18

1953

In de vijf jaar en drie weken dat Allan in Vladivostok was, had hij niet alleen goed Russisch geleerd, maar ook zijn Chinees opgefrist. De haven was tenslotte een levendige plek en Allan zocht regelmatig contact met terugkerende zeelieden die hem op de hoogte hielden van wat er in de wereld gebeurde.

   Op die manier had hij gehoord dat de Sovjet-Unie anderhalf jaar na Allans ontmoeting met Stalin, Berija en de sympathieke Julij Borisovitsj zijn eerste atoombom had getest. Het westen had de Russen verdacht van spionage, omdat het leek alsof de bom volgens precies hetzelfde principe als de Amerikaanse Trinity-bom was gemaakt. Allan probeerde zich te herinneren hoeveel leidraden hij Julij had gegeven terwijl ze in de onderzeeër wodka rechtstreeks uit de fles dronken.

   ‘Ik weet zeker dat jij de kunst verstaat om tegelijkertijd te drinken en te luisteren, beste Julij Borisovitsj,’ had hij gezegd.

   Wat Allan verder had opgevangen, was dat de VS, Frankrijk en Engeland de door hen bezette zones hadden samengevoegd en de Duitse Bondsrepubliek hadden gevormd. Nu hadden west en oost allebei een deel en dat leek Allan praktisch.

   Dat de Zweedse koning was gestorven, had Allan gelezen in een Engelse krant die om een onduidelijke reden in het bezit was van een Chinese zeeman. De koning was weliswaar al bijna een jaar dood toen Allan het nieuws vernam, maar dat maakte niet veel uit. Er was meteen een nieuwe koning gekroond, dus ze hadden niets te klagen in het land.

   De zeelieden in de haven praatten het meest over de oorlog in Korea, en dat was niet zo vreemd. Korea lag tenslotte maar tweehonderd kilometer verderop.

   Allan had begrepen dat het Koreaanse schiereiland min of meer was overgebleven nadat de wereldoorlog was beëindigd. Stalin en Truman bezetten broederlijk allebei een deel en gebruikten de achtendertigste breedtegraad als scheidslijn tussen noord en zuid. Daarna volgden eeuwigdurende onderhandelingen over de manier waarop Korea zichzelf zou moeten besturen, maar omdat Stalin en Truman niet helemaal dezelfde politieke opvattingen hadden (of eigenlijk helemaal niet) eindigde het ongeveer net als met Duitsland. Eerst stichtten de VS Zuid-Korea, waarna de Sovjet-Unie een tegenzet deed met Noord-Korea. Daarna lieten zowel de VS als de Sovjet-Unie de Koreanen aan hun lot over.

   Dat was niet zo goed gegaan. Kim Il Sung uit het noorden en Syngman Rhee uit het zuiden dachten allebei dat ze het meest geschikt waren om het hele schiereiland te besturen, dus begonnen ze een oorlog over de kwestie.

   Na drie jaar en zo’n vier miljoen doden waren ze er nog niet uit. Noord was nog steeds noord, zuid was nog steeds zuid, en de achtendertigste breedtegraad was nog altijd de scheidslijn.

 

Als het ging om Allans borrel, met andere woorden de voornaamste reden om uit de goelag te vluchten, lag het natuurlijk voor de hand om aan boord te gaan van een van de schepen die aanmeerden in de haven van Vladivostok. Maar dat hadden minstens zeven van Allans vrienden in de gevangenenbarakken bedacht, en alle zeven waren ontdekt en terechtgesteld. Elke keer dat dat gebeurde rouwden de andere gevangenen in de barakken. Vooral Herbert Einstein leek er moeite mee te hebben, maar alleen Allan wist dat Herbert het betreurde dat hij het zelf niet was.

   Het probleem om aan boord van een schip te komen was heel eenvoudig; alle gevangenen droegen karakteristieke zwart-witte gevangeniskleding. Het was onmogelijk om op te gaan in de menigte. Bovendien was een smalle loopplank eenvoudig te bewaken, en goed opgeleide waakhonden snuffelden aan alle vracht die met een kraan aan boord van een schip werd gehesen.

   Daar kwam bij dat het niet zo gemakkelijk was om een schip te vinden waarop Allan als verstekeling geaccepteerd zou worden. Veel transporten gingen naar het vasteland van China, andere naar Wonsan aan de Noord-Koreaanse oostkust. Er was reden om aan te nemen dat een Chinese of een Noord-Koreaanse kapitein die een goelaggevangene in zijn vracht vond, hem zou terugbrengen of overboord zou gooien.

   Nee, ontsnappen via zee was onmogelijk. Over land leek het niet veel eenvoudiger te zijn. Naar het noorden van Siberië en de echte kou was natuurlijk geen oplossing, of in westelijke richting naar China.

   Wat overbleef was het zuiden, en daar lag Zuid-Korea, waar ze een goelagvluchteling alsmede een vermoedelijke vijand van het communisme beslist zouden opvangen. Jammer alleen dat Noord-Korea ertussen lag.

 

Allan besefte nog voordat hij een plan had voor zijn vlucht naar het zuiden dat er nog meer hindernissen op zijn pad lagen. Moest hij het zelf proberen, of samen met iemand anders? Dan zou het met Herbert zijn, de pechvogel. Allan bedacht dat hij bij het voorbereidende werk profijt van Herbert zou kunnen hebben. Bovendien was het absoluut gezelliger om met z’n tweeën te ontsnappen dan alleen.

 

‘Vluchten?’ vroeg Herbert Einstein. ‘Over land? Naar Zuid-Korea? Via Noord-Korea?’

   ‘Zo ongeveer,’ zei Allan. ‘Dat is in elk geval het plan.’

   ‘Er is maar een microscopisch kleine mogelijkheid dat ons dat lukt,’ zei Herbert.

   ‘Dat klopt,’ zei Allan.

   ‘Ik doe mee!’ zei Herbert.

 

Na vijf jaar wist iedereen in het kamp hoe weinig er gebeurde in het hoofd van gevangene 133, en dat wát er gebeurde op de een of andere manier met zichzelf in de knoop leek te komen.

   Dat had een enigszins vergevende houding van de gevangenisbewakers tegenover Herbert Einstein veroorzaakt. Als een van de andere gevangenen niet op het juiste moment op zijn plek in de etensrij stond, volgde er in het beste geval een uitbrander, in het op een na beste geval kreeg hij een geweerkolf in zijn maag terwijl het in het slechtste geval ‘bedankt en tot ziens’ betekende.

   Herbert wist – na vijf jaar – nog steeds de weg tussen de barakken niet. Ze waren tenslotte allemaal even bruin en even groot; het was één grote chaos voor hem. Het eten werd altijd uitgedeeld tussen de barakken dertien en veertien, maar gevangene 133 kon net zo goed dwalend bij barak zeven gevonden worden. Of negentien. Of vijfentwintig.

   ‘Verdomme, Einstein,’ mopperden de bewakers. ‘De etensrij is daar! Nee, niet daar, dáár! Daar is hij verdomme altijd geweest!’

   Van die reputatie wilde Allan gebruikmaken. Het was natuurlijk mogelijk om in gevangeniskleding te vluchten, maar het zou moeilijk zijn om daarna in diezelfde gevangeniskleding langer dan een minuut in leven te blijven. Allan en Herbert hadden allebei een soldatenuniform nodig en de enige gevangene die in de buurt van de kledingvoorraad van de soldaten zou kunnen rondhangen zonder dat hij bij ontdekking meteen werd doodgeschoten, was nummer 133, Einstein.

   Daarom vertelde Allan zijn vriend wat hij moest doen. Het was de bedoeling om ‘verkeerd te lopen’ als het lunchtijd was, want dan had het personeel van de kledingvoorraad ook pauze. Gedurende een halfuur werd de voorraad bewaakt door maar één soldaat met een machinegeweer in wachttoren vier. Hij was net als alle anderen bekend met de eigenaardigheden van gevangene 133 en zou bij ontdekking waarschijnlijk eerder tegen hem schreeuwen dan hem vol lood schieten. En als Allan het mis had, was er met het oog op Herberts eeuwige doodswens geen man overboord.

 

Natuurlijk ging het verkeerd. Herbert verdwaalde echt en kwam voor het eerst sinds een hele tijd in de etensrij terecht. Daar stond Allan al, die zuchtte en Herbert vriendelijk in de richting van de kledingvoorraad duwde. Hoewel dat niet hielp, want Herbert liep opnieuw verkeerd en voordat hij het in de gaten had bevond hij zich in het washok. En wat vond hij daar? Een hele stapel gewassen en gestreken soldatenuniformen!

   Hij pakte er twee, verstopte die onder zijn jas en liep weer naar buiten. Vlak daarna werd hij ontdekt door de soldaat in wachttoren vier, die niet eens de moeite nam om te brullen. De bewaker dacht dat het erop leek alsof die idioot op weg was naar zijn eigen barak.

   ‘Een sensatie,’ mompelde hij, waarna hij terugkeerde naar waar hij mee bezig was geweest, namelijk dagdromen.

 

Allan en Herbert hadden nu allebei een soldatenuniform, waardoor ze trotse rekruten van het Rode Leger zouden lijken.

   De laatste tijd had Allan een flinke toename geconstateerd van het aantal schepen dat op weg was naar het Noord-Koreaanse Wonsan. De Sovjet-Unie deed officieel niet mee aan de oorlog aan de Noord-Koreaanse kant, maar er begonnen wagonladingen vol militaire goederen per trein naar Vladivostok te komen, waar de vracht werd overgeladen in schepen die allemaal dezelfde bestemming hadden. Er stond natuurlijk niet op waar ze naartoe gingen, maar sommige zeelieden waren goed van de tongriem gesneden, en Allan wist wat hij moest vragen. Soms lukte het bovendien om te zien waaruit de vracht bestond, bijvoorbeeld terreinwagens of zelfs tanks, terwijl het in andere gevallen ging om neutrale houten containers.

   Allan had nagedacht over een afleidingsmanoeuvre, zoals zes jaar geleden in Teheran. Volgens het oude Romeinse gezegde dat een schoenmaker het best bij zijn leest kon blijven, dacht hij dat een beetje vuurwerk misschien kon helpen. Op dat moment kwamen de containers naar het Noord-Koreaanse Wonsan in beeld. Allan wist het niet zeker, maar hij vermoedde dat verschillende daarvan explosief materiaal bevatten en als zo’n container vlam zou vatten in het havengebied en deze daarna ongecontroleerd zou exploderen, dan hadden Allan en Herbert de mogelijkheid om weg te sluipen en hun uniformen aan te trekken. Daarna moesten ze een auto te pakken zien te krijgen, en natuurlijk moest de sleutel in het contactslot zitten en de benzinetank vol zijn, plus dat de eigenaar geen aanspraak op zijn auto mocht maken. Maar als dat allemaal was gebeurd, dan zouden de bewaakte hekken op bevel van Allan en Herbert opengaan, en buiten het haven- en goelaggebied zou niemand vermoeden dat er iets vreemds aan de hand was, niemand zou de gestolen auto missen en niemand zou hen volgen. En dat alles terwijl ze zich er nog geen seconde zorgen over hadden gemaakt hoe ze Noord-Korea moesten binnenkomen en – vooral – hoe ze zich daarna van het noorden naar het zuiden moesten verplaatsen.

   ‘Ik ben natuurlijk hartstikke stom,’ zei Herbert. ‘Maar ik heb het gevoel dat je plan nog niet helemaal klaar is.’

   ‘Je bent niet stom,’ protesteerde Allan. ‘Nu ja, een beetje misschien, maar hierin heb je helemaal gelijk. Hoe langer ik er echter over nadenk, des te meer neig ik ertoe dat we het moeten laten zoals het is.’

 

Het eerste en enige deel van het ontsnappingsplan bestond dus uit een geschikte container in brand steken. Daarvoor waren nodig 1) een geschikte container, en 2) iets om die mee in brand te steken. In afwachting van een geschikte container stuurde Allan Herbert opnieuw op pad voor een opdracht. Het lukte Herbert boven verwachting om een lichtraket te stelen en die in zijn broek te verstoppen voordat een Sovjetbewaker hem ontdekte. In plaats van hem te executeren of in elk geval te fouilleren schold de bewaker hem uit omdat gevangene 133 na vijf jaar redelijkerwijs zou moeten stoppen met verdwalen. Herbert verontschuldigde zich en liep onzeker weg, expres de verkeerde kant op.

   ‘De barak ligt línks, Einstein,’ brulde de bewaker naar hem. Hoe dom kon je zijn?

   Allan prees Herbert voor de goed uitgevoerde opdracht en het overtuigende toneelspel. Herbert bloosde over de lof, terwijl hij die tegelijkertijd wegwuifde met het commentaar dat het niet moeilijk was om je stom te gedragen als je dat ook was. Allan zei dat hij niet wist hoe moeilijk het was, omdat de stomkoppen die hij tot dat moment had ontmoet altijd net deden of ze slim waren.

 

Het werd 1 maart 1953, de dag waarop het leek te gaan gebeuren. Het was een koude ochtend toen er een trein arriveerde. Het was duidelijk een militair transport, en alles moest worden overgeladen in maar liefst drie schepen die Noord-Korea als eindbestemming hadden. De vracht bevatte onder meer acht T34-tanks, die natuurlijk niet verstopt konden worden, maar verder was alles verpakt in stevige houten containers zonder begeleidende documenten. Allan zag dat er zoveel ruimte tussen de planken zat dat het mogelijk was een lichtraket in een ervan te gooien, en dat was precies wat hij deed.

   Natuurlijk begon de container te roken, maar gelukkig duurde het een paar seconden voordat de rook zichtbaar was, zodat Allan kon wegkomen en hij niet verdacht werd. Meteen daarna begon de bewuste houten container te branden.

   Volgens plan moesten er nu explosies volgen omdat het vuur vat had gekregen op een verpakte handgranaat of zo. Daarop zouden de bewakers veranderen in kippen zonder kop, en konden Allan en Herbert naar hun barak gaan om zich om te kleden.

   Het probleem was dat er geen explosie kwam. De rookontwikkeling was daarentegen enorm, en werd erger nadat de gevangenbewaarders, die zelf niet in de buurt wilden komen, de gevangenen opdracht gaven om water over de brandende container te gieten.

   Drie gevangenen probeerden, beschermd door de rook, over de twee meter hoge omheining te klimmen in een poging het open deel van de haven te bereiken. De soldaat in wachttoren twee ontdekte echter wat er aan de hand was. Hij zat al achter zijn machinegeweer en schoot kogelregen na kogelregen door de rook naar de drie gevangenen. Omdat hij gebruikmaakte van lichtspoormunitie raakte hij ze al snel met een groot aantal schoten en de drie mannen vielen dood op de grond. De bewaker in de toren had echter niet alleen de gevangenen doorboord, maar ook de container die links van de container stond die Allan Karlsson in brand had gestoken. Allans container bevatte vijftienhonderd militaire dekens, de container ernaast vijftienhonderd handgranaten. Lichtspoorkogels bevatten fosfor en toen de eerste kogel de eerste granaat trof, ontbrandde deze en nam een tiende van een seconde later de andere veertienhonderdnegenennegentig identieke granaten met zich mee. De explosie was zo krachtig dat de vier containers ernaast van hun plek kwamen en het kamp in vlogen.

   Container nummer vijf in de rij bevatte zevenhonderd landmijnen en vlak daarna volgde een explosie die net zo krachtig was als de eerste, met als gevolg dat de inhoud van nog vier containers alle kanten uit vloog.

   Allan en Herbert hadden op chaos gehoopt, en ze kregen chaos. Toch was dit nog maar het begin, want nu vatte container na container vlam. Een ervan bevatte dieselolie en benzine. Een andere bestond uit munitie die een eigen leven begon te leiden. Twee van de wachttorens en acht van de barakken stonden in lichterlaaie nog vóór de antitankwapens afgingen. Het eerste schot velde wachttoren drie, door het tweede schot sneuvelde het gebouw bij de hoofdingang van het kamp, met inbegrip van de slagboom.

   De vier schepen die bij de kade lagen om geladen te worden, vlogen in brand door het volgende antitankwapen dat afging.

   Daarna explodeerde een container met handgranaten, waardoor een nieuwe kettingreactie volgde die uiteindelijk zelfs oversloeg op de container die helemaal achteraan in de rij stond. Deze bleek eveneens antitankwapens te bevatten. De container vloog naar het open deel van de haven, waar een tanker met vijfenzestigduizend ton olie bezig was aan te meren. Een voltreffer van de commandobrug maakte de tanker kapiteinloos, en drie treffers in de zijwand veroorzaakten een enorme brand.

   De hevig brandende olietanker dreef stuurloos langs de kaderand naar het centrum van de stad. Tijdens die laatste reis vatten alle huizen waar de tanker langskwam vlam, over een afstand van tweeënhalve kilometer. Tot overmaat van ramp kwam de wind die dag uit het zuidoosten. Het duurde uiteindelijk maar twintig minuten voordat heel Vladivostok in brand stond.

 

Kameraad Stalin sloot net een gezellig diner af met zijn onderdanen Berija, Malenkov, Bulganin en Chroesjtsjov in de residentie Krylatskoje, toen hem het bericht bereikte dat Vladivostok niet meer bestond, nadat een brand in een container met dekens uit de hand was gelopen.

   Stalins nieuwe favoriet, de daadkrachtige Nikita Sergejevitsj Chroesjtsjov, vroeg of hij een goede raad in de kwestie mocht geven.

   ‘Beste kameraad Stalin,’ zei Chroesjtsjov. ‘Ik stel voor dat wat er is gebeurd, niet is gebeurd. Ik stel voor dat Vladivostok onmiddellijk van de buitenwereld wordt afgesloten, dat we de stad daarna geduldig opnieuw opbouwen en Vladivostok daarna de basis voor onze Stille Zuidzeevloot maken, net als kameraad Stalin al van plan was. Maar voor alles – wat er is gebeurd, is niet gebeurd, want het tegendeel zou een zwakte bewijzen die we ons niet kunnen veroorloven. Bent u het met me eens?’

   Stalin voelde zich anders dan anders. Bovendien was hij dronken. Maar hij knikte. Daarna zei hij dat het tijd was om zich terug te trekken, hij voelde zich niet helemaal goed.

   Vladivostok, dacht maarschalk Berija. Daar heb ik die Zweedse, fascistische expert toch naartoe gestuurd om achter de hand te hebben voor het geval het ons niet lukte om zelf een atoombom te maken? Ik ben hem helemaal vergeten, ik had die rotvent uit de weg moeten laten ruimen toen Julij Borisovitsj Popov het raadsel zo verdienstelijk had opgelost. Nou ja, waarschijnlijk was hij nu in vlammen opgegaan. Hoewel hij de hele stad niet mee had hoeven te nemen.

   Bij de deur naar zijn slaapkamer deelde Stalin mee dat hij onder geen beding gestoord wilde worden. Daarna deed hij de deur dicht, ging op de rand van zijn bed zitten en knoopte zijn overhemd los terwijl hij nadacht.

   Vladivostok ... De stad die Stalin had voorbestemd als basis voor de Stille Zuidzeevloot van de Sovjet-Unie! Vladivostok ... dat zo’n belangrijke rol zou gaan spelen in het naderende offensief in de Koreaanse Oorlog. Vladivostok ...

   Bestond niet meer!

   Stalin vroeg zich af hoe een container met dekens in vredesnaam vlam kon vatten bij een temperatuur van min vijftien tot min twintig graden. Iemand moest verantwoordelijk zijn ... en die klootzak ... zou ... zou ...

   Hij viel voorover op de grond. Daar bleef hij na zijn beroerte een heel etmaal liggen, want als kameraad Stalin zei dat hij niet gestoord wilde worden, dan werd hij niet gestoord.

 

De barak van Allan en Herbert was een van de eerste die vlam vatte, waardoor de vrienden hun plan om naar binnen te sluipen en de uniformen aan te trekken niet konden uitvoeren.

   De omheining van het kamp was al kapot en als er nog wachttorens over waren, stond er niemand meer op om de wacht te houden. Het was dus geen probleem om het kamp uit te komen. Het probleem was wat ze daarna moesten doen. Het was niet mogelijk om een van de legerauto’s te stelen, want die stonden allemaal in brand. Het was ook niet mogelijk om een vluchtauto in de stad te zoeken. Om de een of andere reden stond heel Vladivostok in brand.

   De meeste gevangenen die de brand en de explosies hadden overleefd stonden bij elkaar op de provinciale weg, op een veilige afstand van granaten en antitankwapens en alles wat er nog steeds de lucht in vloog. Een paar sporadische gelukzoekers vertrokken in noordwestelijke richting, want dat was voor een Rus de enige aannemelijke richting om in te vluchten. In het oosten lag immers het water, in het zuiden wachtte de Koreaanse Oorlog, in het westen lag China en in het noorden was een stad volop bezig zowel af als uit te branden. Alleen de weg naar het echte en intens koude Siberië bleef over. Maar de soldaten hadden natuurlijk hetzelfde bedacht en voor de dag ten einde was hadden ze alle vluchtelingen gepakt en naar de eeuwigheid gestuurd.

   Een uitzondering hierop waren Allan en Herbert. Het lukte ze om een heuvel ten zuidwesten van Vladivostok te bereiken. Daar hielden ze een korte pauze om naar de ravage te kijken.

   ‘Flinke kracht zat er in die lichtraket,’ zei Herbert.

   ‘Een atoombom had het waarschijnlijk niet beter kunnen doen,’ zei Allan.

   ‘Wat gaan we nu doen?’ vroeg Herbert. Hij verlangde door de kou bijna terug naar het kamp dat niet meer bestond.

   ‘Nu gaan we naar Noord-Korea, vriend,’ zei Allan. ‘En omdat er geen auto’s meer in de buurt zijn, moeten we lopen. Dat houdt ons warm.’

 

Kirill Afanasievitsj Meretskov was een van de bekwaamste en meest onderscheiden bevelhebbers van het Rode Leger. Hij was onder meer ‘held van de Sovjet-Unie’ en was maar liefst zeven keer beloond met de Leninorde.

   Als commandant van het vierde leger had hij de Duitsers succesvol bestreden, tot de belegering van de stad na negenhonderd dagen afgelopen was. Het was niet vreemd dat Meretskov werd benoemd tot ‘maarschalk van de Sovjet-Unie’, boven op alle andere ordes, titels en medailles.

   Toen Hitler zich definitief had teruggetrokken, ging Meretskov naar het oosten, zesennegentighonderd kilometer met de trein. Hij was nodig om leiding te geven aan het eerste Verre Oostenfront, met de bedoeling de Japanners uit Mant-sjoerije te verdrijven. Het verbaasde niemand dat ook dat hem lukte.

   Daarna eindigde de wereldoorlog en Meretskov was uitgeput. Omdat er in Moskou niemand op hem wachtte, bleef hij in het oosten, waar hij achter een legerbureau in Vladivostok eindigde. Het was een mooi bureau van echt teakhout.

 

Toen Meretskov in de late winter van 1953 vijfenzestig was, zat hij nog steeds comfortabel achter zijn bureau. Vanaf die plek regelde hij de niet-aanwezigheid van de Sovjet-Unie in de Koreaanse Oorlog. Zowel Meretskov als kameraad Stalin was van mening dat het strategisch belangrijk was dat de Sovjet-Unie op dít moment niet rechtstreeks tegen de Amerikaanse soldaten vocht. Beiden hadden weliswaar de atoombom, maar de Amerikanen hadden een voorsprong. Alles had zijn tijd, dit was geen moment om te provoceren – wat natuurlijk niet betekende dat de Koreaanse Oorlog niet hoefde te worden gewonnen.

   Tegenwoordig nam maarschalk Meretskov af en toe wat rust. Hij had bijvoorbeeld een jachthut bij Kraskino, die op een paar uur rijden ten zuiden van Vladivostok lag. Daar ging hij zo vaak mogelijk naartoe, het liefst in de winter. En het allerliefst alleen. Afgezien van zijn adjudant natuurlijk, maarschalken zaten niet zelf achter het stuur, dat zou geen gezicht zijn.

 

Maarschalk Meretskov en zijn adjudant moesten nog bijna een uur over de bochtige kustweg van Kraskino naar Vladivostok rijden toen ze een zwarte rookkolom in het noorden zagen. Wat was er gebeurd? Stond er iets in brand?

   De afstand was zo groot dat het geen zin had om de verrekijker uit de kofferbak te halen. Maarschalk Meretskov gaf het bevel harder te rijden, maar voegde eraan toe dat de adjudant over twintig minuten een parkeermogelijkheid met een goed uitzicht over de baai moest zoeken. Wat kon er gebeurd zijn?

 

Allan en Herbert hadden ruim een uur over de provinciale weg gelopen toen er een elegante, legergroene Pobeda uit zuidelijke richting naderde. De vluchtelingen verstopten zich achter een sneeuwhoop om de auto te laten passeren. De auto minderde echter vaart en stopte op minder dan vijftig meter afstand van hen. Een met medailles behangen officier en zijn adjudant stapten uit. De adjudant pakte de verrekijker van de man met de medailles uit de kofferbak, waarop zowel de officier met de medailles als de adjudant bij de auto wegliep om een beter uitzicht te hebben op de overkant van de baai, waar tot voor kort Vladivostok had gelegen.

   Daarna was het kinderlijk eenvoudig voor Allan en Herbert om naar de auto te sluipen, beslag te leggen op het pistool van de officier en de automatische karabijn van de adjudant, en de mannen er attent op te maken dat ze helaas in een lastige situatie verzeild waren geraakt. Of, zoals Allan het zei: ‘Heren, mag ik u vriendelijk verzoeken uw kleren uit te trekken.’

 

Maarschalk Meretskov was verontwaardigd. Zo behandelde je een maarschalk van de Sovjet-Unie niet, zelfs niet als je een kampgevangene was. Bedoelden de heren dat hij – maarschalk Kirill Afanasievitsj Meretskov – alleen in zijn onderbroek Vladivostok in moest lopen? Allan antwoordde dat dat misschien wat lastig zou zijn omdat Vladivostok op dit moment bezig was tot de grond toe af te branden, maar dat hij en zijn vriend Herbert dat inderdaad ongeveer bedoelden. De heren mochten natuurlijk hun zwart-witte gevangeniskleren hebben en hoe dichter ze Vladivostok naderden – of hoe je de rookwolk en de ruïnes in de verte ook moest noemen – des te warmer werd het.

   Daarop trokken Allan en Herbert de gestolen uniformen aan en lieten de gevangeniskleding in een stapeltje op de grond achter. Allan dacht dat het misschien het gemakkelijkst was als hij achter het stuur zat, dus mocht Herbert maarschalk zijn en was Allan zijn adjudant. Herbert ging op de passagiersstoel zitten terwijl Allan achter het stuur kroop en de Pobeda keerde, waarna Herbert en hij naar het zuiden reden, in de richting van Noord-Korea.

 

Allan en Herbert staken de grens tussen de Sovjet-Unie en Noord-Korea probleemloos over. Eerst begroetten de Sovjetgrenswachten hen met een stramme rug en nek, daarna deden de Noord-Koreanen hetzelfde. Zonder dat er een woord was gewisseld, gingen de slagbomen open. De meest toegewijde van de twee Noord-Koreaanse grenswachten kreeg bovendien glanzende ogen toen hij bedacht wat een persoonlijke betrokkenheid dat betekende. Korea kon zich absoluut geen betere buur wensen dan de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken. De maarschalk was vast op weg naar Wonsan om erop toe te zien dat de materiaalleveranties uit Vladivostok op de juiste manier arriveerden en dat ze werden behandeld zoals de bedoeling was.

 

Allan had van de zeelieden in de haven van Vladivostok opgevangen dat de Koreaanse Oorlog stagneerde en dat de partijen allebei waren teruggekeerd naar hun kant van de achtendertigste breedtegraad. Dat had hij ook meegedeeld aan Herbert, die zich daardoor het beeld had gevormd dat ze alleen een aanloop hoefden te nemen en te springen (als die breedtegraad tenminste niet te breed was), om van noord naar zuid te komen. Natuurlijk bestond het risico dat ze werden beschoten tijdens de sprong, maar dat zou op zich niet zo erg zijn.

   Nu bleek echter, tientallen kilometers van de scheidslijn, dat het al volop oorlog was. Amerikaanse vliegtuigen cirkelden in de lucht en het leek erop alsof ze van plan waren alles wat ze zagen te bombarderen. Allan begreep dat een Russische, legergroene luxepersonenauto waarschijnlijk als een goed doelwit werd beschouwd, dus sloeg hij van de hoofdweg af in zuidelijke richting en reed het platteland op, over kleinere wegen, die een snellere en betere bescherming boden als er weer een vliegtuig boven hun hoofd dreunde.

 

Toen het begon te schemeren sloegen Allan en Herbert af naar een boerderij die eruitzag als een welvarend landbouwbedrijf. De boer, zijn vrouw en hun twee kinderen stelden zich onmiddellijk in een rij op voor de prominente gasten in de elegante auto. Adjudant Allan verontschuldigde zich zowel in het Russisch als in het Chinees omdat de maarschalk en hij zich opdrongen, maar zou het mogelijk zijn dat ze iets te eten kregen? Ze betaalden er graag voor, maar dan wel in roebels, die ze in de zak van Herberts uniform hadden gevonden, want iets anders hadden ze niet bij zich.

   De boer en zijn vrouw verstonden geen woord van wat Allan had gezegd, maar hun twaalfjarige zoon leerde Russisch op school en hij vertaalde voor zijn vader. Daarna duurde het niet lang voordat Allan en Herbert bij het gezin werden binnengevraagd.

 

Veertien uur later stonden ze klaar om hun reis voort te zetten. De vorige avond hadden ze samen met de boer, zijn vrouw en hun kinderen gegeten. Er was rijst en met chili en knoflook gekruid varkensvlees opgediend en daarbij – halleluja! – Koreaanse rijstbrandewijn. De Koreaanse brandewijn smaakte weliswaar anders dan de Zweedse, maar na vijf jaar en drie weken onvrijwillige geheelonthouding was het meer dan goed genoeg.

   Na de avondmaaltijd bleef zowel de maarschalk als de adjudant slapen bij het gezin. Maarschalk Herbert kreeg de grote slaapkamer terwijl de vader en moeder bij de kinderen sliepen. Adjudant Allan belandde op de vloer in de keuken.

   De volgende ochtend kregen ze een ontbijt van gestoomde groenten, gedroogde vruchten en thee, waarna de boer de tank van hun auto vulde met benzine die hij in een vat in de schuur bewaarde.

   Bij het afscheid weigerde de boer de stapel roebels aan te nemen die de maarschalk hem aanbood, net zolang tot deze in het Duits schreeuwde: ‘Pak dat geld aan, verdomde boer!’

   Daar schrok de boer zo van dat hij deed wat Herbert zei, zonder dat hij had begrepen wat het was.

   Ze zwaaiden vriendelijk gedag en daarna zetten ze hun reis in zuidwestelijke richting voort, zonder ander verkeer op de kronkelende weg, maar met het dreigende gedreun van een bommenwerper in de verte.

 

Naarmate de auto Pyongyang naderde, begon Allan te beseffen dat het misschien tijd was om een nieuw plan te bedenken. Allan was van mening dat ze Zuid-Korea onmogelijk konden bereiken vanaf de plek waar Herbert en hij zich nu bevonden.

   Ze moesten in plaats daarvan proberen of ze een ontmoeting met president Kim Il Sung konden regelen. Herbert was tenslotte een Russische maarschalk, dat moest toch voldoende zijn?

 

Allan begreep dat het een kwestie van tijd was voordat Herbert en hij een stopteken kregen en werden gecontroleerd. Zelfs een maarschalk kon niet rondrijden in de hoofdstad van een oorlogvoerend land zonder dat iemand in elk geval één vraag stelde. Daarom had Allan Herbert een paar uur lang geïnstrueerd over wat hij moest zeggen. Het was één zin, maar die was o zo belangrijk. ‘Ik ben maarschalk Meretskov van de Sovjet-Unie, breng me naar jullie leider!’

 

Pyongyang werd in deze periode beschermd door een buitenste en een binnenste militaire ring. De buitenste ring, die twintig kilometer van de stad lag, bestond uit luchtafweerkanonnen en dubbele rijen wegpatrouilles, terwijl de binnenste ring een barricade was, bijna een frontlinie, om de stad te beschermen tegen een eventuele grondaanval. Allan en Herbert werden bij een van de buitenste wegpatrouilles tegengehouden door een straalbezopen Noord-Koreaanse soldaat met een ontgrendelde mitrailleur voor zijn borstkas. Maarschalk Herbert had zijn zin voortdurend gerepeteerd en nu zei hij: ‘Ik ben jullie leider, breng me naar de Sovjet-Unie.’

   Gelukkig verstond de soldaat geen Russisch, maar wel Chinees. Adjudant Allan moest voor zijn maarschalk vertalen, zodat alle woorden toch in de juiste volgorde werden uitgesproken.

   De soldaat had echter een nagenoeg onmogelijke hoeveelheid alcohol in zijn bloed en wist niet goed wat hij nu moest doen. Hij nodigde Allan en Herbert uit om in de wachtpost plaats te nemen terwijl hij een collega belde die tweehonderd meter verderop bij een wegversperring de wacht hield. Daarna ging hij in een versleten fauteuil zitten en haalde een fles rijstbrandewijn (de derde van die dag) uit zijn binnenzak. Hij nam een slok en begon een liedje te neuriën, terwijl hij met een lege, glazige blik langs de Sovjetgasten in de verte keek.

   Allan was niet tevreden met Herberts prestatie bij de patrouillepost en hij besefte dat met Herbert als maarschalk een paar minuten in aanwezigheid van Kim Il Sung voldoende zouden zijn om hen te laten arresteren. Allan zag door het raam dat de andere soldaat naderde. Ze hadden haast.

   ‘Laten we van kleding wisselen, Herbert,’ zei Allan.

   In alle haast werd de maarschalk adjudant en de adjudant maarschalk. De onmogelijk dronken soldaat keek intussen verdwaasd rond en mompelde iets in het Koreaans.

   Even later betrad soldaat nummer twee de ruimte. Hij salueerde onmiddellijk toen hij de prominente gasten zag. Soldaat nummer twee sprak ook Chinees, waarop Allan in de gedaante van de maarschalk opnieuw naar voren bracht dat hij een ontmoeting met president Kim Il Sung wenste. Voordat soldaat nummer twee antwoord kon geven, onderbrak nummer één hem met zijn gebrabbel.

   ‘Wat zegt hij?’ vroeg maarschalk Allan.

   ‘Hij zegt dat jullie daarnet jullie kleren hebben uitgetrokken en ze daarna weer hebben aangedaan,’ antwoordde soldaat nummer twee.

   ‘De alcohol,’ zei Allan terwijl hij zijn hoofd schudde.

   Soldaat nummer twee betreurde het gedrag van zijn collega en toen nummer één volhield dat Allan en Herbert zich daarnet wel degelijk hadden uit- en aangekleed, kreeg hij een oplawaai van nummer twee en het bevel om eens en voor altijd zijn kop te houden als hij niet gemeld wilde worden voor dronkenschap.

   Soldaat nummer één besloot daarna te zwijgen (en nog een slok te nemen) terwijl nummer twee een paar telefoongesprekken voerde, een pasje in het Koreaans uitschreef, tekende en op twee plekken stempelde, en dat aan maarschalk Allan overhandigde. Daarna zei hij: ‘Dit kan de maarschalk bij de volgende controle laten zien. Dan worden jullie naar de eerste assistent van de president gebracht.’

   Allan bedankte, salueerde en liep terug naar de auto, terwijl hij Herbert voor zich uit duwde.

   ‘Omdat je daarnet adjudant bent geworden, moet jij nu rijden,’ zei Allan.

   ‘Interessant,’ zei Herbert. ‘Ik heb niet meer autogereden sinds de Zwitserse politie me heeft verboden om ooit nog achter het stuur te gaan zitten.’

   ‘Ik geloof dat het beter is als je daar niets meer over zegt,’ zei Allan.

 

De rit ging verder met Herbert achter het stuur, en dat ging veel beter dan Allan had verwacht. Met behulp van het pasje was het bovendien geen probleem om de stad in te komen en naar het presidentiële paleis te rijden.

   Daar werden ze ontvangen door iemand die hen meedeelde dat de eerste assistent pas over drie dagen tijd had voor een gesprek. In afwachting daarvan mochten de heren hun intrek nemen in het gastenappartement. Het diner werd overigens om acht uur geserveerd, als dat hun schikte.

   ‘Ha, zie je wel?’ zei Allan tegen Herbert.

 

Kim Il Sung was in april 1912 in een christelijk gezin aan de rand van Pyongyang geboren. Het gezin leed, net als alle andere Koreaanse gezinnen destijds, onder de Japanse heerschappij. Gedurende de jaren deden de Japanners min of meer wat ze wilden met de mensen uit de koloniën. Honderdduizenden Koreaanse meisjes en vrouwen werden gevangengenomen als seksslaaf voor de Japanse keizerlijke soldaten. De Koreaanse mannen werden gedwongen dienst te nemen in het leger om te vechten voor de keizer, die hen onder meer dwong Japanse namen aan te nemen en ook verder zijn best deed om de Koreaanse taal en cultuur te laten uitsterven.

   Kim Il Sungs vader was een vreedzame apotheker, maar hij liet zich zo kritisch uit over de Japanse verschrikkingen dat hij het misnoegen van de Japanners over zich afriep en op een dag genoodzaakt was om samen met zijn gezin naar het noorden te vluchten, naar het Chinese Mantsjoerije.

   Daar was het na 1931 echter ook gedaan met de vrede toen de Japanse troepen er binnentrokken. King Il Sungs vader was op dat moment al dood, maar zijn moeder moedigde haar zoon aan om zich aan te sluiten bij de Chinese guerrilla, om te helpen de Japanners eerst uit Mantsjoerije en daarna uit Korea te verdrijven.

   Kim Il Sung maakte carrière in dienst van de Chinese, communistische guerrilla. Hij had de reputatie dat hij doortastend en moedig was, werd benoemd tot hoogste commandant van een divisie en vocht zo genadeloos tegen de Japanners dat uiteindelijk alleen hij en een paar mannen van zijn divisie nog in leven waren. Dat was in 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, en Kim Il Sung was gedwongen om de grens naar de Sovjet-Unie over te vluchten.

   Ook daar maakte hij carrière. Hij werd meteen benoemd tot kapitein in het Rode Leger en vocht tot 1945 mee.

   Na het eind van de oorlog moest Japan Korea uit handen geven. Kim Il Sung kwam terug uit ballingschap, nu als nationale held. Hij hoefde de staat alleen nog officieel te stichten, want het leed geen twijfel dat het volk Kim Il Sung als de grote leider wilde hebben.

   De winnaars van de oorlog, de Sovjet-Unie en de VS, hadden Korea echter verdeeld in twee belangengebieden, en de VS waren er pertinent op tegen dat een communist de leider van het hele schiereiland werd. Dus haalden ze hun eigen leider binnen, een Koreaan in ballingschap, en plaatsten hem in het zuiden. Kim Il Sung moest genoegen nemen met het noordelijke deel, maar dat was nu net wat hij niet deed. In plaats daarvan begon hij de Koreaanse Oorlog. Als hij de Japanners had kunnen verjagen, zou hij de Amerikanen en hun VN-volgelingen ook weg kunnen krijgen.

   Kim Il Sung had voor de Chinezen en de Russen gevochten, en nu streed hij voor zijn eigen zaak. Hij had van zijn dramatische leven onder meer geleerd om alleen zichzelf en niemand anders te vertrouwen.

   Hij was bereid om één uitzondering op die regel te maken en die uitzondering was net benoemd tot zijn eerste assistent.

   Wie een ontmoeting met Kim Il Sung wilde, moest daarom eerst een verzoek voor een onderhoud met zijn zoon indienen.

   Kim Jong Il.

   Elf jaar oud.

   ‘Je moet je bezoekers altijd minstens tweeëntwintig uur laten wachten voordat je hen ontvangt. Dat geeft autoriteit, zoon van me,’ had Kim Il Sung hem geïnstrueerd.

   ‘Ik geloof dat ik het begrijp, papa,’ jokte Kim Jong Il, waarna hij een woordenboek pakte en het woord ‘autoriteit’ opzocht.

 

Allan en Herbert vonden het niet erg om drie dagen te wachten, want het eten was goed en de bedden zacht in het paleis van de president. Het gebeurde bovendien zelden dat de Amerikaanse bommenwerpers Pyongyang naderden, omdat er eenvoudiger doelen waren om zich op te richten.

   Uiteindelijk was het echter tijd. Allan werd opgehaald en door de gangen van het paleis naar het kantoor van de eerste assistent gebracht.

   ‘Ik ben Kim Jong Il, de zoon van de president, en tevens de eerste assistent van mijn vader,’ zei Kim Jong Il.

   Hij stak zijn hand uit naar de maarschalk en gaf hem een vastberaden handdruk, ook al verdween zijn hand helemaal in de grote knuist van Allan.

   ‘En ik ben maarschalk Kirill Afanasievitsj Meretskov,’ zei Allan. ‘Heel fijn dat jongeheer Kim kans ziet om me te ontvangen. Ik hoop dat jongeheer Kim het me toestaat om mijn boodschap naar voren te brengen?’

   Dat vond Kim Jong Il geen probleem, dus loog Allan verder. De maarschalk had een boodschap voor de president van kameraad Stalin in Moskou. Omdat ze het vermoeden hadden dat de VS – die kapitalistische hyena’s – hadden geïnfiltreerd in het Sovjetcommunicatiesysteem (de maarschalk wilde niet in detail treden, als jongeheer Kim hem dat toestond?), had kameraad Stalin besloten dat de boodschap via rechtstreeks contact overgebracht moest worden. En de maarschalk en zijn adjudant hadden deze eervolle opdracht gekregen.

   Kim Jong Il keek wantrouwend naar maarschalk Allan en leek bijna gedachten te kunnen lezen toen hij zei dat het zijn taak was om zijn vader tegen elke prijs te beschermen. Die taak hield in dat hij niemand vertrouwde, dat had zijn vader hem geleerd, legde hij uit. Daarom was Kim Jong Il niet van plan om de maarschalk bij zijn vader toe te laten voordat zijn verhaal was geverifieerd bij de Sovjet-Unie. Kim Jong Il was met andere woorden van plan Moskou te bellen om te vragen of de maarschalk inderdaad door Stalin was gestuurd.

   Dat was een andere ontwikkeling dan Allan had gewenst, maar hij zat nu eenmaal in het kantoor van Kim Jong Il en het enige wat hij kon doen was proberen het telefoongesprek met Stalin te voorkomen.

   ‘Het is natuurlijk niet gepast voor een eenvoudige maarschalk om u tegen te spreken, maar ik wil toch graag de kanttekening plaatsen dat het misschien niet handig is om de telefoon te gebruiken als je wilt controleren of het waar is dat je de telefoon niet moet gebruiken.’

   Jongeheer Kim dacht na over wat maarschalk Allan had gezegd terwijl de woorden van zijn vader in zijn hoofd echoden. ‘Vertrouw niemand, zoon van me.’ Uiteindelijk bedacht hij een oplossing. Hij zou Stalin bellen, maar hij zou in codetaal praten. Kim had Stalin meerdere keren ontmoet en deze noemde hem altijd ‘de kleine revolutionair’.

   ‘Ik bel naar Stalin, stel me voor als ‘‘de kleine revolutionair’’ en vraag of hij iemand heeft gestuurd om mijn vader te bezoeken. Daarmee denk ik dat we niet te veel hebben gezegd, ook als de Amerikanen zouden meeluisteren. Wat denkt u daarvan?’

   Allan dacht dat er een slim joch tegenover hem zat. Hoe oud zou hij zijn? Tien? Allan was ook vroeg volwassen geworden.
Op de leeftijd van Kim Jong Il sleepte hij al volop dynamiet bij Nitroglycerin BV in Flen. Verder dacht Allan dat zijn plan op het punt stond verkeerd af te lopen, maar dat kon hij niet zeggen.

   ‘Ik ben ervan overtuigd dat jongeheer Kim een heel slimme jongen is en ver kan komen,’ zei Allan terwijl hij de rest aan het lot overliet.

   ‘Neem een kop thee terwijl ik Stalin bel.’

   Jongeheer Kim liep naar het bruine bureau dat in een hoek van het kantoor stond terwijl Allan een kop thee voor zichzelf inschonk en erover nadacht of hij misschien moest proberen uit het raam te springen. Dat idee verwierp hij echter meteen weer, deels omdat ze zich op de vierde verdieping van het presidentiële paleis bevonden en deels omdat Allan zijn kameraad niet in de steek kon laten.

   Plotseling werden zijn gedachten onderbroken doordat jongeheer Kim in huilen uitbarstte. Hij legde de hoorn op de haak, rende naar Allan en riep huilend: ‘Oom Stalin is dood!’

   Allan dacht dat hij onmogelijk zoveel geluk kon hebben. ‘Stil maar, jongeheer Kim,’ zei hij. ‘Kom hier, dan geeft oom maarschalk jongeheer Kim een omhelzing. Stil maar ...’

 

Toen Kim enigszins getroost was, was hij niet meer zo vroeg-oud. Het leek alsof hij de energie niet meer had om volwassen te zijn. Snotterend vertelde hij dat oom Stalin een paar dagen eerder een beroerte had gehad en dat hij was overleden vlak voordat jongeheer Kim belde.

   Terwijl Kim nog in elkaar gedoken op Allans schoot zat, vertelde Allan geëmotioneerd over zijn laatste, vrolijke ontmoeting met kameraad Stalin. Ze hadden samen een feestmaal genuttigd en de sfeer was uitstekend geweest, zoals dat alleen gebeurt tussen echte vrienden. Kameraad Stalin had zelfs gedanst en gezongen. Allan neuriede het Georgische volksliedje dat Stalin ten gehore had gebracht vlak voordat hij kortsluiting in zijn hoofd had gekregen, en Kim herkende het liedje. Dat had oom Stalin ook voor hem gezongen! Daarmee – als dat niet al eerder was gebeurd – was alle twijfel verdwenen. De maarschalk was heel duidelijk degene voor wie hij zich uitgaf. Jongeheer Kim zou ervoor zorgen dat zijn vader en tevens de president hem de volgende dag al zou ontvangen. En nu wilde hij nog een omhelzing ...

 

De president bestuurde zijn halve land niet in een gewoon kantoor. Dat zou hem aan te grote risico’s blootstellen. Nee, om Kim Il Sung te ontmoeten was een lange reis nodig die om veiligheidsredenen plaatsvond in een SU-122 infanterietank, omdat de eerste assistent van de president mee zou reizen.

   De tocht was niet bepaald comfortabel, maar dat is ook niet het primaire doel van infanterietanks. Tijdens de reis had Allan voldoende tijd om na te denken over twee niet heel onbelangrijke vragen. De eerste was wat hij moest zeggen tegen Kim Il Sung, en de tweede was waar hij wilde dat het gesprek toe zou leiden.

   Allan had tegen de jongen gezegd dat hij een belangrijke boodschap van kameraad Stalin had, maar dat was plotseling een heel eenvoudige zaak geworden. Hij kon nu van alles bedenken; Stalin was immers veel te dood om het tegen te spreken. Allan besloot derhalve dat het bericht aan Kim Il Sung zou luiden dat Stalin had besloten om hem tweehonderd tanks te schenken voor de communistische strijd in Korea. Of driehonderd. Hoe meer het er waren, des te blijer zou de president natuurlijk zijn.

   De tweede vraag was lastiger. Allan had niet veel zin om naar de Sovjet-Unie terug te keren als hij de boodschap aan Kim Il Sung had overgebracht. Het zou echter niet gemakkelijk worden om de Noord-Koreaanse leider zover te krijgen dat hij Allan en Herbert naar Zuid-Korea liet gaan. En het zou met de dag ongezonder worden om in de buurt van Kim Il Sung te zijn als de tanks wegbleven.

   Was China misschien een alternatief? Zolang Allan en Herbert zwart-witte gevangeniskleding hadden gedragen, was het antwoord nee geweest, maar dat deden ze tenslotte niet meer. Korea’s enorme buurman was misschien van een dreiging in een belofte veranderd sinds Allan een Sovjetmaarschalk was geworden. Vooral als Allan een mooie introductiebrief van Kim Il Sung kon loskrijgen.

   De volgende halte zou China zijn. Als het niet anders ging, konden ze per slot van rekening altijd nog een keer de Himalaya oversteken.

   Daarmee was Allan klaar met piekeren. Kim Il Sung zou eerst driehonderd tanks krijgen, of vierhonderd, er was tenslotte geen reden om gierig te zijn, en daarna zou hij nederig de hulp van de president vragen bij het regelen van vervoer en visa voor de reis naar China, omdat de maarschalk eveneens een boodschap had voor Mao Zedong. Allan was tevreden over zijn plan.

 

Het rupsvoertuig stopte abrupt. De drie passagiers kropen naar buiten en hadden weer vaste grond onder hun voeten. Ze waren op een militair vliegveld terechtgekomen en stonden voor een soort stafgebouw.

   Jongeheer Kim hield de voordeur open voor Allan en Herbert, waarna hij langs de heren liep en ook de volgende deur openhield. Daarmee was het trio in het allerheiligste beland. Binnen stond een groot bureau waarop een massa papieren verspreid lag, achter het bureau was een muur met een kaart van Korea en rechts ervan een zitgroep. President Kim Il Sung zat op één bank en op de andere bank zat een gast. Voor de muur aan de tegenoverliggende kant stonden twee met machinegeweren bewapende soldaten onbeweeglijk in de houding.

   ‘Goedenavond, meneer de president,’ zei Allan. ‘Ik ben maarschalk Kirill Afanasievitsj Meretskov van de Sovjet-Unie.’

   ‘Dat is helemaal niet waar,’ zei Kim Il Sung kalm. ‘Ik ken maarschalk Meretskov namelijk heel goed.’

   De soldaten verbraken hun houding meteen en richtten hun wapens op de valse maarschalk en zijn net zo valse adjudant. Kim Il Sung bleef kalm, maar zijn zoon barstte uit in een woedende huilbui. Misschien verdween op dat moment het laatste restje van zijn jeugd. Hij zou nooit, nooit meer iemand vertrouwen.

   ‘Je gaat dood!’ riep hij huilend tegen Allan. ‘En jij ook!’ schreeuwde hij tegen Herbert.

   ‘Ja, dood gaan jullie inderdaad,’ zei Kim Il Sung beheerst. ‘Maar eerst zoeken we uit wie jullie heeft gestuurd.’

 

De echte maarschalk Kirill Afanasievitsj Meretskov had samen met zijn adjudant geen andere keus gehad dan lopen naar dat wat er mogelijk van Vladivostok over was.

   Na meerdere uren bereikten ze een van de tentenkampen die het Rode Leger buiten de verwoeste stad had opgericht. Daar was het nog vernederender geweest dan de maarschalk al had vermoed om te worden aangezien voor een ontsnapte gevangene die spijt had. Gelukkig werd hij al snel herkend en kreeg hij daarna de behandeling die bij zijn positie paste.

   Maarschalk Meretskov had één keer in zijn leven een onrecht voorbij laten gaan en dat was toen Stalins naaste medewerker Berija hem zomaar had laten vastzetten en martelen en hem absoluut zou hebben laten doden als Stalin hem niet te hulp was geschoten. Meretskov had daarna misschien de strijd met Berija moeten aanbinden, maar hij moest een wereldoorlog winnen en Berija had bovendien te veel macht. Daarom liet hij de zaak rusten, maar Meretskov had zich voorgenomen dat hij het niet zou toelaten om ooit nog eens zo vernederd te worden. Hij móést de twee mannen die hem en zijn adjudant van hun auto en uniform hadden beroofd dus onschadelijk maken.

   Meretskov kon niet onmiddellijk achter hen aan gaan omdat hij zijn maarschalksuniform niet had. Het was ook buitengewoon lastig om een kleermaker in de tentenkampen te vinden en toen dat was gebeurd, bleek het zelfs moeilijk om zoiets alledaags als naald en draad te bemachtigen. Alle kleermakerijen in Vladivostok waren immers samen met de stad opgehouden te bestaan.

   Na drie dagen was het maarschalksuniform klaar. Zonder medailles natuurlijk, want daar profiteerde de valse maarschalk van. Meretskov liet zich daardoor echter niet tegenhouden.

   Hij tekende na enige moeite voor de ontvangst van een nieuwe Pobeda voor zichzelf en zijn adjudant (de meeste militaire voertuigen waren immers verbrand) en vertrok in de dageraad in zuidelijke richting, vijf dagen nadat de ellende was begonnen.

   Bij de grens met Noord-Korea werd zijn wantrouwen bevestigd. Een maarschalk, net als hijzelf, was in een Pobeda, net zo een als hij had, de grens overgestoken en in zuidelijke richting gereden. Meer konden de grenswachters niet vertellen.

   Maarschalk Meretskov trok dezelfde conclusie als Allan vijf dagen eerder had gedaan, namelijk dat het zelfmoord zou zijn om in de richting van het front te rijden. Daarom sloeg hij af naar Pyongyang en het werd hem na een paar uur duidelijk dat hij de juiste keus had gemaakt. Bij de buitenste wegpatrouille kreeg hij te horen dat maarschalk Meretskov, die in gezelschap van zijn adjudant was, om een ontmoeting met president Kim Il Sung had verzocht en een afspraak had gekregen bij de eerste assistent van de president. Als maarschalk Meretskov Koreaans had verstaan, had hij de ene soldaat horen zeggen dat er iets vreemds met die twee was geweest en dat ze hun kleren met elkaar hadden verwisseld, waarna zijn collega antwoordde dat als de ander eens één keer in staat zou zijn om nuchter te blijven tot na tien uur ’s ochtends het misschien mogelijk was om hem te vertrouwen.

   Met alle autoriteit die alleen een echte maarschalk kan opbrengen, overtuigde maarschalk Meretskov de autoriteiten er al snel van dat zowel de president als zijn zoon in onmiddellijk levensgevaar verkeerde, en dat ze hem zonder oponthoud de weg naar het hoofdkwartier van de president moesten wijzen. Omdat er geen tijd te verliezen was, vond het vervoer plaats in de Pobeda van de maarschalk, een voertuig dat minstens vier keer zo snel reed als de tank waarin Kim Jong Il, Allan en Herbert waren vervoerd.

 

‘Goed,’ zei Kim Il Sung. ‘Wie zijn jullie, wie heeft jullie gestuurd en wat is de bedoeling van jullie bedrog?’

   Allan had nog geen antwoord gegeven toen de deur openvloog en de echte maarschalk Meretskov de kamer binnenstormde. Hij schreeuwde dat er een aanslag plaatsvond en dat de twee mannen die in het midden van de kamer stonden criminele kampgevangenen waren.

   Heel even waren er iets te veel maarschalken en adjudanten voor de twee soldaten met de machinegeweren, maar zodra de president indirect had bevestigd dat de nieuwe maarschalk de echte was, konden de soldaten zich weer op de bedriegers concentreren.

    ‘Je gaat eraan,’ zei de verontwaardigde maarschalk Meretskov toen hij Allan in zijn eigen uniform met alle medailles op de borst zag staan.

   ‘Ja, dat zegt iedereen,’ antwoordde Allan. ‘Eerst jongeheer Kim, daarna de president en nu de maarschalk. De enige die mijn dood niet eist bent u,’ zei Allan terwijl hij zich tot de gast van de president wendde. ‘Ik weet niet wie u bent, maar er is waarschijnlijk niet veel hoop dat u een afwijkende mening over deze kwestie hebt?’

   ‘Die heb ik inderdaad niet,’ glimlachte de gast. ‘Ik ben Mao Zedong, de leider van de Volksrepubliek China, en ik kan je zeggen dat ik geen overdreven verdraagzaamheid voel tegenover iemand die mijn kameraad Kim Il Sung kwaad wil doen.’

   ‘Mao Zedong!’ riep Allan. ‘Wat een eer. Ook al sterf ik straks, u mag niet vergeten om uw mooie vrouw de groeten van me te doen.’

   ‘Ken je mijn vrouw?’ vroeg Mao Zedong verbaasd.

   ‘Ja, als meneer Mao de laatste tijd niet van vrouw veranderd is. Dat hebt u tenslotte eerder gedaan. Jiang Qing en ik hebben elkaar een paar jaar geleden in de provincie Sichuan ontmoet. We zijn samen met een jongen, Ah Ming, een tijd door de bergen getrokken.’

   ‘Ben jij Allan Kárlsson?’ vroeg Mao Zedong verbaasd. ‘De redder van mijn vrouw?’

   Herbert Einstein begreep niet veel, maar nu besefte hij dat zijn vriend Allan negen levens moest hebben en dat hun wisse dood op weg was te veranderen in iets anders. Alweer! Dat mocht niet gebeuren! Herbert reageerde in een aanval van machteloosheid. ‘Ik loop weg, ik loop weg, schiet me dood, schiet me dood!’ riep hij terwijl hij door de kamer rende, zich vergiste in de deuren en in de schoonmaakkast terechtkwam, waar hij struikelde over een zwabber en een emmer.

 

Dat Mao Zedong zich in het kantoor bevond was niet vreemd, want Kim Il Sung had zijn hoofdkwartier opgeslagen in het Chinese deel van Mantsjoerije, net buiten Shenyang in de provincie Liaoning, ongeveer vijfhonderd kilometer ten noordwesten van het Noord-Koreaanse Pyongyang. Mao had het naar zijn zin in het gebied, waar hij historisch gezien zijn grootste aanhang had. Bovendien vond hij het prettig om met zijn Noord-Koreaanse vrienden om te gaan.

   Het kostte heel wat tijd om uit te zoeken wat er uitgezocht moest worden, en om iedereen die Allans hoofd op een presenteerblaadje wilde hebben op andere gedachten te brengen.

   Maarschalk Meretskov was de eerste die een verzoenende hand uitstak. Allan Karlsson had immers net zo onder de waanzin van maarschalk Berija geleden als Meretskov zelf (Allan had voor alle zekerheid het onbetekenende detail weggelaten dat hij degene was die Vladivostok had platgebrand). En toen Allan voorstelde dat hij en de maarschalk van uniformjas zouden wisselen zodat de maarschalk zijn medailles terug had, verdween diens laatste restje woede.

   Kim Il Sung vond dat ook hij geen reden had om boos te zijn. Allan was immers nooit van plan geweest hem kwaad te doen. Zijn enige probleem was dat zijn zoon zich zo in de maling genomen voelde.

   Jongeheer Kim huilde en schreeuwde nog steeds en bleef Allans onmiddellijke en liefst gewelddadige dood eisen. Uiteindelijk wist Kim Il Sung geen andere oplossing dan zijn zoon een draai om zijn oren te geven en te eisen dat hij onmiddellijk stil zou zijn.

   Allan en maarschalk Meretskov werden uitgenodigd om bij Kim Il Sung op de bank te gaan zitten, waar ook de terneergeslagen Herbert Einstein plaatsnam toen hij zich uit de kast had bevrijd.

   Allans identiteit werd definitief vastgesteld toen Mao Zedongs twintigjarige chef-kok naar de kamer werd geroepen. Allan en Ah Ming omhelsden elkaar een hele tijd, waarna Mao Ah Ming naar de keuken stuurde om noedels te koken.

 

Mao Zedongs dankbaarheid over het feit dat Allan het leven van Jiang Qing had gered kende geen grenzen. Hij verkondigde dat hij bereid was om Allan en zijn vrienden te helpen met wat ze maar wilden, zonder beperkingen. Dat omvatte ook in China blijven, waarbij Mao Zedong ervoor zou zorgen dat Allan, maar ook zijn kameraad, hooggeplaatste en comfortabele levens zouden leiden.

   Allan antwoordde dat meneer Mao het hem maar moest vergeven, maar dat hij het helemaal had gehad met het communisme en dat hij ernaar verlangde zich ergens te ontspannen waar hij een longdrink zonder begeleidende politieke uiteenzettingen kon krijgen.

   Mao antwoordde dat hij dat meneer Karlsson uiteraard vergaf, maar dat hij er niet op moest hopen dat hij het communisme lang zou kunnen ontlopen, want het was in opmars en het zou niet lang duren voordat de hele wereld was veroverd.

   Daarop vroeg Allan of een van de heren misschien een tip kon geven over de plek waar het communisme volgens hen het laatst zijn intrede zou doen, en waar bovendien de zon scheen, de stranden wit waren en je iets anders in je glas kreeg dan Indonesische groene bananenlikeur.

   ‘Ik geloof dat ik naar vakantie verlang,’ zei Allan. ‘Dat heb ik namelijk nog nooit gehad.’

   Mao Zedong, Kim Il Sung en maarschalk Meretskov discussieerden onderling over de kwestie. Een van hen stelde het Caraïbische eiland Cuba voor, een kapitalistischere plek konden de heren zich nauwelijks voorstellen. Allan bedankte voor de tip maar zei dat het Caraïbische gebied erg ver weg lag; bovendien had hij net bedacht dat hij geen paspoort en geen geld had, dus moest hij zijn ambitie misschien wat aanpassen.

   Als het om een paspoort en geld ging hoefde meneer Karlsson zich geen zorgen te maken. Mao Zedong beloofde zowel hem als zijn vriend van valse papieren te voorzien zodat ze overal naartoe konden. Hij zei ook dat hij ze een gigantische hoeveelheid dollars zou meegeven, want die had hij in overvloed, omdat het geld dat president Truman van de VS naar de Kwomintang had gestuurd in alle haast was achtergebleven toen de Kwomintang naar Taiwan was gevlucht. Maar het Caraïbische gebied lag inderdaad aan de andere kant van de aardbol, dus kon het geen kwaad nog even na te denken.

   Terwijl de drie aartscommunisten verdergingen met hun discussie omtrent de vraag waar de man die allergisch was voor hun ideologie vakantie moest gaan vieren, bedankte Allan Harry Truman in stilte voor zijn geldelijke steun.

   De Filippijnen kwamen even in beeld, maar die waren politiek instabiel. Uiteindelijk stelde Mao Bali voor. Allan had zich geërgerd aan de Indonesische bananenlikeur en daarom moest Mao aan Indonesië denken. Dat was niet communistisch. En Mao was er zeker van dat ze ook andere drankjes dan bananenlikeur op Bali hadden.

   ‘Dan wordt het Bali,’ zei Allan. ‘Ga je mee, Herbert?’

   Herbert Einstein begon zich er langzamerhand mee te verzoenen dat hij nog een tijdje zou leven en hij knikte berustend. Natuurlijk ging hij mee, wat moest hij anders doen?

 

100 Jarige Man Die Uit Raam Klom Verdween
titlepage.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_000.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_001.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_002.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_003.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_004.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_005.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_006.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_007.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_008.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_009.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_010.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_011.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_012.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_013.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_014.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_015.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_016.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_017.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_018.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_019.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_020.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_021.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_022.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_023.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_024.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_025.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_026.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_027.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_028.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_029.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_030.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_031.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_032.xhtml
awb_de_100_jaar_oude_man-ebook_split_033.xhtml