22
Woensdag 25 mei-donderdag 26 mei 2005
De Egyptische zeeman die de overblijfselen van Bikker aan de vissen in de Rode Zee had gevoerd, kwam eindelijk in Djibouti aan voor een verlof van drie dagen.
In zijn achterzak had hij Bikkers portefeuille, waarin onder meer achthonderd Zweedse kronen in contanten zaten. De zeeman had er geen idee van hoeveel dat waard was, maar hij had goede hoop, en nu zocht hij een wisselkantoor.
De hoofdstad van Djibouti heeft nogal fantasieloos dezelfde naam als het land en is een jonge en levendige plaats. Levendig omdat Djibouti heel strategisch in de Hoorn van Afrika bij de monding van de Rode Zee ligt. En jong omdat wie in Djibouti woont, zelden lang leeft. Het is een uitzondering om vijftig jaar te worden.
De Egyptische zeeman stopte bij de vismarkt van de stad, misschien om een gefrituurd visje te eten voordat hij verder zocht naar een wisselkantoor. Vlak naast hem stond een transpirerende man met een koortsachtige, dwalende blik in zijn ogen. De zeeman vond het niet vreemd dat de man zo transpireerde, deels omdat het minstens vijfendertig graden in de schaduw was, en deels omdat de man was gekleed in twee sarongs en twee overhemden en zijn fez zorgvuldig over zijn voorhoofd naar beneden had getrokken.
De man was vijfendertig en had geen enkele ambitie om ouder te worden. Hij was inwendig in opstand. Niet omdat de helft van de bevolking werkloos was, niet omdat bijna iedere vijfde inwoner hiv of aids had, niet omdat er een hopeloos gebrek aan drinkwater was, niet omdat de woestijn zich uitbreidde over het land en de armzalige landbouwgrond die er nog was. Nee, de man was verontwaardigd omdat de VS een legereenheid in het land hadden gestationeerd.
Daarin stonden de VS bepaald niet alleen. Het Franse vreemdelingenlegioen was al veel langer in het land. De band tussen Djibouti en Frankrijk was stevig. Het land heette immers Frans Somaliland voordat het in de jaren zeventig toestemming had gekregen om onafhankelijk te worden.
Vlak naast de basis van het vreemdelingenlegioen hadden de VS inmiddels een eigen basis, precies op de juiste afstand van de Golf en Afghanistan, met een serie centraal-Afrikaanse tragedies om de hoek.
De meeste Djiboutanen kon dat niets schelen. Die waren namelijk druk bezig met overleven.
Maar een van hen had blijkbaar toch tijd om na te denken over de Amerikaanse aanwezigheid. En deze man liep door het centrum van de hoofdstad op zoek naar een groep Amerikaanse soldaten met verlof. Tijdens de wandeling friemelde hij zenuwachtig aan het koord waar hij op het juiste moment aan moest trekken, zodat de Amerikanen naar de hel vlogen terwijl hij zelf in de tegenovergestelde richting suisde.
Het was echter warm en benauwd (dat gebeurt vaker in Djibouti). Niet alleen omdat de bom op zijn buik en rug vastgeplakt zat, maar ook omdat hij twee lagen kleding droeg om deze te verbergen. De man met de zelfmoordbom kookte bijna in de hitte en uiteindelijk friemelde hij een keer te veel aan het snoer.
Daarmee blies hij zichzelf en de stakker die toevallig vlak bij hem stond in stukjes. Nog drie Djiboutanen stierven aan hun verwondingen en een stuk of tien anderen raakten ernstig gewond.
Geen van de verongelukten was Amerikaans. Maar de persoon die het dichtst bij de man met de zelfmoordbom had gestaan, leek een Europeaan te zijn. De politie had zijn portefeuille namelijk in een verbazingwekkend goede staat bij de overblijfselen van de eigenaar gevonden. In de portefeuille zaten achthonderd Zweedse kronen, alsmede een paspoort en een rijbewijs.
De Zweedse honorair consul in Djibouti werd de volgende dag geïnformeerd door de burgemeester van de stad dat alles erop wees dat de Zweedse burger Erik Bengt Bylund het slachtoffer was geworden van de laffe daad op de vismarkt in de stad.
De overblijfselen van Bylund konden helaas niet gerepatrieerd worden, omdat het lichaam te zeer verminkt was. Zijn resten waren daarom met veel respect per omgaande gecremeerd.
De honorair consul mocht Bylunds portefeuille in ontvangst nemen, die zijn paspoort en rijbewijs bevatte (het geld bleek inmiddels verdwenen te zijn). De burgemeester betreurde het dat men de Zweedse burger niet voldoende had kunnen beschermen, maar voelde zich toch genoodzaakt een puntje van kritiek te uiten, als de honorair consul daar geen bezwaar tegen had?
Feit was dat Bylund zich zonder geldig visum in Djibouti had bevonden. De burgemeester wist niet hoeveel keer hij dit probleem inmiddels had opgenomen met de Fransen en zelfs met president Guelleh. Als de Fransen legionairs rechtstreeks naar hun basis wilden vliegen, was dat hun zaak, maar op het moment dat een legionair zich in burger in Djibouti ophield, moest hij geldige papieren hebben. De burgemeester twijfelde er geen seconde aan dat Bylund een legionair was geweest, hij kende het patroon maar al te goed. De Amerikanen regelden dat helemaal zonder problemen, terwijl de Fransen zich gedroegen of ze zich nog steeds in Somaliland bevonden.
De honorair consul bedankte de burgemeester voor de condoleances en beloofde dat hij het visumaspect zou opnemen met de Franse vertegenwoordiging, hoewel hij dat absoluut niet van plan was.
Het was een griezelige ervaring voor Arnis Ikstens, de arme man die de persmachine van de autosloperij ten zuiden van Riga bediende. Toen de laatste auto in de rij in elkaar was geperst, hing er plotseling een mensenarm uit het vierkante pakket dat even daarvoor nog een auto was geweest.
Arnis belde natuurlijk meteen de politie en ging daarna naar huis, hoewel het midden op de dag was. Het beeld van de arm van de dode zou hem nog lang achtervolgen. Hij zou toch wel dood zijn geweest voordat Arnis de auto in elkaar perste?
De hoofdcommissaris van politie in Riga deelde de ambassadeur van de Zweedse ambassade persoonlijk mee dat de Zweedse burger Henrik Mikael Hultén dood was aangetroffen in een Ford Mustang op de autosloperij ten zuiden van de stad.
Dat wil zeggen, het was nog niet vastgesteld dat hij het was, maar de inhoud van de portefeuille die de dode bij zich had duidde daarop.
Donderdagochtend 26 mei om kwart over elf kreeg het ministerie van Buitenlandse Zaken in Stockholm een fax van de honorair consul in Djibouti, met informatie en documentatie betreffende een overleden Zweedse burger. Acht minuten later arriveerde er nog een fax, met hetzelfde thema, maar dit keer van de ambassade in Riga.
De verantwoordelijke ambtenaar bij het ministerie herkende de naam en de foto van de dode man onmiddellijk. Hij had niet lang geleden over hem gelezen in Expressen. Een beetje vreemd, vond de ambtenaar, dat de man zo ver van Zweden was overleden, want zo had het uit de krant niet geleken. Dat was echter het probleem van de politie en de officier van justitie. De ambtenaar scande beide faxen en stelde een e-mail op met alle relevante informatie met betrekking tot beide slachtoffers. Die stuurde hij onder andere naar de districtspolitie in Eskilstuna. Daar ontving een andere ambtenaar de mail, las hem, trok zijn wenkbrauwen op en stuurde hem door naar officier van justitie Ranelid.
Diens leven stond op het punt in te storten. De zaak van de drievoudig moordende honderdjarige had immers de beroepsmatige doorbraak moeten worden waar Ranelid al zo lang op wachtte en die hij zo hevig verdiende.
Nu bleek echter dat slachtoffer nummer één, dat in Sörmland zou zijn omgekomen, drie weken later in Djibouti was gestorven. En slachtoffer nummer twee, dat in Småland zou zijn omgekomen, deed hetzelfde nog een keer in Riga.
Na een tiental keer diep ademhalen bij de wijd open ramen van zijn kantoor begonnen Ranelids hersenen weer te werken. Hij moest Aronsson bellen. En Aronsson móést een dna-koppeling vinden tussen de honderdjarige en het derde slachtoffer. Dat móést.
Toen commissaris Aronsson Ranelids stem door de telefoon hoorde, begon hij meteen te vertellen dat hij daarnet Allan Karlsson had gelokaliseerd en dat deze nu onder arrest stond (ook al bracht hij dat genoemde arrest door in de keuken waar hij een kop koffie met iets lekkers voor Aronsson maakte).
‘Ik verwacht dat de andere verdachten zich in de buurt ophouden, maar ik denk dat ik het best eerst versterking kan ...’
Officier van justitie Ranelid onderbrak de commissaris en vertelde vertwijfeld dat slachtoffer nummer één dood in Djibouti was gevonden en slachtoffer nummer twee in Riga en dat de keten van aanwijzingen op het punt stond te breken.
‘Djibouti?’ vroeg commissaris Aronsson. ‘Waar ligt dat?’
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Ranelid, ‘maar zolang het meer dan twintig kilometer van Åkers Styckebruk ligt, verzwakt dat mijn zaak ernstig. Nu móét je slachtoffer nummer drie vinden, hoor je dat, Göran? Je móét hem vinden!’
Op dat moment liep de net wakker geworden Per-Gunnar Gerdin de veranda op. Hij knikte vriendelijk maar afwachtend naar commissaris Aronsson, die met wijd opengesperde ogen naar hem terugkeek.
‘Ik geloof dat slachtoffer nummer drie míj net heeft gevonden,’ zei hij.