10
Maandag 9 mei 2005
Hompie zat al vier dagen voor de supermarkt in Rottne. Hij was in eerste instantie op zoek naar Bikker en in tweede instantie naar een honderdjarige man, een roodharig oud wijf van een iets jonger model, een vent met een paardenstaart van wie het uiterlijk niet bekend was, en een Mercedes. Het was niet zijn idee geweest om daar te gaan zitten, dat had de Baas bedacht. Nadat zijn broertje hem had gebeld dat de honderdjarige voor honderd procent zeker midden in de nacht op de stoep voor een medisch centrum in Småland had gestaan, had Hompie dat natuurlijk onmiddellijk aan de Baas gerapporteerd, die daarna had beslist dat de meest bezochte supermarkt van de omgeving bewaakt moest worden. De Baas hield er rekening mee dat ze zich waarschijnlijk nog in het gebied bevonden, nu ze midden in de nacht door Rottne hadden gewandeld, en iedereen kreeg vroeg of laat honger en had dan eten nodig. De logica klonk goed. Maar dat was zoals gezegd vier dagen geleden, en de moed begon Hompie in de schoenen te zinken.
Zijn concentratie verminderde, daarom zag hij de roodharige vrouw die het parkeerterrein op reed in een rode VW Passat in plaats van de zilverkleurige Mercedes die hij had verwacht in eerste instantie niet. Maar omdat ze daarna zo vriendelijk was om vlak voor zijn neus naar de winkel te lopen, zag hij haar toch. Hij wist natuurlijk niet zeker of zij het was, maar volgens de getuigenverklaring had ze de juiste leeftijd, en ze had absoluut de juiste kleur haar.
Hompie belde de Baas in Stockholm, die minder enthousiast was. Hij had immers in eerste instantie op Bikker gehoopt of in elk geval op die verdomde bejaarde.
Hompie moest het kenteken van de auto noteren en de roodharige discreet volgen om te zien waar ze naartoe ging. Daarna moest hij opnieuw verslag uitbrengen.
Commissaris Aronsson had de afgelopen vier dagen in een hotel in Åseda doorgebracht. De gedachte daarachter was dat hij dicht bij het centrum van de gebeurtenissen was als er een nieuwe getuigenverklaring opdook.
Dat gebeurde echter niet en Aronsson was net van plan om naar huis te gaan toen Eskilstuna van zich liet horen. Het afluisteren van de telefoon van Never Again-leider Per-Gunnar Gerdin had resultaat opgeleverd.
Gerdin, alias ‘de Baas’, was een paar jaar geleden beroemd geworden toen Svenska Dagbladet onthulde dat er in gevangenis Hall een omvangrijk crimineel netwerk met de naam Never Again werd opgezet. De overige media haakten erop in en in de avondbladen verscheen zowel een foto als de naam van leider Gerdin. Dat het initiatief op niets uitliep door opmerkingen in een brief van Per-Gunnars moeder bereikte de media nooit.
Commissaris Aronsson had een paar dagen eerder opdracht gegeven dat Gerdins telefoon afgeluisterd moest worden, en nu hadden ze beet. Het bewuste gesprek was opgenomen, uitgetypt en naar Aronsson in Åseda gefaxt:
‘Hallo?’
‘Met mij.’
‘Heb je iets te melden?’
‘Misschien wel. Ik zit voor de supermarkt, en daarnet ging er een roodharige vrouw, niet al te jong, naar binnen om boodschappen te doen.’
‘Alleen de vrouw? Zonder Bikker? Of de honderdjarige?’
‘Nee, alleen de vrouw. Ik weet trouwens niet of ...’
‘Reed ze in de Mercedes?’
‘Dat heb ik niet gezien ... maar er staat geen Mercedes op het parkeerterrein dus ze moet ergens anders in gereden hebben.’
(vijf seconden stilte)
‘Hallo?’
‘Ja, ik ben er nog, ik denk verdomme na.’
‘Natuurlijk, ik wilde alleen ...’
‘Er zijn natuurlijk meer roodharige vrouwen in Småland ...’
‘Ja, maar ze heeft de juiste leeftijd volgens ...’
‘Je doet het volgende: volg haar met je auto, schrijf het kenteken op, onderneem geen actie maar kijk waar ze naartoe gaat. Daarna breng je weer verslag aan me uit.’
(vijf seconden stilte)
‘Heb je het begrepen of moet ik het nog een keer zeggen?’
‘Ik heb het begrepen. Ik meld me zodra ik meer weet ...’
‘En de volgende keer bel je naar mijn prepaid telefoon. Ik heb toch gezegd dat zakelijke gesprekken naar die telefoon moeten?’
‘Ja, maar dat is toch alleen als we zakendoen met de Russen? Ik dacht dat je die nu niet gebruikte ...’
‘Idioot.’
(gegrom, waarna het gesprek wordt afgesloten)
Commisaris Aronsson las de tekst en legde de nieuwe stukjes in de puzzel.
‘Bikker’, over wie Gerdin het had gehad, moest Bengt Bylund zijn, het lid van Never Again dat nu waarschijnlijk dood was. En degene die Gerdin had gebeld was vermoedelijk Henrik ‘Hompie’ Hultén, die ergens in Småland op zoek was naar Bikker.
Aronssons vermoedens waren bevestigd, en nu verfijnde hij zijn conclusies: Allan Karlsson bevond zich ergens in Småland, samen met Julius Jonsson, Benny Ljungberg en zijn Mercedes, alsmede een roodharige dame van onbekende leeftijd, maar niet al te jong.
Bij Never Again in Stockholm geloofden ze dat Bikker zich bij de groep had aangesloten. Zou hij in dat geval op de vlucht zijn voor zijn collega-bendeleden? Waarom had hij anders geen contact met hen opgenomen? Omdat hij dood was natuurlijk! Dat had de Baas echter niet begrepen, die dacht dat Bikker zich had verstopt in Småland, samen met ... waar kwam de roodharige in beeld?
Aronsson besloot opdracht te geven om een onderzoek naar de families van Allan, Benny en Julius te starten. Had een van hen misschien een zus of een nicht of zo die in Småland woonde en de juiste haarkleur had?
‘Ze heeft de juiste leeftijd volgens ...’ had Hompie gezegd. Volgens wie? Had iemand iets tegen hem gezegd? Iemand die de groep in Småland had gezien en had gebeld om de tip te geven? Jammer dat het afluisteren van de telefoon niet een paar dagen eerder was gestart.
Hompie was de roodharige vrouw waarschijnlijk vanaf de supermarkt gevolgd en was daarmee gestopt omdat het de verkeerde roodharige bleek te zijn, of ... Hompie wist nu waar Allan Karlsson en zijn vrienden zich bevonden. In dat geval ging de Baas waarschijnlijk ook snel naar Småland, om de waarheid uit Allan en zijn gevolg te krijgen over wat er met Bikker en zijn koffer was gebeurd.
Aronsson pakte zijn telefoon en belde naar de onderzoeksleider in Eskilstuna. Officier van justitie Conny Ranelid was in het begin niet erg betrokken geweest bij de zaak, maar zijn interesse nam toe met elke nieuwe verwikkeling die Aronsson meldde.
‘Verlies Gerdin en zijn loopjongen niet uit het oog,’ zei hij.
De Schoonheid zette twee tassen met eten in de kofferbak van haar auto en begon aan de terugweg naar Sjötorp.
Hompie volgde op veilige afstand. Het eerste wat hij deed toen ze op de provinciale weg waren, was de Baas bellen (naar zijn prepaid telefoon natuurlijk) om het merk en kenteken van de auto van de roodharige door te geven. Daarna beloofde hij contact op te nemen als ze op de plaats van bestemming waren.
De roodharige reed Rottne uit, maar sloeg meteen af naar een grindpad. Hompie herkende het, hij was hier een keer geweest tijdens een autorally waarbij zijn ex-vriendin had kaartgelezen; toen de helft van de wedstrijd achter de rug was had ze gemerkt dat ze de kaart ondersteboven hield.
Het grindpad was droog en de auto van de roodharige waaide stof op. Hompie kon haar daarom volgen zonder haar in het zicht te houden. Helaas verdween de stofwolk na een paar kilometer. Verdomme! Hompie ging sneller rijden, maar de stofwolk was en bleef weg.
Eerst raakte Hompie in paniek, maar al snel kalmeerde hij weer. Ze was dus ergens van de weg afgeslagen. Hij hoefde alleen om te keren en te zoeken.
Bijna een kilometer terug op dezelfde weg zag hij een brievenbus en een smal pad naar rechts. Daar was ze beslist in gereden! Hij draaide haastig aan het stuur en reed met hoge snelheid over het smalle pad. Het idee om discreet en voorzichtig te zijn was op de een of andere manier achtergebleven bij de brievenbus.
Het ging snel, en voordat Hompie het in de gaten had was het pad geëindigd en vervangen door een erf. Als hij nog iets sneller had gereden, had hij niet op tijd kunnen stoppen en was hij tegen de oude man aangereden die daar stond en ... een olifant voerde?
Allan en Sonja waren al snel bevriend geraakt. Ze hadden tenslotte veel gemeen. De een was op een dag door het raam naar buiten geklommen en had daarmee zijn bestaan een nieuwe richting gegeven, terwijl de ander om dezelfde reden een meer in was gelopen. En beiden hadden daarna in de wereld rondgekeken.
Sonja deed voor niemand circuskunsten, maar ze mocht de oude man graag. Hij gaf haar fruit, krabde over haar slurf en praatte vriendelijk tegen haar. Als de oude man dus aan Sonja vroeg om te gaan zitten, dan ging ze zitten, als hij haar vroeg om een rondje om haar as te draaien, dan deed ze dat graag. Ze liet hem zelfs zien dat ze op haar achterpoten kon staan, hoewel de oude man het commando daarvoor niet kende. Dat ze een of twee appels voor de moeite kreeg en extra veel over haar slurf werd gekrabd was een bonus. De Schoonheid vond het intussen heerlijk om samen met Benny en Buster op de verandatrap te zitten, met een kop koffie en hondensnoepjes voor de hond. Ze keken toe hoe Allan en Sonja hun relatie op het erf uitbouwden, terwijl Julius in het meer op baars viste.
De voorjaarswarmte hield aan. De zon had de hele week geschenen en de weersvoorspellingen meldden dat het hogedrukgebied zou aanhouden.
Benny, die eveneens bijna architect was, had razendsnel geschetst hoe de verhuisbus, die de Schoonheid net had aangeschaft, moest worden ingericht om bij Sonja in de smaak te vallen. Toen de Schoonheid in de gaten kreeg dat Julius niet alleen een dief was, maar ook een voormalige houthandelaar en vrij handig was met hamer en spijkers, zei ze tegen Buster dat ze nuttige vrienden had gemaakt en dat het een geluk was dat ze hen die avond niet had weggestuurd. Het kostte Julius weinig moeite om de verhuisbus volgens Benny’s instructies aan te passen. Daarna wandelde Sonja samen met Allan de bus in en uit om hem uit te proberen, en ze leek haar nieuwe verblijf te waarderen, hoewel ze het nut niet inzag van twee stallen in plaats van een. Het was een beetje krap, maar er was een dubbele hoeveelheid voedsel om op te kauwen, in een bak links van haar en een voor haar, en rechts was water om te drinken. De vloer was verhoogd en liep naar achteren licht naar beneden, en Sonja’s mest liep in een geul. De geul was tot de rand met hooi gevuld om de meeste mest te absorberen die Sonja tijdens de reis eventueel liet lopen.
Daarbij kwam een uitgebreid ventilatiesysteem in de vorm van geboorde gaten langs beide kanten van de bus, en een glazen schuifraam naar de chauffeurscabine, zodat Sonja tijdens de rit oogcontact met haar bazinnetje had. De verhuisbus was kortom veranderd in een luxe olifantenvoertuig, en dat in maar een paar dagen tijd.
Hoe meer voorbereidingen er achter de rug waren, des te minder enthousiast ze werden om te vertrekken. Het leven in Sjötorp was heel prettig. Niet in het minst voor Benny en de Schoonheid, die al voor de derde nacht op rij vonden dat het zonde was om lakens in verschillende kamers te verslijten als ze net zo goed één bed konden delen. De avonden bij de open haard waren heel gezellig, en bestonden vooral uit lekker eten, drinken en luisteren naar Allan Karlssons merkwaardige levensverhaal.
Op maandagochtend waren de koelkast en de voorraadkast bijna leeg en was het hoog tijd voor de Schoonheid om naar Rottne te rijden en inkopen te doen. Ze maakte de rit voor alle zekerheid in haar eigen oude auto. De Mercedes bleef waar hij was, verborgen achter de stal.
Ze haalde een tas met van alles voor haar en de mannen en een andere met verse Argentijnse appels voor Sonja. Toen de Schoonheid weer terug was gaf ze de tas met appels aan Allan, stopte de rest in de koelkast en de voorraadkast in de keuken, en ging daarna met een kilo Belgische aardbeien bij Benny en Buster op de verandatrap zitten. Daar zat Julius nu trouwens ook, tijdens een van zijn zeldzame vispauzes.
Op dat moment kwam er een Ford Mustang aanscheuren die Allan en Sonja bijna ondersteboven reed.
Sonja bleef er het kalmst onder. Ze was zo geconcentreerd op de volgende appel van Allan dat ze niet zag of hoorde wat er om haar heen gebeurde.
Allan was zo vaak bijna dood geweest dat een glanzende Ford Mustang nauwelijks verschil maakte. Als de auto op tijd stopte, dan deed hij dat. En dat deed hij inderdaad. De Schoonheid, Benny en Julius sprongen alle drie overeind en bleven in een rij op de veranda staan in afwachting van wat er zou gaan gebeuren. Ook Buster, die had geleerd dat hij niet mocht blaffen als er bezoek was, keek alert naar de bezoeker.
Hompie, die even geschrokken was, sprong uit zijn Mustang en tastte naar zijn pistool, dat in een tas op de vloer voor de achterbank stond. Hij richtte het wapen op Allan en de drie vrienden die naast elkaar op de veranda stonden en zei (een beetje fantasieloos misschien): ‘Handen omhoog!’
‘Handen omhoog?’ Het was het stomste wat Allan in tijden had gehoord en hij begon meteen een discussie over de kwestie. Wat dacht hij dat er anders zou gebeuren? Dat Allan, honderd jaar oud, appels naar hem zou gooien? Of dat de breekbare dame op de veranda hem zou doorboren met Belgische aardbeien? Of dat ...
‘Nou, ja, hou jullie handen waar jullie willen, maar haal geen trucjes uit.’
‘Trucjes?’
‘Hou je kop, ouwe zak! Vertel me in plaats daarvan maar waar die verdomde koffer is. En degene die er verantwoordelijk voor is.’
Dit is het dus, dacht de Schoonheid. Het was voorbij met het geluk in het leven. De werkelijkheid had hen allemaal ingehaald. Niemand gaf Hompie antwoord. Ze probeerden allemaal uit alle macht een oplossing te bedenken, behalve misschien de olifant, die met haar rug naar het drama stond en het tijd vond om te poepen. En als een olifant toegeeft aan die drang gebeurt dat zelden ongemerkt voor degenen die zich in de buurt bevinden.
‘Jezus,’ zei Hompie terwijl hij snel een paar stappen naar voren deed om uit de buurt van de brij te blijven die uit de oli... ‘Waarom hebben jullie een olifant?’
Er kwam nog steeds geen antwoord. Nu kon Buster zich echter niet langer inhouden. Hij voelde duidelijk dat er iets mis was. Hij wilde dolgraag blaffen tegen de vreemde man, maar omdat hij de regels kende begon hij dof te grommen. Daardoor ontdekte Hompie dat er een herdershond op de veranda stond. Hij draaide zich van de olifant af, richtte zijn pistool op het beest en zag eruit alsof hij bereid was om te schieten als dat nodig mocht zijn.
Op dat moment ontstond er een idee in het honderdjarige brein van Allan. Het was vergezocht, en het kon zijn dood betekenen, als hij tenminste niet onsterfelijk was. Hij haalde diep adem en begon met een naïeve glimlach rond zijn mond naar de lomperik met het pistool toe te schuifelen. ‘Wat een prachtig pistool heb je daar,’ zei hij met een beverige stem. ‘Is dat echt? Mag ik het even vasthouden?’
Benny, Julius en de Schoonheid dachten alle drie dat hij gek was geworden.
‘Blijf staan, Allan!’ riep Benny.
‘Ja, blijf staan, ouwe zak, anders schiet ik je neer,’ zei Hompie.
Allan bleef echter sloffend
naar hem toe lopen. Hompie deed een stap naar achteren, richtte het
wapen nog dreigender op Allan, en toen deed hij precies wat Allan
had gehoopt dat
hij zou doen. Hij deed in alle stress nóg een stap naar achteren en
...
Wie ooit zijn voet in de kleverige drab waaruit verse olifantenpoep bestaat heeft gezet, weet dat het bijna onmogelijk is om te blijven staan. Hompies achterste voet gleed weg, hij zwaaide met zijn armen in een poging zijn evenwicht te bewaren, deed nog een stap naar achteren waardoor hij met twee voeten in de derrie stond, viel hulpeloos achterover en belandde zachtjes op zijn rug.
‘Zit, Sonja, zit,’ zei Allan als laatste onderdeel van zijn vergezochte plan.
‘Nee, verdomme, Sonja, niet zitten!’ riep de Schoonheid, die plotseling begreep wat er op het punt stond te gebeuren.
‘Jezus,’ zei Hompie terwijl hij op zijn rug in de mest van de olifant lag.
Sonja, die met haar rug naar alles toe stond, had Allans commando luid en duidelijk gehoord. En de bejaarde was altijd vriendelijk tegen haar, dus deed ze hem graag een plezier. Bovendien dacht Sonja dat haar bazinnetje het commando bevestigde. ‘Niet’ kwam namelijk niet voor in Sonja’s woordenschat.
Ze ging dus zitten. Haar achterwerk landde op iets zachts en warms, er klonk een dof krakend geluid en een korte piep, en daarna was het stil. Sonja zat. Zou ze nu nog meer appels krijgen?
‘Dat was nummer twee,’ zei Julius.
‘Wat een verdomde klerezooi,’ zei de Schoonheid.
De Baas wachtte drie uur lang tot Hompie contact zou opnemen. Daarna besloot hij dat er iets moest zijn gebeurd met die nietsnut. Het was tijd om de zaak in eigen hand te nemen, dat was duidelijk. De Baas trok eerst het kenteken na dat Hompie hem had gegeven. Het duurde maar een paar minuten om via de Rijksdienst voor het Wegverkeer te achterhalen dat het ging om een rode VW Passat, die eigendom was van Gunilla Björklund, Sjötorp, Rottne, Småland.