8
Dinsdag 3 mei-woensdag 4 mei 2005
Na de persconferentie die ’s middags was gehouden, nam Hompie een biertje en ging zitten om na te denken. Maar hoe hij ook nadacht, hij snapte er niets van. Had Bikker de honderdjarige ontvoerd? Of had het een niets met het ander te maken? Hij kreeg hoofdpijn van het nadenken, dus stopte hij ermee, belde de Baas en rapporteerde dat hij niets te rapporteren had. De opdracht die hij daarop kreeg was dat hij in Malmköping moest blijven en verdere bevelen moest afwachten.
Hompie was zijn criminele carrière begonnen in Braås, dat maar een kilometer of twintig van de plek lag waar Allan en zijn nieuwe vrienden zich op dit moment bevonden. Hij had zich aangesloten bij een aantal gelijkgezinden en samen hadden ze motorclub The Violence opgericht. Hompie was de leider; hij bepaalde in welke kiosk werd ingebroken om sigaretten te stelen. Hij had ook de naam The Violence bedacht – het geweld. Helaas had hij zijn vriendin de opdracht gegeven om de naam van de motorclub op alle leren jacks te naaien. Ze had nooit goed leren spellen op school, niet in het Zweeds en al helemaal niet in het Engels, en daarom naaide ze per ongeluk The Violins op de jacks. Omdat de clubleden echter allemaal even weinig succes op school hadden gehad, was er niemand van de groep die de blunder in de gaten had.
Ze waren dan ook heel verbaasd toen er op een dag een brief voor The Violins in Braås arriveerde van de leider van het concertgebouw in Växjö. In de brief werd gevraagd of de groep zich bezighield met klassieke muziek en of ze in dat geval wilden optreden tijdens een concert dat de trots van hun stad zou geven, het kamerorkest Musica Vitae.
Hompie dacht dat iemand hem in
de maling nam en reed
’s nachts naar Växjö om een straatsteen door de ingang van het
concertgebouw te gooien.
Alles verliep volgens plan, behalve dat Hompies leren handschoen uitschoot en samen met de steen in de foyer van het concertgebouw belandde. Omdat het alarm op hetzelfde moment afging, was het niet raadzaam om zijn eigendom op te halen.
Het was erg om maar één handschoen te hebben. Hompie was namelijk op de motor en zijn hand werd ijskoud tijdens de nachtelijke rit naar Braås. Erger nog was dat zijn vriendin zijn naam en adres in de handschoen had genaaid, voor het geval deze zoek zou raken. Daarom haalde de politie Hompie de volgende ochtend al op voor een verhoor.
Tijdens het verhoor verklaarde Hompie dat hij was geprovoceerd door het bestuur van het concertgebouw. Het verhaal over The Violence dat The Violins werd, werd in Smålandsposten gepubliceerd, en Hompie stond in heel Braås voor gek. In blinde woede besloot hij om de volgende kiosk die hij ging beroven in brand te steken in plaats van er genoegen mee te nemen de deur open te trappen. Dat leidde ertoe dat de Turks-Bulgaarse eigenaar, die in de opslagplaats van zijn kiosk lag te slapen om diefstal tegen te gaan, het er nauwelijks levend vanaf bracht. Hompie verloor zijn andere handschoen (die ongelukkigerwijs net zo netjes van een adres was voorzien) op de plaats van het misdrijf en enige tijd later was hij voor het eerst in zijn leven op weg naar de gevangenis. Toen hij zijn straf had uitgezeten vond Hompie het beter om Braås en zijn vriendin achter zich te laten.
The Violence bleef bestaan, en de leden hielden de verkeerd gespelde leren jacks, maar de bende veranderde van werkterrein. Ze hielden zich bezig met autodiefstal en het terugdraaien van meterstanden. Vooral dat laatste kon lucratief zijn. Of zoals de nieuwe leider, Hompies broertje, altijd zei: ‘Niets knapt een auto zo op dan dat hij plotseling maar de helft van het aantal kilometers heeft gereden.’
Hompie had sporadisch contact met zijn broertje en zijn vroegere leven, maar hij verlangde er niet naar terug.
Het was lastig om aan nieuwe dingen te denken en net zo lastig om aan vroeger te denken. Het was beter om een derde biertje te nemen en daarna, gehoorzaam aan het bevel van de Baas, een hotel te zoeken.
Het was al bijna donker toen commissaris Aronsson met de hondenbegeleider en politiehond Kicki aankwam bij Åkers Styckebruk, na de lange wandeling langs de spoorlijn vanaf Vidkärr.
De hond had onderweg nergens op gereageerd. Aronsson vroeg zich af of ze begreep dat ze aan het werk was en dat ze geen gewone avondwandeling maakte. Toen het trio echter bij de verlaten lorrie arriveerde, ging de hond in de houding staan, of hoe je dat ook noemde. Daarna tilde ze een poot op en begon te blaffen. Aronsson voelde een sprankje hoop opkomen.
‘Heeft dat iets te betekenen?’ vroeg hij.
De hondenbegeleider legde uit dat Kicki verschillende manieren had om iets aan te geven, afhankelijk van wat ze wilde overbrengen.
‘Vertel dan wat de hond daarmee wil zeggen!’ riep Aronsson, terwijl hij naar de hond wees die nog steeds op drie poten stond te blaffen.
‘Dat,’ antwoordde de hondenbegeleider, ‘betekent dat zich een dood lichaam op de lorrie heeft bevonden.’
‘Een dood lichaam? Een lijk?’
Commissaris Aronsson zag één moment voor zich hoe het Never Again-lid de arme honderdjarige Allan Karlsson doodsloeg, maar daarna combineerde hij de nieuwe informatie met de feiten die hij al had opgeslagen.
‘Het moet precies andersom zijn geweest,’ mompelde hij, terwijl hij zich merkwaardig opgelucht voelde.
De Schoonheid serveerde gebraden gehakt met aardappelen en vossenbessen en daarbij bier en Gammeldansk. De gasten hadden honger, maar eerst wilden ze weten wat voor dier ze in de stal hadden gehoord.
‘Dat was Sonja,’ zei de Schoonheid. ‘Mijn olifant.’
‘Ik dacht al dat ik het geluid herkende,’ zei Benny.
De voormalige snackbareigenaar leed aan liefde op het eerste gezicht. De voortdurend vloekende roodharige vrouw met de weelderige boezem leek immers zo uit een roman van Paasilinna gestapt. De Fin had weliswaar nooit over een olifant geschreven, maar Benny dacht dat dat slechts een kwestie van tijd zou zijn.
De olifant had een jaar geleden op een vroege augustusochtend in de tuin van de Schoonheid gestaan om appels te jatten. Als ze had kunnen praten, had ze misschien verteld dat ze de avond ervoor was ontsnapt uit een circus in Växjö omdat ze iets te drinken wilde hebben, terwijl de verzorger van de olifant met dezelfde behoefte naar de stad was gegaan in plaats van zijn werk te doen.
De olifant was in de schemering bij het Helgasjön aangekomen, waar ze had besloten om meer te doen dan alleen haar dorst lessen. Een verfrissend bad zou heerlijk zijn, dacht de olifant, waarna ze het ondiepe meer in liep.
Heel plotseling was het water echter niet zo ondiep meer, en de olifant moest gebruikmaken van haar aangeboren instinct om te zwemmen. Olifanten denken over het algemeen minder logisch dan mensen, en deze olifant leverde daar het bewijs voor doordat ze tweeënhalve kilometer naar de overkant zwom om weer vaste grond onder haar poten te krijgen, in plaats van om te keren en vier meter terug te zwemmen.
Die olifantenlogica had twee consequenties. De eerste was dat ze doodverklaard werd door de circusmensen en later door de politie, die het spoor van de olifant naar het Helgasjön was gevolgd. De tweede was dat het de olifant onder bescherming van de duisternis lukte om naar de appelbomen van de Schoonheid te lopen zonder dat iemand dat in de gaten had.
Het bovenstaande wist de Schoonheid natuurlijk niet, maar ze kon achteraf het meeste verklaren toen ze in de plaatselijke krant las over een verdwenen en doodverklaarde olifant.
Ze begon ermee de olifant een naam te geven. Het werd Sonja, naar haar idool Sonya Hedenbratt. Daarop volgden een paar dagen bemiddeling tussen Sonja en de herdershond Buster voordat die twee elkaar konden verdragen.
De winter was één grote zoektocht naar voedsel voor de arme Sonja, die at als een paard. Het kwam heel goed uit dat de oude vader van de Schoonheid de pijp uitging en dat zijn enige dochter daarom een miljoen kronen erfde (hij had twintig jaar geleden toen hij met pensioen ging zijn succesvolle borstelmakersbedrijf verkocht en het geld daarna verstandig belegd). De Schoonheid stopte met haar werk als receptioniste bij het medisch centrum in Rottne om fulltime moeder voor de hond en de olifant te worden.
Het werd voorjaar, zodat Sonja zich weer met gras en bladeren kon voeden, en toen kwam de Mercedes de tuin in rijden; het eerste bezoek nadat haar vader zaliger twee jaar geleden voor het laatst bij zijn dochter op visite was geweest.
Allan en Julius zwegen en lieten het verhaal van de Schoonheid bezinken, maar Benny zei: ‘Waarom brult Sonja zo? Ik denk dat ze ergens pijn heeft.’
De Schoonheid sperde haar ogen verbaasd open. ‘Kun je dat verdomme horen?’
Benny gaf niet meteen antwoord. Hij nam een hap om zichzelf bedenktijd te geven. Daarna zei hij: ‘Ik ben bijna dierenarts. Willen jullie de lange of de korte versie horen?’
Iedereen was het erover eens dat de lange versie de voorkeur had, maar de Schoonheid drong erop aan dat Benny en zij eerst naar de stal zouden gaan om naar Sonja’s pijnlijke linkervoorpoot te kijken.
Allan en Julius bleven aan tafel zitten. Ze vroegen zich af hoe het mogelijk was dat een dierenarts met een paardenstaart was geëindigd als mislukte snackbareigenaar in een Sörmlandse uithoek. Trouwens, een dierenarts met een paardenstaart? Het waren echt vreemde tijden.
Benny onderzocht de arme Sonja zelfverzekerd, hij had zoiets eerder meegemaakt tijdens zijn stage in de dierentuin van Kolmården. Onder de tweede teennagel zat een afgebroken tak, waardoor delen van de voet ontstoken waren. De Schoonheid had geprobeerd de tak te verwijderen, maar had er niet voldoende kracht voor gehad. Het kostte Benny maar een paar minuten met behulp van een moersleutel, terwijl hij kalmerend tegen Sonja praatte. De voet was echter ontstoken.
‘We hebben antibiotica nodig,’ zei Benny. ‘Een tot twee kilo.’
Het aanschaffen van medicijnen vereiste een nachtelijk ritje naar Rottne en Benny en de Schoonheid gingen weer aan de eettafel zitten tot het tijd was om te vertrekken.
Ze aten met veel smaak en spoelden het eten weg met bier en Gammeldansk, behalve Benny, die vruchtensap dronk. Na de laatste hap verhuisden ze naar de zitkamer en de fauteuils bij de open haard, waarna Benny de opdracht kreeg te vertellen waarom hij bijna dierenarts was.
Het was ermee begonnen dat Benny en zijn één jaar oudere broer Bosse, die waren opgegroeid in Enskede ten zuiden van Stockholm, een serie zomers bij hun oom Frank in Dalarna hadden doorgebracht. De oom, die altijd Frasse werd genoemd, was een succesvolle aannemer, die een aantal plaatselijke bedrijven bezat. Oom Frasse verkocht alles, van caravans tot grind en bijna alles wat daar tussenin zat. Behalve aan slapen en eten besteedde Frasse zijn leven aan werken. Hij had een aantal mislukte relaties achter de rug, want alle vrouwen kregen al snel genoeg van Frasse, omdat hij alleen werkte, at en sliep (en op zondag een douche nam).
Gedurende een aantal zomers in de jaren zestig werden Benny en Bosse door hun vader, oom Frasses oudere broer, naar hem toe gestuurd met de argumentatie dat de kinderen frisse lucht nodig hadden. Daar kwam niet veel van, omdat Benny en Bosse in oom Frasses grindgroeve moesten helpen, maar de jongens hadden het naar hun zin, hoewel het werk zwaar was en ze twee maanden aan één stuk door stof in plaats van frisse lucht inademden. ’s Avonds serveerde oom Frasse vermaningen bij het avondeten. Zijn belangrijkste stokpaardje was: ‘Zorg ervoor dat jullie een goede opleiding krijgen, jongens, anders eindigen jullie net als ik.’
Het leek Benny en Bosse niet zo’n ramp om te eindigen als oom Frasse, in elk geval niet voordat hij omkwam door een ongeluk in de steengroeve, maar hij had zelf altijd moeite gehad met zijn beperkte opleiding. Hij kon nauwelijks Zweeds schrijven, was slecht in rekenen, verstond geen woord Engels en kon met hangen en wurgen vertellen dat de hoofdstad van Noorwegen Oslo heette als iemand het in zijn hoofd haalde hem daarnaar te vragen. Het enige waar oom Frasse verstand van had was zakendoen, en daardoor was hij stinkend rijk geworden.
Het was niet precies bekend hoe welgesteld oom Frasse bij zijn overlijden was. Het noodlot sloeg in elk geval toe toen Bosse negentien was en Benny bijna achttien zou worden. Op een dag nam een advocaat contact op met Bosse en Benny en deelde hun mee dat ze beiden werden genoemd in het testament van oom Frasse, maar dat de zaak gecompliceerd lag en er waarschijnlijk een gesprek nodig was.
In zijn kantoor kregen de broers te horen dat ze op de dag dat beiden een vervolgopleiding na de middelbare school hadden afgerond een onbekende maar aanzienlijke som geld zouden krijgen.
Ook kregen de broers tijdens hun studietijd een flinke, geïndexeerde maandelijkse toelage via de advocaat. De studie mocht echter niet afgebroken worden, want dan zou de maandelijkse toelage gestopt worden, en deze toelage stopte ook voor de broer die een examen had afgelegd en dus voor zichzelf kon zorgen. Er stonden nog een aantal min of meer lastige details in het testament, maar in hoofdzaak kwam het erop neer dat de broers rijk zouden zijn zodra ze beiden klaar waren met hun opleiding.
Bosse en Benny meldden zich onmiddellijk aan voor een lascursus van zeven weken en kregen de bevestiging van de advocaat dat dat in overeenstemming was met het testament, ‘hoewel ik vermoed dat jullie oom Frank misschien een hogere opleiding voor jullie in gedachten had’.
Halverwege de cursus gebeurden er twee dingen. Het eerste was dat Benny er eens en voor altijd genoeg van had om het pispaaltje van zijn oudere broer te zijn. Dat was al jaren zo, maar nu was het tijd om zijn broer te vertellen dat ze allebei volwassen begonnen te worden en dat Bosse iemand anders moest zoeken om te koeioneren.
Het tweede was dat Benny erachter kwam dat hij helemaal geen lasser wilde worden en dat hij er zo weinig talent voor had dat hij niet eens van plan was de cursus af te maken.
Daarover maakten de broers een tijdje ruzie, waarna het Benny lukte zich binnen te praten bij een studie plantkunde aan de universiteit van Stockholm. Volgens de advocaat kon het testament niet anders uitgelegd worden dan dat het prima was om van studierichting te veranderen, mits er geen onderbreking ontstond.
Bosse was vlak daarna klaar met zijn lassersopleiding, maar kreeg geen cent van oom Frasses geld omdat zijn broer Benny nog steeds studeerde. Bovendien trok de advocaat de maandelijkse toelage van Bosse per direct in, wat in overeenstemming was met het testament.
De broers kregen daar flinke ruzie over. Toen Bosse op een nacht in een dronken bui Benny’s mooie nieuwe 125-cc motor stuktrapte (die hij had gekocht van de royale maandelijkse toelage) was het over met de broederliefde en alle consideratie.
Bosse begon zaken te doen in de geest van oom Frasse, maar dan zonder diens talent. Na een tijdje verhuisde hij naar Västergötland, deels om een nieuwe start te maken, deels om het risico te vermijden dat hij zijn verdomde broer naar de keel zou vliegen. Intussen bleef Benny jaar na jaar in de studentenwereld hangen. De maandelijkse toelage was tenslotte ruim en door vlak voor het examen te stoppen met zijn opleiding en aan een nieuwe studie te beginnen, kon Benny er goed van leven, terwijl zijn betweterige sukkel van een broer op zijn geld moest blijven wachten.
Benny hield het dertig jaar vol, totdat de stokoude advocaat op een dag contact met hem opnam en meedeelde dat de erfenis op was en dat er geen maandelijkse toelage meer uitbetaald zou worden. De broers konden de erfenis kortom vergeten, deelde de advocaat mee, die nu negentig was en zich misschien voornamelijk ter wille van het testament in leven had gehouden, want een paar weken later stierf hij in zijn televisiestoel.
Dat was nog maar een paar maanden geleden gebeurd en Benny moest dus plotseling een baan zoeken. Dat lukte niet, hoewel hij een van de best opgeleide personen van Zweden was. Op de arbeidsmarkt werd echter niet gevraagd naar een recordaantal studiejaren, maar naar aantoonbare studieresultaten. Benny had minstens tien examens bijna afgelegd, en toch moest hij uiteindelijk investeren in een snackbar om iets te doen te hebben. Benny en Bosse hadden verder contact met elkaar gehad over de mededeling van de advocaat dat de erfenis opgestudeerd was, en Bosses toon tijdens dat gesprek was dusdanig geweest dat Benny geen onmiddellijke plannen had om bij hem op bezoek te gaan.
‘Wat ben je behalve dierenarts nog meer bijna geworden?’ vroeg de Schoonheid met glinsterende ogen.
Benny begreep dat hij niet te veel moest loslaten over de ontwikkelingen van de afgelopen dagen, dus was hij dankbaar voor die vraag. Hij kon zich niet alles herinneren, zei hij, je doet tenslotte heel wat kennis op als je drie decennia lang aan één stuk door in de schoolbanken zit, als je tenminste af en toe huiswerk maakt. Benny wist in elk geval dat hij bijna dierenarts, bijna dokter algemene geneeskunde, bijna architect, bijna ingenieur, bijna botanicus, bijna taaldocent, bijna sportpedagoog, bijna geschiedkundige en bijna nog een handvol andere dingen was. Daarnaast had hij nog een aantal korte opleidingen van wisselende kwaliteit en betekenis bijna afgemaakt. Hij kon waarschijnlijk bovendien bijna omschreven worden als overdreven leergierig, omdat hij soms meerdere cursussen tegelijkertijd had gedaan.
Ineens bedacht Benny iets wat hij ook bijna was, wat hij bovendien bijna was vergeten. Hij ging staan, keek naar de Schoonheid en begon voor te dragen:
Uit mijn arme, duistere leven
Uit mijn eenzaamheids langzame nacht
Hef ik een lied voor jou aan, mijn vrouw
Mijn vorstelijk glanzende schat.
Het was doodstil. Alleen de Schoonheid mompelde een onhoorbare vloek terwijl haar wangen rood werden.
‘Erik Axel Karlfeldt,’ verduidelijkte Benny. ‘Met zijn woorden wil ik graag bedanken voor het eten en de warmte. Ik heb zeker niet verteld dat ik ook bijna literatuurwetenschapper ben?’
Na een poosje verontschuldigde Allan zich terwijl de andere drie overgingen op koffie, met een glaasje cognac voor wie daar trek in had.
Julius overstelpte de Schoonheid met vragen over het pachtboerderijtje en haar verleden, deels omdat hij nieuwsgierig was, deels omdat hij tot elke prijs wilde voorkomen dat ze zou vragen wie ze waren, waar ze naartoe gingen en waarom ze dat deden. Het werkte omdat de Schoonheid begon te praten over haar jeugd, over de man met wie ze op haar achttiende was getrouwd en die ze er tien jaar later had uitgeschopt (dat deel van het verhaal bevatte extra veel gevloek), over haar kinderloosheid, over Sjötorp, dat het zomerhuis van haar ouders was geweest voordat haar moeder zeven jaar geleden overleed en haar vader haar permanent in het huis liet wonen, over haar verschrikkelijk saaie baan als receptioniste bij het medisch centrum in Rottne en over het geld van de erfenis dat begon op te raken zodat ze binnenkort waarschijnlijk een baan moest zoeken.
‘En dat terwijl ik al drieënveertig ben,’ zei de Schoonheid. ‘Dat is verdomme halverwege het graf.’
‘Daar moet je niet te overtuigd van zijn,’ zei Julius.
De hondenbegeleider gaf Kicki nieuwe instructies en ze begon snuffelend bij de lorrie vandaan te lopen. Commissaris Aronsson hoopte dat het lijk ergens zou opduiken, maar al na dertig meter op het fabrieksterrein begon Kicki in cirkels te lopen en leek ze op goed geluk te zoeken tot ze smekend naar haar begeleider keek.
‘Het spijt Kicki, maar ze kan niet aangeven waar het lijk is gebleven,’ zei de hondenbegeleider.
Met die informatie was de hondenbegeleider niet zo precies als hij misschien had moeten zijn. Commissaris Aronsson vertaalde het antwoord namelijk met de conclusie dat Kicki het lijk bij de lorrie was kwijtgeraakt, maar als Kicki had kunnen praten, zou ze gezegd hebben dat het lichaam een aantal meters het fabrieksterrein op was vervoerd voordat het verdween. Dan had commissaris Aronsson waarschijnlijk geprobeerd te achterhalen welke transporten de afgelopen uren van de fabriek waren vertrokken. Het antwoord was in dat geval één transport geweest: een vrachtwagen met aanhanger die op weg was naar Göteborg om in de haven te lossen. Aronsson had het plaatselijke politiedistrict langs de E20 kunnen inschakelen en dan was de vrachtwagen ergens voor Trollhättan naar de kant gehaald. Nu verdween het lijk in plaats daarvan het land uit.
Nauwelijks drie weken later werd een jonge, Egyptische vrachtbewaker misselijk van de stank die opsteeg uit de laadruimte van de aak die het Suezkanaal net achter zich had gelaten.
Uiteindelijk kon hij het niet langer verdragen. Hij bevochtigde een doek en knoopte die voor zijn mond en neus. In een van de houten kisten vond hij de verklaring. Er lag een half vergaan lijk in.
De Egyptische zeeman dacht even na. Het was geen aantrekkelijk idee om het lijk te laten liggen zodat de rest van de reis verpest werd. Bovendien zou hij in dat geval langdurig worden verhoord door de politie in Djibouti, en iedereen wist hoe de politie in Djibouti was.
Het was ook geen prettig idee om het kadaver te verplaatsen, maar uiteindelijk nam hij een besluit. Eerst haalde hij alle waardevolle spullen uit de zakken van het lijk, hij moest tenslotte iets overhouden aan de overlast, en daarna duwde hij het lichaam overboord.
De ooit zo tenger gebouwde jongeman met het lange, blonde, vettige haar, het armetierige baardje en een jeansjack met de tekst Never Again op de rug veranderde met een plons in visvoer in de Rode Zee.
Het gezelschap in Sjötorp verspreidde zich net voor middernacht. Julius ging naar de eerste verdieping om te slapen terwijl Benny en de Schoonheid in de Mercedes stapten voor een bezoekje na sluitingstijd aan het medisch centrum in Rottne. Toen ze halverwege waren ontdekten ze Allan onder een deken op de achterbank. Allan werd wakker en legde uit dat hij naar buiten was gegaan om een luchtje te scheppen en daar had bedacht dat hij in de auto kon slapen, omdat de trappen naar de eerste verdieping een beetje te veel hadden geleken voor zijn zwakke knieën, het was tenslotte een lange dag geweest.
Het duo was een trio geworden, maar dat hinderde niet. De Schoonheid vertelde meer over haar plan. Ze zouden het medisch centrum binnengaan met behulp van de sleutel die ze vergeten was terug te geven toen ze ontslag had genomen. Als ze binnen waren, zou ze inloggen op de computer van dokter Erlandsson en op Erlandssons naam een recept voor antibiotica uitschrijven. Daarvoor waren Erlandssons inloggegevens natuurlijk vereist, maar dat was geen probleem, verkondigde de Schoonheid, want dokter Erlandsson was niet alleen verwaand, hij was ook een stomme idioot. Toen het nieuwe ge-automatiseerde systeem een paar jaar geleden was geïnstalleerd, had de Schoonheid de dokter moeten leren hoe hij elektronische recepten moest uitschrijven, en zij had de gebruikersnaam en het wachtwoord gekozen.
De Mercedes bereikte de plek waar het misdrijf zou plaatsvinden. Benny, Allan en de Schoonheid stapten uit en observeerden de omgeving voordat ze in actie kwamen. Vreemd genoeg reed er een auto langzaam voorbij toen ze op het trottoir stonden. De chauffeur keek net zo verbaasd naar het trio als het trio terugkeek. Een levende ziel in Rottne die wakker was na middernacht was een sensatie.
De auto verdween en de duisternis en de stilte verspreidden zich opnieuw. De Schoonheid leidde Benny en Allan door de personeelsdeur aan de achterkant van het medisch centrum naar binnen, en daarna naar de kamer van dokter Erlandsson. Daar startte ze dokter Erlandssons computer op en logde in.
Plotseling begon ze langdurig te vloeken. Ze had net bedacht dat ze niet zonder meer een recept voor ‘een kilo antibiotica’ kon uitschrijven.
‘Schrijf maar op: erytromycine, ryfamycine, gentamicine en rifampicine, tweehonderdvijftig gram van elk,’ zei Benny. ‘Dan pakken we de ontsteking van twee kanten aan.’
De Schoonheid keek bewonderend naar Benny en vroeg hem te gaan zitten en zelf te typen wat hij net had gezegd. Benny deed wat hem was gevraagd en voegde er wat eerstehulp-artikelen aan toe. Het was goed om die te hebben, nu ze toch bezig waren met aanvragen.
Het was net zo gemakkelijk om uit het medisch centrum te komen als het was geweest om naar binnen te gaan, en de rit naar huis verliep zonder incidenten. Benny en de Schoonheid hielpen Allan naar de eerste verdieping en toen het bijna half-twee ’s nachts was ging de laatste lamp in Sjötorp uit.
Op dit tijdstip waren er niet veel mensen wakker, maar in Braås, zo’n twintig kilometer van Sjötorp, lag een jongeman onrustig te woelen omdat hij behoefte had aan een sigaret. Het was Hompies broertje, de nieuwe leider van The Violence. Drie uur eerder had hij zijn laatste sigaret gerookt en natuurlijk had hij onmiddellijk daarna enorm veel trek in nog een sigaret gekregen. Hompies broertje vervloekte zichzelf dat hij was vergeten nieuwe sigaretten te kopen voordat de winkels in het dorp dichtgingen, wat altijd heel vroeg was.
Eerst wilde hij tot de volgende ochtend wachten, maar tegen middernacht was dat niet meer gelukt. Hompies broertje kreeg het idee om de goede oude tijd te laten herleven door zich met een koevoet toegang tot een kiosk te verschaffen. Maar niet in Bråas, hij moest tenslotte aan zijn reputatie denken.
Het was natuurlijk het best om het een flink eind verderop te proberen, maar daarvoor was zijn behoefte aan een sigaret te groot. Het werd een compromis, Rottne, dat een kwartier verderop lag. In neutrale kleren reed hij even na middernacht in zijn oude Volvo 240 rustig het dorp binnen. Ter hoogte van het medisch centrum zag hij tot zijn verbazing drie mensen op de stoep. Ze stonden daar gewoon: een vrouw met rood haar, een man met een paardenstaart en vlak daarachter een weerzinwekkend oude bejaarde.
Hompies broertje maakte geen diepteanalyse van de gebeurtenis (hij maakte over het algemeen zelden diepteanalyses van gebeurtenissen). In plaats daarvan reed hij nog een kilometer door dezelfde straat, stopte onder een boom een stukje bij de kiosk vandaan, deed een mislukte poging om in te breken omdat de eigenaar zijn deur had beveiligd tegen koevoeten en reed weer naar huis, met net zoveel behoefte aan een sigaret als eerst.
Toen Allan de volgende ochtend even na elf uur wakker werd, voelde hij zich sterk. Hij keek uit het raam naar het Smålandse sparrenbos, dat zich uitspreidde rond het net zo Smålandse meer. Het deed hem aan Sörmland denken. Het leek een mooie dag te worden.
Hij trok de enige kleren aan die hij had en bedacht dat hij misschien wat van het geld kon gebruiken om zijn garderobe aan te vullen. Julius, Benny en hij hadden niet eens een tandenborstel bij zich.
Toen Allan de zitkamer in kwam, zaten Julius en Benny al aan het ontbijt. De Schoonheid had borden en glazen op tafel gezet en had instructies opgeschreven voor de zelfbediening in de keuken. Daarna was ze naar Rottne vertrokken.
Julius zei dat hij had bedacht dat ze nog een nacht in Sjötorp moesten blijven omdat de omgeving zo betoverend mooi was. Waar moesten ze naartoe als ze nu vertrokken? Ze hadden waarschijnlijk nog een dag bedenktijd nodig, ze moesten het tenslotte eens worden over een houdbaar verhaal als iemand vroeg wie ze waren en waar ze naartoe gingen. Maar om te blijven hadden ze toestemming van de Schoonheid nodig.
Benny volgde het gesprek geïnteresseerd en hoopte dat het zou eindigen met nog een nacht op dezelfde plek. Zijn gevoelens voor de Schoonheid waren niet verminderd sinds de vorige avond, integendeel, hij was teleurgesteld geweest omdat hij haar niet onmiddellijk zag toen hij naar beneden kwam voor het ontbijt. Ze had in elk geval ‘bedankt voor gisteren’ op het briefje geschreven. Zou ze daarmee het gedicht bedoelen dat Benny had voorgedragen? Hij hoopte dat ze snel terugkwam.
Het duurde echter nog bijna een uur voordat ze de tuin in reed. Ze had het rode trainingspak verwisseld voor een jurk, en Benny vroeg zich af of ze naar de kapper was geweest. Hij deed enthousiast een paar stappen in haar richting. ‘Schoonheid! Welkom thuis!’ riep hij.
Allan en Julius, die vlak achter hem stonden, glimlachten, maar hun glimlach bevroor op het moment dat de Schoonheid het woord nam. Ze liep eerst vlak langs Benny en daarna langs de andere twee, waarna ze op de trap van Sjötorp stilstond en zich omdraaide. ‘Klootzakken! Ik weet alles! En nu wil ik de rest verdomme ook horen. Bijeenkomst in de zitkamer. Nu!’ zei ze.
Daarna verdween ze het huis in.
De Schoonheid was de dag begonnen met het voederen van Sonja met pasgemaaid gras en daarna had ze zich aangekleed. Met tegenzin had ze aan zichzelf toegegeven dat ze mooi wilde zijn voor Benny. Daarom had ze het rode trainingspak verwisseld voor een lichtgele jurk en had ze haar kroezige haar in twee vlechten gedwongen. Bovendien had ze zich een beetje opgemaakt en alles bekroond met een lekker luchtje, waarna ze in haar auto was gestapt en naar Rottne was gereden om levensmiddelen in te slaan.
Buster zat zoals altijd naast
haar op de passagiersstoel en blafte toen de auto afsloeg bij de
supermarkt in Rottne. Achteraf had de Schoonheid zich afgevraagd of
het geblaf werd veroorzaakt doordat Buster de affiche van
Expressen, die bij
de ingang hing, had gezien. Op de affiche stonden twee foto’s –
onderaan een van Julius en bovenaan een van de bejaarde Allan. De
tekst luidde als volgt:
Politie verdenkt:
100-jarige
ontvoerd
door criminele
organisatie
Jacht op bekende
meesterdief
Het gezicht van de Schoonheid werd vuurrood en haar gedachten schoten alle kanten uit. Ze liet haar plan om levensmiddelen in te slaan onmiddellijk varen, want die drie klootzakken schopte ze nog voor de lunch haar huis uit! Ze ging eerst nog wel naar de apotheek om de medicijnen op te halen die Benny de vorige nacht had besteld, en daarna kocht ze een exemplaar van Expressen om meer details te weten te komen.
Hoe meer ze las, des te bozer werd ze, maar tegelijkertijd snapte ze het niet goed. Was Benny het Never Again-lid? Was Julius een meesterdief? En wie had wie ontvoerd? Ze leken immers heel goed met elkaar overweg te kunnen.
Uiteindelijk won haar boosheid het van haar nieuwsgierigheid. Want hoe het ook zat, ze was in de maling genomen. En Gunilla Björklund liet zich niet ongestraft in de maling nemen! Schoonheid van me. Bah!
Ze ging achter het stuur zitten en las het artikel opnieuw: Allan Karlsson is afgelopen maandag op zijn honderdste verjaardag verdwenen uit het bejaardentehuis in Malmköping. De politie vermoedt dat hij is ontvoerd door de criminele motorclub Never Again. Expressen is ter ore gekomen dat de bekende meesterdief Julius Jonsson eveneens bij de zaak betrokken is.
Daarna volgde een wirwar van informatie en getuigenissen. Allan Karlsson was gezien in de wachtruimte van het busstation in Malmköping, daarna was hij in de bus naar Strängnäs gestapt, en daar was een Never Again-lid woedend om geworden. Maar wacht ... ‘... een blonde man van dertigjarige leeftijd ...’ Dat was niet bepaald een adequate beschrijving van Benny. De Schoonheid voelde zich ... opgelucht?
Het verhaal ging ermee verder dat Allan Karlsson de vorige dag op een lorrie midden in het Sörmlandse bos was gezien, samen met meesterdief Jonsson en het eerder zo boze Never Again-lid. Expressen kon niet precies uitleggen hoe de relatie tussen de drie was, maar de algemeen heersende theorie was dat Allan Karlsson in de macht van de anderen was. Dat had boer Tengroth in Vidkärr in elk geval gedacht toen de verslaggever van Expressen hem ondervroeg.
Tot slot kon Expressen nog een ander detail onthullen, namelijk dat snackbareigenaar Benny Ljungberg de vorige dag spoorloos was verdwenen uit Åkers Styckebruk, waar de honderdjarige en de meesterdief het laatst waren gezien. Dat kon een medewerker van het benzinestation, dat er vlak naast lag, vertellen.
De Schoonheid vouwde de krant op en duwde hem in Busters bek. Daarna reed ze naar haar pachtboerderijtje in het bos, waarvan ze nu wist dat er een honderdjarige, een meesterdief en een snackbareigenaar logeerden. De laatste was mooi en charmant en had duidelijk medische kennis, maar dit was geen moment voor romantiek. Heel even was de Schoonheid eerder verdrietig dan boos, maar toen ze thuiskwam had ze haar boosheid weer voldoende geactiveerd.
Ze rukte de krant uit de bek van Buster, sloeg de voorpagina met de foto’s van Allan en Julius open en vloekte en tierde een tijdje voordat ze het artikel hardop begon voor te lezen. Daarna eiste ze een verklaring over wat er aan de hand was en de belofte dat ze daarna binnen vijf minuten vertrokken waren, het maakte niet uit in welke richting. Ze vouwde de krant op en stak hem weer in Busters bek, sloeg haar armen over elkaar en besloot met een ijzig en vastbesloten: ‘Nou?’
Benny keek naar Allan, die naar Julius keek, die merkwaardig genoeg begon te glimlachen. ‘Een meesterdief,’ zei hij. ‘Meen je dat nou? Ben ik een meesterdief? Dat is niet verkeerd.’
De Schoonheid was niet onder de indruk. Haar gezicht was al rood en werd nog roder toen ze Julius vertelde dat hij zo meteen een in elkaar geslagen meesterdief zou zijn als ze niet meteen te horen kreeg wat er aan de hand was. Daarna herhaalde ze tegen het gezelschap wat ze daarstraks tegen zichzelf had gezegd, namelijk dat niemand Gunilla Björklund van Sjötorp ongestraft in de maling nam. Ze zette haar woorden kracht bij door een oud jachtgeweer dat aan de muur hing te pakken. Er kon weliswaar niet mee worden geschoten, besefte ze, maar het was waarschijnlijk voldoende om de schedels van meesterdieven, snackbareigenaars en ouwe kerels in te slaan als dat nodig was.
Allan vroeg de Schoonheid bedenktijd. Hij wilde graag een gesprek onder vier ogen met Julius, als dat goed was. Ze ging mopperend akkoord, maar waarschuwde Allan dat hij geen geintjes moest uithalen. Deze beloofde zich te gedragen, pakte Julius bij zijn arm, trok hem de keuken uit en deed de deur achter hen dicht.
Allan begon het overleg door Julius te vragen of hij een manier wist om de Schoonheid te kalmeren. Volgens Julius konden ze de situatie alleen nog redden door de Schoonheid een deel van de inhoud van de koffer aan te bieden.
Daarop knikte Allan. Het leek hem ook het beste om de inhoud van de koffer onder hen vieren te verdelen: Allan, Julius, Benny en de Schoonheid. Dan bestond er geen risico dat de twee laatstgenoemden met de verkeerde mensen zouden praten. Bovendien konden ze dan van de zomer in Sjötorp blijven, en daarna was de criminele bende waarschijnlijk gestopt met zoeken.
‘Twaalfenhalf miljoen kronen voor een paar weken onderdak,’ zuchtte Julius, maar met een berustende uitdrukking op zijn gezicht.
Julius en Allan gingen naar de zitkamer terug en Allan vroeg de Schoonheid en Benny nog dertig seconden geduld, terwijl Julius naar zijn kamer liep en meteen daarna met de koffer terugkeerde. Hij legde hem op de lange tafel die in het midden van de keuken stond en maakte hem open.
‘Allan en ik hebben besloten dat we dit eerlijk tussen ons vieren willen verdelen.’
‘Godallemachtig,’ zei de Schoonheid.
‘Eerlijk verdelen?’ vroeg Benny.
‘Ja, maar jouw honderdduizend kronen moet je teruggeven,’ zei Allan. ‘En het wisselgeld van het benzinegeld.’
‘Godvergeten godallemachtig,’ zei de Schoonheid.
‘Als jullie allemaal gaan zitten, dan zal ik het uitleggen,’ zei Julius.
De Schoonheid vond het net als Benny moeilijk om het lijk en het feit dat het in een houten kist was gedumpt te verwerken, maar ze was diep onder de indruk van Allan omdat hij uit het raam was geklommen en gewoon uit zijn leven was verdwenen.
‘Ik had hetzelfde moeten doen nadat ik veertien dagen met die klootzak was getrouwd.’
De rust keerde terug in Sjötorp. De Schoonheid en Buster gingen opnieuw op weg om eten, drinken, kleren, verzorgingsproducten en nog veel meer in te slaan. Ze betaalde alles contant, met briefjes van vijfhonderd uit een bundel.
Commissaris Aronsson verhoorde de getuige van het benzinestation in Mjölby, een vrouwelijke beveiligingsfunctionaris van in de vijftig. Zowel haar beroep als de manier waarop ze verslag deed van haar bevindingen maakte haar geloofwaardig. Ze kon Allan aanwijzen op foto’s die een week geleden in het bejaardentehuis waren genomen tijdens een feest voor een bewoner die tachtig was geworden. Zuster Alice had de foto’s uitgedeeld, niet alleen aan de politie maar ook aan geïnteresseerde mediavertegenwoordigers.
Commissaris Aronsson moest toegeven dat hij de tip van de vorige dag verkeerd had beoordeeld, maar daar was niets aan te doen. Hij probeerde de situatie te analyseren. Als hij deze puur vanuit een vluchtperspectief bekeek, waren er twee mogelijkheden: de twee oude mannen en de snackbareigenaar wisten waar ze naartoe gingen, of ze reisden in het wilde weg in zuidelijke richting. Aronsson had een voorkeur voor de eerste mogelijkheid, omdat het gemakkelijker was om iemand te volgen die wist waar hij naartoe ging dan iemand die ronddwaalde. Met deze mensen was dat echter niet in te schatten. Er was geen vanzelfsprekende connectie tussen Allan Karlsson en Julius Jonsson aan de ene, en Benny Ljungberg aan de andere kant. Jonsson en Ljungberg konden kennissen zijn, ze woonden tenslotte nauwelijks twintig kilometer bij elkaar vandaan. Het was echter ook mogelijk dat Ljungberg was ontvoerd en was gedwongen om achter het stuur te gaan zitten. Ook de honderdjarige kon onder dwang zijn meegenomen, al spraken twee dingen dat tegen: 1) het feit dat Allan Karlsson bij station Byringe uit de bus was gestapt, en 2) de getuigenverklaringen dat Julius Jonsson en Allan Karlsson tijdens de rit op de lorrie door het bos en hun wandeling door Åkers Styckebruk op goede voet met elkaar leken te staan.
In elk geval had de getuige gezien dat de zilverkleurige Mercedes van de E4 was afgeslagen en rijksweg 32 naar Tranås had genomen. Wie over de E4 in zuidelijke richting rijdt en bij Mjölby afslaat naar rijksweg 32, heeft het aantal aannemelijke eindbestemmingen onmiddellijk beperkt. Het gebied rond Västervik/Vimmerby/Kalmar kon hij buiten beschouwing laten, want dan zou de auto al bij Norrköping zijn afgeslagen, of misschien bij Linköping, afhankelijk van waar ze de E4 op waren gekomen.
Jönköping/Värnamo en verder naar het zuiden kon hij ook uitsluiten, want dan was er helemaal geen reden om de E4 te verlaten. Misschien waren ze op weg geweest naar Oskars-hamn of verder naar Gotland, maar de passagierslijsten van de veerboot naar Gotland wezen daar niet op. Daarmee bleef eigenlijk alleen het noorden van Småland over: Tranås, Eksjö, misschien Nässjö, Åseda, Vetlanda en daaromheen. Eventueel meer in zuidelijke richting naar Växjö, maar dan had de Mercedes niet bepaald de snelste weg gekozen. Dat was op zich heel goed mogelijk, want als de oude mannen en de snackbar-eigenaar zich opgejaagd voelden, was het begrijpelijk dat ze kleine wegen kozen.
Wat ervoor pleitte dat ze zich nog steeds in het gebied bevonden dat commissaris Aronsson net had afgebakend, was ten eerste het feit dat er twee personen zonder geldig paspoort in de auto zaten – waarschijnlijk waren ze daarom niet op weg naar het buitenland – en ten tweede het feit dat de medewerkers van commissaris Aronsson naar elk denkbaar benzinestation tussen de driehonderd en vijfhonderd kilometer van Mjölby hadden gebeld. Niemand had de zilverkleurige Mercedes met de drie opvallende inzittenden gezien. Natuurlijk hadden ze bij een onbemand benzinestation kunnen tanken, maar mensen kozen over het algemeen bemande stations, omdat ze na een bepaald aantal kilometers een zak snoep, een fles frisdrank of een worst wilden. Wat bovendien in het voordeel van een bemand benzinestation sprak, was dat ze er al een keer zo een hadden gekozen, namelijk in Mjölby.
‘Tranås, Eksjö, Nässjö, Vetlanda, Åseda ... en omstreken,’ zei commissaris Aronsson tevreden tegen zichzelf, maar meteen daarop betrok zijn gezicht weer. ‘En daarna?’
Toen de leider van The Violence in Braås na zijn vreselijke nacht ’s ochtends wakker werd, ging hij onmiddellijk naar het benzinestation om eindelijk een eind te kunnen maken aan zijn verlangen naar een sigaret. Bij de ingang zag hij de affiche van Expressen. Op de grote foto stond de ouwe man die hij de afgelopen nacht in Rottne had gezien.
In zijn haast vergat hij om sigaretten te vragen, maar hij kocht Expressen, verbaasde zich over het verhaal en belde zijn oudere broer Hompie.
Het mysterie van de verdwenen en waarschijnlijk ontvoerde honderdjarige hield het land bezig. TV4 zond ’s avonds een documentaire uit, Koude Feiten Special, waarin men op zich niet verder kwam dan wat Expressen en Aftonbladet al hadden gemeld. Toch trokken ze meer dan anderhalf miljoen kijkers, onder wie de honderdjarige en zijn drie nieuwe vrienden in het Smålandse Sjötorp.
‘Als ik niet beter had geweten, zou ik medelijden met die oude man hebben,’ zei Allan.
De Schoonheid bekeek de situatie iets minder zorgeloos en was van mening dat Allan, Julius en Benny de komende tijd beter uit de buurt van mensen konden blijven. En de Mercedes zouden ze vanaf vandaag achter de stal parkeren. Ze was van plan om de volgende ochtend op pad te gaan om de verhuisbus te kopen die ze al een tijd op het oog had. Er zou binnenkort sprake kunnen zijn van een haastig vertrek, en met de bus kon iedereen mee, met inbegrip van Sonja.