HOOFDSTUK 1
De patiënten in het Groningse ziekenhuis droegen Riekje Diekman op handen. Sommige, veelal wat oudere mensen, bleven haar hardnekkig zuster noemen, hoewel Riekje meer dan eens had gezegd: ‘Ik ben geen verpleegkundige, maar fysiotherapeute. Zeg maar gewoon Riekje, ik wil het hier in de oefenzaal graag zo gemoedelijk en gezellig mogelijk houden.’
Waar Riekje haar goede reputatie aan te danken had wist ze zelf niet. Ze stond daar trouwens ook nooit bij stil, ze deed gewoon haar werk. En dat bestond er volgens haar niet alleen uit om mensen weer op de been te helpen die door een ongeluk, een hersenbloeding of een dwarslaesie waren getroffen. Riekje vond het minstens zo belangrijk om deze mensen geestelijk bij te staan. Als er wanhoopstranen geschreid werden omdat de gewenste resultaten uitbleven, of als men doodvermoeid door de inspanning die de therapie met zich meebracht de moed verloor en in een diepe put belandde, liet Riekje Diekman haar warme hart spreken. Dan legde ze begripvol een arm om gebogen schouders, streelde een wang en droogde aldoende tranen. Moed inspreken, praten met haar patiënten, achtte zij zeker zo belangrijk als het oefenen op zich. Fysiotherapeute: het was een zwaar beroep. Toch ging Riekje er niet onder gebukt omdat zij er haar ziel en zaligheid, haar liefde in legde.
Zuster, gewoon Riekje, en ook wel zuster Riekje, de benamingen deden er niet zo toe. Men aanbad haar en velen vroegen zich in bewondering af waar dit frêle vrouwtje haar kracht vandaan haalde. Ze leek nog zo jong, zo pril. In het witte katoenen jurkje dat ze tijdens haar diensturen droeg, het donkere, halflange haar in een paardestaartje samengebonden, leek ze een jong meisje van even in de twintig. Ze was een kittig ding, altijd lief, vrolijk en goedlachs, een mensenkind dat het geluk uitstraalde. Om jaloers op te wezen. Zo dacht men in de oefenzaal van het ziekenhuis over Riekje Diekman, maar wat weet een patiënt van het privéleven van een verpleegkundige of van een fysiotherapeute? Er werd doorgaans niet naar geïnformeerd en Riekje liep er zeker niet mee te koop. Zij vond het niet nodig om mensen met pijn, klachten en zorgen extra te belasten met haar eigen beslommeringen. Haar collega’s en enkele verpleegkundigen van de afdeling neurologie wisten wie Riekje in werkelijkheid was: een jonge vrouw van zevenentwintig jaar, die een bewogen leven achter zich had. Riekje was amper eenentwintig jaar toen ze weduwe werd. Over haar huwelijk met Sacco Hooghoudt had Riekje nooit veel willen vertellen. Men wist alleen dat die man blind was geweest en dat hij dodelijk verongelukte toen zij hoogzwanger was van haar dochtertje Didy, dat nu alweer zes jaar was. Na de dood van haar man had Riekje haar studie weer opgepakt. Ze slaagde met vlag en wimpel voor haar examen fysiotherapie. Het geluk was toen met haar, want binnen de kortste keren kreeg ze in dit ziekenhuis een baan aangeboden.
Tijdens haar studie leerde ze Friggo Vriezema kennen. Hij was acht jaar ouder dan Riekje en destijds een van haar leraren. Haar collega’s wisten dat Riekje stapel op Friggo was, maar deze nieuwe liefde ging bepaald niet over rozen. Friggo, die weduwnaar was, had een huis in de stad Groningen en Riekje woonde met haar dochtertje en haar familie in een boerderij op het platteland. Riekje moest haar vrije tijd verdelen tussen haar kind, haar familie en Friggo, die alleen woonde en daar volgens Riekje niet tegen kon. Het viel natuurlijk ook niet mee voor een man van nog maar vijfendertig jaar om alle dagen thuis te moeten zitten niksen. De mensen hadden weliswaar medelijden met hem, maar toch werd Friggo Vriezema een ‘kortkop’ genoemd. Want wie nam er nou ontslag als je al niet meer zo jong was en een goed betaalde baan had? Dat deed Friggo dus. Hij was eerst zogenaamd ziek thuis geweest. Niet omdat hij kwalen of kwaaltjes had, maar omdat hij op zijn school ruzie had met iedereen, van het hoofd tot en met de conciërge. Niemand deugde er in zijn ogen en naar zijn mening, waar niet aan te tornen viel, maakte men hem het leven ondraaglijk. Na twee jaar touwtrekken, want daar kwam het op neer, vond zijn behandelend arts geen aanwijsbare redenen om Friggo’s ziekteverlof te verlengen. Hij werd voor de keuze gesteld: of weer aan het werk, of ontslag nemen. Friggo koos voor het laatste. Hij was er toen nog van overtuigd dat hij elders, aan een andere school, met open armen zou worden ontvangen, maar dat viel bij nader inzien zwaar tegen. Hij had zijn leeftijd niet meer mee en bovendien kwamen bij de diverse sollicitaties steeds weer zijn beoordelingsrapporten op tafel. Natuurlijk probeerde Friggo met zijn verklaringen het gelijk aan zijn kant te krijgen, maar de tegenpartij had zo zijn bedenkingen. Met een man als Friggo, die op zijn vorige school met geen mens overweg kon, voorzag men moeilijkheden. Keer op keer werd hij afgewezen en tegenwoordig solliciteerde hij al niet meer. Hij leefde van een uitkering en hier in het ziekenhuis deden hardnekkige geruchten de ronde dat Riekje Diekman hem financieel steunde. Haar collega’s konden wel bedenken dat Riekje heel wat met hem te stellen had, maar ze klaagde nooit. Dat was haar aard niet en bovendien hield ze daarvoor te veel van Friggo, zo veronderstelde men.
Deze morgen, tijdens de koffiepauze in het ziekenhuis, leek Riekje inderdaad wel een jong, gelukkig mensenkind. Ze praatte en lachte er lustig op los en toen een collegaatje informeerde wie er die middag dienst had, riep Riekje glunder: ‘Ik niet, ik ben vanmiddag vrij! Kijk maar op het rooster als je me niet gelooft.’
Nelleke Baars, met wie Riekje nauw samenwerkte en met wie ze het bijzonder goed kon vinden, vroeg belangstellend: ‘Wat ga je vanmiddag doen, naar huis of naar Friggo?’
Over Riekjes zonnige gezichtje trok even een donkere schaduw. ‘Ik zou graag in mijn autootje stappen en naar de hoeve tuffen. Het is woensdag en dat betekent dat Didy vanmiddag vrij is van school. Zij kijkt naar me uit, maar Friggo zit hunkerend op me te wachten. Ik moet naar hem toe, want hij zit de laatste tijd weer wat in de put. Soms zou ik wensen dat ik op twee plaatsen tegelijk kon zijn en dat ik niet aldoor hoefde te delen en te kiezen.’
Nelleke fluisterde, alleen voor Riekjes oren bestemd: ‘Ik snap niet dat jullie niet gaan trouwen of desnoods gaan samenwonen. Hoelang kennen jullie elkaar nu al, een jaar of drie?’ Toen Riekje hier bevestigend op knikte vervolgde Nelleke: ‘Nou dan! Dan moet je toch onderhand weten wat je aan elkaar hebt, wat je wilt?’
Riekje glimlachte en net als Nelleke fluisterde ze: ‘Ik zou het voor mezelf wel weten, maar in een relatie ben je niet alleen. Friggo en ik hebben allebei een stem. Maar je hebt wel gelijk, het zou een heleboel problemen oplossen.’ Riekje zweeg en bedacht hoe vaak zij al niet tegen Friggo had gezegd dat hij het allerbeste bij hen op de hoeve zou kunnen komen wonen. Hij wilde daar niets over horen en het waarom ervan was haar na al die jaren nog steeds niet duidelijk. In plaats van zich te uiten potte Friggo zijn diepste gevoelens op. Jammer, maar het was nu eenmaal zo.
Nelleke zag Riekje wegdromen. Ze vermoedde al een hele tijd dat Riekje moeilijkheden had met Friggo en nu kon ze het niet nalaten te zeggen: ‘Denk erom, laat niet over je heen walsen! Dat verdient geen enkele man, hoor!’
‘Je lijkt mijn oma wel!’ lachte Riekje. ‘Die mag me ook zo graag waarschuwen. Maar daar is geen reden voor. Friggo en ik komen er samen heus wel uit, hoor.’
Enkele uren later, toen ze haar witte dienstjurkje verwisseld had voor een lange broek en een gezellige, lekker zittende trui, nam ze zich voor om straks toch weer te proberen Friggo aan het praten te krijgen. Zoals het nu ging kon het gewoon niet doorgaan. Zij was op de allereerste plaats moeder. Als ze vrij was wilde ze bij Didy kunnen zijn. Als Friggo bij hen op de hoeve kwam wonen waren alle problemen in één klap opgelost. Waarom zag Friggo dat dan toch niet in? Ze hield waarachtig van hem, maar hij kon soms een enorme stijfkop zijn. Diep in haar hart twijfelde ze weleens. Ze wilde beslist blijven geloven dat het haar eigen achterdocht was, maar toch had ze vaak het vage gevoel dat Friggo iets voor haar verborg. Even later startte ze haar auto en koerste naar het huis van Friggo Vriezema. Hij bewoonde een huurhuis in een van de betere wijken van de stad. In de straat waar Friggo woonde was Riekje gaandeweg een bekende verschijning geworden. Buren kenden haar als ‘zijn vriendin’. In het voorbijgaan werd er gegroet of, als dat zo uitkwam, een kort praatje gemaakt. Ook hier roemde men de jonge vrouw en hoopte men dat Friggo en zij het geluk zouden vinden. Er was maar één uitzondering: Friggo’s buurvrouw, want tot Riekjes verbazing bejegende die haar bijna vijandig. Het was ook net alsof ze door die vrouw in de gaten werd gehouden, want telkens als zij bij Friggo’s huis uit haar auto stapte, zag ze de buurvrouw, Simone Veldman, voor het raam staan. Niet verscholen of geniepig, maar open en zichtbaar. In het begin stak Riekje als groet haar hand op, maar een wedergroet bleef altijd uit. Van achter het raam zond de vrouw haar een blik die alle twijfels uitsloot: het was er een vol afkeuring en afschuw.
Jaloezie, dat moest het zijn, want heel in het begin, toen ze pas bij Friggo thuiskwam, had ze hem er eens over aangesproken. ‘Die buurvrouw van jou doet zo raar tegen mij. Naar mijn weten heb ik haar toch niets in de weg gelegd.’
Toen had Friggo verteld: ‘Je moet je van dat mens niets aantrekken en haar vooral links laten liggen. Toen mijn vrouw Eveline nog leefde, waren zij en dat onuitstaanbare mens dik bevriend. Ze gingen samen de stad in, bij elkaar koffiedrinken, enfin, je kent dat wel. Toen ik alleen kwam te staan dacht buurvrouw dat ze bij mij in en uit kon lopen. Ik heb haar nooit gemogen en heb haar op een keer voorgoed de deur gewezen. Dat schoot haar in het verkeerde keelgat en sindsdien is ze jaloers op iedereen voor wie mijn deur wél opengaat.’
Riekje had toen geopperd: ‘Misschien is ze wel een beetje verliefd op jou en hoopt ze dat het tussen jullie iets zal worden. Zij staat toch ook alleen in het leven?’
En Friggo had geantwoord: ‘Haar man is twee jaar voor Eveline gestorven. Best mogelijk dat ze iets in mij ziet, maar ik moet haar niet. Niet omdat ze drie jaar ouder is dan ik, maar omdat ik met zo’n helleveeg dagelijks overhoop zou liggen. Ik heb een vrouw nodig met een lief, zacht karakter en van zo iemand loopt er maar één rond. Ze heet Riekje Diekman en ze is van mij!’
En ik zal jou gelukkig maken, lieverd, dacht Riekje, terwijl ze de straat inreed waar ze moest zijn. Met Sacco kreeg ik de kans niet, hij werd ruw van me weggenomen. Jou laat ik me niet ontfutselen, zeker niet door een jaloerse buurvrouw.
Voordat Riekje uit haar auto stapte kon ze het – wonderlijk genoeg – niet nalaten om een heimelijke blik te werpen op het raam van het buurhuis. Jawel hoor, Simone Veldman stond weer op de uitkijk. Riekje waakte er wel voor om al te opvallend te kijken, maar ze kon er niets aan doen dat ze dacht: Je bent een zielepoot, Simone Veldman. Je hebt kind noch kraai, je bent zo eenzaam als wat. Ik kan me wel voorstellen dat je jaloers bent op mij, want Friggo mag er zijn als man. En toch, bedacht ze glimlachend, is hij niet fors of breedgeschouderd. Hij was al vroeg kalend en hij had een leesbril nodig. Het was best mogelijk dat anderen hem een doodgewone man vonden, maar zij vond hem knap. Zij keek dan ook vaker en dieper in zijn ogen, die echt blauw waren, zij zoende zijn lieve mond, zij legde haar handen om zijn innemende gezicht, dat nog altijd iets jongensachtigs had. Zo zie ik hem, dacht Riekje, terwijl ze de huissleutel uit haar tasje opdiepte en de deur vervolgens opende, maar ik hou dan ook van hem. Met heel mijn hart. Ze glimlachte en de ogen in haar knap gezichtje straalden.
Toen ze in de hal haar jas aan de kapstok hing en met een achteloos gebaar over haar haar streek, vroeg ze zich niet af waarom Friggo haar niet tegemoet kwam. Met nog steeds die lach om haar mond bedacht ze: Ik ben zo graag bij hem. Het liefst dag en nacht. Als Didy er niet was en als dat kleine prugeltje niet zo aan de hoeve en haar bewoners hing zou zij gemakkelijker kunnen kiezen. Dan zou ze het Friggo in alle opzichten naar de zin maken. Ze zag hem zo graag lachen en hij deed dat zo zelden.
Toen de huiskamerdeur openging en Riekje binnenkwam glimlachte Friggo zelfs niet. In zijn zelfmedelijden vond Friggo dat hij geen reden tot lachen had. Riekje boog zich naar hem over en zoende hem. ‘Is dit geen heerlijke verrassing, of had je me verwacht?’
‘Ik wist dat je een vrije middag had en natuurlijk verwacht ik je dan.’
‘Zó natuurlijk is dat niet,’ vond Riekje, terwijl ze zich in een hoekje van de bank nestelde. ‘Didy is vanmiddag ook vrij. Ik heb wel degelijk even in tweestrijd gestaan.’
Jouw dochter wordt op de hoeve goed opgevangen, dus het is onzin om je zorgen over haar te maken. Ik zit hier in mijn dooie eentje en de gedachten die een mens dan krijgt zijn niet altijd even fraai.’
Aan zijn sombere oogopslag zag Riekje dat Friggo weer eens diep in de put zat. Ze probeerde hem op te monteren door lachend te zeggen: ‘O, wat ben je toch een ouwe knorrepot. Er kan geen lachje af en het zoentje van daarnet was ook al aan de magere kant. Maar ik hou van je, al doe je ook nog zo nukkig. Je bent mijn schat, mijn grote vriend!’
‘Ja, ja, woorden zijn gemakkelijk gezegd.’
Riekje ging hier wijselijk niet op in. Ze wipte van de bank en zei monter: ‘Ik zal eens een pot geurige thee zetten, of heb je liever koffie?’
‘Nee, liever thee. Koffie heb ik de hele morgen al gedronken, het kwam me zowat mijn oren uit.’
Riekje verdween naar de keuken. Door de openstaande deur naar de huiskamer riep ze: ‘Wat heb je vanmorgen zo al gedaan?’
‘Mijn bed rechtgetrokken en de vuilniszakken buiten gezet,’ riep Friggo terug.
Riekjes lach klonk door tot in de huiskamer en gaf elk woord iets vrolijks, ‘ja jong, je moet maar zo denken: er zijn luxe- en werkpaarden. Ik hoor bij de laatste categorie.’
Ze kwam binnen met twee glazen thee en vervolgde: ‘Het was bij ons in de oefenzaal vanmorgen afschuwelijk druk. We kregen er twee nieuwe patiënten bij en dat zijn, letterlijk en figuurlijk, zware ‘gevallen’. Een vrouw van dik zestig jaar met een dwarslaesie. Ze mist het gevoel in beide benen. Dat lijkt me een afschuwelijke gewaarwording, maar dat mensje zelf is er zo monter en hoopvol onder! Ze is werkelijk een schatje waar je alles voor over hebt. De andere nieuweling was een man van vijfendertig jaar en hij heeft…’
Friggo brak haar woordenstroom af. ‘Hou er alsjeblieft over op, Riekje! Ik heb er een hekel aan als je al die ellende hier in mijn huiskamer brengt. Ik kan er niet tegen.’
Riekje keek hem onderzoekend aan en vroeg zacht: ‘Wat is er met je, Friggo? Je doet zo bars, alsof ik van alles op mijn geweten heb.’
Hij schokschouderde onwillig maar na een tijdje zwijgend en stroef voor zich uit gekeken te hebben, zei hij: ‘Ik lig met mezelf overhoop. Dit is toch ook geen leven! Ik heb geen hobby’s, ik verveel me stierlijk. Jawel, ik heb mijn boeken, maar daar kan ik me niet elk uur van de dag in begraven. Er móet iets gebeuren, Riekje, want zo kan ik het echt niet langer aan, hoor!’
Riekje knikte begrijpend en sprak vervolgens uit wat zij het allerliefste wilde, en wat naar haar mening gewoon het beste was: ‘Ik kan het niet vaak genoeg herhalen: jij moet bij ons op de hoeve komen wonen. Je hoeft geen boer te worden, dat zal niemand van je verwachten, maar je zult er afleiding hebben. Je zou er tussen de mensen zijn, tussen lieve mensen, Friggo!’
Het gezicht van Friggo drukte weerzin uit. ‘Ik moet er niet aan denken… Ik zou er geen rustig uur beleven.’ Hij dacht hierbij aan Riekjes oma, Dineke Diekman, die naar zijn gevoel dwars door hem heen kon kijken en zijn diepste geheimen, veilig verstopt op de bodem van zijn hart, met alle gemak kon lezen. O nee, naar die hoeve wilde hij voor geen goud. Hij vond er geen lieve mensen, maar bemoeials, die zich met Riekjes leven bemoeiden alsof zij een kind was dat in bescherming genomen moest worden.
Riekje kon geen gedachten lezen, maar toen het na zijn uitbarsting stil bleef probeerde zij het gesprek op gang te houden. ‘Zeg dan ten minste waaróm je niet naar ons wilt komen! Jij weet precies wat je wel of niet wilt, maar het waarom van de dingen verzwijg je. Daaruit concludeer ik dat jij denkt dat je met mijn wensen geen rekening hoeft te houden. Dat ervaar ik als belastend, als verre van leuk, Friggo.’
‘Ik hoefje geen tekst en uitleg te geven, je weet dat ik je hier bij mij wil hebben. Als je werkelijk van me hield woonden jij en Didy allang hier.’
Ze keek hem bezeerd aan en zei zacht: ‘Waarom zeg je dat nou…? Je weet dat ik van je hou, maar ik sta niet alleen op de wereld zoals jij. Ik heb een dochter en op de hoeve wonen al mijn dierbaren: pap en Renske, oma niet te vergeten, en Klaas-Jan en Jan-Willem Ochterop. Ze zijn allemaal de jongsten niet meer en als ik hier bij jou kwam zou ik het nare gevoel hebben dat ik al die lieverds in de steek liet. Ik zou een enorme veer moeten laten, terwijl jij eenvoudigweg de deur van dit huurhuis achter je dicht kunt trekken. Waarom geef je niet toe dat het verschil groot genoeg is om ten minste mijn voorstel in overweging te nemen?’
‘Ik hoef niks in overweging te nemen, ik blijf hier.’
Riekje zuchtte om zijn koppige vasthoudendheid die zij niet plaatsen kon. Ze dacht aan duizend dingen tegelijk, maar alleen het voornaamste wat haar bezighield gaf ze prijs: ‘Jij wilt ons beidjes bij je hebben, maar je wilt niet met me trouwen. Samenwonen mag dan modern zijn, ik heb er moeite mee. En thuis… zullen ze er onnoemelijk veel bezwaar tegen hebben. Ze zullen er verdriet van hebben, en dat wil ik hun besparen.’
‘Ik trouw niet weer. Zo’n boterbriefje zegt mij niks.’
‘Ik denk er anders over. Ik wil je vrouw zijn. Niet alleen overdag en in bed, maar ook wettelijk. Hoe kan het toch bestaan, Friggo, dat wij het op dit punt zo vreselijk oneens zijn…?’
Hij haalde zijn schouders op en zei na enig nadenken: ‘Ik weet het niet, Riekje. De moeilijkheden rijzen de pan uit en volgens mij… kunnen we er maar beter een streep onder zetten. Het kan tussen ons niks worden.’
De tranen die in haar ogen sprongen waren niet alleen van verdriet maar vooral ook van een opstandig verzet. ‘Waarom kies jij in alles altijd de weg van de minste weerstand? Door een domme ruzie, die best bijgelegd had kunnen worden, gaf jij je goede baan eraan in plaats van te vechten en je schouders eronder te zetten. Dat is geen verwijt, dat moet je zelf weten. Ik verwijt je wel dat je niet wilt zeggen waarom je niet naar de hoeve wilt verhuizen. Als jij daar een grondige reden voor hebt zal ik je kunnen begrijpen. Nú zie ik je houding enkel als koppigheid, je zin willen doordrijven. Toe, Friggo… praat in vredesnaam met me.’
‘Als ik me eerlijk en openlijk uitsprak zou ik jou moeten bezeren.’
‘Doe het toch maar,’ zei Riekje zacht, ‘want alles is beter dan dit geharrewar waar we geen stap verder mee komen. Is het soms om oma? Ik weet dat je haar niet zo graag mag, maar dat is louter een vooroordeel, Friggo. Jij kent haar niet echt. De keren dat jij een bezoek aan de hoeve bracht zijn nog altijd te tellen. Ik begrijp dat niet, oma is juist zo’n schat, zo’n allerliefst mensje! Ze heeft een vrolijk en opgeruimd karakter, ze begrijpt alles en iedereen, terwijl ze zelf miserabele jeugdjaren heeft gekend. Ze was zeventien jaar toen ze alleen op de wereld stond en een kindje kreeg dat…’
Friggo onderbrak haar. Er lag ergernis in zijn stem toen hij het woord overnam. ‘Ja, dat hele verhaal ken ik onderhand wel. Haar kind werd dood geboren en het kind van een rijke boerendochter werd toen in haar armen gelegd. Dat was jouw vader, Anno, die zij groot mocht brengen in ruil voor een fooi, een armoedig huisje. Ze kreeg een zwijgplicht opgelegd, jouw oma Dineke Diekman, die ze jaren later pas verbrak. Ik snap niet hoe jullie zo aan elkaar kunnen hangen, want goedbeschouwd hebben alleen je vader, Didy en jij een bloedband. De rest is vreemd, bungelt erbij.’
Riekje vatte dit niet op als een belediging. Ze glimlachte en zei zacht: ‘O nee, bij ons bungelt niemand erbij, hoor. Wij horen echt heel dicht bij elkaar, dat kan een buitenstaander gewoon niet begrijpen. Oma en pap Diekman zijn moeder en zoon geworden, daar valt niet aan te tornen. Ze houden heel veel van elkaar. Hetzelfde geldt voor Renske en mij. Renske is paps tweede vrouw. Mijn echte moeder, Marieke Veldkamp, is anderhalf jaar geleden overleden, en om haar heengaan heb ik geen traan gelaten. We hadden elkaar jaren niet gezien, we kenden elkaar niet meer. Ik was zes jaar toen Renske zich over mij ontfermde en gaandeweg is zij mijn moeder geworden. Ik hou zielsveel van haar. Didy, mijn kleine meid, bungelt er zeer zeker niet bij! Zij heeft haar echte vader niet gekend. Je weet dat mijn eerste man, Sacco, overleed vlak voordat Didy geboren werd. Zij heeft echter nooit een vaderfiguur in haar leventje gemist, want op de hoeve wordt ze door drie ‘vaders’ omringd met zorg en liefde. Mijn vader en de broers Ochterop geven Didy wat Sacco haar niet mocht geven: vaderliefde.’
Friggo kende ook dit verhaal. Hij wist heel veel van Riekje, omdat ze zo openhartig was, maar hij was anders. Hij kon niet over zijn vrouw Eveline praten. Eveline… mijn hemel als Riekje eens wist hoe moeilijk hij het met de dingen had die hem bezighielden. Kon hij ook maar zo praten, eerlijk en open, wat zou dat opluchten. Maar wat zou er dan een boel boven water komen dat zijn tegenwoordige geluk besmette, onmogelijk maakte. O nee, hij mocht niet spreken. Hij moest erom denken dat hij zijn hart gesloten hield, want daarin lag zoveel opgestapeld wat geen mens mocht weten! Riekje zeker niet, zij moest blijven praten, dat zou zijn gedachten afleiden.
Friggo kuchte en om Riekje op gang te helpen vroeg hij naar de hem bekende weg. ‘Vertel me dat verhaal van de Ochterop-boeren nog maar eens. Ik vind dat wel interessant.’
Riekje lachte. ‘Dat is het ook, een schrijver zou er volgens mij een boek mee kunnen vullen. Het is ook allemaal zo wonderlijk verlopen dat je niet over toeval mag spreken. Het heeft zo moeten zijn, daar zijn wij allemaal van overtuigd. Het begon met Tilly Heeres, de rijke boerendochter die jij net al even noemde. Zij kreeg op hetzelfde moment als oma Dineke een kind, zonder dat ze verloofd of getrouwd was. Haar kind – mijn vader Anno – werd weggegeven omdat Tilly het kind als een schande beschouwde die zij niet verdragen kon. Oma noemde het kleine jongetje Anno. Ze ging zielsveel van hem houden en Tilly werd aan Mans Ochterop gekoppeld. Hij leeft jammer genoeg niet meer, maar hij was een lieve man en dat heeft die Tilly nooit willen weten. Ze kregen twee zoons, Klaas-Jan en Jan-Willem. Ze werden niet uit liefde verwekt, maar om de boerderij van opvolgers te voorzien. Tilly Heeres zou zich waarschijnlijk in haar graf omdraaien als ze wist dat pap – haar éérste kind – tegenwoordig meeboerde op de hoeve.’
‘Mans Ochterop heeft heel wat goedgemaakt,’ vond Friggo.
Riekje knikte. ‘Hij heeft mijn vader, Tilly’s eerste zoon, als zijn zoon erkend! Pap boert niet alleen mee, hij is mede-erfgenaam geworden. De boerderij staat ook op zijn naam. En toen Sacco op zo’n afschuwelijke manier de dood vond, wilde Mans Ochterop – en zijn twee zoons waren het roerend met hem eens – dat ik financieel geen zorgen meer zou hebben. Als een eerbetoon aan Sacco werd er voor mij een fiks bedrag vastgezet, waar ik nu vrijelijk over kan beschikken. Ik vond het lief en zorgzaam, maar verder zegt dat geld me niet veel. Ik ging na Sacco’s dood weer aan de studie, ik wilde voor mezelf en Didy kunnen zorgen.’
‘Het is anders wel mooi om een appeltje voor de dorst te hebben,’ vond Friggo.
Riekje hoorde maar half wat Friggo zei. Zij was in gedachten met Sacco bezig. Ze had oprecht van hem gehouden en toen hij op de trekker verongelukte in de sloot naast de boerderij, had ze niet kunnen denken dat ze ooit weer van een ander zou kunnen houden. Na een zuchtje praatte ze verder. ‘Het geld dat ik uit het bedrijf kreeg was in feite van Sacco’s moeder. Zij was weduwe toen ze met Klaas-Jan Ochterop trouwde. Ze bracht Sacco, haar zoon, mee, maar ook een vermogen. Ze was niet onbemiddeld en haar geld werd toen in de Ochterop-hoeve gestoken. Dat kwam weer vrij – zo zei Mans het destijds – toen Sacco overleed. Men vond dat Didy en ik er recht op hadden. Voel je nu niet een beetje aan hoe wij, door alles wat er in het verleden gebeurde, naar elkaar zijn toegegroeid? Niemand bungelt erbij, we zijn één groot gezin, één familie. De een kan niet zonder de ander. Ook alweer uit eerbetoon is Didy naar oma Dineke vernoemd. We zijn haar Didy gaan noemen omdat het anders wat verwarrend zou worden. Mijn meiske is zo gelukkig op de hoeve, Friggo. In het dorp heeft ze haar vriendinnetjes. Ik ben bang dat ze hier, in de stad, niet zal kunnen aarden.’ Hiermee was Riekje weer bij het uitgangspunt van hun gesprek gekomen en ze vervolgde: ‘En als ik jou je zin gaf en hier kwam wonen zou ik mijn baan als fysiotherapeute eraan moeten geven. Want hier zijn geen oma en geen Renske, die Didy opvangen als ik er niet ben…’
‘Een mens werkt voor geld en daar hoef jij het niet om te doen,’ zei Friggo. ‘Wat is er voor jou nu eigenlijk belangrijken mijn geluk of het verzorgen van zielepoten in je ziekenhuis?’
‘Je maakt het me zo moeilijk…’
‘Nee, Riekje, jij maakt de dingen nodeloos ingewikkeld omdat je niet kunt of wilt kiezen. Jij houdt te weinig van mij om er ook maar iets voor op te willen offeren. Jij kunt je niet van je familie losmaken, noch van je werk in het ziekenhuis. Ik sta bij jou op de allerlaatste plaats, terwijl ik je juist zo hard nodig heb. Ik kan het op deze manier niet langer, Riekje…’
Friggo zweeg en de tranen in zijn ogen maakten Riekje week. Ze stond op, ging achter zijn stoel staan en legde haar armen om hem heen. Ze legde haar wang tegen die van hem en zei zacht, maar o zo gemeend: ‘Ik heb jou net zo goed nodig, lieverd. Ik wil er geen punt achter zetten, ik wil voor het geluk vechten. Zo zit ik in elkaar. Destijds met Sacco was het ook niet gemakkelijk, iedereen was erop tegen en deed niets anders dan me waarschuwen. Sacco was geen gemakkelijke man, hij stond bekend als een driftkop, een ruziezoeker. Toen hij tijdens een ordinaire kroegruzie zo verwond raakte dat hij blind werd, maakte dat het er niet eenvoudiger op. Toch zette ik door, want ik hield van hem. En nu hou ik van jou en voor mij is daar alles mee gezegd.’
Friggo streelde haar handen, die op zijn borst lagen. Hij slaakte een diepe, moedeloze zucht en zei toen: ‘Jij bent zo eerlijk en puur. Ik weet dat jouw liefde voor mij waarachtig is en ook dat Sacco niet tussen ons staat. Maar er zijn zoveel andere, zwaarwegende dingen die zich tussen ons dringen…’
‘Wat dan bijvoorbeeld? Je moet nu niet zwijgen, maar je uitspreken,’ spoorde Riekje hem aan.
Friggo dacht aan Eveline, maar hij zei: ‘Het geld van Sacco staat tussen ons. Jij zegt steeds dat je er niets om geeft, maar je bent het heel anders gewend dan ik het je kan geven. Dit eenvoudige huurhuis, de inrichting ervan en mijn uitkering, dat zijn dingen die jou afschrikken en ervoor zorgen dat jij niet kunt kiezen voor mij.’
‘Denk jij dat…?’ fluisterde Riekje. Ze zocht haar hoekje van de bank weer op, keek hem verbluft aan en herhaalde: ‘Denk jij er werkelijk zo over, Friggo?’
Hij trok zijn schouders hoog op. ‘Ik kan het niet anders zien.’
Er viel een stilte waarin vooral Riekje koortsachtig nadacht. Ze zette de dingen op een rijtje. Dat ze de schuld bij zichzelf zocht bleek toen ze hardop ging denken: ‘Ben ik dan zo onuitstaanbaar, zo verschrikkelijk egoïstisch bezig geweest…? Ik zie geld als een hulpmiddel, dus wat dat betreft kunnen wij er met jouw uitkering en mijn ‘spaarpot’ gemakkelijk komen. Ik hou met hart en ziel van de hoeve, maar ik kijk zeer zeker niet neer op een huurhuis. Dit huis van jou is ruim en gerieflijk, er moet hoognodig opnieuw behangen en geverfd worden en zo, maar dat is te doen. Dat is het allemaal niet, Friggo… Ik vind het zo erg om Didy van de hoeve weg te moeten halen en ik hou nu eenmaal zielsveel van mijn werk. Het blijft moeilijk, want als ik ja zeg tegen jou, betekent dat dat ik met je wil trouwen. Dat is een eis waaraan jij zult moeten voldoen.’ Er viel weer een stilte.
Friggo Vriezema voelde aan dat Riekje zich gewonnen gaf en dat hij de dingen naar zijn hand kon zetten als hij in een huwelijk met haar toestemde. Jawel, maar in dat ‘boterbriefje’ zag hij geen heil. Enkel nieuwe moeilijkheden. Toch zouden die niet te voorkomen zijn, want als Riekje zoveel water bij de wijn wilde doen kon hij moeilijk achterblijven. Voor wat hoort wat, en in stilte trouwen op een klein dorp als dat van Riekje… wat voor kwaad kon daaruit voortkomen? Maar hoe kon hij zijn halsstarrig ‘nee, ik wil niet trouwen’ nu plots omzetten in ja, ik wil wel’, zonder zich bloot te geven?
Riekje had geen flauw idee met welke gewetensbezwaren Friggo kampte. Ze zag enkel hoe hij in gedachten verzonken bij haar wegdroomde. Ze haalde hem naar de werkelijkheid terug door te zeggen: ‘Ik zie opeens in dat ik helemaal verkeerd bezig was. Jij hebt gelijk en ik ben bereid bepaalde offers te brengen. Maar die ene wens van mij blijft van kracht. Vóórdat ik voorgoed met Didy bij je intrek, wil ik trouwen. Dat ene offer zul jij je moeten getroosten. Of niet… De keuze ligt nu bij jou.’
Friggo had inmiddels een besluit genomen. In gedachten had hij een metershoge muur omver geworpen. Over de brokstukken heen keek hij Riekje luchthartig aan en zei met een glimlach: ‘Trouwen met een vrouw als jij zou voor geen enkele man een ‘offer’ kunnen betekenen, schatje. Mijn eerdere nee wordt nu een volmondig ja, omdat ik nu weet dat ik bij jou vóór alles ga. Daar was ik bang voor, dat riep bij mij twijfels op en stond een huwelijk in de weg. Begrijp je?’
Hij stond op en ging naast Riekje op de bank zitten. Hij trok haar dicht tegen zich aan en het was verlangen dat hem schor liet fluisteren: ‘Blijf vannacht bij me, Riekje, anders ga ik weer twijfelen en denken dat ik al dit goeds maar heb gedroomd. Je hebt me zo gelukkig gemaakt; ik zal nooit meer zo alleen zijn. Wat dat wil zeggen weet niemand.’
Riekje drukte zich nog dichter tegen hem aan en zei bewogen: ‘Ik heb nooit geweten dat het zo erg met je gesteld was, lieverd. Ik leefde mijn leventje waarin óók plaats was voor jou. Nu realiseer ik me pas goed dat de man van wie je houdt vóór alles hoort te gaan als je het geluk van de liefde vast wilt houden. Het zal me moeite kosten, maar… ik zal mijn ontslag indienen. Ik zal morgen op de hoeve verslag uitbrengen en Didy op bepaalde dingen proberen voor te bereiden. Dat ze binnenkort een echte pappa krijgt, dat zou haar toch aan moeten spreken…’
‘Ik zal mijn best voor haar doen. Dat beloof ik! Bel dan nu even naar de hoeve dat je niet thuiskomt vannacht.’
Riekje aarzelde een moment. Het was net alsof ze vaag voelde dat ze met een telefoontje naar de hoeve iets definitiefs tot stand bracht, waar ze de draagwijdte niet goed van kon overzien. Er lag iets van hulpeloosheid in haar blik toen ze vragend naar Friggo keek. Maar toen hij haar toelachte en bemoedigend toeknikte stond ze op. Even hierna kreeg ze haar vader, Anno Diekman, aan de lijn. ‘Hai, pap…! Zeg, ik blijf vannacht bij Friggo, dan weet je dat maar even en hoef je niet bezorgd te zijn… Slaapt Didy al? Was ze lief vandaag?’
‘Jouw kleine meid is altijd lief, maar wat is er eigenlijk met jou aan de hand?’ vroeg Anno. Op Riekjes ‘Hoezo…?’ vervolgde hij: ‘Kom, mijn meidje, ik ken jou! Ik hoor onmiddellijk aan je stem dat er iets is. Weggemoffelde tranen, kan dat het soms zijn?’
‘Hoe kóm je erbij!’ Riekje deed alle mogelijke moeite haar stem gewoon te laten klinken. ‘Er is hier wel iets gaande, maar daar komen geen tranen aan te pas, hoor. Ik vertel het jullie morgen allemaal. Dag, paps Diekman… kusje en slaap straks lekker!’
Voordat Anno nog iets kon zeggen verbrak Riekje de verbinding. Nadat Anno de hoorn dan ook maar op de haak had gelegd keek hij verbouwereerd van Renske, zijn vrouw, naar Dineke Diekman, zijn moeder. Die vroeg: ‘Wat is er, was dat Riekje?’
Anno knikte en zocht zijn stoel weer op. ‘Ja, dat was Riekje. Ze zei eigenlijk niks en toch liet ze me behoorlijk schrikken. Ze blijft vannacht bij Friggo en ze zei dat ze ons morgen alles zou vertellen. Als het waar is wat ik denk, wat ik vermoed, stop ik morgen mijn oren potdicht. Ik wil het niet horen…’
Dineke, Renske, Klaas-Jan en Jan-Willem deelden Anno’s vermoeden. Het was Renske die het verwoordde. ‘Ik ben ook bang dat het er nu toch van gaat komen… dat Riekje haar jawoord aan Friggo gaat geven.’ Ze slaakte een zuchtje. ‘We zouden er blij mee moeten zijn, maar we zitten allemaal even bedenkelijk te kijken. Hoe kan dat toch, want het zijn louter vooroordelen die wij jegens Friggo koesteren.’
Klaas-Jan probeerde de anderen op te monteren. ‘Op het ogenblik banjeren wij op de dingen vooruit. Riekje heeft niet tegen Anno gezegd dat ze ging trouwen. Ze kan best ander nieuws thuis komen brengen!’
Jan-Willem knikte beamend. Hij was het doorgaans met zijn broer eens, maar Dineke Diekman schudde driftig het hoofd. ‘Bepaalde dingen hoeven niet in woorden te worden uitgedrukt, die voel je haarscherp aan. Ik wéét dat Anno’s vermoedens op waarheid berusten. Ik ken Riekje, ik zou haast durven zeggen: als geen ander. Ik moet er niet aan denken dat ze met die man trouwt…’
In Renskes stem lag verdriet, een verdriet dat voortkwam uit bange voorgevoelens. ‘Als die twee gaan trouwen zijn wij niet alleen Riekje, maar ook Didy kwijt. Daar moet je toch niet aan denken…’
‘Jij en ik, wij hebben haar samen opgevoed,’ zei Dineke zacht. ‘Bijna vanaf haar geboorte, want ze was nog maar amper op de wereld of Riekje ging in Groningen studeren en wij pasten op haar kleine meidje. Toen ze daarna haar baan in het ziekenhuis kreeg, kwam de zorg voor Didy praktisch helemaal op ons neer. We waren zo blij met de gang van zaken: Riekje die haar draai in het leven weer had gevonden, Didy op wie wij mochten passen. De enige schaduwkant was Friggo Vriezema. Ik mag het misschien niet hardop zeggen, maar ik voorvoel dat die man het wichtje niet gelukkig zal maken. Ik kan niet uitleggen waarom.’
‘Jij mag hem niet,’ zei Anno lachend en hoofdschuddend tegelijk. ‘Jij, en Renske net zo goed, jullie zien hem als een bedreiging waar het Didy betreft. Haar kunnen jullie op de eerste plaats niet missen!’
Renske schokschouderde maar Dineke trok aardig fel van leer. ‘En dat zeg jij met een lach om je mond? Jij mag hem toch ook niet, jij ziet evenmin heil in dat huwelijk, anders zou je morgen je oren niet potdicht willen stoppen!’
Anno Diekman was weer een en al ernst toen hij knikte en bekende dat hij een hekel aan hem had. ‘Maar dat heeft een andere oorzaak.
Die heeft met Didy niks te maken.’
Toen Renske het waarom ervan wilde weten, was het niet Anno die haar antwoordde maar Klaas-Jan, de oudste van de Ochterop-mannen. ‘Het gaat Anno om Riekjes geld, waar Friggo volgens ons zijn vingers wat al te gemakkelijk achter slaat. Jullie weten dat ik hier de boekhouding bijhoud, maar ik breng vanzelfsprekend wel verslag uit aan Anno en Jan-Willem. Riekjes erfdeel staat gelukkig veilig vast tegen een hoge rente. Daar kan ze niet één-twee-drie over beschikken. Maar haar maandloon, dat stipt bijgeschreven wordt, is ook elke maand weer op, terwijl zij voor zichzelf weinig of niets nodig heeft.’
‘Hoe kan dat nou?’ viel Dineke verontwaardigd uit. ‘Ze hoeft geen kostgeld te geven, als ze benzine moet tanken voor haar auto kan ze dat doen op rekening van de hoeve. Wij kleden Didy omdat we daar plezier in hebben. Al met al heeft Riekje maandelijks weinig nodig. Is het waar, Anno, dat Friggo op haar zak teert?’
Anno knikte beamend. Renske bekende zacht: ‘Riekje heeft mij weleens verteld dat ze Friggo geld toestopte of de wekelijkse boodschappen voor hem inkocht. Hij kan zich van zijn uitkering niet redden. Kort geleden heeft ze nieuw ondergoed voor hem gekocht en zijn linnenkast aangevuld.’
‘De slappeling!’ Anno Diekman kon er niks aan doen dat dit scheldwoord hem van verontwaardiging over de lippen gleed. ‘Ja, sorry, maar het is toch zo! Die man presteerde het toch maar even om een goede baan weg te wuiven, alleen om wat gehakketak met zijn collega’s. En zijn sollicitaties daarna op andere scholen mogen geen naam hebben. Ja, Riekje neemt het voor hem op, die beweert dat Friggo zijn uiterste best heeft gedaan, maar ik neem het allemaal met een korreltje zout, hoor! Friggo vindt het wel best, die is liever lui dan moe. En zo’n jong vriendinnetje met een paar grijpstuivers achter de hand komt hem best van pas. Zo zie ik het en daarom mag ik hem niet. Mijn dochter verdient beter.’
Ze waren het allemaal met Anno eens, maar Klaas-Jan Ochterop waarschuwde in het algemeen: ‘Toch moeten jullie voorzichtig zijn met een oordeel, met je houding vooral jegens Friggo. Want Riekje ziet het allemaal heel anders dan wij. Zij houdt van hem en haar kennende zal ze voor hem door het vuur gaan. Hoe wij ons ook opstellen, uiteindelijk kiest Riekje voor de man die zij liefheeft. En dat kan gaan betekenen dat wij haar verliezen. Haar én de kleine meid.’
Jan-Willem knikte beamend. ‘Dat zou een ramp zijn. Didy is ons aller lieveling. Ze maakt de hoeve licht en zonnig. Dat kleine mensje maakt het hier warm en behaaglijk.’
Renske snoof verdacht voordat ze fluisterend zei: ‘Didy kan in de stad niet aarden. Ze is een echt dorpskind, ze hoort op de hoeve thuis.’ Toen geen van de anderen hier op inging omdat elk voor zich met eigen gedachten bezig was, ging Renske met luidere stem verder: ‘Waarom zeggen jullie niks? Ik lieg toch niet! Denk dan eens aan die keren dat ze met Riekje meeging naar Friggo. Elke keer kwam ze sipper en stiller dan gewoonlijk naar ons op de hoeve terug. Ze heeft er geen speelkameraadjes en ze is bovendien doodsbang voor de buurvrouw van Friggo. Dat schijnt een haaibaai te zijn.’
Dineke knikte en zei: ‘Riekje heeft het ook niet met die buurvrouw op, maar daar hoeven wij niet wakker van te liggen. Het zou wat moois zijn als je je leven liet beïnvloeden door iemand die je niet mag en die toevalligerwijs naast je woont. Net als Riekje til ik daar niet zwaar aan. Het is een vervelende bijkomstigheid die je maar over het hoofd moet zien.’
Dat zei Dineke Diekman, die er altijd zo prat op ging dat ze waar het Riekje, haar oogappeltje, betrof de dingen haarscherp voorvoelde. Nu bleek weer eens dat ook zij maar een doodgewone stervelinge was die niet in de toekomst kon kijken. Dineke kon met de beste wil van de wereld niet weten of aanvoelen welke rol Friggo’s buurvrouw, Simone Veldman, in hun aller leven zou gaan spelen, noch wat zij erin aan zou richten aan goed of kwaad.