6

Maandag 2 mei-dinsdag 3 mei 2005

De koffer was tot de rand gevuld met stapels bankbiljetten van vijfhonderd kronen. Julius maakte een snelle schatting. Tien stapels in de lengte, vijf stapels in de breedte. Vijftien bundels van minstens vijftigduizend per stapel ...

   ‘Zevenendertigenhalf miljoen, als ik het goed heb uitgerekend,’ zei hij.

   ‘Dat is veel geld,’ zei Allan.

   ‘Laat me hieruit, klootzakken!’ klonk het uit de vrieskast.

   De jongeman bleef lawaai maken; hij schreeuwde en schopte en schreeuwde weer. Allan en Julius moesten nadenken over hun verrassende ontdekking, maar dat ging niet met al dat kabaal. Uiteindelijk vond Allan het tijd worden dat de jongeman een beetje afkoelde, en hij zette de vriezer aan.

   Het duurde niet lang voordat de jongen merkte dat zijn situatie veranderd was. Hij zweeg omdat hij moest nadenken. Dat was normaal gesproken al niet zo gemakkelijk voor hem, en nu had hij bovendien barstende hoofdpijn.

   Na een paar minuten piekeren had hij in elk geval besloten dat het hem niet zou lukken om zich met dreigen of schoppen uit zijn benarde situatie te bevrijden. Wat overbleef was hulp van buitenaf inroepen. Zijn baas bellen. Het was een verschrikkelijke gedachte, maar het alternatief leek nog erger.

   De jongen aarzelde nog heel even terwijl de kou tot hem doordrong. Uiteindelijk pakte hij zijn mobiel.

   Hij had geen bereik.

 

De avond werd nacht en de nacht werd ochtend. Allan deed zijn ogen open, maar wist niet waar hij was. Was hij dan toch in zijn slaap overleden?

   Een kordate mannenstem wenste hem goedemorgen en vertelde dat hij twee nieuwtjes had, een goed en een slecht. Welk wilde Allan het eerst horen?

   Allan wilde allereerst begrijpen waar hij was en waarom. Zijn knieën deden pijn, dus leefde hij nog. Maar hij had toch ... en daarna was hij ... en ... die man heette toch Julius ...?

   De puzzelstukjes vielen op hun plek, Allan was wakker. Hij lag op een matras op de vloer in Julius’ slaapkamer, en Julius stond in de deuropening en herhaalde zijn vraag. Wilde Allan eerst het goede of het slechte nieuws horen?

   ‘Het goede nieuws,’ zei Allan. ‘Het slechte nieuws mag je overslaan.’

   ‘Goed,’ zei Julius en hij vertelde dat het goede nieuws was dat het ontbijt klaarstond in de keuken. Er was koffie, brood met elandenbiefstuk en eieren van de buren.

   Een ontbijt zonder pap! Dat was werkelijk goed nieuws. Toen Allan aan de keukentafel was gaan zitten, voelde hij dat hij er klaar voor was om het slechte nieuws te horen.

   ‘Het slechte nieuws,’ zei Julius terwijl hij zijn stem enigszins liet dalen. ‘Het slechte nieuws is dat we gisteren iets te veel gedronken hebben en daarom vergeten zijn de vriezer uit te zetten.’

   ‘En?’ vroeg Allan.

   ‘En ... degene die daarin zit is nu tamelijk dood.’

   Allan krabde zich bezorgd in zijn nek voordat hij besloot dat hij zijn dag niet liet verpesten door zo’n slordigheid.

   ‘Dat is erg,’ zei hij. ‘Maar ik moet zeggen dat je eitjes perfect gelukt zijn, niet te hard en niet te zacht.’

 

Recherchecommissaris Aronsson werd om acht uur ’s ochtends wakker met een slecht humeur. Een verdwenen bejaarde, bewust of onbewust, zou geen zaak moeten zijn voor iemand met commissariskwaliteiten.

   Aronsson douchte, kleedde zich aan en liep naar de parterre van hotel Plevnagården voor het ontbijt. Onderweg ontmoette hij de receptionist, die hem een fax gaf die was gearriveerd vlak nadat de receptie de vorige avond was gesloten.

   Een uur later had commissaris Aronsson een nieuwe kijk op de zaak. De fax, een uitdraai van een binnengekomen telefoontje van de districtscentrale, was eerst van onduidelijke waarde, maar toen Aronsson de bleke Ronny Hulth sprak, die achter het loket van het treinstation zat, duurde het niet lang voordat Hulth instortte en vertelde wat hij had meegemaakt.

   Meteen daarna werd er uit Eskilstuna gebeld om te vertellen dat Sörmlandstrafiken in Flen sinds de vorige avond een bus miste, en dat Aronsson ene Jessica Björkman moest bellen, de vrouw van de buschauffeur die blijkbaar was ontvoerd, maar daarna was vrijgelaten.

   Commissaris Aronsson ging terug naar Plevnagården om een kop koffie te drinken en de pas verkregen informatie samen te vatten. Hij schreef zijn waarnemingen op terwijl hij nadacht:

 

Een oude man, Allan Karlsson, verdwijnt uit zijn kamer in het bejaardentehuis vlak voordat zijn honderdste verjaardag in de gemeenschappelijke ruimte wordt gevierd. Karlsson is of was in een sensationeel goede conditie voor zijn leeftijd, daar hebben we veel bewijs van, om te beginnen het puur fysieke feit dat het hem is gelukt om zelf uit het raam te klimmen, voor zover hij natuurlijk geen hulp van buitenaf heeft gehad, maar latere waarnemingen wijzen erop dat hij zelfstandig heeft gehandeld. Verder getuigt afdelingshoofd Alice Englund dat ‘Allan natuurlijk oud is, maar dat hij ook een klagende sukkel is die verdomme precies weet wat hij doet’.

   Volgens de aanwijzingen van de speurhond is Karlsson door Malmköping gewandeld en belandde hij uiteindelijk in de wachtruimte van het busstation, waar hij, volgens getuige Ronny Hulth, meteen naar het loket van Hulth is gelopen, of liever gezegd geschuifeld. Bovendien getuigt Hulth dat Karlsson pantoffels droeg in plaats van schoenen.

   Hulths getuigenis toont verder aan dat Karlsson eerder op de vlucht was dan dat hij een bepaald reisdoel had. Karlsson wilde snel uit Malmköping weg, de richting en manier van vervoer leken daar ondergeschikt aan te zijn.

   Dat wordt trouwens bevestigd door Jessica Björkman, de vrouw van buschauffeur Lennart Ramnér. De buschauffeur kon nog niet worden verhoord omdat hij te veel slaaptabletten heeft geslikt, maar Björkmans getuigenis lijkt duidelijk. Karlsson heeft bij Ramnér een kaartje gekocht waarbij hij uitging van een bepaald bedrag. De bestemming werd de halte bij station Byringe. Er is geen reden om aan te nemen dat iemand of iets daar op Karlsson wachtte.

   Inmiddels is er een nieuw detail aan het verhaal toegevoegd. Loketbediende Hulth heeft weliswaar niet gezien of Karlsson zich wederrechtelijk een koffer heeft toegeëigend voordat hij aan boord van de bus naar Byringe stapte, maar dat lijkt een duidelijke zaak door het gewelddadige optreden van een vermoedelijk lid van de criminele organisatie Never Again.

   Jessica Björkman heeft niets gehoord over een koffer in het verhaal dat ze uit haar gedrogeerde echtgenoot heeft gekregen, maar de fax van de districtscentrale bevestigt dat Karlsson waarschijnlijk – hoe onwaarschijnlijk het ook is – de koffer van het Never Again-lid heeft gestolen.

   Björkmans verhaal, in combinatie met de fax van Eskilstuna, toont aan dat eerst Karlsson, om ongeveer tien voor halfvier
’s middags, met een speling van een paar minuten, en daarna het Never Again-lid ongeveer vier uur later, zijn uitgestapt bij station Byringe, en daarna naar een onbekende bestemming zijn gelopen. De eerstgenoemde honderd jaar oud, een koffer meeslepend, de laatstgenoemde ongeveer zeventig tot vijfenzeventig jaar jonger.

 

Commissaris Aronsson sloeg zijn notitieboekje dicht en dronk het restant van zijn koffie. Het was tien voor halfelf.

   Tijd om naar station Byringe te gaan.

 

Tijdens het ontbijt besprak Julius met Allan wat hij ’s ochtends allemaal had gedaan en bedacht terwijl Allan nog sliep.

   Hij begon over het ongeluk met de vrieskast. Toen hij besefte dat de temperatuur minstens tien uur lang onder nul was geweest, bewapende hij zich met een koevoet en deed de deur open. Als de jongeman nog in leven was, zou hij niet helder en alert genoeg zijn om weerstand te bieden aan de koevoet.

   Deze veiligheidsmaatregel was echter overbodig. De jongeling zat in elkaar gedoken op zijn lege kist. Hij had ijskristallen op zijn lichaam en zijn ogen staarden koud in het niets. Kortom, hij was zo dood als een in stukken gesneden eland.

   Julius vond het jammer, maar ook handig. Ze hadden die dolleman niet zomaar vrij kunnen laten. Hij had de vrieskast afgezet en de deur open laten staan. Dood was de jongeling toch, hij hoefde niet diepgevroren te zijn.

   Julius stak het fornuis in de keuken aan en telde daarna het geld na. Het was geen zevenendertigenhalf miljoen, zoals hij gisteravond in alle haast had geschat. Het was precies vijftig miljoen.

   Allan luisterde geïnteresseerd naar Julius’ verslag terwijl hij met meer eetlust van zijn ontbijt genoot dan hij in lange tijd had gedaan. Hij zei pas iets toen Julius bij het financiële deel was beland. ‘Tja, vijftig miljoen is gemakkelijker door twee te delen. Wil je trouwens zo vriendelijk zijn om me het zout aan te geven?’

   Julius deed wat Allan had gevraagd, waarna hij zei dat hij zevenendertigenhalf ook door twee had kunnen delen als dat nodig was geweest, maar hij was het met Allan eens dat vijftig gemakkelijker was. Daarna werd hij ernstig. Hij ging tegenover Allan aan de keukentafel zitten en zei dat het waarschijnlijk tijd was om het vervallen station voorgoed achter zich te laten. De jongeling in de vrieskast deed niemand meer kwaad, maar wie wist wat hij had teweeggebracht voordat hij bij Byringe aankwam. Er konden elk moment tien nieuwe jongelingen in de keuken staan schreeuwen, allemaal net zo boos als degene die nu voorgoed stil was.

   Allan was het met hem eens, maar herinnerde Julius eraan dat hij behoorlijk op leeftijd was en minder beweeglijk dan vroeger. Julius hield vol dat ze hiervandaan moesten, maar beloofde ervoor te zorgen dat ze zo weinig mogelijk hoefden te lopen. Het was bovendien beter om de jongeling in de vrieskast mee te nemen. Het zou absoluut niet in hun voordeel zijn als eventuele bezoekers een lijk in hun kielzog zouden vinden.

   Het ontbijt was op en het was tijd om haast te maken. Julius en Allan droegen het lijk uit de vrieskast naar de keuken en zetten het op een stoel, waarna ze kracht verzamelden voor de volgende stap.

   Allan bekeek de jongeling van top tot teen. ‘Hij heeft ongewoon kleine voeten voor iemand die zo lang is. Ik neem aan dat hij zijn schoenen niet meer nodig heeft.’

   Julius antwoordde dat het ’s ochtends kil was, en dat het risico dat Allans tenen zouden bevriezen groter was dan dat de jongeling dit overkwam. Als hij dacht dat de schoenen van de jongeling hem zouden passen, dan was het waarschijnlijk geen probleem om ze te nemen.

   Ze waren een beetje te groot voor Allan, maar stevig en beduidend beter dan het paar versleten pantoffels.

   De volgende stap was om de jongeling naar de hal te dragen en hem van de trap te rollen. Toen ze zich alle drie op het perron bevonden, twee rechtop en een liggend, vroeg Allan wat Julius nu van plan was.

   ‘We hoeven niet te lopen,’ zei deze, waarna hij van het perron sprong en in een schuurtje bij het enkelspoor verdween.

   Meteen daarna kwam hij de schuur weer uit, rijdend op een lorrie.

   ‘Model 1954,’ zei hij. ‘Stap maar op.’

   Julius, die helemaal vooraan zat, trapte. Allan zat recht achter hem en liet zijn benen meegaan met de trappers, en het lijk zat op de zitplaats rechts, met een donkere zonnebril voor zijn starende ogen en de steel van een bezem onder zijn hoofd om het omhoog te houden.

   Om vijf voor halfelf ging het gezelschap op weg. Drie minuten later arriveerde er een donkerblauwe Volvo bij het gesloten station van Byringe. Commissaris Göran Aronsson stapte uit.

   Het gebouw zag er onmiskenbaar verlaten uit, maar het kon geen kwaad om het van dichtbij te bekijken voordat hij naar het dorp Byringe reed om langs de deuren te gaan.

   Aronsson klom voorzichtig op het perron, dat er niet bepaald solide uitzag, en deed de voordeur open. ‘Volk!’ riep hij. Hij kreeg geen antwoord en liep de trap op naar de eerste verdieping. Warempel, het huis bleek ondanks alles toch bewoond. Het fornuis in de keuken gloeide en er stond een bijna opgegeten ontbijt voor twee personen op tafel.

   En op de vloer stond een paar versleten pantoffels.

 

Never Again noemde zich officieel een motorclub, maar was in werkelijkheid een bende criminele jongemannen, die werden geleid door een nog criminelere man van middelbare leeftijd.

   De leider van de groep heette Per-Gunnar Gerdin, maar niemand durfde hem iets anders dan ‘de Baas’ te noemen, want dat had hij zo bepaald, en hij was bijna twee meter lang, woog zo’n honderddertig kilo en zwaaide graag met een mes als iemand of iets zich tegen hem verzette.

   De Baas was zijn criminele carrière voorzichtig begonnen. Samen met een kameraad importeerde hij fruit en groenten naar Zweden. Hij sjoemelde met de waarheid omtrent het land van herkomst, met het doel de belasting te omzeilen en een hogere kiloprijs aan de consument te berekenen.

   De Baas wilde de zaken uitbreiden door bijvoorbeeld formaline door het voedsel te mengen. Hij had gehoord dat dat her en der in Azië gebeurde en hij had het plan opgevat om Zweedse gehaktballen uit de Filippijnen te importeren. Dat kon goedkoop met de boot, want met de juiste hoeveelheid formaline bleven de gehaktballen drie maanden goed, zelfs bij een temperatuur van dertig graden.

   Helaas wilde zijn kameraad niet meedoen. Hij was van mening dat formaline geschikt was om lijken te balsemen, niet om gehaktballen het eeuwige leven te geven.

   Ze gingen allebei hun eigen weg en de Baas bedacht dat hij beter een muts over zijn hoofd kon trekken om de dagopbrengst van zijn concurrent Stockholm Fruitimport BV te stelen.

   Met behulp van een kapmes en dreigend gebrul was hij binnen de kortste keren eenenveertigduizend kronen rijker. Waarom zou hij het zichzelf moeilijk maken met importeren als hij zoveel geld kon verdienen met zo weinig moeite?

   Hij ging verder op de ingeslagen weg en werd zelfstandig ondernemer in de berovingsbranche. Na een paar decennia vond de Baas dat het tijd werd om groter te gaan denken. Hij zocht een stel aanzienlijk jongere handlangers, die hij allemaal een belachelijke bijnaam gaf (de ene noemde hij Bikker, de andere Hompie) en met wie hij twee geslaagde overvallen op waardetransporten uitvoerde.

   Een derde overval eindigde echter met een gevangenisstraf van vierenhalf jaar voor de drie. Terwijl hij zijn straf uitzat, kreeg de Baas het idee voor Never Again. In een eerste stadium zou de bende bestaan uit een vijftigtal leden, die in drie operationele takken werden verdeeld: ‘beroving’, ‘narcotica’ en ‘chantage’. De naam Never Again werd geboren uit het visioen van de Baas om een misdaadstructuur op te zetten die zo professioneel en waterdicht was dat hij nooit meer in de gevangenis terecht zou komen.

   In het begin verliep het rekruteringsproces in de gevangenis heel goed, maar toen raakte er een brief van de moeder van de Baas zoek in de gevangenis. In de brief schreef zijn moeder onder andere dat haar kleine Per-Gunnar ervoor moest zorgen dat hij in de gevangenis niet in slecht gezelschap terechtkwam, dat hij moest oppassen voor zijn gevoelige amandelen en dat ze ernaar verlangde om weer Schateiland met hem te spelen als hij vrijkwam.

   Het maakte daarna niet meer uit dat de Baas in de rij voor het eten bijna een paar Joegoslaven neerstak. Zijn gezag was ondermijnd. Van de dertig tot dat moment gerekruteerde gevangenen haakten er zevenentwintig af. Behalve Bikker en Hompie bleef alleen José María Rodriguez over, een Venezolaan, die de naam Caracas kreeg, naar de hoofdstad van zijn vaderland. Hoe de Baas ook dreigde en vloekte in de gevangenis, hij kreeg niet meer leden voor zijn club, en op een dag kwamen hij en zijn drie handlangers vrij.

   Eerst was de Baas van plan het idee van Never Again af te schrijven, maar Caracas had toevallig een Colombiaanse kameraad met een rekbaar geweten en twijfelachtige vrienden, van het een kwam het ander en binnen de kortste keren was Zweden, via Never Again, het transitland voor Oost-Europa van een Colombiaans drugskartel. De zaken gingen steeds beter en er was geen reden of personeel om de takken ‘beroving’ en ‘chantage’ op te pakken.

 

De Baas had overleg in Stockholm met Hompie en Caracas. Er was iets gebeurd met Bikker, de prutser die de opdracht had gekregen om de tot dat moment grootste transactie van de bende uit te voeren. De Baas had ’s ochtends contact gehad met de Russen en die zwoeren dat ze het spul hadden gekregen en het geld hadden overhandigd. Als de koerier van Never Again er daarna met de koffer vandoor was gegaan, was dat niet het probleem van de Russen. Maar als Never Again de Russen hierom ten dans wilde vragen, dan zouden dezen niet weigeren. Ze konden dansen als dat nodig was, zowel de wals als de mazurka.

   De Baas ging er voorlopig van uit dat de Russen de waarheid spraken (en bovendien was hij er vrij zeker van dat ze beter dansten dan hij). Dat Bikker er vrijwillig met het geld vandoor was gegaan, sloot hij uit, daarvoor was hij te onnozel. Of te slim, het was maar hoe je het wilde bekijken.

   De enige verklaring was dat iemand van de transactie had geweten, het juiste moment in Malmköping of tijdens Bikkers terugreis naar Stockholm had afgewacht, hem had uitgeschakeld en beslag had gelegd op de koffer.

   Maar wie?

   Hij stuurde Hompie op pad.

 

Julius, Allan en het lijk reden door het bos van Sörmland. Bij Vidkärr hadden ze de pech dat ze een boer tegenkwamen van wie Julius de naam niet kende. De boer inspecteerde zijn gewassen toen het drietal op de lorrie kwam aanrijden.

   ‘Goedemorgen,’ zei Julius.

   ‘Mooi weertje,’ zei Allan.

   Het lijk en de boer zeiden niets, maar de laatste keek het trio een hele tijd na.

   Hoe dichter de lorrie Åkers Styckebruk naderde, des te bezorgder werd Julius. Hij had gedacht dat ze onderweg wel een waterloop zouden passeren waarin ze het lijk konden dumpen, maar ze kwamen niets tegen. Voordat Julius klaar was met piekeren reed de lorrie het industriegebied van Åkers Styckebruk al op. Julius remde. Het lijk viel naar voren en sloeg met zijn voorhoofd tegen een ijzeren handvat.

   Dat had pijn kunnen doen als de omstandigheden enigszins anders waren geweest, dacht Allan.

   Julius stapte van de lorrie en ging achter een boom staan om het industriegebied te inspecteren. De enorme deuren van een fabriekshal stonden open, maar het terrein leek verlaten. Julius keek op zijn horloge. Het was tien over twaalf. Lunchtijd, besefte hij terwijl hij een grote container in het oog kreeg. Hij verkondigde dat hij van plan was een korte verkenningsronde te maken.

   Hij klom in de container en bleef ruim een minuut uit het zicht van Allan. Daarna kwam hij weer naar buiten. Toen hij bij de lorrie terug was, vertelde hij dat hij wist wat ze met het lijk moesten doen.

   De container was voor de helft gevuld met cilinders, met een diameter van minstens een meter en zeker drie meter lang, die allemaal waren verpakt in beschermende houten kisten, met een luik aan de korte kant. Allan was volkomen uitgeput toen het zware lichaam eindelijk op zijn plek in een van de twee binnenste cilinders lag, maar toen hij het houten luik sloot en het adres zag, vrolijkte hij op.

   Addis Abeba.

   Ze gingen op de lorrie tussen de bomen zitten om uit te rusten, en vlak daarna kwam het fabrieksterrein weer tot leven. Een vorkheftruckchauffeur bracht meer cilinders tot de container vol was. Daarna sloot hij hem af, haalde een nieuwe container en ging verder met laden.

   Nadat ze even hadden toegekeken, zei Julius dat het tijd was om de lorrie achter te laten. Hij stelde voor om het korte stuk naar het centrum van Åkers Styckebruk te lopen en daar een oplossing te zoeken.

 

Commissaris Aronsson liep door het oude stationsgebouw van Byringe, maar vond niets interessants, behalve de pantoffels die mogelijk aan de honderdjarige toebehoorden. Hij was van plan ze mee te nemen om ze aan het personeel van het bejaardentehuis te laten zien.

   Op de keukenvloer lagen waterdruppels die naar een vrieskast leidden die uit stond en waarvan de deur open was. Dat leek hem echter niet relevant.

   Aronsson besloot naar Byringe te rijden om langs de deuren te gaan. In drie huizen was iemand thuis en van alle drie kreeg hij te horen dat er een Julius Jonsson op de eerste verdieping van het stationsgebouw woonde, dat het een dief en een oplichter was met wie niemand iets te maken wilde hebben en dat niemand iets vreemds had gehoord of gezien vanaf de vorige avond tot nu. Maar iedereen beschouwde het als vanzelfsprekend dat Julius Jonsson iets op zijn kerfstok had.

   ‘Gooi hem in de gevangenis,’ eiste de meest verontwaardigde buurman.

   ‘Waarvoor dan?’ vroeg de commissaris vermoeid.

   ‘Omdat hij mijn eieren ’s nachts uit het kippenhok steelt, omdat hij mijn nieuwe stepslee afgelopen winter heeft gestolen, hem heeft overgeschilderd en vervolgens beweerde dat hij van hem was, omdat hij boeken op mijn naam bestelt, mijn brievenbus leeghaalt als ze zijn bezorgd en mij de rekening laat betalen, omdat hij zijn eigengestookte alcohol aan mijn veertienjarige zoon probeert te verkopen, omdat hij ...’

   ‘Ja, ja, het is al goed. Ik zal hem oppakken,’ zei de commissaris. ‘Ik moet hem alleen eerst vinden.’

   Aronsson reed terug naar Malmköping en was ongeveer halverwege toen zijn mobiel ging. Het waren de collega’s van de communicatiecentrale. Een boer, Tengroth uit Vidkärr, had gebeld met een interessante tip. Een bekende kruimeldief uit de streek was een uur geleden op een lorrie over de gesloten spoorlijn tussen Byringe en Åkers Styckebruk langs Tengroths grond gereden. Op de lorrie bevonden zich bovendien een oude man, een grote koffer en een jongeman met een zonnebril. De jongeman leek volgens boer Tengroth het bevel te voeren, hoewel hij geen schoenen droeg.

   ‘Nu begrijp ik er verdomme helemaal niets meer van,’ zei commissaris Aronsson terwijl hij de auto keerde.

 

Na een paar honderd meter daalde Allans toch al lage wandeltempo. Hij klaagde niet, maar Julius zag dat zijn knieën ernstige problemen begonnen te veroorzaken. Een stukje verderop was aan de rechterkant een snackbar. Julius beloofde Allan dat hij hem op een worst zou trakteren als het hem lukte naar de kiosk te komen en Julius verhoogde zijn tempo. Toen Allan bij de snackbar arriveerde, had Julius zijn broodje gegrilde worst al bijna op, en hij had meer gedaan.

   ‘Allan,’ zei hij. ‘Kom Benny begroeten. Hij is onze nieuwe privéchauffeur.’

   Benny was de eigenaar van de snackbar, een vijftiger met een paardenstaart. In ongeveer twee minuten was het Julius gelukt om een broodje worst, een Fanta en Benny’s zilverkleurige Mercedes uit 1988 met inbegrip van Benny zelf te kopen, voor een bedrag van honderdduizend kronen.

   Allan keek naar de snackbareigenaar, die nog steeds op zijn post achter de toonbank stond. ‘Hebben we jou ook gekocht of alleen gehuurd?’ vroeg hij uiteindelijk.

   ‘De auto is gekocht, de chauffeur gehuurd,’ antwoordde Benny. ‘Om te beginnen voor tien dagen, daarna overleggen we opnieuw. Een broodje worst is trouwens bij het bedrag inbegrepen.’

   Allan wilde een normale gekookte worst, als dat geen probleem was. Verder vond hij honderdduizend kronen een behoorlijk bedrag voor zo’n oude auto, ook al was de chauffeur inbegrepen, dus zou het niet meer dan correct zijn als hij er een glas chocolademelk bij kreeg.

   Daar was Benny het zonder meer mee eens. Hij zou zijn snackbar achterlaten en een chocolademelk meer of minder maakte niets uit. De zaken gingen toch slecht; een snackbar runnen in Åkers Styckebruk was net zo’n slecht idee geweest als het vanaf het begin had geleken.

   Het was tijd om te vertrekken. Ze gingen in de auto zitten, Allan voorin, zodat hij zijn benen goed kon strekken.

   ‘Waar willen de heren naartoe?’ vroeg Benny.

   ‘Laten we naar het zuiden gaan,’ zei Allan.

 

Tien minuten later arriveerde commissaris Aronsson in Åkers Styckebruk. Hij hoefde alleen maar de rails met zijn ogen te volgen om de oude lorrie achter de fabriek te ontdekken.

   De lorrie bevatte geen zichtbare sporen. Werknemers waren aan de achterkant van de fabriek bezig met het inladen van cilinders in containers. Geen van hen had de lorrie zien aankomen. Wel hadden ze vlak na de lunch twee oude mannen over de weg zien lopen, de ene met een grote koffer op sleeptouw, de andere een stuk achter hem. Ze liepen in de richting van het benzinestation en de snackbar, maar niemand wist waar ze daarna naartoe waren gegaan.

   Aronsson vroeg of het echt maar twee mannen waren geweest, en geen drie, maar de werknemers hadden geen derde persoon gezien.

   Terwijl hij in de richting van het benzinestation en de snackbar reed, dacht Aronsson na over de nieuwe informatie. Het verband was hem nog minder duidelijk dan daarvoor.

   Hij stopte eerst bij de snackbar. Hij begon honger te krijgen, dus dat kwam goed uit, maar de snackbar was gesloten. Het was natuurlijk ook niet haalbaar om in deze uithoek een snackbar te runnen, dacht Aronsson terwijl hij verder reed naar het benzinestation. Daar hadden ze niets gehoord of gezien, maar ze konden Aronsson in elk geval iets te eten verkopen, ook al smaakte het naar benzinestation.

   Na een snelle lunch reed Aronsson langs de supermarkt, de bloemenwinkel en de makelaar. En hij stopte om te praten met vier fabrieksarbeiders. Niemand kon echter iets vertellen over twee of drie mannen met een koffer. Het spoor eindigde ergens tussen de fabriek en het benzinestation. Commissaris Aronsson besloot terug te keren naar Malmköping. Hij had een paar pantoffels dat geïdentificeerd moest worden.

 

Aronsson belde vanuit de auto naar zijn hoofdcommissaris en gaf hem de actuele stand van zaken. De hoofdcommissaris was dankbaar, want hij moest om twee uur ’s middags een persconferentie houden in Plevnagården en tot nu toe had hij niets te melden.

   De man zat niet graag verlegen om woorden als hij dat kon vermijden, en tijdens de persconferentie weidde hij flink uit, niet gehinderd door Aronsson die nog niet terug was in Malmköping. De hoofdcommissaris verkondigde dat Allan Karlssons verdwijning zich bijna zeker had ontwikkeld tot een ontvoeringsdrama, precies zoals de plaatselijke krant de vorige dag al op zijn website had vermeld. De politie had nu ook aanwijzingen dat Karlsson nog in leven was, maar dat hij zich in handen van mensen uit de onderwereld bevond.

   De journalisten hadden natuurlijk veel vragen, maar de hoofdcommissaris weerde zich kranig. Hij vertelde nog dat Karlsson en zijn vermoedelijke ontvoerders vandaag rond lunchtijd waren gezien in het kleine dorp Åkers Styckebruk. En hij riep de beste vriend van de politie, het publiek, op om zich te melden met waarnemingen.

   Tot teleurstelling van de hoofdcommissaris leken de televi-sieteams al naar huis te zijn. Gelukkig waren Expressen en Af-tonbladet er wel, en de plaatselijke krant en een plaatselijke
radioverslaggever. Helemaal achter in de eetzaal van hotel Plevna-gården stond een man die de hoofdcommissaris niet herkende. Misschien was hij van het Zweedse persbureau?

   Het was Hompie echter. Hij was door de Baas in Stockholm gestuurd, die ervan overtuigd begon te raken dat Bikker toch was gevlucht met de poen.

 

Toen commissaris Aronsson bij hotel Plevnagården aankwam, was de persconferentie al afgelopen. Op weg naar het hotel was Aronsson gestopt bij het bejaardentehuis en daar had hij de bevestiging gekregen dat de gevonden pantoffels van Allan Karlsson waren (zuster Alice had eraan geroken en met een vertrokken gezicht geknikt).

   In de foyer van het hotel liep hij zijn hoofdcommissaris tegen het lijf. De man vertelde over de persconferentie en gaf Aronsson opdracht het raadsel op te lossen, het liefst op zo’n manier dat er geen conflicten ontstonden tussen de werkelijkheid en wat hij vandaag tegen de pers had gezegd.

   Aronsson nam een kop koffie en ging zitten om na te denken over de laatste ontwikkelingen. Van alles waarover hij kon piekeren, koos Aronsson ervoor zich te focussen op de onderlinge relatie tussen de drie lorriereizigers. Als Tengroth gelijk had en Karlsson en Jonsson onder dwang van de passagier op de lorrie waren meegenomen, dan vond er een gijzeldrama plaats. Dat had de hoofdcommissaris echter net verteld op de persconferentie, en de man had maar zelden gelijk. Bovendien waren er getuigen die Karlsson en Jonsson met de koffer in Åkers Styckebruk hadden zien lopen. Was het Karlsson en Jonsson in dat geval gelukt om het jonge, sterke Never Again-lid te overmeesteren en in een greppel te gooien?

   Onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk. Aronsson besloot de speurhond uit Eskilstuna weer te laten komen. Het zou een lange wandeling worden voor de hond en zijn baas, helemaal van het land van boer Tengroth naar de fabriek in Åkers. Ergens daartussen was het Never Again-lid tenslotte verdwenen.

   Karlsson en Jonsson waren daarna zelf in rook opgegaan tussen de fabriek en het benzinestation, een afstand van tweehonderd meter.

   Aronssons mobiel ging over. Het was de communicatiecentrale die een nieuwe tip had gekregen. Deze keer was de honderdjarige gezien in Mjölby, op de passagiersstoel van een Mercedes; waarschijnlijk was hij ontvoerd door de man van middelbare leeftijd met de paardenstaart die achter het stuur zat.

   ‘Zullen we het natrekken?’ vroeg zijn collega.

   ‘Nee,’ zuchtte Aronsson.

   Een lang leven als commissaris had hem geleerd onderscheid te maken tussen de echte tips en de rotzooi. Het was troostrijk om daaraan te denken als het meeste in nevelen was gehuld.

 

Benny stopte in Mjölby om te tanken. Julius deed de koffer voorzichtig open en haalde er een briefje van vijfhonderd uit om te betalen.

   Daarna zei hij dat hij zijn benen wilde strekken en hij vroeg Allan in de auto te blijven om op de koffer te letten.

   Benny was het eerst klaar en ging achter het stuur zitten. Vlak daarna kwam Julius terug, die opdracht gaf om te vertrekken. De Mercedes reed verder in zuidelijke richting.

   Even later klonk er geritsel op de achterbank. Julius hield Allan en Benny een geopende zak snoep voor. ‘Kijk eens wat ik heb gejat,’ zei hij.

   Allan trok zijn wenkbrauwen op. ‘Heb je een zak snoep gestolen terwijl we vijftig miljoen kronen in de koffer hebben?’

   ‘Hebben jullie vijftig miljoen kronen in de koffer?’ vroeg Benny.

    ‘Niet helemaal,’ zei Julius. ‘Jij hebt tenslotte honderdduizend kronen gekregen.’

   ‘En we hebben vijfhonderd kronen gebruikt voor de benzine,’ zei Allan.

   Benny zweeg een paar seconden. ‘Dus jullie hebben negenenveertig miljoen achthonderdnegenennegentigduizend vijfhonderd kronen in de koffer?’

   Het bleef even stil. Daarna zei Julius dat hij alles net zo goed kon uitleggen. Als Benny daarna de afspraak tussen de partijen wilde verbreken, was dat geen probleem.

 

Benny had de meeste moeite met het feit dat er iemand was omgekomen. Maar het was tenslotte een ongeluk geweest.

   Hij dacht even na en kwam tot de conclusie dat de vijftig miljoen vanaf het begin in verkeerde handen was geweest, en dat het geld misschien zelfs van groot belang voor de mensheid kon zijn. Bovendien vond hij het geen prettig idee om de eerste dag van zijn nieuwe baan al ontslag te nemen.

   Daarom beloofde Benny aan te blijven en hij vroeg wat de heren hierna voor plannen hadden. Tot dat moment had hij het niet willen vragen, hij vond nieuwsgierigheid geen goede eigenschap voor een privéchauffeur, maar nu was hij min of meer medeplichtig geworden.

   Allan en Julius gaven toe dat ze helemaal geen plan hadden, maar dat ze in elk geval verder wilden rijden tot het begon te schemeren, waarna ze wilden proberen ergens onderdak te vinden. Als ze dat hadden, konden ze de situatie uitvoerig bespreken.

   ‘Vijftig miljoen,’ zei Benny glimlachend terwijl hij schakelde.

 

Een avondkrantjournalist die een verhaal in het vizier heeft is niet gemakkelijk tegen te houden. Het duurde niet lang voordat journalisten van Expressen en Aftonbladet een beduidend helderder beeld hadden van de gebeurtenissen dan de hoofdcommissaris ’s middags tijdens de persconferentie had gegeven. Deze keer won Expressen het van Aftonbladet doordat de verslaggever van deze krant loketbediende Ronny Hulth het eerst lokaliseerde en naar diens huis reed. Om hem buiten het bereik van Aftonbladet te houden, nam hij hem mee naar een hotel in Eskilstuna voor de nacht. Hulth was eerst bang geweest om iets te vertellen, hij herinnerde zich nog heel goed waar de boze jongeman mee had gedreigd, maar de verslaggever beloofde dat Hulth anoniem zou blijven en verzekerde hem tevens met klem dat er niets met hem zou gebeuren omdat de motorclub wist dat de politie betrokken was bij de zaak.

   Expressen liet het echter niet bij Hulth. Ook de buschauffeur werd in het net gevangen, net als de dorpsbewoners van Byringe, de boer in Vidkärr en verschillende werknemers van de fabriek in Åkers Styckebruk. Dat leverde de volgende dag een aantal dramatische artikelen op.

 

De zilverkleurige Mercedes reed verder. Allan snurkte voorin, Julius lag achterin met de koffer als ongemakkelijk hoofdkussen en Benny koos naar beste vermogen een rijrichting.

   In Mjölby besloot Benny om de E4 achter zich te laten en rijksweg 32 in de richting van Tranås te nemen. Hij stopte echter niet toen hij in het stadje arriveerde, maar reed verder in zuidelijke richting. Toen ze de provincie Kronoberg binnenreden sloeg hij weer af, het bos van Småland in. Daar hoopte hij een geschikte overnachtingsplek te vinden.

   Julius werd wakker. Hij keek om zich heen, zag overal bos en vroeg waar ze waren.

   Benny vertelde dat ze zo’n twintig kilometer ten noorden van Växjö waren en dat hij had nagedacht terwijl de heren sliepen.

   Hij had bedacht dat het om veiligheidsredenen het best was om een discrete overnachtingsplek te zoeken. Ze wisten tenslotte niet door wie ze werden gevolgd, maar iemand die een koffer met vijftig miljoen criminele kronen had gestolen, hoefde er niet op te rekenen dat hij met rust werd gelaten als hij daar zijn best niet voor deed. Daarom was Benny van de weg af gegaan die hen naar Växjö zou brengen, en nu naderden ze het pretentieloze dorp Rottne. Hij wilde proberen of ze een hotel konden vinden waar ze hun intrek in konden nemen.

   ‘Goed denkwerk,’ prees Julius hem. ‘Maar niet helemaal goed genoeg.’

   In Rottne zou er immers in het beste geval een klein, versleten hotel zijn waar nooit iemand overnachtte. Als daar plotseling op een avond drie mannen opdoken die niet hadden gereserveerd, zou dat absoluut de aandacht trekken. Het was beter om een boerderij of een pachtboerderijtje midden in het bos te zoeken en de bewoners geld te geven voor een overnachting en wat eten.

   Benny besefte dat Julius’ redenatie verstandig klonk en hij sloeg af bij het eerste bescheiden grindpad dat hij in het oog kreeg.

   Het schemerde toen de drie mannen na nauwelijks vier bochtige kilometers een brievenbus aan de rand van het grindpad zagen. Op de brievenbus stond sjötorp, daarnaast was een afslag die waarschijnlijk naar een huis leidde. Na honderd meter over een bochtige, smalle weg zagen ze een gebouw. Het was een stevig rood pachtboerderijtje van twee verdiepingen met witte hoeken, een stal en een gebouwtje bij een meer.

   Het huis zag er bewoond uit en Benny reed langzaam naar de ingang van het woonhuis. Er kwam een vrouw van middelbare leeftijd naar buiten. Ze had rood, kroezend haar, was gekleed in een nog roder trainingspak en had een herdershond bij zich.

   Het gezelschap stapte uit de Mercedes en liep naar de vrouw toe. Julius gluurde naar de hond, maar die leek niet op het punt te staan aan te vallen. Hij leek eerder nieuwsgierig naar de gasten en bijna vriendelijk.

   Daarom durfde Julius zijn ogen van de hond af te halen. Hij wenste de vrouw vriendelijk goedenavond en vertelde dat ze op zoek waren naar een overnachtingsadres en misschien iets te eten.

   De vrouw bekeek de bonte verzameling die voor haar stond: een bejaarde, een bijna bejaarde en ... een héél knappe man, moest ze toegeven. Van de juiste leeftijd. En met een paardenstaart! Ze lachte in zichzelf en Julius dacht dat ze beet hadden, maar toen zei ze: ‘Het is hier verdomme geen hotel.’

   Allan zuchtte. Hij had echt verlangd naar iets te eten en een bed. Het leven kostte veel kracht, nu hij had besloten dat hij nog een tijdje in leven zou blijven. Je kon zeggen wat je wilde over zijn tijd in het bejaardentehuis, maar hij kreeg er in elk geval geen spierpijn in zijn hele lichaam van.

   Julius keek teleurgesteld en zei dat hij en zijn vrienden verdwaald en moe waren en dat ze natuurlijk bereid waren om te betalen als ze vannacht mochten blijven. Het eten konden ze in het ergste geval overslaan.

   ‘Je krijgt duizend kronen per persoon als je ons een plek geeft om te slapen,’ voegde hij eraan toe.

   ‘Duizend kronen?’ vroeg de vrouw. ‘Zijn jullie op de vlucht?’

   Julius wuifde die vraag weg en legde opnieuw uit dat ze een lange reis achter de rug hadden en dat hij zich nog een tijdje zou kunnen redden, maar dat Allan een dagje ouder was.

   ‘Ik ben gisteren honderd jaar geworden,’ zei Allan met een zwakke stem.

   ‘Honderd jaar?’ vroeg de vrouw geschrokken. ‘Dat is me verdomme wat.’

   Ze zweeg even en leek na te denken. ‘Jezus, goed dan,’ zei ze uiteindelijk. ‘Jullie mogen blijven. Maar laat die duizend kronen maar zitten. Zoals ik al zei, is het hier verdomme geen hotel.’

   Benny keek bewonderend naar haar. Hij had nog nooit een vrouw in zo’n korte tijd zo horen vloeken en hij vond het heel charmant.

   ‘Schoonheid, mag ik je hond aaien?’ vroeg hij.

   ‘Schoonheid?’ antwoordde de vrouw. ‘Ben je blind? Maar je mag hem verdomme aaien. Buster is een schat. Jullie kunnen allemaal een eigen kamer op de eerste verdieping nemen. Er is voldoende plaats. De lakens zijn schoon, maar let op het rattengif op de vloer. Over een uur heb ik het eten klaar.’

   Ze liep langs de drie gasten in de richting van de stal, met Buster rechts van haar. Benny riep haar na en vroeg of ze een naam had. Ze antwoordde zonder zich om te draaien dat ze Gunilla heette, maar dat ze schoonheid prima vond klinken ‘zodat hij dat verdomme mocht blijven zeggen’. Dat beloofde Benny.

   ‘Ik geloof dat ik verliefd ben,’ zei Benny.

   ‘Ik weet dat ik moe ben,’ zei Allan.

   Op dat moment klonk er een gebrul uit de stal waarvan zelfs de dodelijk vermoeide Allan zijn ogen opensperde. Het leek alsof het afkomstig was van een heel groot en misschien gekweld dier.

   ‘Schreeuw niet zo, Sonja,’ zei de Schoonheid. ‘Ik kom verdomme al.’

 

100 Jarige Man Die Uit Raam Klom Verdween
titlepage.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_000.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_001.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_002.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_003.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_004.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_005.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_006.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_007.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_008.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_009.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_010.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_011.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_012.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_013.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_014.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_015.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_016.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_017.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_018.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_019.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_020.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_021.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_022.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_023.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_024.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_025.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_026.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_027.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_028.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_029.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_030.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_031.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_032.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_033.xhtml