’
Walter Robinson grinnikte. ‘Ik wil dat je hem de stuipen op het lijf jaagt.’
Voor Espy Martinez de kans kreeg om te zeggen dat ze niet zeker wist of ze iemand wel bang kon maken, tikte Robinson tegen het raam van de verhoorkamer. De twee politieagenten in de kamer stonden direct op, en toen ze de kamer verlieten en de deur achter zich dicht gooiden, riep de eigenaar van het pandjeshuis: ‘Hé, waar gaan jullie naartoe?’ Robinson stelde de drie snel aan elkaar voor.
‘Espy Martinez, dit zijn Juan Rodriguez en Lionel Anderson.’
‘Brigadier Leeuw?’
‘In levenden lijve.’ De brigadier vouwde zijn enorme poot om haar hand heen en gaf haar een pompende handdruk. ‘Bent u degene die die jochies achter de tralies heeft gekregen? Die insluipers?’
‘Mijn aanspraak op roem,’ antwoordde Martinez.
‘Dat was een mooi stukje werk,’ bracht Juan Rodriguez in het midden. ‘Die gasten zouden vast en zeker nog eens iemand hebben vermoord.’
‘Nu niet,’ zei ze.
De beide brigadiers grinnikten. ‘Dat is wel zeker,’ zei Rodriguez. ‘Althans niet tot ze weer vrij komen.’
Lionel Anderson richtte zich tot Walter Robinson. ‘Volgende stap?’
‘Nou kijk, jongens,’ fluisterde Robinson snel. ‘Jullie gaan naar binnen en zorgen dat Yolanda het idee krijgt dat ze er niet zo slecht voor staat, als ze maar meewerkt. Zorg dat ze het gevoel krijgt dat alles wel in orde komt, als ze die mond van haar maar blijft roeren. Geen leugens. Begrepen?’
‘Het zal me een waar genoegen zijn, ouwe jongen.’
‘Als er iets is wat Lionel kan,’ zei Juan Rodriguez tegen Espy Martinez, ‘dan is het jonge vrouwen in een precaire situatie een beter gevoel geven...’ Al sprekende gaf hij zijn partner een stomp op zijn arm en hij sprak het woord ‘gevoel’ langzaam en nadrukkelijk uit, met een overvloed aan oe’s op het einde.
‘Ik heb wel wat ervaring, mevrouw,’ zei brigadier Anderson, terwijl hij zogenaamd naar Martinez salueerde.
Toen liepen de twee brigadiers de eerste verhoorkamer in. Robinson glimlachte naar Martinez. ‘Dat was niet zo’n moeilijke opdracht,’ zei hij. ‘Goed. De hoogste tijd om die dappere meneer Reginald wat eerbied voor God en ons rechtssysteem bij te brengen. Ben je er klaar voor? Kom mee.’ Robinson wachtte haar antwoord niet af, maar liep de kamer in. Martinez haastte zich achter hem aan.
Reginald Johnson keek op en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Heb je mijn advocaat gebeld?’
‘Welk nummer was het ook al weer, Reggie?’ vroeg Walter Robinson.
De eigenaar van het pandjeshuis gromde alleen maar. ‘Wie is dat?’ vroeg hij.
‘Nou, Reggie, dat verbaast me nou. Herken je haar niet?’
‘Heb haar nog nooit gezien.’
‘Weet je het zeker?’
‘Tuurlijk. Wie is het?’
Robinson glimlachte, hij leunde naar voren en duwde zijn gezicht bijna tegen dat van Johnson aan. Hij hing dreigend over hem heen, als een vader die op het punt staat zijn kind te slaan. ‘Reggie toch,’ siste Robinson, ‘ik weet zeker dat je haar in je nachtmerries hebt gezien, want zij is het ergste wat jouw armzalige reet ooit is overkomen. Zij is degene die zal zorgen dat je achter de tralies belandt, Reggie, in Raiford Prison. Dag en nacht in je cel, en ik weet zeker dat je daar niemand zult vinden die zo lief is als jouw Yolanda. Je mag trouwens van geluk spreken als ze van jou niet hun Yolanda maken. Snap je wat ik bedoel, Reggie?’
De woorden leken de gedrongen man met kracht achterover in zijn stoel te duwen. Hij wierp een snelle blik op Espy Martinez.
‘Je ergste droom, Reggie,’ zei Walter Robinson.
‘Ik heb niks gedaan. Ik weet niks van een moord.’
‘O ja, joh?’
‘Denk je dat ik aan iedereen die bij me langskomt, vraag waar hij zijn rotzooi vandaan heeft? Het enige wat ik doe is de prijs bepalen en een bonnetje schrijven. Vragen stellen is nergens voor nodig.’
‘Misschien niet, maar je weet wie die ketting heeft gebracht. Dat ding dat Yolanda zo mooi vond, dat ze het niet kon laten om hem om te doen.’
Johnson zweeg een moment. ‘Ik kan de politie niet over mijn zaken gaan vertellen. Dan kan ik wel ophouden,’ zei hij ten slotte, terwijl hij achteroverleunde in zijn stoel en zijn armen over elkaar sloeg alsof dit zijn laatste woorden over de hele kwestie waren.
‘O ja, dan kun je wel,’ bracht Robinson hier tegenin. ‘Want jouw zaken zijn nu mijn zaken, en dat wordt een probleem.’
Johnson trok een gezicht en zweeg. Espy Martinez zat op een stoel aan het hoofd van de tafel naar de rechercheur te kijken: naar hoe deze zich door de kamer bewoog, achter de verdachte ging staan, zich zwijgend over hem heen boog, een stap achteruit deed en uiteindelijk een stoel vlak naast hem zette. Ze keek naar Robinson zoals ze naar een goed acteur op het toneel zou kijken. Elke beweging die hij maakte, elk gebaar, de toon waarop hij sprak: alles was gericht op het effect. Ze zag hoe hij de eigenaar van het pandjeshuis onderuit haalde, en hem vakkundig ontdeed van zijn arrogantie en koppigheid. Ze haalde een keer diep adem. Ze was gefascineerd, ze vroeg zich af wanneer haar bijdrage aan de opvoering werd verwacht en ze twijfelde eraan of ze dan over dezelfde vaardigheden zou beschikken.
Walter Robinson bleef Reginald Johnson met samengeknepen ogen aanstaren. Hij gaf geen krimp totdat de eigenaar van het pandjeshuis met een ruk zijn hoofd wegdraaide en begon te schelden.
‘Shit. Ik weet niks van een moord,’ zei hij daarna. Maar er klonk een lichte aarzeling in zijn stem door.
De rechercheur liet weer een stilte vallen in de bedompte kamer. Hij hield zijn blik strak op de verdachte gericht. Even later liet hij zijn adem langzaam, met een sissend geluid, ontsnappen.
‘Misschien heb ik me vergist...’ zei Robinson zachtjes. ‘Misschien heb ik me in je vergist, Reggie.’
Johnson draaide zijn hoofd weer om. Op zijn gezicht verscheen een verbaasde uitdrukking vanwege de onverwachte verandering in de houding van de rechercheur.
Zonder zijn ogen van de eigenaar van het pandjeshuis af te wenden, vroeg Walter Robinson: ‘Wat denkt u, mevrouw Martinez? Denkt u dat ik me in onze Reggie heb vergist?’
Espy Martinez wist even niet wat ze moest antwoorden, maar ze zei uiteindelijk zo effen en kil als ze kon: ‘U vergist zich nooit, rechercheur.’
‘Ja, maar misschien heb ik me dit keer wel vergist.’
‘Dat denk ik niet, rechercheur,’ zei Martinez.
‘Vergis ik me, Reggie?’ vroeg hij weer.
‘Ja. Shit, ja. Je vergist je.’
Robinson bleef de eigenaar van het pandjeshuis onafgebroken aankijken. Hij liet de valse hoop in het kleine kamertje aan kracht winnen.
‘Al die tijd heb ik gedacht dat onze Reggie alleen maar een paar gestolen dingen van de verkeerde man had aangenomen. En weet u, mevrouw Martinez...’ Hij keek Reginald Johnson fronsend aan. ‘Weet u, misschien vergis ik me daar ook wel in. Misschien verscheen er dinsdagavond laat helemaal geen man die door het dolle heen was, buiten adem en zweterig, bij De Helpende Hand op de stoep, de winkel die bereid was om alles te accepteren, alles, hè, Reg? Nee, misschien was er helemaal geen andere man. Misschien heb ik me daar volledig in vergist, Reggie...’
Hij zweeg een moment om de verwarring die zijn woorden bij Johnson zaaiden, te laten groeien, en hernam toen:
‘... Nee, misschien was er helemaal geen andere man. Misschien kwam het omdat je Yolanda die mooie kleren wilde laten houden, en omdat je die mooie auto wilde rijden en al die mooie meubels voor dat mooie nieuwe huis wilde kopen. Misschien vond je dat je iets harder moest gaan werken. Misschien dacht je dat je een beetje meer geld in het laatje moest zien te brengen. Dus misschien had je helemaal geen andere man nodig, Reggie. Mooi niet. Nee, je nam gewoon bus G-75 naar Miami Beach en je begon gewoon al die inbraken te plegen. Het ging je nog goed af ook, hè, Reggie? Tot die oude vrouw afgelopen dinsdag wakker werd en je een probleem had. Een echt probleem. En toen vermoordde je haar maar, hè, Reggie? Is het zo gegaan?’
Plotseling duwde Robinson een van zijn vingers in het gezicht van de eigenaar van het pandjeshuis. ‘Je hebt haar vermoord, vuile schoft!’
Reginald Johnson keek de rechercheur verbijsterd aan, en hij deinsde geschrokken achteruit. ‘Ik heb niemand vermoord! Dat heb ik je toch al verteld! Ik weet niks van een moord!’
Robinson leunde ineens naar voren en greep Johnsons handen vast. Hij draaide ze om en sloeg ze met een harde klap met de palmen omhoog op het tafelblad.
‘Je bent sterk, Reggie. Mooie grote handen. Het was zeker geen enkel probleem om dat kleine ouwe dametje te wurgen, hè? Nou?’
‘Ik weet niks van een moord of van een oud dametje!’
Hij probeerde zijn handen los te trekken, maar de rechercheur drukte ze stevig op de tafel. Hij staarde Johnson weer aan, bozer nu, en trok hem naar voren, zodat hij zijn evenwicht verloor.
In de stilte die toen neerdaalde, voelde Espy Martinez een warm gevoel door haar lichaam stromen. De woorden schenen van iemand anders te komen, niet van haar, maar ze hoorde ze door het kamertje schallen.
‘Aannemen van gestolen goederen, twee tot vijf. Lichte detentie, middelmatige beveiliging. Dan krijgen we inbraak, vijf tot tien. Dat wordt al iets serieuzer, maar met aftrek voor goed gedrag zit je misschien drie jaar. Maar daarna schiet je omhoog naar het toebrengen van lichamelijk letsel. Dan zit je echt in de nesten, Reggie. Jezus, de openbare aanklager vindt het vreselijk als oude mensen iets wordt aangedaan. Dus dat levert je tien tot vijftien jaar op. En misschien dat de rechter er hard over zal denken om zelf de jurisdictie in die zaak te houden. Dag voorwaardelijke invrijheidstelling, geen aftrek voor goed gedrag...’
Espy Martinez zweeg om op adem te komen. Ze zag de eigenaar van het pandjeshuis aan de andere kant van de tafel met zichzelf vechten. Het was alsof al haar woorden en getallen knopen in zijn borst vormden. Ze ging verder, zachter, feller, zich op een vreemde manier bewust van het feit dat ze het ergens op een scherp omlijnd, onbekend plekje vanbinnen opmerkelijk goed naar haar zin had.
‘... Maar dan kom je bij het echte grote werk, Reggie. Medeplichtigheid aan moord, vijftien jaar tot levenslang. Maar niemand krijgt vijftien jaar, Reggie. Vooral niet als het slachtoffer een oud dametje is. Iedereen krijgt levenslang, in Raiford. Niet leuk daar. Helemaal niet leuk...’
Ze keek hem kil aan.
‘En dan komen we aan het einde van het rijtje: moord. Nou, je weet wat je daarvoor in deze staat krijgt. Een stroomstoot van tweeduizendtweehonderd volt.’
Ze maakte een pistool van haar hand, en ze vervolgde: ‘Zap. Je bent er geweest.’
Johnson, wiens handen nog steeds door de rechercheur op het tafelblad werden gedrukt, probeerde zich in zijn stoel naar Martinez om te draaien. ‘Waar heb je het over! De doodstraf! Ik heb je toch al gezegd dat ik niemand heb vermoord!’
Espy Martinez boog zich naar voren. ‘Ik heb genoeg bewijzen om een zaak te beginnen, Reggie. Meer dan genoeg. Het maakt trouwens geen enkel verschil, of ik veel of weinig bewijsmateriaal heb...’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg de eigenaar van het pandjeshuis wanhopig.
‘Oud dametje. Nooit een vlieg kwaad gedaan. Wat denk je, Reggie? Wat denk je dat een stelletje keurige blanke burgers uit de middenklasse van Miami zal zeggen als ze jou die rechtszaal binnen zien komen? Jij, hartstikke zwart, boos en koppig. Denk je dat het ze kan schelen of we überhaupt bewijzen hebben? Vergeet het maar. Niet nadat ik ben opgestaan en al die blanke mensen heb verteld dat jij degene bent die haar hebt gewurgd. Dat het jouw vingers waren die zich om haar keel sloten en bleven duwen tot ze dood was! Het enige waaraan zij zullen denken, is dat het hun eigen moeder geweest had kunnen zijn, of hun tante Mabel. Denk je dat het ze ene moer kan schelen of wij bewijzen hebben, als ze dat hebben gehoord? Nee hoor, ze willen alleen maar zo snel mogelijk van je af zien te komen. Dus wat denk je dat die aardige blanke jury zal zeggen?’
‘Ik heb het niet gedaan!’
‘Schuldig. Schuldig aan de tenlastelegging.’
Ze zweeg even, en ze zag hoe haar woorden als vuistslagen op de eigenaar van het pandjeshuis inbeukten.
‘En de rechter, Reggie? Wat denk je dat die blanke rechter uit de betere kringen zal doen? Iemand die bij de volgende verkiezingen de stem van al die mensen nodig heeft?’
‘Ik zeg het je toch, ik heb niks gedaan!’
‘Al die blanken, Reggie. Wat denk je?’
Weer hield een stilte de kamer in haar greep.
Espy Martinez haalde eens diep adem en ze wees weer naar Reginald Johnson. ‘Zap,’ zei ze weer. ‘Dag Reggie.’
Walter Robinson liet de armen van Johnson los.
Martinez stond op. Ze keek zo hooghartig mogelijk op Reginald Johnson neer.
‘Rechercheur, houd u dit stuk vuil maar gezelschap. Ik denk dat ik nog een keer met Yolanda ga praten. Met haar kan ik heel wat beter opschieten en als ik het met iemand op een akkoordje ga gooien, dan maar met die mooie jonge vrouw. Bovendien weet ik gewoon dat brigadier Leeuw liever heeft dat ik haar er gemakkelijk van af laat komen dan dit stuk vuil...’
‘Er valt met Yolanda helemaal niet te onderhandelen! Ze weet niks!’
‘Je zou verbaasd staan als je wist hoeveel dat meisje heeft opgepikt, Reggie. Ze zit gewoon barstensvol informatie.’
‘Ze weet niet eens...’
‘Maar zij is wel degene die straks vrijuit gaat.’ Martinez zei dit op een effen, gemene toon.
Walter Robinson glimlachte en knikte. Hij moest zich inhouden om niet te gaan applaudisseren.
Reginald Johnson scheen in paniek met zichzelf te overleggen, en schreeuwde toen: ‘Ik wist niet waar die rotzooi vandaan kwam! Die vent belt me midden in de nacht op, hij wil dat ik naar de winkel kom en wat spullen van hem koop, en ik wist het gewoon niet! Ik heb geen vragen gesteld. Ik ben er gewoon naartoe gegaan en hij stond eigenlijk al voor de deur op me te wachten. Dat is de waarheid! Ik wist niks van een moord!’
‘Wie, Reggie?’ vroeg Walter Robinson.
‘Ik zal het je vertellen, maar je moet me beloven...’
‘Wie! Godverdomme! Ik beloof je niks, stuk vuil dat je bent! Wie?’ schreeuwde Robinson de eigenaar van het pandjeshuis in het gezicht.
Reginald Johnson bewoog een laatste keer onrustig heen en weer op zijn stoel, als een zwemmende man die verrast wordt door een golf en aan het oppervlak probeert te komen. Toen zakte hij als een zoutzak in elkaar, en hij zei: ‘Die vent heet Leroy Jefferson.’
‘Is het een junkie?’
‘Hij houdt van een pijp, heb ik gehoord.’
‘Is het een van je vaste klanten?’
‘Hij is de laatste maand wel een paar keer geweest.’
‘Heeft hij een bijnaam?’
‘Ja. Zijn makkers noemen hem Gummizool, omdat hij altijd van die speciale basketbalschoenen draagt.’
‘Waar woont Gummizool?’
‘King Apartments, nummer dertien, geloof ik.’
‘Ongeluksgetal,’ zei Walter Robinson en hij stond op, terwijl de eigenaar van het pandjeshuis zijn hoofd in zijn handen liet zakken.