25

Vrijdag 27 mei 2005

De afstand van Eskilstuna naar Falköping legde je niet in een kwartier af. Officier van justitie Conny Ranelid was ’s ochtends in alle vroegte opgestaan (nadat hij de hele nacht slecht had geslapen) zodat hij om tien uur in Klockaregård zou zijn. Het gesprek mocht niet meer dan een uur duren, anders klopte zijn schema niet meer. De persconferentie begon immers om drie uur.

   Ranelid was bijna in tranen toen hij op de E20 bij Örebro reed. De grote overwinning van de gerechtigheid, dat zou de titel van zijn boek zijn. Bah! Als er ook maar enige gerechtigheid was, dan zou de bliksem op dit moment in dat verdomde huis inslaan en zouden ze allemaal verbranden, zodat Ranelid tijdens de persconferentie kon vertellen wat hij wilde.

 

Commissaris Aronsson had een ochtendje uitslapen in het stadshotel van Falköping heel erg nodig gehad. Hij werd om negen uur wakker met een beetje spijt over de gebeurtenissen van de vorige dag. Hij had champagne gedronken met potentiële delinquenten, en hij had Allan Karlsson luid en duidelijk horen zeggen dat ze een verhaal moesten verzínnen voor de officier van justitie. Stond Aronsson op het punt medeplichtig te worden? En zo ja, waaraan?

   Toen de commissaris de vorige avond in zijn hotel was aangekomen, had hij – op aanraden van Bosse Ljungbergs aanbeveling – Johannes 8:7 opgezocht in de bijbel die de Gideo-nieten zo verdienstelijk in een van de bureauladen van de kamer hadden gelegd. En hij was blijven lezen, in een hoek van de hotelbar, onder begeleiding van een glas gin-tonic.

   Het hoofdstuk in kwestie ging over een vrouw die was vreemdgegaan en die door de farizeeën naar Jezus was gebracht om deze voor een dilemma te plaatsen. Als de vrouw volgens Jezus níét moest worden gestenigd voor haar vergrijp, dan ging Jezus in tegen Mozes (derde Mozes-boek). Als Jezus daarentegen de kant van Mozes koos, dan was dat in strijd met de Romeinen, die het alleenrecht op de doodstraf hadden. Zou Jezus tegen Mozes of tegen de Romeinen in gaan? De farizeeën dachten dat ze de meester in een hoek hadden gedreven, maar Jezus was Jezus en na enige bedenktijd zei hij: ‘Wie van u zonder zonde is, mag de eerste steen gooien.’

   Jezus ontweek daarmee een conflict, zowel met Mozes als met de Romeinen als met de farizeeën die voor hem stonden. Toch was de zaak beslist. De farizeeën slopen de een na de ander weg (mannen zijn in het algemeen niet vrij van zonde) en uiteindelijk waren alleen Jezus en de vrouw over.

   ‘Waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?’ vroeg Jezus.

   ‘Niemand, Heer,’ antwoordde ze.

   ‘Ook ik veroordeel u niet,’ zei Jezus. ‘Ga, maar zondig voortaan niet meer.’

 

De commissaris voelde dat er iets niet pluis was. Maar Karlsson en zijn vrienden waren de vorige dag onschuldig verklaard door Ranelid, en wie was Aronsson om ze dan criminelen te noemen? Bovendien ging het om een groep heel sympathieke mensen en – zoals Jezus heel juist onder de aandacht had gebracht – wie was in staat om de eerste steen te gooien? Aronsson dacht terug aan een paar duistere momenten uit zijn eigen leven, maar hij ergerde zich vooral aan officier van justitie Ranelid, die de door en door vriendelijke Gannef Gerdin dood had gewenst, alleen omdat dat gunstig voor hem was.

   ‘Nee, verdomme, dit mag je zelf oplossen, Ranelid,’ zei commissaris Göran Aronsson, waarna hij de lift naar de ontbijtzaal op de begane grond nam.

   Hij spoelde zijn cornflakes, geroosterd brood en een ei weg met zowel Dagens Nyheter als Svenska Dagbladet. In beide kranten werd in voorzichtige bewoordingen uitdrukking gegeven aan de blunder van de officier van justitie met betrekking tot de verdwenen, van moord verdachte en daarna onschuldig verklaarde honderdjarige. De kranten moesten echter toegeven dat ze te weinig van de zaak wisten. De honderdjarige was nog niet gevonden en de officier van justitie wilde vrijdagmiddag pas meer vertellen.

   Daarna bestelde de commissaris een taxi naar Klockaregård, waar hij om negen minuten voor tien aankwam, precies drie minuten voor de officier van justitie.

 

Het was bewolkt en koud. Daarom hadden de bewoners van de boerderij zich in de ruime keuken verzameld voor de bijeenkomst.

   De vorige avond had de groep gepraat over een alternatief verhaal dat ze Ranelid op de mouw konden spelden, en voor alle zekerheid hadden ze hun verhaal tijdens het ontbijt gerepeteerd. Nu waren alle rollen voor de voorstelling van die ochtend duidelijk, onder voorbehoud dat de waarheid nu eenmaal altijd veel eenvoudiger te onthouden was dan, zoals in dit geval, het tegendeel. Voor wie slecht liegt, kan het gemakkelijk beroerd aflopen, dus was het belangrijk dat de leden van de groep goed op hun woorden letten. Bovendien waren alle methoden om officier van justitie Ranelid af te leiden meer dan toegestaan.

 

De officier van justitie begon: ‘Tja, ik wil ermee beginnen jullie te bedanken omdat jullie me willen ontvangen, dat waardeer ik echt. En ik wil mijn verontschuldigingen aanbieden omdat ... meerderen van jullie zonder enige reden bij verstek zijn aangehouden. Nu ik dat heb gezegd, wil ik heel graag weten wat er is gebeurd vanaf het moment dat meneer Karlsson uit het raam van het bejaardentehuis is geklommen. Wilt u beginnen, meneer Karlsson?’

   Daar had Allan niets op tegen. ‘Dat wil ik absoluut, meneer Ranelid, ook al ben ik oud en gebrekkig en is mijn geheugen niet wat het was,’ zei Allan. ‘Ik herinner me in elk geval dat ik uit het raam ben geklommen, dat klopt. En daar had ik zo mijn redenen voor, dat had ik. U moet begrijpen dat ik op weg was naar mijn goede vriend Julius Jonsson, en niemand gaat graag naar hem toe zonder een fles brandewijn en juist die had ik in een onbewaakt ogenblik bij de staatsslijter gekocht. Trouwens, tegenwoordig hoef je daar zelfs niet meer naartoe te gaan, je kunt ook gewoon bellen met ... nee, ik ben niet van plan zijn naam tegen u te zeggen en daarvoor bent u natuurlijk niet hier, maar hij woont centraal en verkoopt particulier geïmporteerde brandewijn voor minder dan de helft van de prijs. Maar in elk geval, Eklund was helaas niet thuis – oeps, nu heb ik zijn naam toch gezegd – en ik had geen andere keus dan naar de staatsslijter te gaan. Daarna lukte het me om de fles naar mijn kamer te smokkelen en dat is nooit een probleem, maar deze keer moest hij mijn kamer ook weer uit, en dat bovendien op een moment dat het hoofd van de afdeling dienst had en zij heeft ogen in haar achterhoofd, dat kan ik u wel vertellen. Zuster Alice heet ze en die laat zich niet snel beetnemen. Daarom dacht ik dat ik beter door het raam kon klimmen om naar Julius te gaan. Ik werd die dag trouwens honderd jaar en wie vindt het prettig dat zijn verjaardagsborrel in beslag wordt genomen als hij honderd wordt.’

   De officier van justitie begon te vrezen dat dit wel even zou duren. Die ouwe Karlsson had al een hele tijd gekletst zonder iets te zeggen en over minder dan een uur moest Ranelid weer op weg zijn naar Eskilstuna.

   ‘Bedankt, meneer Karlsson, maar ik hoop dat u me verontschuldigt als ik u vraag iets bondiger te vertellen, we hebben weinig tijd, dat begrijpt u toch wel? Hoe ging het met de koffer en de ontmoeting met Bikker Bylund in het busstation van Malmköping?’

   ‘Ja, hoe ging dat? Per-Gunnar heeft Julius gebeld en die heeft mij weer gebeld ... Volgens Julius wilde Per-Gunnar dat ik de verantwoordelijkheid op me zou nemen voor de bijbels en dat wilde ik wel doen, want ik ...’

   ‘Bijbels?’ vroeg Ranelid.

   ‘Als u het geen probleem vindt, kan ik misschien bijspringen om wat achtergrondinformatie te geven?’ zei Benny.

   ‘Heel graag,’ zei Ranelid.

   ‘Allan is een goede vriend van Julius uit Byringe, die op zijn beurt een goede vriend is van Per-Gunnar, dat is degene van wie u dacht dat hij dood was, en ik ben niet alleen de broer van mijn broer Bosse, de gastheer van deze gezellige bijeenkomst, maar ik ben ook de verloofde van Gunilla, dat is de mooie vrouw die aan de korte kant van de tafel zit, en Gunilla houdt zich bezig met exegetiek en heeft op die manier raakvlakken met Bosse, die bijbels verkoopt, onder anderen aan Per-Gunnar.’

   De officier van justitie had een vel papier voor zich en een pen in zijn hand, maar alles was te snel gegaan, hij had nog geen woord opgeschreven. Het eerste wat hij bedacht was: ‘Exegetiek?’

   ‘Ja, Bijbeluitleg,’ verduidelijkte de Schoonheid.

   Bijbeluitleg? dacht commissaris Aronsson, die zwijgend naast de officier van justitie zat. Was het mogelijk om de Bijbel uit te leggen en tegelijkertijd zoveel te vloeken als Aronsson de Schoonheid de vorige avond had horen doen? Hij zei echter niets. Ranelid mocht het zelf uitzoeken.

   ‘Bijbeluitleg?’ vroeg Ranelid, maar hij besloot op hetzelfde moment verder te gaan. ‘Laat maar zitten, vertel in plaats daarvan hoe het is gegaan met de koffer en Bikker Bylund op het busstation van Malmköping.’

   Nu was het Per-Gunnar Gerdins beurt om zijn rol in de voorstelling te spelen.

   ‘Mag ik misschien iets zeggen, meneer Ranelid?’ vroeg hij.

   ‘Natuurlijk,’ antwoordde de officier van justitie.

   ‘U weet natuurlijk dat ik een organisatie heb geleid met de naam Never Again,’ zei Per-Gunnar Gerdin. ‘De naam van de organisatie sloeg er in het begin op dat de leden nooit meer in de gevangenis zouden belanden, hoewel legale redenen daarvoor niet zouden ontbreken, maar sinds enige tijd heeft Never Again een andere betekenis. We zullen nooit meer in de verleiding komen om de wet te overtreden, niet alleen de wetten die door de mens zijn geschreven, maar vooral ook de hemelse wetten.’

   ‘Heeft Bikker daarom een wachtruimte vernield, een loketbediende mishandeld en een buschauffeur met bus en al ontvoerd?’ vroeg officier van justitie Ranelid.

   ‘Ik bespeur een zeker sarcasme,’ zei Per-Gunnar Gerdin. ‘Alleen omdat ík het licht heb gezien, hoeft dat niet voor mijn werknemers te gelden. Een van hen is weliswaar naar Zuid-Amerika gegaan om missionaris te worden, maar met de twee anderen is het slecht afgelopen. Ik had Bikker opdracht gegeven om de koffer met tweehonderd bijbels uit Uppsala te halen en naar Bosse in Falköping te brengen. Die bijbels heb ik nodig om blijdschap te brengen onder de wanstaltigste klootzakken van het land, als meneer Ranelid me mijn taal vergeeft.’

   Tot nu toe had de eigenaar van Klockaregård, Bosse, gezwegen. Nu tilde hij echter een zware, grijze koffer op de keukentafel en maakte hem open. In de koffer lag een groot aantal slimline-bijbels in echt zwart leer, met goud op snee, parallelle verwijzingen, driedubbel leeslint, personenindex, bijbelleesplan, kleurenkaarten en nog veel meer.

   ‘Een prachtigere bijbelbelevenis dan deze zult u niet meemaken,’ zei Bosse Ljungberg met overtuiging in zijn stem. ‘Staat u me toe u een exemplaar te schenken? Zelfs in uw wereld ben je het best af als je het licht zoekt, dat zou u moeten weten.’

   Bosse was de eerste van de groep die geen onzin praatte, maar echt meende wat hij zei. Dat voelde Ranelid misschien, want hij begon te twijfelen. Hij pakte de bijbel van Bosse aan en bedacht dat onmiddellijke verlossing misschien het enige was wat hem nog kon redden. In plaats daarvan zei hij echter: ‘Kunnen we teruggaan naar de gebeurtenissen? Hoe ging het met die koffer in Malmköping?’

    ‘Ben ik nu weer aan de beurt?’ vroeg Allan. ‘Goed, ik werd iets eerder dan ik in het begin had gedacht naar het busstation gestuurd, omdat Per-Gunnar dat aan Julius had gevraagd. Julius vertelde dat Bikker Bylund naar Per-Gunnar in Stockholm had gebeld en nogal – ik hoop dat u me mijn taal vergeeft – bezopen was! En u weet natuurlijk dat als de brandewijn verschijnt het verstand verdwijnt, of hoe je dat ook noemt. Ik heb trouwens ooit in een dronken bui mijn mond voorbijgepraat in een onderzeeër op tweehonderd meter diepte in het Öster...’

   ‘Kunt u godbetert ter zake komen?’ zei officier van justitie Ranelid.

   ‘Niet vloeken!’ zei de Schoonheid.

   Ranelid steunde zijn voorhoofd op één hand terwijl hij een paar keer in- en uitademde. Allan ging verder: ‘Goed, Bikker Bylund had naar Per-Gunnar in Stockholm gebeld en had gelald dat hij zijn lidmaatschap van Per-Gunnars bijbelclub wilde opzeggen, dat hij van plan was om bij het vreemdelingenlegioen te gaan maar dat hij voor die tijd – het is maar goed dat u zit, want wat ik nu ga zeggen is verschrikkelijk – dat hij voor die tijd de bijbels op het plein in Malmköping wilde verbranden! Het is dus niet zo vreemd dat ik erop uit ben gestuurd om meneer Bikker te zoeken en de koffer van hem af te pakken zolang daar nog tijd voor was. De tijd is tenslotte vaak krap en soms krapper dan je zou kunnen vermoeden. Zoals bijvoorbeeld die keer dat generaal Franco in Spanje voor mijn ogen bijna in stukjes werd geblazen.’

   ‘Wat heeft generaal Franco met deze geschiedenis te maken?’ vroeg Ranelid.

   ‘Eigenlijk niets, meneer Ranelid, behalve dat ik hem als lichtend voorbeeld gebruik. Je kunt nooit duidelijk genoeg zijn.’

   ‘Wat gebeurde er met de koffer?’

   ‘Nou, meneer Bikker wilde hem niet afgeven en mijn fysieke gesteldheid stond me niet toe om de koffer met geweld af te pakken. Tja, en toen meneer Bikker midden in dat alles het openbare toilet van het busstation moest bezoeken, maakte ik van de gelegenheid gebruik om met koffer en al op de Strängnäsbus te stappen, naar Byringe en mijn oude vriend Julius.’

   De officier van justitie zweeg opnieuw even. Hij had inmiddels wat aantekeningen gemaakt en omdat hij het heerlijk vond om strepen en pijlen op het papier te zetten, vroeg hij: ‘Maar u betaalde de busrit met een briefje van vijftig en vroeg hoever u daarmee kon komen. Hoe valt dat te rijmen met het feit dat u willens en wetens op weg was naar Byringe en nergens anders naartoe?’

   ‘Ach,’ zei Allan. ‘Ik weet wel wat het kost om naar Byringe te rijden. Ik had een briefje van vijftig in mijn portefeuille en toen maakte ik een grapje. Dat is toch niet verboden? Of wel soms, meneer Ranelid?’

   Ranelid deed geen moeite antwoord te geven op de vraag in hoeverre het al dan niet verboden was om een grapje te maken. In plaats daarvan spoorde hij Allan nog een keer aan om het tempo van zijn verhaal op te voeren.

   ‘In korte lijnen. Wat gebeurde er daarna?’

   ‘In korte lijnen? In korte lijnen hebben Julius en ik samen een heel gezellige avond gehad, totdat meneer Bikker op de deur bonkte. Maar omdat we brandewijn op tafel hadden staan, was hij meteen minder boos toen hij besefte dat hij niet alleen elandenbiefstuk, maar ook een borrel tegemoet kon zien. Later die avond besloot hij zelfs om de bijbels niet in brand te steken, als dank voor de drank die hij had gekregen. Alcohol heeft ook zijn goede kanten, vindt u ...’

   ‘Ga door!’

   ‘De volgende ochtend had meneer Bikker natuurlijk een enorme kater, dat zult u begrijpen. Ik heb zelf geen kater meer gehad sinds het voorjaar van ’45, toen ik mijn best heb gedaan om vicepresident Truman met behulp van twee flessen tequila onder tafel te drinken. Helaas ging president Roosevelt op dat moment dood, dus moesten we ons feestje voortijdig afbreken, en dat was misschien maar goed ook want, jeminee, wat voelde ik dat de volgende dag in mijn hoofd. Ik voelde me maar een klein beetje beter dan Roosevelt, dat kan ik u wel vertellen.’

   De officier van justitie knipperde met zijn ogen terwijl hij nadacht over zijn volgende vraag. Uiteindelijk won zijn nieuwsgierigheid het. Het lukte hem trouwens niet meer om u tegen Allan Karlsson te zeggen. ‘Waar heb je het over? Heb je tequila gedronken met vicepresident Truman terwijl president Roosevelt op hetzelfde moment het tijdelijke met het eeuwige verwisselde?’

   ‘Nu ja, verwisselde, Roosevelt deed dat natuurlijk niet zelf,’ zei Allan. ‘Maar ik begrijp wat u bedoelt. Hoewel we ons misschien niet te veel moeten verdiepen in details, vindt u ook niet?’

   De officier van justitie zei niets, dus Allan ging verder: ‘Meneer Bikker was in elk geval niet in staat om te trappen toen het de volgende ochtend tijd was om op de lorrie naar Åkers Styckebruk te rijden.’

   ‘Ik heb begrepen dat hij niet eens schoenen droeg,’ zei Ranelid. ‘Wat hebt u daar voor verklaring voor?’

   ‘Meneer Ranelid heeft natuurlijk niet gezien hoe erg Bikkers kater was. Hij had net zo goed alleen in zijn onderbroek kunnen zitten.’

   ‘En de schoenen? Uw pantoffels zijn immers later in Julius Jonssons huis gevonden.’

   ‘Ik heb schoenen van Julius geleend. Als je honderd jaar bent, gebeurt het nog weleens dat je alleen op pantoffels vertrekt, dat zult u zelf zien als u nog veertig tot vijftig jaar wacht.’

   ‘Zo lang leef ik waarschijnlijk niet,’ zei officier van justitie Ranelid. ‘Hoe verklaart u dat er lijksporen op de lorrie werden aangetroffen toen die was gevonden?’

   ‘Tja, wie zal het zeggen, meneer Ranelid. Meneer Bikker was de laatste die de lorrie verliet, dus misschien had hij dat kunnen vertellen als hij niet zo ongelukkig om het leven was gekomen in Djibouti. Denkt u dat het mijn schuld is? Ik ben nog niet dood, maar ik ben verschrikkelijk oud ... Kan een lijkenlucht als het ware voortijdig beginnen?’

   Ranelid begon ongeduldig te worden. De tijd tikte door en er was minder dan één etmaal van de zesentwintig dagen besproken. Negentig procent van wat er uit de mond van die ouwe vent kwam was trouwens grote onzin.

   ‘Ga door!’ zei Ranelid zonder commentaar te geven op de lijkenluchtkwestie.

   ‘We lieten Bikker slapend op de lorrie achter en maakten een verfrissende wandeling naar de snackbar van Per-Gunnars vriend Benny.’

   ‘Heb jij ook in de gevangenis gezeten?’ vroeg de officier van justitie.

   ‘Nee, maar ik heb criminologie gestudeerd,’ zei Benny waarheidsgetrouw, waarna hij bij elkaar loog dat hij in dat verband gevangenen had geïnterviewd en op die manier in contact was gekomen met Per-Gunnar.

   Ranelid leek een nieuwe aantekening te maken, waarna hij Allan Karlsson monotoon aanspoorde: ‘Ga door!’

   ‘Graag. We hadden afgesproken dat Benny Julius en mij naar Stockholm zou brengen, zodat we de koffer met bijbels aan Per-Gunnar konden geven, maar Benny zei dat hij het liefst een omweg wilde maken via Småland, waar zijn verloofde woont, dat is Gunilla hier ...’

   Ranelid knikte kort naar de Schoonheid en richtte zijn aandacht weer op Allan, die verderging: ‘Benny kende Per-Gunnar immers het best en Benny zei dat die nog wel een paar dagen kon wachten met de bijbels, hij was van mening dat er toch geen kakelverse nieuwtjes in stonden en daar kun je hem alleen maar gelijk in geven.’

   ‘Niet opnieuw afdwalen, Karlsson. Hou je hoofd erbij!’

   ‘Hoe dan ook, Benny geloofde niet dat het Jezus zou lukken om terug te keren terwijl wij net in Småland waren, en voor zover ik dat weet heeft hij daar gelijk in gekregen. We reden dus met z’n drieën naar Småland zonder het eerst aan Per-Gunnar te vertellen, en dat was niet zo slim.’

   ‘Dat was het inderdaad niet,’ viel Per-Gunnar Gerdin hem bij. ‘Ik kon natuurlijk best een paar dagen wachten op de bijbels, dat was het niet. Maar u moet begrijpen dat ik dacht dat Bikker zich had misdragen tegenover Julius, Allan en Benny. Bikker had het namelijk nooit een goed idee gevonden dat Never Again het evangelie zou gaan verspreiden en ik werd er natuurlijk niet geruster op toen ik al die berichten in de kranten las.’

   De officier van justitie knikte en maakte een notitie. Misschien begon zich een enigszins logische lijn af te tekenen? Daarna richtte hij zich tot Benny: ‘Waarom heb je geen contact met de politie opgenomen toen je al die verhalen over Never Again en meesterdief Julius Jonsson en de ontvoering van de honderdjarige had gelezen?’

   ‘O, die gedachte is wel bij me opgekomen, maar toen ik de kwestie met Allan en Julius besprak waren die er pertinent op tegen. Julius antwoordde dat hij uit principe niet met de politie praatte, en Allan zei dat hij was weggelopen uit het bejaardentehuis en dat hij absoluut niet naar zuster Alice teruggebracht wilde worden alleen omdat de kranten en de televisie het een en ander verkeerd begrepen hadden.’

   ‘Je praat uit principe niet met de politie?’ vroeg Ranelid aan Julius Jonsson.

   ‘Ja, dat klopt. Ik heb gedurende de jaren wat pech gehad in mijn relatie met de politie. Maar in prettiger omstandigheden, zoals met commissaris Aronsson gisteren en natuurlijk met u vandaag, maak ik graag een uitzondering. Wilt u nog een kopje koffie?’

   Dat wilde de officier van justitie inderdaad. Hij had alle kracht en sterkte nodig die hij kon opbrengen om wijs te worden uit dit gesprek en straks om drie uur iets aan de media te presenteren. Iets wat waar of in elk geval geloofwaardig was.

   Ranelid wilde zijn greep op Benny Ljungberg echter niet laten verslappen. ‘En waarom heb je je vriend Per-Gunnar Gerdin toen niet gebeld? Je moet toch begrepen hebben dat hij in de krant over je gelezen had?’

   ‘Ik denk dat het misschien niet duidelijk was bij de politie en de officier van justitie dat Per-Gunnar Jezus had ontmoet, want zijn telefoon werd afgeluisterd. Of niet?’

   De officier van justitie humde, maakte een notitie en betreurde het dat hij dat detail aan de journalisten had verteld, maar gebeurd was gebeurd. Daarna ging hij verder, en nu richtte hij zich tot Per-Gunnar Gerdin.

   ‘Het lijkt erop dat u een tip hebt gekregen waar Allan Karlsson en zijn vrienden zich bevonden. Waar kwam die tip vandaan, meneer Gerdin?’

   ‘Helaas ben ik daar nooit achter gekomen. Die informatie heeft mijn collega Hompie Hultén met zich mee het graf in genomen.’

   ‘Wat was dat voor tip?’

   ‘Dat Allan, Benny en zijn vriendin in het Smålandse Rottne waren gezien. Ik geloof dat een kennis van Hompie hem heeft gebeld. Ik was namelijk geïnteresseerd in die informatie. Ik wist dat Benny’s vriendin in Småland woonde en dat ze rood haar had, dus gaf ik Hompie opdracht om naar dat dorp te gaan en voor de supermarkt op wacht te gaan staan. Eten moet je immers altijd ...’

   ‘En dat deed Hompie graag, uit naam van Jezus?’

   ‘Nou, daar slaat u de spijker op zijn kop. Over Hompie kun je veel zeggen, maar niet dat hij religieus was. Hij was bijna nog verontwaardigder dan Bikker over de nieuwe richting die de club was ingeslagen. Hij had het erover dat hij naar Rusland of de Baltische staten wilde om een drugskartel te beginnen, hebt u ooit zoiets verschrikkelijks gehoord? Het is natuurlijk niet onmogelijk dat hij al is begonnen, maar dat moet u aan hem vragen ... O nee, dat gaat natuurlijk niet ...’

   Ranelid keek wantrouwend naar Per-Gunnar Gerdin.

   ‘We hebben een bandopname, waarop Benny Ljungberg daarnet al zinspeelde. Daarop vloek je nogal. Wat vindt de Heer daarvan?’

   ‘O, de Heer vergeeft snel, dat zult u zien als u het boek openslaat dat u net hebt gekregen.’

   ‘“Als jullie iemand zijn zonden vergeven, zijn ze vergeven”, zegt Jezus,’ vulde Bosse aan.

   ‘Het Johannesevangelie?’ vroeg commissaris Aronsson, die het citaat leek te herkennen van zijn uren in de hoek van de hotelbar de vorige avond.

   ‘Lees jíj de Bijbel?’ vroeg Ranelid verbaasd.

   Aronsson gaf geen antwoord, maar glimlachte vroom. Per-Gunnar Gerdin ging verder: ‘Ik koos er in dat gesprek voor om een toon aan te slaan die Hompie van vroeger kende; ik dacht dat hij me daardoor misschien zou gehoorzamen,’ legde Per-Gunnar Gerdin uit.

   ‘En deed hij dat?’ informeerde Ranelid.

   ‘Ja en nee. Ik wilde niet dat hij bij Allan, Julius, Benny en zijn vriendin zou opduiken, want ik was bang dat zijn lompe gedrag misschien niet goed zou vallen in de groep.’

   ‘En dat was inderdaad zo,’ vulde de Schoonheid aan.

   ‘Hoezo?’ vroeg Ranelid.

   ‘Hij tuimelde mijn woning binnen en pruimde en vloekte en wilde alcohol ... Ik kan veel hebben, maar mensen die beginnen te vloeken als ze iets willen zeggen kan ik niet verdragen.’

   Commissaris Aronsson had moeite met het doorslikken van de hap die hij net van zijn koffiebroodje had genomen. De Schoonheid had gisteravond op de veranda bijna onafgebroken gevloekt. Aronsson voelde steeds meer dat hij absoluut geen deelgenoot wilde zijn van de waarheid in deze moeilijke situatie.

   De Schoonheid ging verder: ‘Ik ben er vrij zeker van dat hij al aangeschoten was toen hij binnenkwam en stel je voor, hij was met de auto! Daarna zwaaide hij met zijn pistool om interessant te doen en schepte op dat hij dat nodig had voor zijn drugshandel in ... Riga, geloof ik. Maar toen heb ik tegen hem geschreeuwd, dat moet ik toegeven. Ik riep: “Geen wapens in mijn huis!” en daarna moest hij zijn pistool op de veranda leggen. Ik vraag me af of hij het niet glad vergeten is toen hij eindelijk vertrok. Ik heb nog nooit een chagrijniger en onaangenamer mens ontmoet ...’

   ‘Misschien raakte hij zo uit zijn humeur door die bijbels,’ overwoog Allan. ‘Religie roept tenslotte gemakkelijk gevoelens op. Op een keer, toen ik in Teheran was ...’

   ‘Teheran?’ liet de officier van justitie zich ontvallen.

   ‘Ja, dat was een paar jaar geleden. Er heerste orde in die tijd, zoals Churchill tegen me zei toen we daarvandaan vlogen.’

   ‘Churchill?’ vroeg Ranelid.

   ‘Ja, de minister-president. Hoewel hij op dat moment geen minister-president was, maar daarvoor wel. En later.’

   ‘Ik weet verdómme heel goed wie Winston Churchill was, ik vroeg me alleen af ... was je samen met Churchill in Teheran?’

   ‘Niet vloeken, meneer Ranelid,’ zei de Schoonheid.

   ‘Nu ja, niet precies samen. Ik heb daar een tijd bij een missionaris gewoond, die er heel goed in was om de mensen in zijn omgeving slechtgehumeurd te maken.’

   En slechtgehumeurd, dat was precies wat Ranelid begon te worden. Dat maakte Allan echter niet uit. Integendeel. Hij praatte dus verder: ‘Jongeheer Hompie was net een menselijke onweerswolk die boven Sjötorp hing. Hij klaarde eigenlijk maar één keer op, en dat was toen hij vertrok. Hij draaide het autoraam naar beneden en riep: “Op naar Letland!” ’

   Per-Gunnar viel in. ‘Over Never Again kan ik nog zeggen dat Bikker naar Afrika ging om legionair te worden, Hompie ging naar Letland om een narcoticahandel op te starten en Caracas ging naar huis. Waarmee alleen ik over was. Ik besloot naar Gunilla te gaan, Benny’s vriendin die in Sjötorp woont. Hompie had me tenslotte gebeld en het adres doorgegeven voordat hij het land uit ging. Hij had waarschijnlijk toch een beetje schaamtegevoel.’

   ‘Hm, daar heb ik een paar vragen over,’ zei Ranelid. ‘De eerste is aan jou, Gunilla. Waarom kocht je een verhuisbus in de dagen voordat jullie vertrokken – en waarom vertrokken jullie?’

   De vrienden hadden de vorige avond besloten om Sonja erbuiten te houden. Ze was immers net als Allan weggelopen, maar bezat niet Allans burgerrechten. Waarschijnlijk zou ze niet eens als Zweeds worden beschouwd en in Zweden was je, net als in de meeste landen, niet veel waard als je buitenlander was. Sonja zou uitgewezen worden, of worden veroordeeld om haar leven in een dierentuin te slijten. Misschien zelfs allebei.

   Zonder Sonja als verklaring moesten ze opnieuw hun toevlucht nemen tot een leugen om uit te leggen waarom de vrienden plotseling hadden besloten om in een verhuisbus rond te trekken.

   ‘Tja, de bus staat weliswaar op mijn naam,’ zei de Schoonheid, ‘maar Benny en ik hebben hem eigenlijk samen gekocht voor Benny’s broer, Bosse.’

   ‘En die gaat hij vullen met bijbels?’ vroeg Ranelid, die het niet langer op kon brengen zijn humeur en fatsoen te bewaren.

   ‘Nee, met watermeloenen,’ antwoordde Bosse. ‘Wilt u de zoetste watermeloen ter wereld proeven?’

   ‘Nee, dat wil ik niet,’ antwoordde Ranelid. ‘Ik wil duidelijkheid over de rest van het verhaal, dan wil ik naar huis om de persconferentie te houden en daarna wil ik op vakantie. En nu wil ik dat we verdergaan. Waarom in jezus ... vredesnaam zijn jullie met de bus uit Sjötorp vertrokken op het moment dat Per-Gunnar Gerdin daar aankwam?’

   ‘Ze wisten natuurlijk niet dat ik onderweg was,’ zei Per-Gunnar Gerdin. ‘Vindt u het moeilijk om het verhaal te volgen?’

   ‘Inderdaad,’ zei Ranelid. ‘Zelfs Eínstein zou het moeilijk vinden om deze onzin te volgen.’

   ‘Nu u over Einstein begint ...’ zei Allan.

   ‘Nee, meneer Karlsson,’ antwoordde Ranelid vastbesloten. ‘Ik wil geen sprookjes horen over wat Karlsson en Einstein samen hebben gedaan. In plaats daarvan wil ik dat meneer Gerdin antwoord geeft op de vraag waar de Russen in beeld komen.’

   ‘Hoezo?’ vroeg Per-Gunnar Gerdin.

   ‘De Russen. Je overleden collega Hompie had het over Russen in jullie afgeluisterde telefoongesprek. Je klaagde erover dat Hompie je niet op je prepaid telefoon had gebeld, en Hompie antwoordde dat hij dacht dat dat alleen moest als jullie zaken deden met de Russen.’

   ‘Daar wil ik het niet over hebben,’ zei Per-Gunnar Gerdin, voornamelijk omdat hij niet wist wat hij moest zeggen.

   ‘Maar ik wel,’ zei Ranelid.

   Er viel een korte stilte aan tafel. Dat de Russen waren genoemd in Gerdins telefoongesprek had niet in de kranten-reportages gestaan, en Gerdin had er zelf niet aan gedacht.

   ‘Jesli tjelovek kurit, on plocho igrajet v futbol,’ zei Benny ineens.

   Iedereen keek hem met opengesperde ogen aan.

   ‘Met de Russen worden mijn broer Bosse en ik bedoeld,’ legde Benny uit. ‘Onze vader – moge hij rusten in vrede – en onze oom Frasse – moge ook hij rusten in vrede – waren nogal links georiënteerd. Daarom drilden ze ons gedurende onze hele jeugd met alles wat Russisch was en daarom noemden onze vrienden en kennissen ons “de Russen”. Dat legde ik daarnet in het kort uit, maar dan in het Russisch.’

   Zoals alles wat er die ochtend werd gezegd, had Benny’s uitleg niet veel met de waarheid te maken. Hij had tenslotte alleen geprobeerd Gannef Gerdin uit zijn benarde situatie te redden. Benny had bijna volledig examen in Russisch gedaan (hij had alleen zijn eindopdracht nooit ingeleverd), maar dat was een tijd geleden en het enige wat hij in alle haast had kunnen bedenken, was: ‘Als je rookt, heeft dat een negatieve invloed op je voetbalspel.’

   Het werkte echter. Van iedereen die aan tafel in Klockaregård zat, had alleen Allan verstaan wat Benny net had gezegd.

   Nu begon het Ranelid te veel te worden. Eerst al die krankzinnige verwijzingen naar historische figuren, en mensen die Russisch begonnen te praten ... en dat terwijl hij wijs moest worden uit het onbegrijpelijke feit dat Bikker dood in Djibouti en Hompie dood in Riga was gevonden. Nee, het begon niet te veel te worden, het wás te veel. En toch was er nog één onmogelijke kwestie die opgehelderd moest worden.

   ‘Kunt u bij wijze van afsluiting aan me uitleggen, meneer Gerdin, hoe het kwam dat u eerst werd doodgereden door uw vrienden, en hoe u daarna uit de dood bent opgestaan en nu hier aan tafel ... watermeloen zit te eten? Mag ik trouwens toch een stukje proeven?’

   ‘Natuurlijk,’ zei Bosse. ‘Maar het recept is geheim! Ze zeggen niet voor niets altijd: als het eten echt lekker moet zijn, mag de Voedselautoriteit niet toekijken als het wordt bereid.’

   Dat was een uitdrukking waar zowel commissaris Aronsson als officier van justitie Ranelid nog nooit van had gehoord. Maar Aronsson had eens en voor altijd besloten om zo veel mogelijk te zwijgen, en Ranelid wilde niets liever dan een eind maken aan ... waar hij ook bij betrokken was geraakt ... en vertrekken. Daarom vroeg hij geen verklaring. In plaats daarvan constateerde hij dat de watermeloen in kwestie de lekkerste was waar hij ooit zijn tanden in had gezet.

   Terwijl Ranelid op zijn watermeloen kauwde, legde Per-Gunnar Gerdin uit hoe hij bij Sjötorp was aangekomen op het moment dat de verhuisbus wegreed, hoe hij bij het huis was gestopt en om zich heen had gekeken voordat hij begreep dat de vrienden die hij zocht in de bus zaten, hoe hij ze achterna was gescheurd, was gedraaid, in een slip was terechtgeko-
men ... en ... tja, er hadden tenslotte foto’s van het autowrak in de kranten gestaan dus dat was waarschijnlijk geen nieuws voor meneer Ranelid.

   ‘Dat hij ons inhaalde was niet zo vreemd,’ voegde Allan, die een tijdje stil was geweest, eraan toe. ‘Hij had immers meer dan 300 pk onder de motorkap.’

   ‘Hou alstublieft uw mond,’ zei Ranelid.

   De leider van Never Again ging verder met zijn verhaal. Natuurlijk had hij een beetje bloed verloren, of eigenlijk heel veel, maar hij was snel verbonden, en hij had het niet nodig gevonden om naar het ziekenhuis te gaan voor zoiets onnozels als een vleeswond, een armbreuk, een hersenschudding en een paar gebroken ribben.

   ‘Bovendien heeft Benny geschiedenis gestudeerd,’ zei Allan.

   ‘Geschiedenis?’ vroeg Ranelid.

   ‘Zei ik geschiedenis? Ik bedoelde geneeskunde.’

   ‘Ik heb trouwens ook geschiedenis gestudeerd,’ zei Benny. ‘Mijn favoriete onderwerp was de fundamenten van de westerse beschaving, en dan vooral de middeleeuwse geschiede-nis ...’

   ‘Begin nu niet net als Karlsson,’ zei de officier van justitie. ‘Ga verder met je verhaal.’

   Hij keek tijdens zijn dringende verzoek naar Allan, dus die zei: ‘Als u me wilt verontschuldigen, maar het verhaal is klaar. Hoewel, als u absoluut meer van ons wilt horen, kan ik nog wel over een paar ontberingen vertellen uit de tijd dat ik spion voor de cia was. Of toen ik de Himalaya overstak. Wilt u weten hoe je lekkere brandewijn van geitenmelk maakt? Het enige wat je daarvoor nodig hebt is een suikerbiet en wat zonneschijn. En geitenmelk natuurlijk.’

   Soms gebeurt het dat je praat terwijl je hersenen nog stilstaan, en daar leed Ranelid misschien aan toen hij in weerwil van wat hij net had besloten toch commentaar gaf op Allans laatste uitweiding.

   ‘Bent u de Himalaya overgestoken? Op honderdjarige leeftijd?’

   ‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Allan. ‘U moet begrijpen dat ik niet mijn hele leven honderd ben geweest. Dat ben ik nog niet zo lang.’

   ‘Kunnen we verder ...’

   ‘We groeien tenslotte allemaal op en worden ouder,’ ging Allan verder. ‘Dat geloof je misschien niet als je een kind bent ... neem jongeheer Kim Jong Il bijvoorbeeld. Die arme ziel zat op mijn schoot te huilen, maar nu is hij staatshoofd, met alles wat dat inhoudt ...’

   ‘Kunnen we het hierbij laten, Karlsson ...’

   ‘Natuurlijk, het spijt me. U wilt het verhaal horen over hoe ik de Himalaya ben overgestoken. Eerst had ik maandenlang alleen het gezelschap van een kameel, en je kunt zeggen wat je wilt over kamelen, maar ...’

   ‘Nee!’ barstte Ranelid uit. ‘Dat wil ik helemaal niet horen. Ik wil gewoon ... Ik weet het niet ... Kunt u niet gewoon ...’

   Hij was heel even stil, waarna hij met zachte stem zei dat hij geen vragen meer had ... behalve misschien dat hij niet begreep waarom de vrienden zich wekenlang verborgen hadden gehouden op de Västgötavlakte als daar geen enkele reden voor was.

   ‘Jullie waren toch onschuldig?’

   ‘Met onschuld kan het verkeren, dat is afhankelijk vanuit wiens perspectief je het bekijkt,’ zei Benny.

   Conny Ranelid kwam langzaam overeind, bedankte voor de meloen, de koffie, het koffiebroodje en ... het gesprek ... en omdat de vrienden in Klockaregård zo behulpzaam waren geweest.

   Daarna liep hij de keuken uit, ging in zijn auto zitten en reed weg.

   ‘Dat ging heel goed,’ zei Julius.

   ‘Absoluut,’ zei Allan. ‘Ik geloof dat ik het meeste heb kunnen vertellen.’

 

In de auto op de E20 in noordoostelijke richting verdween de geestelijke verlamming van Ranelid stukje bij beetje. Zo langzamerhand begon hij het verhaal dat hij had gehoord door te nemen, hij voegde toe en schrapte (hij schrapte voornamelijk) en werkte bij en polijstte tot hij dacht dat hij een geflatteerd verhaal had dat nog zou kunnen werken ook. Het enige wat hij echt jammer vond als het ging om de geloofwaardigheid van het verhaal, was dat de journalisten evenmin zouden geloven dat de lijkenlucht voortijdig was losgekomen bij de honderdjarige Allan Karlsson.

   In Ranelids hoofd groeide een idee. Die verdomde politiehond ... Zou hij die rothond de schuld kunnen geven?

   Als Ranelid geloofwaardig kon maken dat was gebleken dat de hond krankzinnig was, dan had hij ineens oneindig veel mogelijkheden om zijn gezicht te redden. Het verhaal zou dan kunnen luiden dat er nooit een lijk op een lorrie in het bos van Sörmland had gezeten, maar dat Ranelid in de verleiding was gebracht om het tegendeel te geloven en dat had op zijn beurt geleid tot een serie logische conclusies en besluiten – die weliswaar volslagen geschift waren gebleken, maar dat kon niemand de officier van justitie aanrekenen, dat was tenslotte de schuld van de hond.

   Ranelid dacht dat het zelfs briljant kon zijn. Het enige wat hij daarvoor nodig had was dat het verhaal over de hond die zijn greep op de werkelijkheid kwijt was uit een andere richting werd bevestigd, en natuurlijk dat ... Kicki ... heette ze zo? ... dat Kicki bliksemsnel het leven liet. Het kon natuurlijk niet dat ze na het verhaal van Ranelid bleef bewijzen hoe slim ze was.

   Ranelid had iets tegoed van Kicki’s hondenbegeleider; tenslotte had hij een paar jaar geleden een oogje dichtgeknepen bij een politiekruimeldiefstal in een supermarkt. Ranelid was van mening dat een politiecarrière niet hoefde te eindigen door een niet-betaalde muffin. Maar nu was voor de hondenbegeleider het moment gekomen om iets voor hem terug te doen.

   ‘Tot ziens, Kicki,’ zei Conny Ranelid, waarna hij voor de eerste keer in een oneindig lange tijd glimlachte terwijl hij over de E20 in noordoostelijke richting naar Eskilstuna reed.

   Even later ging zijn mobiel. Het was de districtshoofdcommissaris van politie, die het obductie- en identificatierapport uit Riga net op zijn bureau had gekregen.

   ‘Ze bevestigen dat het lijk in de samengeperste hoop schroot inderdaad Henrik Hultén was,’ zei de hoofdcommissaris.

   ‘Fijn,’ zei Ranelid. ‘En goed dat je belt. Wil je zo vriendelijk zijn me door te schakelen naar de centrale? Ik moet met Ronny Bäkman praten. De hondenbegeleider, je weet wel ...’

 

De vrienden van Klockaregård hadden Ranelid uitgezwaaid en waren op Allans initiatief teruggekeerd naar de keukentafel. Hij was van mening dat er nog een kwestie was die uitgepraat moest worden.

   Allan begon het gesprek met aan commissaris Aronsson te vragen of hij bepaalde standpunten had over wat de officier van justitie net had gehoord. Misschien wilde hij liever een eindje gaan wandelen terwijl de vrienden met elkaar praatten?

   Aronsson antwoordde dat het verhaal op alle punten helder en duidelijk was geweest. Voor hem was de zaak gesloten, en als hij aan de tafel mocht blijven zitten, deed hij dat graag. Overigens was hij zelf absoluut niet vrij van zonden en was hij niet van plan om in deze kwestie de eerste of zelfs de tweede steen te gooien.

   ‘Daarentegen mogen jullie me het plezier doen om geen dingen te vertellen die ik liever niet hoor. Als er ondanks alles alternatieve antwoorden zijn voor de informatie die jullie Ranelid daarnet hebben gegeven, bedoel ik ...’

   Allan zei dat hij en de anderen de commissaris dat plezier graag wilden doen, en daarna voegde hij eraan toe dat vriend Aronsson van harte welkom was om aan de tafel te blijven zitten.

   Vriend Aronsson, dacht Aronsson. Door de jaren heen had hij in verband met zijn werk veel vijanden gemaakt onder alle rekbare gewetens die het land telde, maar niet één vriend. Hij vond werkelijk dat het tijd werd! Daarna zei hij dat het hem niet alleen trots maar ook blij zou maken als Allan en de anderen hem in hun vriendenkring wilden opnemen.

   Allan antwoordde dat hij tijdens zijn lange leven bevriend was geweest met priesters en presidenten, maar nog nooit met een politieagent. En omdat Aronsson absoluut niet te veel wilde weten, beloofde Allan om niet te vertellen waar al het geld van de groep vandaan kwam. Ter wille van de vriendschap, dus.

   ‘Al het geld?’ vroeg commissaris Aronsson.

   ‘Ja,’ zei Allan. ‘Die koffer, snap je? Voordat er slimline-bijbels in echt leer in zaten, was hij tot de rand gevuld met biljetten van vijfhonderd kronen. Ongeveer vijftig miljoen.’

   ‘Alle duivelse ...’ zei commissaris Aronsson.

   ‘Vloek er maar op los,’ zei de Schoonheid.

   ‘Als je toch iemand moet aanroepen, wil ik Jezus graag aanbevelen,’ zei Bosse. ‘Met of zonder officier van justitie aan tafel.’

   ‘Vijftig miljoen?’ vroeg commissaris Aronsson.

   ‘Met aftrek van wat onkosten tijdens de reis,’ zei Allan. ‘Nu moeten we de verdeelsleutel bespreken. En daarmee geef ik het woord aan jou, Gannef.’

   Per-Gunnar Gannef Gerdin krabde zich achter zijn oor terwijl hij even nadacht. Daarna zei hij dat hij wilde dat de vrienden en de miljoenen bij elkaar bleven, want Gannef verlangde op dit moment nergens meer naar dan een drankje met een parapluutje dat hij geserveerd kreeg onder een parasol ergens ver weg. Bovendien was Gannef te weten gekomen dat Allan dezelfde droom koesterde.

   ‘Maar dan zonder parapluutje,’ zei Allan.

   Julius zei dat hij het eens was met Allan dat een bescherming tegen de regen boven een longdrink niet tot de noodzakelijkheden van het leven behoorde, vooral niet als je al onder een parasol zat en de zon aan een blauwe hemel stond, maar dat de vrienden geen ruzie over die kwestie hoefden te maken. Een gezamenlijke vakantie klonk immers fantastisch!

   Commissaris Aronsson lachte verlegen bij het idee, hij durfde er nog niet echt zeker van te zijn dat hij bij de groep hoorde. Dat merkte Benny, waarna hij zijn arm rond de schouder van de commissaris sloeg en vroeg waar de vertegenwoordiger van de politiemacht bij voorkeur zijn vakantiedrankje dronk. Aronsson begon te stralen en zou net antwoorden toen de Schoonheid een domper op de feestvreugde zette: ‘Ik reis geen meter zonder Sonja en Buster!’ Ze was even stil. ‘Verdomme,’ voegde ze er daarna aan toe.

   Omdat Benny het zich niet kon voorstellen dat hij een meter zonder de Schoonheid zou reizen, had hij meteen geen zin meer. ‘Bovendien heeft de helft van ons niet eens een geldig paspoort,’ zuchtte hij.

   Allan bedankte Gannef voor zijn gulheid voor wat betreft de verdeling van het geld in de koffer. Een vakantie leek hem een goed idee, het liefst zoveel mogelijk kilometers bij zuster Alice vandaan. Als de andere leden van de groep het daarmee eens waren, zou het vervoer naar een bestemming waar ze niet zo zorgvuldig waren met visa voor mens of dier beslist in orde komen.

   ‘En hoe moeten we een vijf ton zware olifant mee krijgen in het vliegtuig?’ vroeg Benny ontmoedigd.

   ‘Dat weet ik niet,’ zei Allan. ‘Maar als we gewoon positief denken komt het wel in orde.’

   ‘En het feit dat we niet eens allemaal een geldig paspoort hebben?’

   ‘Als we maar positief denken, zei ik al.’

   ‘Ik geloof op zich dat Sonja niet meer dan vier ton weegt, misschien vierenhalf,’ zei de Schoonheid.

   ‘Zie je, Benny,’ zei Allan. ‘Dat bedoel ik met positief denken. Het probleem is meteen een ton lichter geworden.’

   ‘Ik heb misschien een idee,’ ging de Schoonheid verder.

   ‘Ik ook,’ zei Allan. ‘Mag ik een telefoon lenen?’

 

100 Jarige Man Die Uit Raam Klom Verdween
titlepage.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_000.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_001.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_002.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_003.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_004.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_005.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_006.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_007.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_008.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_009.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_010.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_011.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_012.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_013.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_014.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_015.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_016.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_017.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_018.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_019.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_020.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_021.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_022.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_023.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_024.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_025.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_026.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_027.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_028.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_029.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_030.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_031.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_032.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_033.xhtml