HOOFDSTUK 8
Diezelfde avond kon Riekje haar belofte niet waarmaken. Ze miste de moed om het verleden van oma voor Mans Ochterop op tafel te leggen. Ze had het er moeilijk mee, want stilzwijgen, besefte ze, was slechts een uitstel van executie. Zondag naderde met rasse schreden, want het was inmiddels al vrijdag.
Op de avond van die dag leek het net alsof Mans haar te hulp wilde schieten. Natuurlijk was dat schijn, want Mans wist niet waarover Riekje liep te tobben. Mans deelde haar zorgen niet, maar vond het wel nodig het wichtje eens aan de tand te voelen. Het was Jan-Willem die Mans op het idee had gebracht toen hij die morgen op de deel tegen hem zei: ‘Kunt u zich nog herinneren vader, dat Sacco, op die ellendige avond zei dat hij met Riekje – toen nog ‘het doktershulpje’ – zou gaan vrijen dat de stukken ervan af zouden vliegen…?’
‘Een mens zegt weleens wat,’ had hij geantwoord.
Jan-Willem zei: ‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken of zeggen. Sacco blijft maar op zijn kamer, die wil niet beneden komen, maar waarom Riekje dan zo vaak naar hem toe moet…?’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Niks. Maar ze vliegt ettelijke keren per dag de trap op en ze is dan lang op Sacco’s kamer. Ik vertrouw het niet, maar u bent hier de baas. En daarom…!’
Riekje had Sacco net een kopje koffie boven gebracht en nu schonk ze de mannen een kopje in. Mans sloeg haar heimelijk gade. Stel dat Jan-Willem het bij het rechte eind had… dan was het niet best. Na Riekje kregen ze vast geen hulp weer. Het belangrijkste was echter dat ze Riekje niet konden missen. Ze was lief, goed en zorgzaam. Ja, ja, ook voor Sacco. Dat was veel waard, maar het kon niet vanwege de bepaling die door de notaris was vastgelegd. Mans had het op zijn manier moeilijk.
Riekje had haar plaats weer ingenomen; zij had haar eigen zorgelijke gedachten over thuis, over Sacco en over zijn grootvader met wie ze tot een gesprek moest komen. Jan-Willem las, bij gebrek aan een krant, een tijdschrift van maanden oud; Klaas-Jan zat te knikkebollen van de slaap en boven zat Sacco zich af te vragen of hij het zou proberen naar beneden te gaan. Het moest er toch eens van komen. Het gebruik van de wandelstok was ideaal, op zijn kamer bonkte hij nu nergens meer tegenaan. Als hij eerst de trapafgang op de overloop had gevonden, zou hij met hulp van de stok, tree voor tree kunnen afdalen. Beneden zat Riekje…
Ja, en die schrok zich werkelijk een hoedje toen Mans de koe op een gegeven moment bij de horens vatte en recht op de man afvroeg: ‘Jij en Sacco, jullie vrijen toch hopelijk niet met elkaar?’
Riekje voelde dat haar wangen vuurrood werden. ‘En als dat wel het geval zou zijn…’
‘Dan moest jij omzien naar een andere dienst. Dat zou me genoeg spijten.’
Klaas-Jan schrok wakker en veerde rechtop; Jan-Willem legde het beduimelde tijdschrift naast zich neer op de grond en ging er eens goed voor zitten. Riekjes ogen dwaalden van de een naar de ander, ze realiseerde zich dat er nu geen terugweg meer was en dat ze daar blij om was. Ze keek Mans recht aan toen ze zei: ‘U weet toch dat ik Riekje Diekman heet?’
Wat doet dat ertoe,’ vond Mans verwonderd. Hij had nooit acht geslagen op haar achternaam en op dit ogenblik ging hem nog geen lichtje op. Ach, het was ook een veel voorkomende naam in deze omgeving.
Riekje sloeg haar ogen niet neer toen ze zei: ‘Dat doet er alles toe, want mijn vader heet Anno Diekman…’ Toen er geen enkele reactie kwam, zei ze zacht: ‘Mijn vader heeft hier vroeger nog een paar dagen op deze hoeve gewerkt. Hij noemde zich Jan Toonstra… hij was op zoek naar zijn moeder.’
Mans keek haar een moment aan alsof hij het in Keulen hoorde donderen en vervolgens fluisterde hij boordevol ongeloof: ‘Dat kan niet waar zijn… na al die jaren kan dat niet worden opgegraven. Deerntje… je zegt heel wat.’
‘Het is ook heel wat…’ zei Riekje zacht. ‘Ik ben de dochter van Anno Diekman, alias Jan Toonstra. En hij is de zoon van uw gestorven vrouw, Tilly Heeres. Ik zie dat u schrikt en dat spijt me. Ik moet dit allemaal zeggen om te bewijzen dat ik wel met Sacco kan trouwen. Ik héb het boerenbloed.’
Riekjes ogen bleven op Mans gericht, zij, noch de anderen, merkten in de spanning van het moment dat de huiskamerdeur op een kiertje werd gehouden door het uiteinde van een wandelstok.
Jan-Willem keek wat schaapachtig van de een naar de ander, als kon hij dit gesprek niet volgen en toen Klaas-Jan zei: ‘Waar hebben jullie het over. Moeders naam wordt maar op tafel gegooid als kleeft er een smet aan?’ begreep Riekje dat alleen Mans Ochterop op de hoogte was van het verleden. Ze keek Mans aan en vroeg zacht: ‘Heeft u het altijd alleen gedragen, dat grote geheim?’
Mans Ochterop, in wie voor geen cent kwaad stak, kon alleen maar knikken en met een dofklinkende stem zeggen: ‘Tilly wilde niet dat de jongens het te weten kwamen. Op deze hoeve is dat vreselijke van toen doodgezwegen. En nu…’
Klaas-Jan viel hem in de rede: ‘Ik begrijp minder dan de helft, maar ik wil nu alles weten.’
Jan-Willem echode: ‘Ja, ik ook. Ik wil alles weten.’
Mans kon toen niet anders, hij moest het verleden van hun moeder voor zijn zoons op tafel leggen. De Ochterops luisterden met stijgende verbazing naar het verhaal, dat nieuw voor hen was, Riekje kende het en toch zat ook zij weer stil te luisteren alsof ze alles voor het eerst hoorde. Met een moede, monotone stem vertelde Mans hoe er vroeger twee baby’s werden verwisseld. Hoe het doodgeboren kindje van Dineke Diekman door de familie Heeres werd begraven als was het Tilly’s kind. De gezonde zoon van Tilly werd naar Dineke gebracht. Tilly’s ‘schande’ werd in Dinekes armen gelegd, maar ze werd ervoor beloond. Ze kreeg een gammel huisje en een fooi en ze moest beloven levenslang te zullen zwijgen. Mans vertelde het gedetailleerd: ‘Tilly heeft nooit over het onechte kind dat ze kreeg, willen spreken. Ik denk dat zij op den duur ging geloven dat zij een dood kind had gebaard. Dat hoor je wel eens, dat een mens, vroeg of laat, in zijn eigen leugen gaat geloven. Toen haar zoon, Anno Diekman, onder een andere naam op deze hoeve verscheen, bracht hij Tilly een vracht bagage. Nee,’ kopschudde hij, ‘Tilly nam die niet van hem over. Ze stuurde hem de laan uit. Ze wilde, ook toen, niks van hem weten. Ik werd het veel later van haar gewaar wie Jan Toonstra in werkelijkheid was. En net als Dineke Diekman vroeger, moest ik Tilly beloven te zullen zwijgen. Dat heb ik tot nu toe gedaan, maar vrede met de gang van zaken heb ik nooit gehad. Dat moet je maar van me aannemen…’ Hij keek Riekje zielsverloren aan en zij liet haar hart spreken: ‘Ik geloof u onvoorwaardelijk.’
Er viel een stilte die Klaas-Jan verbrak: ‘Grote goedheid, als ik de dingen op een rijtje zet kom ik tot de conclusie dat… Riekjes vader, een halfbroer van Jan-Willem en mij is!’ Mans knikte slechts en Klaas-Jan vervolgde: ‘Met wie heeft moeder voor u dan verkering gehad?’
Mans antwoordde, en het kostte hem zichtbaar moeite: ‘Anno Diekman werd geboren uit een kortstondige relatie zonder enige inhoud. Tilly stortte zich in… een avontuur. Ze heeft me één keer verteld dat de man een rijke hereboer was en ook… dat hij ordentelijk getrouwd was. Het spijt me dat ik jullie dit over je moeder moet vertellen.’
Na een lange tijd van stilzwijgen zei Klaas-Jan en hij bewees ermee dat er in hem meer eerlijke rechtschapenheid huisde dan simpelheid: ‘Het is nooit te laat om het recht te laten zegevieren. Wat moeder heeft gedaan mag niet in de doofpot blijven. Moeder heeft nergens meer weet van, maar ik… kan met zo’n grote leugen niet leven.’
Jan-Willem praatte hem ditmaal niet na, maar gaf zijn eigen mening: ‘Ik vind dat wij erbuiten staan. Vader net zo goed als jij en ik. Wij hebben niks op ons geweten, vader net zomin als Dineke Diekman. Hij moest zich enkel aan een belofte houden en zweeg de zaak dood.’ Hij keek Riekje haast smekend aan en fluisterde schorrig: ‘Je moet op ons niet boos zijn, wij kunnen er niks aan doen, hoor!’
‘Ik ben ook niet boos,’ zei Riekje zacht. Ze zou hem het liefst willen knuffelen omdat hij zo’n lieve goeierd was. Ze bleef op haar plek toen ze verderging: ‘jij hebt gelijk, dat zie ik nu eigenlijk pas goed in, jullie staan erbuiten. Het lag ook niet in mijn bedoeling jullie ter verantwoording te roepen, ik wilde… ik móest jullie laten inzien dat het tussen Sacco en mij wel kan.’ Ze slikte een hinderlijke brok uit haar keel en fluisterde: ‘Misschien is het wel zo dat ik… de taal wilde horen spreken van mijn eigen bloed…’
Mans kon slecht tegen vrouwentranen, die van Riekje maakten hem week en lieten hem zeggen: ‘Huil maar niet, wees liever trots op je boerenbloed. Want daar kunnen we niet omheen en ik… ben er blij om. Nu blijf je bij ons, anders had ik je weg moeten sturen.’
Riekje lachte bibberig, ze veegde met de rug van haar hand langs haar ogen en zei toen: ‘Ik ga naar Sacco toe… Hij weet nog van niets, hij zit zich al dagen grote zorgen te maken. Hij is zo bang voor wat er bij de notaris is vastgelegd, maar wat ben ik dankbaar en blij, dat ik het in zijn hart tenminste weer licht mag maken.’
Toen Riekje op wilde staan, zagen ze allemaal tegelijk dat de huiskamerdeur verder openging. Sacco’s stem klonk Riekje als muziek in de oren: ‘Je hoeft niets meer te zeggen, ik sta hier al een hele poos. Ik heb alles gehoord en verstaan. Nu snak ik naar een stoel, wil je me komen halen, Riekje?’
Ze snelde op Sacco toe, die groot en breed in de deuropening stond. Ze ging dicht naast hem staan, legde steunend en sturend een arm om zijn middel, maar voordat ze allebei een voet verzetten, fluisterde ze tegen de Ochterops: ‘Ik ben hier met minder fraaie bedoelingen gekomen… Het is mijn liefde voor Sacco die mij gewoon weer maakt wie ik ben: Riekje Diekman, en behalve van Sacco, houd ik van jullie drietjes. Daar kan ik niets aan doen… Liefde is blijkbaar sterker dan al het overige.’
Mans Ochterops stem was dun en beverig en toch leek die heel dit grote vertrek te vullen toen hij zei: ‘Dat waar jij het over hebt en dat op deze hoeve nooit aanwezig was, is sterker dan het boerenbloed. Tilly had het niet in zich en kon het dus niet geven, maar dat jij… haar kleindochter… de dingen recht komt zetten, dat noem ik een mirakel…’
De emoties waren groot, Riekje liet haar tranen de vrije loop toen ze Sacco naar een stoel leidde en fluisterde: ‘Het is geen mirakel, je kan niet eens van toeval spreken. Het is zó wonderlijk allemaal dat God zelf hier een hand in moet hebben. Het móest zo zijn dat uiteindelijk het verleden schoongewist kon worden. Niet door haat en wrok, zoals ik meende, maar door onzelfzuchtige liefde.’
Sacco zocht Riekjes hand, bracht die naar zijn mond en drukte er een kus op. Zijn stem klonk zwaar van emoties en bewogenheid toen hij zei: ‘Dat jij dit allemaal wist, en toch zei je niets wanneer ik je kleineerde met je komaf. Er is een boel klaarheid gekomen, maar er moet ook nog veel worden goedgemaakt. Ik moet jouw familie leren kennen en…’ Hij onderbrak zichzelf en stelde de vraag die plots bij hem opkwam: ‘Hoe reageerden zij erop toen jij een ‘dienst’ aannam op een hoeve waar een deel van hun verleden verborgen ligt?’
‘Thuis weten ze niet bij wie ik in werkelijkheid in huis ben,’ zei Riekje vol schuldbesef. ‘Als ik ’s zondags thuiskom, vragen ze meestal belangstellend hoe het met de familie Hooghoudt is.’ Ze vertelde hoe dat kwam, hoe zij de dingen niet recht gebogen had, maar ze krom had gelaten en ze besloot met een zucht: ‘Zondag zal ik thuis alles moeten vertellen. Ik weet niet hoe ze zullen reageren. Ik zie er echt heel erg tegen op. Oma is zo’n schat… ik heb er nooit bij stilgestaan dat ik haar met dit alles wel eens verdriet zou kunnen doen. Ik ben opeens bang dat dat toch het geval zal zijn…’
Veel later zouden de vier mannen van Riekje horen hoe zij met gevoelens van haat en wraak naar deze hoeve was gekomen. In dat gesprek zou zij nog eens ervaren wat ze nu al wist: dat een mens nooit legen zijn aard in kan gaan, maar dwars door alles heen blijft wie hij is. Een mensenkind als Riekje Diekman, rechtschapen, eerlijk en gevoelig, kon onmogelijk een keiharde vrouw worden. Zij miste gevoelens van haat, wraak en wrok. Het was de liefde in haar die het haar verbood het kwade te koesteren. En of het uiteindelijk ook de liefde zou zijn die als een dekmantel over een duister verleden werd gespreid? Riekje kon niet in de toekomst kijken, maar ze kon wel de dagen tellen. Zondag lag vlakbij…
Het dorp waar Anno Diekman van het voormalige dorpsschooltje een eenvoudig, maar gerieflijk huis had weten te maken, lag niet veraf. Die zondagmorgen stalde Riekje er haar brommertje tegen de muur van het schuurtje, waarna ze met een snel kloppend hart naar binnen ging. Anno, die alleen in de huiskamer zat, stond op en verwelkomde zijn dochter door zijn armen om haar heen te slaan, haar gedag te kussen en vervolgens te zeggen: ‘Dag, mijn lekkere prul, wat ben je lijn vroeg!’
‘Wat is het hier stil… Zijn oma en Renske er niet?’
Anno vertelde: ‘Die twee zijn naar de kerk. Maar de koffie is bruin en ik vind het wel prettig om je eventjes voor mezelf te hebben!’
O, lieverd, wat maak je het me moeilijk, schoot het door Riekjes hoofd. Pap was altijd blij als hij haar weer zag. Ook nu was hij zichtbaar in een zonnig humeur. Waarom moest zij dat bederven met donkere wolken? Ze kon nu niet met de deur in huis vallen, ze moest gewoon een beter tijdstip van de dag afwachten. Ze slikte iets weg en vroeg dan zo ongedwongen mogelijk: ‘Zal ik je dan eens een lekker bakje troost inschenken, pap Diekman?’
‘Als jij er bent, heb ik geen ‘troost’ meer nodig,’ lachte Anno schalks. Hij werd ernstig toen hij vervolgde: ‘Ik plaag je maar wat, maar het is wel zo dat wij eraan moesten wennen dat jij het huis uit was.’
‘Kleine meisjes worden groot, pap, en dan vliegen ze uit,’ zei Riekje. Ze vond het vervelend dat pap over dit gevaarlijke onderwerp begon. Ze trok een kastdeur open en informeerde zoekend: ‘Heeft Renske niet wat lekkers in huis? Ik heb een beetje trek. Renske zou zeggen: dat komt ervan als je ’s morgens niet eet.’
‘Gisteren rook het hier in huis alsof er iets zoetigs gebakken werd, maar waar ze dat gelaten hebben, weet ik niet, hoor,’ zei Anno en ondanks haar volle hart moest Riekje lachen en zeggen: ‘Als jij alleen kwam te staan, was het niet best, pap. Je kan nog geen ei koken en geen bord in de keukenkast vinden.’
Anno voelde zich niet aangesproken, maar grapte: ‘Ik zou van theewater gerust koffie zetten!’
Riekje verdween naar de keuken, waar ze in de diepe kelderkast vond waar Anno op had gedoeld. Toen ze met lege handen weer in de huiskamer verscheen, vroeg Anno: ‘Kan je het niet vinden, meidje?’
‘Jawel, er stond een heerlijke cake met vruchtjes. Maar die was nog niet aangesneden en ik vind het sneu voor Renske om het mes erin te zetten. Zij wil er straks mee pronken en ik kan nog wel even wachten. Zo snel zal een gezond mens ook wel niet van zijn stokje gaan, denk ik.’
Ze spraken wat over koetjes en kalfjes tot Anno opeens vroeg: ‘Zeg, wij lazen in de krant dat Sacco Hooghoudt is vrijgelaten! Hij schijnt volkomen onschuldig te zijn opgepakt, hè. Hoe kwam…’
Anno slikte de rest van zijn vraag in want de telefoon ging over. Hij liep erop toe en nam op. ‘Diekman.’
Een voor hem nog altijd bekende stem vroeg of Riekje soms bij hem was. Anno vertelde dat dat inderdaad het geval was. ‘Momentje, ze komt eraan.’
Hij beduidde Riekje om te komen en toen ze de hoorn van hem overnam, zei hij fluisterend: ‘Het is je moeder.’
‘Hallo moeder, wat leuk dat u even belt.’
Marieke Veldman bitste: ‘Wat jij leuk noemt! Je weet best dat ik het gênant vind om naar het huis van je vader te bellen. Maar jij laat me geen keuze, we horen of zien niets van je!’
‘Ja nou, sorry… ik heb het tegenwoordig nogal druk. Het is geen onwil, ik kom er niet aan toe.’
‘Ik heb gisteren, uit pure noodzaak, het doktershuis gebeld en daar kreeg ik te horen dat jij er al lang niet meer werkt!’
‘Ja, dat klopt…’
‘Heb je daar niets aan toe te voegen? Ik hoorde anders minder fraaie berichten en ik wil nu van jou weten, of het waar is dat jij je op een boerderij hebt verhuurd als dienstbode!’
‘Verhuurd en dienstbode klopt niet helemaal, maar het is wel zo dat ik tegenwoordig op een boerderij werk. In het woongedeelte natuurlijk.’
‘Schaam jij je niet, Riekje!’
‘Eerlijk gezegd niet, nee…’
‘Laat ik je dan zeggen, dat ik me wel schaam voor een dochter die zich zo verlaagt. Ik heb het altijd geweten dat er niets van jouw opvoeding terecht zou komen, daar bij je vader en je oma. Ik heb het al dikwijls gezegd en ik zal het nog éénmaal herhalen: Je kan bij mij terugkomen. Je krijgt het hier beter dan je het ooit hebt gehad!’
In welk opzicht…?’
In de eerste plaats krijg je de kans voor een heropvoeding en dat is in jouw geval niet niks, Riekje!’
‘Ik denk er niet aan, moeder. Ik heb hier alles wat mijn hart begeert: liefde in alle vormen die er zijn. Is Emiel ook thuis?’ informeerde ze, met het verlangen even met haar broer te babbelen.
Er sprongen tranen in Riekjes ogen toen ze haar moeder hoorde zeggen: ‘Emiel zit hier naast me. Hij heeft het meeluisterapparaat aan zijn oor en schudt driftig het hoofd. Hij geeft te kennen niet met zijn zuster te willen praten. Ook hij schaamt zich voor jou. Wij zijn aan dienstboden gewend, maar die horen niet tot de naaste familie. Zelfs niet bij de vrienden- of kennissenkring.’
‘Wat bedoelt u daarmee te zeggen, moeder…?’
Anno hoorde de snik in Riekjes stem, maar Marieke niet, die haar dochter antwoordde: ‘Dat jij nu nog kan kiezen voor ons milieu en dat ik je, in het andere geval, goedendag zeg. Voor altijd.’
‘Moeder…?’ De tranen in haar ogen kwamen uit haar hart. Met de hoorn nog in haar hand keerde ze zich naar Anno en fluisterde hees: ‘Moeder hangt zomaar ineens op…’
Anno, die haar tranen zag en begreep wat er aan de hand was, snelde op haar toe. Hij nam de hoorn uit haar hand en legde die op de haak. Toen sloot hij zijn armen vast om haar heen en drukte haar tegen zich aan. Hij liet zijn kin op Riekjes donkere haar rusten en zei zacht: ‘Stil maar, mijn kleine prul, huil maar niet.’
Waarom doet moeder zo hard…? Ze gaf me te verstaan dat ik niet weer thuis hoefde te komen. Ze schaamt zich voor me… Emiel ook. Ik heb voor die hoeve gekozen en ik geef niet op. Ik verdien mijn geld toch eerlijk, pap… en bovendien hebben die mensen mij nodig. En ik… ik heb hen nodig…’
Anno wist nog niet in welk opzicht Riekje de bewoners van die hoeve nodig had, maar hij had met Riekje te doen en troostte: ‘Trek het je niet al te erg aan, poesje. Je moeder bedoelt het wellicht niet zo kwaad. Ze is nu eenmaal zo, dat ze niet van tevoren overweegt wat ze beter wel of niet zou moeten zeggen. Huil nu niet meer… Jouw tranen doen mij zeer, ze geven me na al die jaren nog een schuldgevoel. Ik moet dan aan het spreekwoord denken: scheiden doet lijden…’
Nu voelde Riekje zich geroepen Anno te troosten. Ze wist niet hoe gauw ze moest zeggen: ‘Dat is onzin, pap! Moeder en jij pasten niet bij elkaar. Emiel koos voor haar, ik voor jou. Elk van ons is tevreden met de situatie, die trouwens als een legpuzzel in elkaar past. Moeder heeft me er net behoorlijk van langs gegeven, ik voel het als een geestelijke dreun, maar ze heeft niet helemaal ongelijk. Ik bén al een hele tijd niet thuis geweest en ik laat niks van me horen. Dat komt omdat ik geen band met moeder heb. De laatste keer dat ik bij haar was loonde moeder totaal geen belangstelling voor mij en ik moet eerlijkheidshalve bekennen dat dat wederkerig is. Wij hebben elkaar niet veel meer te zeggen dan goedendag…’
‘Als jij het op die manier kan bekijken en verwerken is het goed. Ik zou het zo erg vinden als jij eronder leed.’
‘Ik heb jou en oma en Renske als mijn moeder. Mis jij Emiel erg, pap?’
‘Ja. Hij is en blijft mijn zoon, maar ik ken hem nauwelijks meer. Laten we het over iets anders hebben, Riekje.’
Riekje besloot nog eens koffie in te schenken en de cake vast op tafel te zetten. Ze was er mee bezig, toen Dineke en Renske uit de kerk naar huis kwamen. Er volgde een allerhartelijkste begroeting, waaruit warmte en liefde spraken. Ze zaten even later achter de koffie, Renske vertelde over de preek en hoe goed die haar had gedaan, toen Dineke naar Riekje keek. Ze viel Renske gewoon in de rede met haar vraag: ‘Wat ben jij stil, kindje, of verbeeld ik me dat maar?’
Voordat Riekje kon antwoorden, zei Anno: ‘Ze heeft zoëven een naar telefoontje van Marieke gehad. Om het werk dat ze momenteel doet, schamen ze zich daar voor Riekje en dat zei Marieke in niet mis te verstane woorden.’
Dineke schudde meewarig het hoofd en Renske viel verontwaardigd uit: ‘Wat een onzin! Zolang je er aardigheid in hebt geeft het niet wat je doet. Heb jij je moeder dan niet verteld dat het tijdelijk is. Dat je straks een nieuwe studie oppakt en daarna weer een baan zult hebben, die je moeders tevredenheid kan wegdragen?’
‘Hoe is het eigenlijk met die studie?’ vroeg Dineke. ‘Daar horen we niets meer over.’
Riekje hield het hoofd gebogen toen ze zei: ‘Ik heb het afgezegd, ik heb er geen zin meer in… Ik heb op de hoeve mijn draai gevonden, ik wil daar blijven…’
Wát zeg je?’ vroeg Anno verbaasd en toen schoot het hem weer te binnen wat hij haar had willen vragen toen Marieke belde. ‘Zeg, vertel eerst eens hoe dat allemaal zit met Sacco Hooghoudt!’
Dineke en Renske knikten haast tegelijkertijd en Renske zei: ‘Ja zeg, we lazen het in de krant, dat hij vrijgelaten is! Wat erg evengoed voor zo’n jongen om voor moordenaar te worden uitgemaakt terwijl hij er achteraf niets mee te maken had. Hij was betrokken bij die kroegruzie, maar hij belandde in de cel. Hai, hai, als er dorpsnieuws is, is dit het zeker wel. Men blijft er hier over aan de gang. Is hij inmiddels weer thuis?’
‘Ja…’
Dineke, die zag dat Riekje het zichtbaar moeilijk had, zei: ‘Het is verschrikkelijk wat die jongen allemaal is overkomen, maar stapel jij zijn leed nu niet op jouw schouders, hoor Riekje. Ik ken je, ik zie je ervoor aan, maar daar is hij niet mee geholpen en jij zou er onderdoor kunnen gaan.’
Riekjes stem klonk verstikt toen ze zei: ‘Beseffen jullie wel hoe erg het is om blind te zijn… Soms probeer ik mij er een voorstelling van te maken. Dan knijp ik mijn ogen stijf dicht en probeer ik op de tast door de huiskamer te lopen zonder ergens tegen op te bonken. Dat lukt dus niet… Sacco is in zijn hart op en top een boer, maar hij zal de gewassen nooit weer zien groeien, het vee kan hij slechts bevoelen. Het is zó vreselijk, bijna mensonterend dat dit juist hém moest overkomen…’
Renskes troost was schraal: ‘Hendrik Westra zal zijn straf niet ontlopen.’
Dineke had heel andere gedachten. Zij bezat nu eenmaal de gave om dwars door haar oogappeltje heen te kunnen kijken. Ze hoorde wat er achter Riekjes woorden schuilde. Toen die zei: Het is zo erg dat het juist hém… ging haar een lichtje op. Dineke Diekman was al lang niet meer het timide, kwetsbare wezentje van vroeger. Ze knikte niet meer op alles ja en amen, en zwijgen over iets dat je bezighield was niet goed, vond ze. Ze keek naar Riekje en uitte haar gedachten: ‘Je zei daarnet dat je op die hoeve wilde blijven. Het bevalt je er zo goed dat jij je studie ervoor op wilt geven. Je maakt mij niet wijs dat je zo graag huishoudelijk werk doet. Is het om Sacco Hooghoudt dat jij daar wilt blijven? Is je medelijden met hem zo groot of zit het dieper, Riekje?’
Om Riekjes mond speelde een beverig lachje dat vertedering wilde uitdrukken. ‘U kan in mijn hart kijken, hè oma…’ Haar mondhoeken trokken verdacht toen ze fluisterde: ‘Ja, ik houd van Sacco. En hij van mij.’
Anno schokte in zijn stoel naar voren en zei gejaagd: ‘Kleine prul van me, gebruik alsjeblieft je gezond verstand! Jij kan je jonge leven niet delen met een blinde. Het spijt me voor die jongen, maar jouw geluk gaat bij mij vóór alles. Je hebt er geen benul van wat je te wachten staat, maak het uit, meidje, nu kan het nog.’
‘Je bedoelt omdat we elkaar nog maar zo kort kennen?’ Riekje schudde beslist het hoofd: ‘Dat heeft er niks mee te maken, pap. We weten dat we er voor elkaar willen zijn en daar is alles mee gezegd. Ook Sacco’s blindheid. Hij is alléén maar blind, hoor! Verder is hij knap, gezond en recht van lijf en leden. Wat een ander over hem zegt kan me niks schelen, ik vind hem lief…’
‘Hij staat anders bekend als een driftkop en een ruziezoeker,’ kon Renske niet nalaten te zeggen.
Riekje wist niet hoe verloren ze keek toen ze zacht zei: ‘Dat heeft een oorzaak, tegen mij is hij niet zo.’
Dineke, die als geen ander wist waarover ze sprak, maar niet wist wat ze aanhaalde, zei: ‘Hij is een rijke boerenzoon, dat moet je vooral niet vergeten…’
Anno knikte bevestigend en wilde van Riekje weten: ‘Wat zegt de familie Hooghoudt ervan dat hun zoon met een gewoon wichtje gaat?’
Riekjes gezicht werd rood als een pioen, ze voelde zich tot het uiterste gespannen en die nerveusheid klonk door in haar stem. ‘Ik heb jullie de hele tijd voorgelogen… Alleen Sacco heeft de achternaam Hooghoudt. De anderen heten… Ochterop.’ Riekje boog het hoofd weer diep. Ze kon al die blikken die ze op zich gericht voelde niet verdragen, de vele, vele vragen erin niet tegelijk beantwoorden. Om de ijzige stilte te verbreken, maar ook omdat ze haar eigen, te volle hart, wilde luchten, praatte ze gejaagd door: ‘Mans Ochterop en zijn beide zoons, Klaas-Jan en Jan-Willem, weten alles van het verleden van u, oma, en van jou, pap. Zij konden er niets aan doen of verhelpen, maar ze vinden het héél erg wat er is gebeurd. Ze vinden het goed dat Sacco en ik samen verder willen… ze zijn blij met mij.’
Toen Riekje zweeg, was de stilte weer voelbaar. Dinekes zucht leek op een snik toen zij als eerste reageerde: ‘Kindje toch, wat doe je met ons. Je smijt ons met namen uit het verleden om de oren alsof het niks is… Al die namen, o, mijn God, hoe is dit mogelijk?’
Ze waren zo elk met heel eigen gevoelens bezig dat ze niet zagen hoe Anno lijkwit wegtrok, maar ze hoorden aan zijn stem en proefden uil elk woord wat er in hem omging. ‘Mans Ochterop en Tilly Heeres… Ze werden het destijds eens omdat hun geld en hun bezittingen bij elkaar pasten en er een schande mee kon worden bedekt. Ik zal haar nooit vergeten, de vrouw die mij ter wereld bracht en met wie ik eenmaal oog in oog stond. Bij mijn geboorte smeet ze me als een stuk ballast weg en later wilde ze nog niks van me weten. Daar heb ik al lange jaren vrede mee. De moeder in wier armen ik werd gelegd – dat kleine dappere wijfje daar – maakte alles voor me goed. Ik ben haar dankbaar dat het allemaal zo is gelopen en wat Tilly Heeres betreft… Ik kan haar niet eens in gedachten moeder noemen, ze mag van mij in vrede rusten, maar méér ook niet.’ Anno schudde het hoofd, hij keek wazig voor zich uit toen hij prevelde: ‘Wat is het toch wonderlijk dat het verleden zich zo moeilijk laat begraven… Ik dacht er klaar mee te zijn en nu krijg ik weer datzelfde, ontoombare verlangen om te weten te komen wie mijn vader is.’
Hij keek naar Riekje en zei: ‘Dat weet men op de hoeve waar jij je thuisvoelt. Dat moet Mans Ochterop weten, hij was met haar getrouwd!’
Riekje wist niet hoe gauw ze moest zeggen: ‘Nee pap, dat weet Mans Ochterop niet. Tilly Heeres heeft Mans verteld dat het een boer was, maar méér niet. Dat moet je geloven, daar liegt Mans Ochterop niet om. Hij is een dood en doodgoede man. In hun dorp staan ze te boek als wat simpele zielen, maar dat is slechts een stempel dat hun op de een of andere manier is opgedrukt. Ze zijn heel aardig, heel góede mensen…’
Anno knikte en zei afwezig: ‘Dat hoef je mij niet te vertellen. Ik ben als ‘Jan Toonstra’ die hoeve binnengedrongen, ik heb ze leren kennen. Tilly Heeres, trots en ongenaakbaar. Een vrouw zonder hart. Ik herinner me nog dat ik de Ochterops wel mocht, omdat ze goedigheid uitstraalden.’ Hij zuchtte diep en zwaar en zei toen: ‘Mijn hemel, waarom moest jij juist op die hoeve terechtkomen. Waarom, Riekje, hield jij ons zo lang in de waan dat het een familie Hooghoudt betrof?’
Riekje schreide toen ze vertelde: ‘Ik wilde het verleden van oma en jou schoonwissen… Ik wilde iedereen op die hoeve haten, ik wilde wraak nemen. Hoe kon ik nou ook weten dat ik van iedereen zou gaan houden. Van Sacco het allermeest… Dat was niet mijn bedoeling, ik kan er niks aan doen.’
Renskes moederlijke hart liep over van medelijden. Ze liep op Riekje toe, legde een arm om haar voorovergebogen, schokkende schouders en troostte: ‘Stil maar, lieverd. Het is allemaal nog heel verwarrend, maar ik weet uit ervaring dat er tegen waarachtige liefde niet te vechten is.’ Ze keek veelzeggend naar Anno toen ze zei: ‘Als jij werkelijk zoveel om Sacco Hooghoudt geeft, zal geen van ons je van die hoeve weg kunnen houden.’
Dineke Diekman had haar gedachten laten gaan en toen Riekje zich weer wat had hersteld moest zij weten: Wat dacht jij in vredesnaam op die hoeve voor ons te bereiken, kind? Je zal het ongetwijfeld goed hebben bedoeld, maar ik kan je niet volgen. Wilde je wraak nemen op het verleden? Dat is gans onmogelijk. De feiten van toen zullen altijd recht overeind blijven staan: mijn kindje stierf, maar ik mocht het kind van Tilly Heeres Anno noemen… Het is onbegrijpelijk hoe onnozel ik toen was, maar daar ben ik een levenlang blij mee geweest. Met Anno, míjn zoon!’
Riekje bekende kleintjes: ‘Ik weet nu eigenlijk zelf niet goed wat ik ermee beoogde… Ja, toch wel, geloof ik. Ik kon het niet uitstaan dat oma haar hele leven lang hard moest werken en toch armoede leed. Dat pap, met zijn boerenbloed, onder aan de trap bleef en slechts arbeider bij een boer mocht zijn. Ik haatte de rijkdom van die hoeve en daar… wilde ik een deel van ‘stelen’ voor jullie…’
‘Verklaar je nader,’ beval Anno, ‘wat bedoel je met dat stelen?’
‘Dat bedoelde ik niet in letterlijke zin, dat ik geld wegpakken zou en dat jullie toestoppen. Ik… wilde op Sacco wachten tot hij vrij kwam. Dan zou ik hem, met vrouwelijke listen en door me keihard op te stellen, dwingen om met mij te trouwen. Toen ik met deze absurde gedachten rondliep, wist ik al dat hij van mij hield. Wat dat betrof, zag ik niet veel moeilijkheden. Als ik eenmaal getrouwd was, kon ik delen in hun rijkdom en jullie ervan mee laten profiteren… Ik wilde voor pap een klein bedoeninkje kopen of neer laten zetten, zodat hij zelf kon boeren. Ik weet wel dat het net lijkt of ik getikt was, het is te absurd voor woorden, maar zo dacht ik toen. Het liep allemaal heel anders. Ik kan die goede mensen niet haten, zij verdienen geen wraak, want in wezen hebben ze er niets mee uit te staan. De namen van de Ochterops roepen slechts een klank op uit het verre verleden. Een klank, meer niet. Daar moeten jullie toch mee kunnen leven… omdat mijn geluk ermee gemoeid is.’
‘Jouw geluk gaat bij mij voor alles,’ zei Anno. ‘Ergens heb je wel gelijk; wij kunnen de huidige bewoners geen kwaad hart toedragen. Daar gáát het mij ook niet om, het is die machtige hoeve zelf, die mijn hart met afkeer vult…’
Dineke, die hem begreep, zei zacht: ‘De hoeve van Tilly Heeres… Zij heeft er gewoond en geleefd. Een trotse boerin, die haar handen in onschuld waste. Ze heeft nooit éénmaal omgekeken naar het kleine jongetje, noch naar het jonge meisje van zeventien dat haar kind grootbracht. Ik weet wat jij bedoelt, Anno. Ik deel jouw mening die daaruit bestaat: zij heeft er geademd en die adem zal voor ons gevoel nog in elk vertrek van die hoeve aanwezig zijn.’ Dineke zocht en vond Riekjes blik, ze besloot haar uiteenzetting met: ‘Jij bent het kind van je vader. Hoe Anno’s beslissing ook uit zal vallen, ik zal erachter staan. Maar één ding mogen jullie me nooit kwalijk nemen… Ik zal nooit een voet over de drempel zetten van háár hoeve.’
Riekje knikte dof en haar ogen dwaalden naar Anno. ‘Pap…?’
Anno haalde ietwat vertwijfeld zijn schouders op, zweeg geruime tijd en zei dan schorrig: ‘Ik respecteer oma’s principes, ik schaar mij achter haar.’ Riekje zei met een dun stemmetje: ‘Ik begrijp jullie wel… en ook dat ik, als toekomstige boerin, nooit een van jullie te gast zal krijgen. Wat lijkt me dát verschrikkelijk…!’
‘Je zou misschien toch nog kunnen kiezen…?’ zei Anno en in zijn stem klonk een hoop waarvan hij bij voorbaat wist dat die ijdel was. Daarom voegde hij eraan toe: ‘Als jouw liefde voor die jongen even eerlijk als waarachtig is, vergeet dan wat ik net zei. Maar dan, mijn kleine prul, moeten wij onze levens gescheiden houden.’
Riekjes ogen, kinderlijk groot van indrukken en emoties, vulden zich opnieuw met tranen, die hen alle drie raakten en die Renske lieten zeggen: ‘Als het verlangen over en weer te groot wordt, moet jij naar ons toekomen. Alleen of met Sacco, want hem zullen wij moeten leren kennen.’
Riekje snoot haar neus, de tranen bleven komen toen ze snikte: ‘Hij heet Hooghoudt… zijn naam heeft geen bijklank.’
Dineke en Anno kampten met eigen gevoelens; Renske wilde weten hoe het kwam dat hij bij de Ochterops op de hoeve woonde. Toen pas drong het tot Riekje door dat alles nog niet gezegd was. Er volgde het verhaal over Klaas-Jan Ochterop en Geertien Hooghoudt. Om de gevoelens niet nog heviger te maken dan ze al waren, verzweeg Riekje wat er op Geertiens sterfbed was bedisseld en vastgelegd. Het boerenbloed van pap en haar, dat moest maar liever niet worden genoemd, vond ze, want oma keek al zo bedrukt…
Anno voelde zijn bloed niet, die was in gedachten bij Klaas-Jan Ochterop en zei hardop voor zichzelf uit: ‘Hoe is het mogelijk dat die, net als zijn vader, op latere leeftijd nog aan de vrouw werd geholpen?’
Het zal het geld en goed zijn, jongen, dat samen werd gevoegd. Zo ging dat immers zo dikwijls,’ zei Dineke en ze dacht erbij aan Tilly Heeres die, volgens haar, haar schande op die manier had afgekocht. Arme Mans Ochterop…
Alsof Riekje die onuitgesproken gedachten van haar oma kon verstaan, zei ze: ‘Oma heeft gelijk. Bij die twee huwelijken kwam geen liefde te pas. Mans heeft zelf verteld dat er op zijn hoeve nooit sprake is geweest van liefde, saamhorigheid of zorg voor elkaar. Is dat dan niet triest genoeg…?’
Anno Diekman keek zijn dochter vorsend aan toen hij, bedachtzaam sprekend, zei: ‘En wat denk jij uiteindelijk binnen de muren van die machtige stee te zullen vinden, Riekje?’
Haar donkere ogen kregen een dromerige uitdrukking, haar stem klonk vaster dan tot nu toe het geval was geweest. ‘Wat ik er vinden zal, weet ik niet. Dat doet er niet toe. Ik ga er liefde met een hoofdletter brengen!’
‘Dat wat je geeft,’ zei Dineke zacht. ‘Ach kindje, ik hoop toch zo vurig dat jij het tienvoudige ervan terug zal mogen krijgen.’
Dineke Diekmans hoop was eerlijk, maar in elk woord dat ze uitsprak lag twijfel. Kwam het omdat zij, van wie het leven niet over rozen was gegaan, als geen ander wist dat je het geluk niet plukken of grijpen kon? Of waren het Dinekes lange levensjaren die haar vertelden dat Riekje de dingen misschien wel wat al te luchtig bezag? De tijd zou het leren.