HOOFDSTUK 6
Wat Riekje vreesde, en tegelijk hoopte, gebeurde de volgende dag. Didy bleef tussen de middag in het dorp, ze mocht bij een jarig vriendinnetje eten. De anderen wilden juist aan tafel gaan toen de telefoon overging. Riekje voelde dat het Friggo was, maar voordat zij de kans had om op te nemen, had Anno dat al gedaan. Ze verwachtten allemaal een reactie van Friggo, Anno ook, en zijn stem klonk bij voorbaat koel en afwerend toen hij zei: ‘Met Diekman.’
‘Ja, zeg, je spreekt met Friggo! Ik ben net thuis aangekomen en ik voel me een wat teleurgesteld man. Ik had gehoopt dat ik Riekje aan zou treffen, maar het huis was leeg en uitgestorven. Is Riekje in de buurt? Mag ik haar even?’
Friggo was duidelijk nergens op voorbereid en hij schrok dan ook toen hij Anno kort en afgebeten hoorde zeggen: ‘Zo, kerel, voel jij je in Riekje teleurgesteld? Ze is aanwezig, maar ik denk niet dat ze veel lust heeft om met jou in discussie te treden! Zij wil…’
Verder kwam Anno niet, want Riekje stond plots naast hem en nam de hoorn van hem over. Ze bedekte hem met haar hand en fluisterde tegen Anno: ‘Je moet me wel in mijn waarde laten, pap Diekman! Ik ben geen klein kind meer, ik kan mijn eigen boontjes wel doppen. Ik moet met Friggo praten, dat heb ik nodig…’
Anno trok verbouwereerd zijn schouders op en zocht zijn plekje aan tafel weer op. Riekjes stem beefde verdacht toen ze in de hoorn zei: ‘Ja, Friggo, hier ben ik al…’
‘Wat is er wel niet aan de hand? Waarom doet je vader zo lomp tegen me en waarom ben jij op de hoeve? Ik had je hier verwacht… ik wilde er een fijne dag van maken.’
‘Voor jou en mij samen zullen er geen fijne dagen meer komen.’
‘Wat is dat nu weer voer flauwekul, waar heb je het over?’
Riekje moest heel wat wegslikken voordat ze verder kon praten. ‘Terwijl jij van je vakantie genoot, ben ik over bepaalde dingen ingelicht. Ik heb kennis mogen maken met je buurvrouw Simone en met… je vrouw Eveline.’
Het bleef lang stil aan de andere kant van de lijn. Toen kwam er een diepe, loodzware zucht, die gevolgd werd door binnensmonds gemompel. ‘Dus toch… Ik was er al bang voor dat het uit zou komen. Mijn God, Riekje, wat nu?’
De anderen zagen hoe Riekje in een verloren gebaar haar schouders ophaalde. Ze hoorden haar fluisterend zeggen: ‘Pap heeft een afspraak gemaakt met een ambtenaar van het gemeentehuis. We kunnen vanmiddag om twee uur bij hem terecht. Het voorgenomen huwelijk wordt ongedaan gemaakt, dat zul je begrijpen…’
‘Ik hou van je, Riekje. Ik wil je niet verhezen, we kunnen alsnog gaan samenwonen. Toe meisje, alsjeblieft!’
Riekje schudde het hoofd. De anderen noemden haar in stilte dapper, zelf vond ze zich spijkerhard toen ze zei: ‘Je hebt me al verloren, Friggo. Ik kan en ik wil niet met je verder. Daarvoor heb ik te veel respect voor je vrouw Eveline. En voor Esther, jouw wondermooie dochter. Hoe kón je, Friggo… hoe kón je me dit aandoen.’
‘Ik begrijp je, maar ik moet je zien en spreken, Riekje. Ik kan op deze manier geen afscheid van je nemen. Ik zou me voelen als een hond die weggetrapt wordt.’
‘Je moest eens weten hoe ík me voel,’ fluisterde Riekje, en dan, na een diepe zucht: ‘Ik wil je aanraden nu liever niet naar de hoeve te komen, maar je zou om twee uur ook bij het gemeentehuis kunnen zijn.’
‘Als ik het goed heb begrepen is je vader er ook…?’
‘Ja.’
’Dan kom ik niet. Ik hoop dat je begrijpt dat mijn schaamte me dat belet. Ik zal dus ook zeker niet naar de hoeve komen, maar we kunnen toch elders een afspraak maken, voor vanavond bijvoorbeeld…?’ Riekje dacht koortsachtig na. Ze keek over haar schouder naar haar dierbaren. Dineke schudde driftig het hoofd en beduidde zonder woorden dat Riekje de hoorn erop moest leggen. Riekje deed het tegenovergestelde. Ze sprak tegen Friggo uit wat ze zelf wilde. ‘Ik vind een gesprek onder vier ogen even belangrijk als jij. Ik worstel met vragen waarop ik een eerlijk antwoord wens. Vanavond, als Didy in bed ligt, zal ik richting het dorp wandelen. Op die stille weg kunnen we elkaar ontmoeten en ongestoord praten. Tot dan, Friggo…’
Voordat Friggo nog iets kon zeggen verbrak Riekje de verbinding. Toen zij achter haar etensbord zat zei Anno hoofdschuddend en vermanend: ‘Hoe kan je dat nou doen, die man aan het lijntje houden en nota bene ook nog een afspraak met hem maken? Je lijkt wel niet wijs!’
Riekje boog het hoofd, maar haar stem klonk vast toen ze zei: ‘Jullie moeten me ruimte gunnen en me laten begaan. Ik moet Friggo zien en spreken. Anders kan het naar mijn gevoel nooit af zijn. Nooit voorbij…’
De anderen aten zwijgend verder. Anno mompelde: ‘Je moet het zelf weten, maar ik zou hem met alle gemak in zijn eigen gore sopje gaar laten koken. Het zou mij wat kunnen schelen!’
Toen Riekje en Anno een paar uur later naast elkaar in de auto zaten op weg naar het gemeentehuis, zei Riekje zacht: ‘Het spijt me, pap, dat ik niet in alles met je mee kan gaan. Het kan mij allemaal wél wat schelen. Ik moet dit afmaken. Op mijn manier.’
‘Het is goed, poesje,’ zei Anno berustend, ‘het raakt jou dieper en anders dan ons allemaal. Ik begrijp je wel een beetje en ik praat dan ook alleen voor mezelf als ik zeg dat ik die Friggo Vriezema zo dolgraag eventjes persoonlijk onder handen zou willen nemen.’
‘Ja, en dat moet nou net niet,’ vond Riekje. ‘Me dunkt dat de puinhoop al groot genoeg is, pap…’
Anno wierp een blik opzij. Hij zag Riekjes bleke, vertrokken gezicht en zei zacht: ‘Je ziet er verschrikkelijk tegen op, niet dan, kleintje?’ Riekje knikte. Ze keek strak voor zich uit. ‘Ja, heel erg. Ik hou er nu eenmaal niet van om mijn vuile was buiten te moeten hangen. We kennen Barteld van der Heide, maar het is toch een bijzonder akelig idee om tegenover hem met mijn billen bloot te moeten.’
Anno zei troostend: ‘Barteld heeft me gisteravond via de telefoon al verzekerd dat dit geval zo discreet mogelijk zal worden behandeld. Hij was blij dat ik belde, want zodoende kon hij zich er van tevoren nog wat in verdiepen. Het is ook geen alledaagse kwestie, moet je rekenen.’
Ironisch en vol zelfspot zei Riekje: ‘Nee, voor zoiets moet je oerdom en stekeblind zijn. Dit overkomt alleen een vrouw die Riekje Diekman heet.’
Anno weerlegde dit. ‘Nee, poesje, dit overkwam een vrouw met een hart vol zuivere, onzelfzuchtige liefde. Het is zonde dat die zo besmeurd wordt.’
Ze waren bij het gemeentehuis aangekomen, waar ze naar een kantoortje werden gebracht. Barteld van der Heide wachtte hen al op. Er werden handen geschud en ze kregen een stoel aangewezen. Met een blik op de klok zei Barteld: ‘Jullie zijn mensen van de klok, daar hou ik van.’
‘Afspraak is afspraak,’ vond Anno.
Riekje deed er het zwijgen toe. Ze voelde zich opgelaten en hypernerveus. Dat zag Barteld van der Heide aan de wriemelende handen in haar schoot. Om haar tegemoet te komen zei hij: ‘We moeten maar meteen ter zake komen, dunkt mij.’ Hij keek Anno aan en vervolgde: ‘Jij was gisteravond aan de telefoon nogal paniekerig, maar volgens mij is daar geen reden voor. Kijk, het gaat slechts om ondertrouw. In normale gevallen kan een paar een jaar lang in ondertrouw staan. Wordt er in die tijd niet gereageerd door het bruidspaar, dan nemen wij aan dat het feest niet doorgaat. Dit geval ligt wat anders. Jij vertelde me gisteravond wat er aan de hand was en ik noem het, zachtjes uitgedrukt, onsmakelijk. Als Riekje verklaart dat ze niet van plan is met die man te trouwen gaat ook dit ‘grapje’ gewoon niet door. Zo simpel ligt het in wezen.’
Net als Anno had Riekje nauwlettend geluisterd. Toen de man zweeg wilde zij weten: ‘Maar hoe zit het dan met Friggo, wordt hij niet gestraft of vervolgd? Hij heeft op zijn minst toch valsheid in geschrifte gepleegd…?’
De man keek bedachtzaam en krulde met duim en wijsvinger een uiteinde van zijn snor op. ‘Om heel eerlijk te zijn heb ik me daar niet zo in verdiept. Wij kennen elkaar als dorpsgenoten en daarom geef ik je dit advies. Ik vind dat we maar niet te diep moeten gaan graven. Je kan de boel opruien, je kan het ook in de kiem smoren. Als Riekje erop staat is het wel mogelijk dat hij, laten we zeggen, beboet wordt.’
Riekje wist niet hoe gauw ze moest zeggen: ‘Nee, dat wil ik juist niet! Ik denk… dat zijn straf al wel groot genoeg is. Ik kan alleen maar blij zijn als het met een sisser afloopt.’
‘Dan regel ik het verder wel,’ zei Barteld van der Heide. ‘Ik zal mijn collega op het stadhuis van Groningen ervan verwittigen dat het huwelijk tussen jou en die Vriezema niet doorgaat. Als ik daar niets aan toevoeg maak ik geen slapende honden wakker. Dan lijkt dit een geval zoals we wel vaker tegenkomen.’
‘Ik weet niet hoe ik je moet bedanken,’ zei Anno, waarop de man lachend antwoordde: ‘Ach, een vriendendienst behoeft immers geen dank. Jullie hebben de hele zaak zelf wat opgeblazen, het ligt veel eenvoudiger, dat zie je nu maar weer.’
Kort hierna stonden Anno en Riekje weer buiten en keken ze elkaar ietwat verbluft aan. ‘Daar heb ik nu zo tegen opgezien,’ zei Riekje, ‘en achteraf was het een fluitje van een cent.’
Ze liepen op de auto toe. Anno antwoordde: ‘Tja, wisten wij veel! Achteraf bezien is het logisch dat een ondertrouw niet veel voorstelt. Je kan het even gemakkelijk gedaan krijgen als ongedaan maken. Friggo heeft de hele boel besodemieterd, maar hij heeft geen bigamie gepleegd. Nog net niet!’
‘Daar zal ik Simone en Eveline een leven lang dankbaar voor blijven,’ wist Riekje.
Het goede nieuws werd op de hoeve verheugd ontvangen. Voor Riekje verliep de verdere dag traag. Vol tegenstrijdige gevoelens zag ze tegen de avond op. Ze was tegelijkertijd blij en bang om Friggo te ontmoeten. Ze wist dat haar liefde voor hem weer op zou bloeien als ze dicht bij hem was, maar ze nam zich heilig voor om zich daar met hand en tand tegen te verzetten. Haar enige doel was slechts haar eigen gemoedsrust. Ze moest van hem weten waarom hij een kind als Esther niet kon aanvaarden en hoe hij het over zijn hart kon verkrijgen om Eveline met die veel te zware zorg in de steek te laten. Als ze daar een afdoend antwoord op kreeg zou ze weten wat Friggo voor een mens was. Dan zou ze verder kunnen. Zonder hem. Zonder de liefde met een hoofdletter, die oma Dineke beschreef als zeer waardevol. Als iets waar geen vrouw zonder kon. En dat is je reinste flauwekul, bedacht Riekje, opstandig en hardvochtig jegens zichzelf. Ik zal het bewijs leveren dat het wel degelijk mogelijk is om het als vrouw zonder de liefde van een man te stellen. Na twee teleurstellingen waag ik me er tenminste nooit meer aan. Ik zal me er tegen wapenen, op míjn manier.
Zo manhaftig en dapper als ze zich in gedachten opstelde, zo wankel en onevenwichtig voelde ze zich die avond, toen ze op de afgesproken tijd richting het dorp wandelde. Het was nog niet echt donker. Het daglicht had plaats gemaakt voor de schemering, die Klaas-Jan tweelicht placht te noemen. De lange weg waarop ze liep was stil en verlaten en daar prees ze zich gelukkig mee. Ze had geen pottekijkers nodig. Vragende, nieuwsgierige blikken zouden alleen maar hinderlijk zijn. Wat ze ook als hinderlijk ervoer was haar hart, dat in haar keel leek te kloppen toen ze in de verte een auto zag naderen. Ze voelde dat het Friggo was, al kon ze de auto wat kleur en vorm betrof niet thuisbrengen. Als Friggo werkelijk een auto nodig had huurde hij er eentje bij de garage bij hem in de buurt. Dan kreeg je bijna nooit dezelfde wagen mee en daarom verkeerde ze nu in twijfel. Die viel weg toen de auto vaart minderde en ten slotte bij haar stopte.
Friggo opende het portier en vroeg: ‘Kom je bij me zitten…?’
Riekje liep op de wagen toe en terwijl ze instapte zei ze: ‘Ik wil niet rondrijden, ik wil dicht bij huis blijven.’
‘Je krijgt het zoals je het hebben wilt.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten trok hij het sleuteltje uit het contact en stak het in zijn zak. Een tijdje zaten ze stijf en onwennig naast elkaar, toen fluisterde Friggo met schorre stem: ‘Het spijt me allemaal zo, Riekje.’
‘Ja, mij ook. Wat mooi leek is kapot, Friggo. Voor eens en altijd.’
‘Maak je mij dat bij voorbaat duidelijk…?’
Riekje knikte. Ze keek recht voor zich uit. ‘Ja, want dat is voor jou het allerbelangrijkste om te weten. Daar moet je goed van doordrongen zijn.’
‘Ik weiger voorlopig nog om daarin te geloven. Jij houdt van mij, jij kan het zonder mij en mijn liefde niet stellen, Riekje!’
‘Je kent mij slecht, maar dat is wederkerig. Ik ken jou niet meer, Friggo… Hoe kon je zo ver gaan, hoe kon je leven met al die zwaarwegende leugens, al dat bedrog…?’
‘Ik kon niet anders. Vanaf het begin dat ik je leerde kennen wist ik dat jij eerlijkheid hoog in je vaandel droeg. Als ik je had verteld hoe de vork in de steel zat was je onmiddellijk bij me weggegaan. Ik wilde je niet verliezen en had dus geen keuze. Om je bij me te houden moest ik me in onwaarheden storten. Het was een vorm van zelfbescherming.’
‘Ik noem het liever een egoïstische daad, want je beschermde alléén jezelf. Mij niet, om over Eveline en Esther nog maar te zwijgen…’
‘Ik vind het rottig dat jij haar moest ontmoeten. Ik voel op mijn klompen aan dat dit het werk is geweest van Simone en dat vergeef ik haar nooit. Dat achterbakse mens heeft me al die j aren bespioneerd en over alles wat ik deed of naliet bracht ze verslag uit aan Eveline. Teutebellen zijn het, allebei!’
Riekje had met verbazing naar hem geluisterd. Toen hij met een verongelijkt gezicht voor zich uitkeek zei ze in opperste verbazing: ‘Hoe is het mogelijk, Friggo, dat jij, na alles wat er is gebeurd, nog steeds niet bij jezelf terechtkomt? Ik wil over Simone en Eveline geen kwaad woord horen, want dankzij die beide vrouwen ben ik voor een ramp behoed. En jij net zo goed…!’
‘Ik begrijp dat jij vandaag ons voorgenomen huwelijk ongedaan hebt gemaakt, en dat kan ik alleen maar toejuichen. Je moet toegeven dat dat jóuw plan was, ik wilde van meet af aan niet trouwen. De reden ervan weet jij inmiddels. Als jij minder koppig was, zou er volgens mij niets aan de hand hoeven te zijn. We houden van elkaar en we kunnen nog altijd gaan samenwonen.’
‘Dank je feestelijk! Ik zou me doodschamen voor Simone, voor Eveline, en wat denk je van Esthertje…!’
‘Heb je haar gezien? Had Eveline haar bij zich?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik heb foto’s van haar gezien. Ik vind haar prachtig. In al haar onschuld, al haar onvermogen, is het een wondermooi meisje.’
Friggo keek haar een moment perplex aan en viel dan woedend uit. ‘Nou moet je je niet zo aan gaan stellen, Riekje! Ik heb jou nooit eerder op zulke melodramatische uitlatingen kunnen betrappen. Dit gaat werkelijk alle perken te buiten. Esther is geen mens, maar een gedrochtje dat slechts ademt. Ze vegeteert en wordt kunstmatig in leven gehouden. Ze is volkomen nutteloos, maar dat heb ik Eveline nooit aan haar verstand kunnen peuteren. Wat kijk je me nou raar aan?’ besloot hij.
Riekje moest diep ademhalen en zelfs toen leek haar stem een instrument dat het dreigde op te geven. Haar stemgeluid was schor en krakend van emoties toen ze uitbracht: ‘Mijn hemel, Friggo… wie bén jij? Waarom leer ik je nu pas kennen als een man zonder enig gevoel? Ik wil naar huis… ik heb je niks meer te zeggen. Niks meer te vragen. Nu ik je eindelijk ken zal het me minder moeite kosten om mijn liefde voor jou te begraven…’ Ze zweeg maar heel even en toen ze verder praatte biggelden de tranen over haar wangen. ‘Waarom heb je me alles afgepakt, Friggo… Mijn liefde, mijn vertrouwen, mijn mooie baan? Wat was er van Didy terechtgekomen met een derderangs vader als jij? Sorry dat ik dit zo zeg, maar jij hebt het ernaar gemaakt. Je hebt me zo diep bezeerd, zo ongelooflijk gekrenkt. Ik heb diep medelijden met Esthertje. Ik wou zielsveel van haar kunnen houden, omdat zij óók door God geschapen is en dus met een doel op deze wereld is. Ik bewonder Eveline. Zij is een prachtvrouw en jij beseft blijkbaar nog aldoor niet wat je de mensen om je heen aandoet. Ik wens je een gelukkig leven, maar ik wil er geen deel aan hebben…’
Friggo raakte niet onder de indruk van haar woordenstroom. Hij glimlachte vergevensgezind en zei: ‘Eveline en Simone hebben klaarblijkelijk behoorlijk op je gemoed gewerkt. Twee kletsende vrouwen hebben je van streek gemaakt en je liefde voor mij aan het wankelen gebracht. Ik zal je een tijd van rust gunnen en daarna komt tussen ons alles weer goed.’
‘Nee, Friggo, het komt nooit weer goed!’ Riekje schreeuwde het van onmacht bijna uit. Ze dempte haar stem toen ze verder ging. ‘Zie je dan niet wat je gedaan hebt, jongen? Als er niet twee reddende engelen waren geweest zou je doodleuk met me getrouwd zijn! Hoe durfde je, was je dan geen moment bang?’
‘Toch wel, maar ik trok me op aan de hoop dat er geen ruchtbaarheid aan zou worden gegeven wanneer wij op jouw kleine dorp trouwden. Jij liet mij immers geen keuze, je wilde per se trouwen en ik wilde je niet verliezen. Ik hou van je, meer dan ik je ooit zal kunnen zeggen.’ Riekje zuchtte en zei meewarig: ‘Och, Friggo… wat ben je kortzichtig, maar wat héb ik met je te doen.’ Toen ze die woorden zonder nadenken uitgesproken had dacht ze in een flits aan Eveline, die bijna hetzelfde tegen haar had gezegd: Ik heb met hem te doen. Nu pas begreep ze Eveline en besefte ze dat ze Friggo nooit zou kunnen begrijpen. Net als Eveline zou ze hem in medelijden waarschijnlijk niet kunnen gaan haten, maar evenmin nog liefhebben. ‘Ik wil naar huis, Friggo…’
‘Ja, je bent overstuur en jezelf niet. Ik breng je tot vlak bij de hoeve.’
‘Nee, nee… Ik wil lopend terug, ik moet alleen zijn.’
‘Wanneer zie ik je weer en dan het liefst wat opgewekter?’
‘Nooit.’
Hij lachte. ‘Jawel, liefje, ik hou van je en ik zal je altijd ergens weten te vinden. Geef me een kus!’
Riekje had het portier al open toen ze snikkend fluisterde: ‘Maak het me toch niet zo moeilijk… Heb je dan nog niet genoeg aangericht? Je moet me met rust laten… nu en altijd.’
Ze vergat een moment haar eigenwaarde toen ze niet kalm en waardig bij hem wegwandelde, maar wegrende alsof ze op de vlucht sloeg. Pas toen ze hoorde dat de auto werd gestart en wegreed, bleef ze staan en keek ze om. Ze zag de achterlichten van de auto kleiner en kleiner worden tot ze, heel in de verte, op kaarsvlammetjes leken die bij het geringste zuchtje wind uitgeblazen zouden worden. Door een mist van tranen prevelde ze in zichzelf: Dit was het dan, Friggo. Jij bouwde je idealen op drijfzand en je vergat alles en iedereen om je heen. Mijn liefde voor jou is gedoofd, maar ik zal je niet kunnen haten. Ik zal in medelijden aan je blijven denken zoals Eveline dat doet. Ik wens jou een goed leven, maar dat je dat van mij zo finaal aan gruzelementen sloeg, dat vergeef ik je nooit!