15
Maandag 9 mei 2005
‘Hier heb je drie miljoen kronen, lieve broer. En ik bied je mijn verontschuldigingen aan voor mijn gedrag met betrekking tot de erfenis van oom Frasse.’
Benny ging recht op zijn doel af toen hij Bosse voor het eerst in dertig jaar zag. Voordat ze elkaar een hand hadden gegeven, overhandigde hij Bosse een tas met geld. Daarna ging hij op ernstige toon verder: ‘Je moet twee dingen weten. Het ene is dat we je hulp echt nodig hebben, want we zitten verschrikkelijk in de problemen. En het tweede is dat het geld dat je hebt gekregen van jou is en dat je dat verdient. Als je ons weg wilt sturen, mag je dat doen, het geld blijft sowieso van jou.’
De broers stonden in het schijnsel van de enige werkende koplamp van de gele verhuisbus, vlak voor de ingang van Bosses ruime woning Klockaregård, op de Västgötavlakte, bijna tien kilometer van Falköping. Bosse ordende zijn gedachten zo goed mogelijk en zei daarna dat hij een aantal vragen had. Afhankelijk van de antwoorden die hij kreeg zou hij daarna bepalen hoe gastvrij hij van plan was te zijn. Benny knikte.
‘Dan beginnen we,’ zei Bosse. ‘Zijn jullie op een eerlijke manier aan het geld gekomen dat ik net heb gekregen?’
‘Natuurlijk niet,’ zei Benny.
‘Zit de politie achter jullie aan?’
‘Waarschijnlijk niet alleen de politie, maar ook een bende,’ zei Benny. ‘Vooral een bende.’
‘Wat is er met de verhuisbus gebeurd? Hij is helemaal ingedeukt aan de voorkant.’
‘We hebben een bendelid in volle vaart geramd.’
‘Is hij dood?’
‘Helaas niet. Hij ligt in de bus met een hersenschudding, gebroken ribben, een gebroken rechterarm en een flinke open wond in zijn rechterdijbeen. Zijn toestand is ernstig, maar stabiel, zoals ze zeggen.’
‘Jullie hebben hem dus meegenomen?’
‘Inderdaad.’
‘Wat moet ik nog meer weten?’
‘Tja, het kan zijn dat we onderweg nog een paar bendeleden hebben vermoord, vrienden van de halfdode man in de bus. Ze zijn allemaal zo koppig om de vijftig miljoen kronen terug te willen die toevallig in ons bezit zijn gekomen.’
‘Vijftig miljoen kronen?’
‘Vijftig miljoen kronen. Met aftrek van diverse onkosten. Voor deze verhuisbus bijvoorbeeld.’
‘Waarom rijden jullie in een verhuisbus?’
‘We hebben een olifant achterin.’
Bosse zweeg even. Daarna zei hij: ‘Is de olifant ook gestolen?’
‘Nee, zo kun je dat niet zeggen.’
Bosse zweeg weer. Daarna zei hij: ‘We eten vanavond gegrilde kip met gebakken aardappelen. Is dat goed?’
‘Dat weet ik wel zeker,’ zei Benny.
‘Is daar ook iets te drinken bij?’ vroeg een bejaarde stem uit de verhuisbus.
Toen bleek dat de dode in het autowrak nog leefde, stuurde Benny Julius weg om de verbanddoos achter de voorbank van de bus te halen. Benny zei dat hij daarmee misschien problemen veroorzaakte voor de groep, maar dat hij in zijn hoedanigheid van bijna-arts ook rekening moest houden met zijn bijna-artsenethiek. Het was dus uitgesloten dat hij de dode liet doodbloeden.
Tien minuten later zetten ze hun rit naar de Västgötavlakte voort. Ze hadden de halve dode uit zijn autowrak getild, Benny had hem onderzocht, een diagnose gesteld en met behulp van de verbanddoos eerste hulp gegeven; hij had er vooral voor gezorgd dat hij de krachtige bloedstroom uit de ene dij van de man stopte, en had tevens de breuk in zijn rechteronderarm gespalkt.
Daarna moesten Allan en Julius naar achteren, bij Sonja, om plaats te maken voor de halfdode, die overdwars in de chauffeurscabine van de bus lag, met de Schoonheid als oplettende verpleegster. Benny constateerde dat zijn pols en bloeddruk redelijk stabiel waren, en met een flinke hoeveelheid morfine zorgde hij er bovendien voor dat hij ondanks alle pijn sliep.
Zodra duidelijk was dat de vrienden inderdaad welkom waren bij Bosse, onderzocht Benny de patiënt opnieuw. De man sliep nog steeds diep door de morfine en Benny besloot dat ze zouden wachten met hem verplaatsen.
Terwijl Bosse bezig was met het avondeten dat zo meteen zou worden opgediend, brachten de vrienden beurtelings verslag uit over de dramatiek van de afgelopen dagen.
Hoewel Bosse net tot in detail had gehoord dat er twee mensen waren omgekomen en dat wat er gebeurd was in strijd was met de Zweedse wet, was er maar één kwestie waar hij opnieuw naar vroeg. ‘Ik wil even controleren of ik het goed heb begrepen ... Jullie hebben dus een ólifant in de bus voor de deur?’
‘Ja, maar morgenochtend mag ze naar buiten, de vrijheid in,’ zei de Schoonheid.
Bosse was van mening dat er verder niet veel was om zich blind op te staren. De wet vertelt vaak één ding terwijl de moraal iets anders beweert, meende hij. Hij hoefde alleen maar naar zijn eigen werkzaamheden te kijken om een voorbeeld te vinden voor het feit dat het recht opzij geschoven kan worden zolang je je hoofd opgeheven kunt houden.
‘Ongeveer wat jij met de erfenis hebt gedaan, maar dan anders,’ zei Bosse tegen Benny.
‘O ja, en wie heeft mijn nieuwe motor vernield?’ antwoordde Benny.
‘Dat was omdat jij stopte met die lascursus,’ zei Bosse.
‘En dat deed ik omdat jij me de hele tijd koeioneerde,’ zei Benny.
Allan onderbrak de broers op dat punt met de opmerking dat hij de wereld had gezien en als hij daar iets van had geleerd, dan was het dat de allergrootste en ogenschijnlijk onmogelijkste conflicten op aarde gemakkelijk voorkomen hadden kunnen worden: ‘Jij bent dom, nee, jij bent dom, nee, jij bent dom.’
‘De oplossing was vaak samen een fles brandewijn leegdrinken en vooruitkijken,’ zei Allan. Helaas was Benny geheelonthouder. Allan kon Benny’s deel van de brandewijn natuurlijk opdrinken, maar hij geloofde niet dat dat hetzelfde was.
‘Dus een fles brandewijn zou het conflict tussen Israël en de Palestijnen oplossen?’ vroeg Bosse. ‘Dat strekt zich al uit tot de Bijbel.’
‘Bij het conflict dat jij noemt is het niet onmogelijk dat er meer dan één fles nodig is,’ antwoordde Allan. ‘Maar het principe blijft hetzelfde.’
‘En het werkt niet als ik iets anders drink?’ vroeg Benny. Hij voelde zich een wereldvernietiger met zijn geheelonthouding.
Maar Allan was tevreden over de ontwikkeling. De ruzie tussen de broers was vergeten. Dat verkondigde hij ook, en hij voegde eraan toe dat de brandewijn in kwestie daarom ook mocht worden gebruikt voor andere dingen dan het oplossen van conflicten.
De drank moest wachten, vond Bosse, want het eten was klaar. Gegrilde kip en in de oven gebakken aardappelen met bier voor de volwassenen en limonade voor zijn broertje.
Op het moment dat ze aan tafel gingen, werd Per-Gunnar ‘de Baas’ Gerdin wakker. Hij had hoofdpijn, het deed pijn als hij ademhaalde, één arm was waarschijnlijk gebroken, want die was gespalkt, en de wond in zijn rechterdijbeen begon te bloeden toen hij uit de verhuisbus stapte. Hij had tot zijn verbazing zijn eigen pistool in het handschoenenkastje gevonden. Soms leek de hele wereld uit idioten te bestaan, behalve hijzelf natuurlijk.
De morfine verdoofde de pijn nog steeds, en de Baas vond het moeilijk om zijn gedachten te ordenen. Hij hinkte rond Klockaregård en keek door de ramen naar binnen tot hij er zeker van was dat alle bewoners van het huis zich in de keuken bevonden. De keukendeur naar de tuin was bovendien niet op slot. Daardoor hinkte de Baas naar binnen, vastbesloten en met het pistool in zijn linkerhand. ‘Sluit de hond in de voorraadkast op, anders schiet ik hem meteen dood. Daarna heb ik nog vijf patronen in het magazijn, een voor ieder van jullie,’ begon hij.
De Baas verraste zichzelf omdat hij zo beheerst bleef in zijn woede. Buster was verbaasd en een beetje ongerust, maar vooral tevreden. Hij werd opgesloten in een voorraadkast; je kon je een slechter hondenleven voorstellen.
De vijf vrienden moesten op een rij gaan staan. De Baas deelde mee dat de koffer die in de hoek stond van hem was en dat hij van plan was hem mee te nemen als hij vertrok. Misschien leefden een of meerderen van hen dan nog, dat was afhankelijk van de antwoorden die de Baas op zijn vragen zou krijgen en hoeveel er van de inhoud van de koffer was verdwenen.
Allan was degene die de stilte verbrak. Hij zei dat er weliswaar een paar miljoen uit de koffer ontbrak, maar dat de revolverheld daar misschien toch tevreden mee kon zijn omdat twee collega’s van hem door verschillende omstandigheden dood waren, zodat hij de inhoud met minder mensen hoefde te delen.
‘Zijn Bikker en Hompie dood?’ vroeg de Baas.
‘Gannef!?’ riep Bosse plotseling. ‘Ben jij het!? Dat is lang geleden!’
‘Bosse Bluf!?’ riep Per-Gunnar ‘Gannef’ Gerdin terug.
Daarna ontmoetten Bosse Bluf en Gannef Gerdin elkaar midden in de keuken voor een omhelzing.
‘Ik heb het gevoel dat we dit ook overleven,’ zei Allan.
Buster werd uit de voorraadkast bevrijd, Benny verbond ‘Gannef’ Gerdins bloedende wond opnieuw en Bosse dekte de tafel voor nog een persoon.
‘Ik hoef alleen een vork,’ verkondigde Gannef. ‘Ik kan mijn rechterarm toch niet gebruiken.’
‘Je was anders behoorlijk goed met een mes als dat nodig was,’ zei Bosse.
Gannef en Bosse Bluf waren heel goede vrienden geweest, en compagnons in de levensmiddelenbranche. Gannef was daarbij de meest ongeduldige, degene die de zaken altijd een stap verder wilde drijven. Uiteindelijk waren ze allebei hun eigen weg gegaan toen Gannef erop had gestaan dat de vrienden Zweedse gehaktballen uit de Filippijnen zouden importeren die waren behandeld met formaline, zodat ze drie maanden (of drie jaar, afhankelijk van de hoeveelheid formaline die je gebruikte) in plaats van drie dagen houdbaar waren. Toen had Bosse er genoeg van. Hij zei dat hij geen voedsel wilde vervuilen met iets waar mensen aan konden doodgaan.
Ze gingen als vrienden uit elkaar. Bosse verhuisde naar Västergötland, terwijl Gannef zijn importfirma in de ijskast zette en fulltime overvaller werd.
In het begin hadden Bosse en Gannef een paar keer per jaar contact met elkaar, maar na verloop van tijd werd dat minder en uiteindelijk spraken ze elkaar helemaal niet meer, tot Gannef geheel onverwacht in Bosses keuken verscheen.
De boosheid van Gannef was verdwenen op het moment dat hij zijn compagnon en kameraad uit zijn jeugdjaren had teruggevonden, en nu zat hij samen met Bosse en zijn vrienden aan tafel. Er was niets aan te doen dat Bikker en Hompie dood waren. Dat en de toestand met de koffer zouden ze de volgende dag bespreken, want nu gingen ze van het avondeten en het bier genieten.
‘Proost!’ zei Per-Gunnar Gannef Gerdin, waarna hij flauwviel met zijn gezicht recht in zijn eten.
Ze veegden Gannefs gezicht schoon en legden hem in bed. Benny controleerde zijn medische toestand en gaf zijn patiënt een nieuwe dosis morfine, zodat hij tot de volgende dag zou slapen.
Daarna konden Benny en de anderen eindelijk genieten van de kip met gebakken aardappelen. En genieten deden ze!
Iedereen was het erover eens dat ze nog nooit zoiets heerlijks hadden geproefd. Wat was het geheim?
Bosse vertelde dat hij verse kippen uit Polen importeerde (‘geen rotzooi, goed spul’) en elke kip eigenhandig met een liter van zijn eigen speciale kruidenwatermengsel injecteerde. Daarna verpakte hij de kippen opnieuw en omdat er zoveel werk op de Västgötavlakte was verricht, vond hij dat hij zijn kippen net zo goed ‘Zweeds’ kon noemen.
‘Twee keer zo lekker door het kruidenmengsel, twee keer zo zwaar door het water en twee keer zo gewild door de herkomst,’ vatte Bosse samen.
Het was plotseling gaan lopen, hoewel hij maar een kleine handelaar was. Iedereen was gek op zijn kippen, maar hij verkocht uit voorzorg niet aan de groothandelaren in de streek, voor het geval een van hen langs zou komen en zou ontdekken dat er helemaal geen kippen op Bosses boerderij rondscharrelden.
Dat had hij ook bedoeld met het verschil tussen wet en moraal, ging Bosse verder. De Polen waren toch niet slechter in het voeren en doden van kippen dan de Zweden? Kwaliteit had toch niets met landsgrenzen te maken?
‘Mensen zijn stom,’ stelde Bosse vast. ‘In Frankrijk is het Franse vlees het lekkerst, in Duitsland het Duitse. Dat geldt ook voor Zweden. Ik hou bepaalde informatie achter voor de bestwil van het volk.’
‘Dat is mooi van je,’ zei Allan zonder ironie.
Bosse vertelde dat hij iets dergelijks had gedaan met de watermeloenen die hij eveneens importeerde. Die noemde hij graag Spaans omdat niemand zou geloven dat ze uit Skövde kwamen. Voordat hij ze doorverkocht spoot hij een liter siroop in elke meloen.
‘Ze worden twee keer zo zwaar – wat goed is voor mij! – en drie keer zo lekker – wat goed is voor de consument!’
De Schoonheid dacht dat er waarschijnlijk consumenten waren die om medische redenen absoluut geen liter siroop binnen mochten krijgen, maar ze zei niets. Ze was van mening dat niemand die vanavond aan tafel zat recht van spreken had als het om moraal ging. Bovendien smaakte de watermeloen die ze toe kregen bijna net zo goddelijk als de kip daarnet had gedaan.
Commissaris Göran Aronsson zat in het restaurant van hotel Royal Corner in Växjö en at kip cordon bleu. De kip, die niet uit Västergötland kwam, was droog en smakeloos. Aronsson spoelde hem weg met een fles goede wijn.
Op dit moment had de officier van justitie vast en zeker het een en ander in de oren van een verslaggever gefluisterd, en de volgende dag zouden de journalisten allemaal komen opdraven. Ranelid had natuurlijk gelijk dat het tips zou regenen over de verblijfplaats van de gele verhuisbus met ingedeukte voorkant. In afwachting daarvan kon Aronsson net zo goed blijven waar hij was. Hij had immers toch niets om naartoe te gaan: geen gezin, geen goede vrienden, niet eens een zinnige hobby. Als deze merkwaardige achtervolging voorbij was, was zijn leven absoluut toe aan een onderhoudsbeurt.
Aronsson besloot de avond met een gin-tonic, terwijl hij medelijden met zichzelf had en fantaseerde hoe het zou zijn om zijn dienstwapen te pakken en de pianist in de bar neer te schieten. Als hij in plaats daarvan nuchter was gebleven en goed had nagedacht over de informatie die hij inmiddels had, dan had het verhaal beslist een andere wending gekregen.
Bij de krant Expressen hielden ze dezelfde avond een korte, taalkundige discussie over de affiche van de volgende dag. Uiteindelijk besloot het nieuwshoofd dat één dode moord was, twee doden kon een dubbele moord worden genoemd, maar drie doden was helaas geen massamoord, wat een aantal afdelingen wilde. Uiteindelijk werd de tekst op de affiche als volgt:
Verdwenen
honderd-
jarige
verdacht van
driedubbele
moord
Het was laat in Klockaregård en de stemming was uitstekend. Vrolijke verhalen wisselden elkaar af. Bosse had succes toen hij een bijbel pakte en verkondigde dat hij zou vertellen hoe het was gekomen dat hij het hele boek met frisse tegenzin van de eerste tot de laatste bladzijde had gelezen.
Een paar maanden eerder was hij in gesprek geraakt met een kennis bij de vuilstortplaats van Skövde. Ze hadden elkaar op de drafbaan Axevalla leren kennen, waar hun dromen, telkens als de V75-wedstrijd in de stad werd gehouden, werden verpletterd. De kennis wist dat Bosses geweten een zekere rekbaarheid bezat en dat Bosse altijd geïnteresseerd was in mogelijke nieuwe inkomstenbronnen.
De kennis wist bovendien dat er net een pallet met vijfhonderd kilo boeken was gearriveerd die vernietigd moesten worden, omdat ze waren geclassificeerd als waardeloos materiaal in plaats van literatuur. Bosses kennis was nieuwsgierig wat voor soort literatuur het was, scheurde de verpakking open en hield even later een bijbel in zijn hand (hij had op iets heel anders gehoopt).
‘Het was echter geen gewone, goedkope bijbel,’ zei Bosse terwijl hij een exemplaar doorgaf om te bekijken. ‘We hebben het hier over een slimline-bijbel in echt leer met goud op snee en zo ... En kijk hier eens: een lijst met alle personages, kleurenkaarten, een index ...’
De kennis was net zo onder de indruk geweest als de vrienden nu waren en in plaats van de bijbels te verbranden bood hij Bosse aan om de boeken van de stortplaats te smokkelen in ruil voor een briefje van duizend als dank voor de moeite.
Bosse hapte meteen toe en diezelfde middag had hij vijfhonderd kilo bijbels in de schuur staan. Hoe hij de boeken echter ook bestudeerde, hij zag niet wat er mis mee was, dus ging hij op een avond in de zitkamer bij de open haard zitten en begon ‘In den beginne schiep ...’ te lezen. Voor alle zekerheid gebruikte hij zijn eigen confirmatiebijbel als referentie. Er móést ergens een drukfout in staan, waarom zou je anders iets vernietigen wat zo mooi en ... heilig was?
Bosse las en las, avond na avond, het Oude Testament ging over in het Nieuwe Testament en Bosse las verder, vergeleek de tekst met zijn confirmatiebijbel en had nog steeds geen fout gevonden.
Op een avond had hij het laatste hoofdstuk bereikt, en even later de laatste bladzijde en het laatste vers.
Dat was het! Dat was de onvergeeflijke en onbegrijpelijke misser die ervoor had gezorgd dat de eigenaar van de boeken had besloten dat ze verbrand moesten worden!
Bosse gaf iedereen rond de tafel een exemplaar en ze bladerden allemaal naar het laatste vers van het boek om daarna in lachen uit te barsten.
Bosse was er tevreden mee dat de fout stond waar hij stond, hij probeerde niet uit te zoeken hoe die daar was gekomen. Zijn nieuwsgierigheid was bevredigd, en bovendien had hij voor het eerst sinds zijn schooltijd een boek uitgelezen. Hij was er zelfs een beetje religieus van geworden. Het was niet zo dat Bosse toestond dat God een mening had over de werkzaamheden op Klockaregård, en de Heer was evenmin aanwezig als Bosse zijn belastingaangifteformulier invulde, maar verder legde Bosse zijn leven tegenwoordig in handen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hij was in elk geval niet van plan om in de weekenden op markten in Zuid-Zweden bijbels met een kleine drukfout te verkopen.
Als Bosse het er niet bij had gelaten, en als het hem tegen alle verwachtingen in was gelukt om het ontstaan van de fout te achterhalen, dan had hij zijn vrienden het volgende kunnen vertellen:
Een typograaf maakte een persoonlijke crisis door. Hij was jaren eerder gerecruteerd door de Jehova’s getuigen, maar werd eruit geschopt toen hij ontdekte en een beetje te luidkeels verkondigde dat de parochie de terugkomst van Jezus tussen 1799 en 1980 maar liefst veertien keer had voorspeld, en dat ze het alle veertien keer bij het verkeerde eind hadden gehad.
Daarop sloot hij zich aan bij de pinksterbeweging; deze leer met zijn vergeving van zonden beviel hem wel, hij omarmde het idee van Gods uiteindelijke overwinning van het kwaad, van Jezus’ terugkomst (zonder dat de pinksterbeweging hier een datum voor vaststelde) en dat de meesten uit de jeugd van de typograaf, met inbegrip van zijn vader, zouden branden in de hel.
De nieuwe parochie wees de typograaf echter ook het gat van de deur. De reden was dit keer dat de ingezamelde collecte van een hele maand zoekraakte terwijl deze onder de hoede van de typograaf was. De typograaf ontkende hevig dat hij iets met de verdwijning te maken had. En trouwens, in het christendom draaide het toch om vergiffenis? Wat had hij dan moeten doen toen zijn auto stukging en hij een nieuwe nodig had om zijn baan te kunnen houden?
Verdrietig begon de typograaf aan de klus van die dag op zijn werk, die ironisch genoeg bleek te bestaan uit het drukken van tweeduizend bijbels!
Met tranen in zijn ogen bewerkte de typograaf hoofdstuk na hoofdstuk met de speciale software van de drukkerij. Toen hij bij het laatste hoofdstuk was beland – de Openbaring – knapte er iets in hem. Hoe zou Jezus op weg terug naar de aarde kunnen zijn? Het kwaad had hier immers de controle over alles! Het kwaad had het goede eens en voor altijd overwonnen, dus wat had het allemaal voor zin? En de Bijbel? Dat was één grote grap!
Zo gebeurde het dat hij een aanvulling toevoegde aan het allerlaatste vers in het allerlaatste hoofdstuk van de bijbel die straks gedrukt zou worden. De typograaf herinnerde zich niet veel van zijn vader, die was verdwenen toen hij nog maar zes jaar was, maar hij wist nog dat zijn vader hem vroeger voorlas en hij herinnerde zich één zinnetje waarvan hij vond dat het heel goed in dit verband paste. Daarom zagen de laatste twee verzen plus het extra vers van de typograaf in de bijbel met goud op snee er als volgt uit.
20. Hij die van dit alles getuigt, zegt: ‘Ja, ik kom spoedig!’
Ja, kom Heer Jezus!
21. De genade van de Heer Jezus zij met u allen.
22. En toen kwam er een olifant met een lange snuit en die blies het verhaaltje uit.
De late avond werd nacht in Klockaregård. Zowel de brandewijn als de vriendschap vloeide rijkelijk en dat was waarschijnlijk zo doorgegaan als Benny, de enige die nuchter bleef, niet had ontdekt hoe laat het al was. Uiteindelijk onderbrak hij het gezellige samenzijn door mee te delen dat het de hoogste tijd was om naar bed te gaan. Ze moesten de volgende dag tenslotte veel bespreken en dan was het beter als ze uitgerust waren.