Aanhangsel

1. OEFENING: LUISTEREN NAAR GEVOELENS

RICHTLIJNEN: Kinderen delen hun ouders veel meer mee dan woorden of ideeën. Achter de woorden liggen dikwijls gevoelens. Hieronder staan een paar typerende boodschappen die kinderen kunnen geven. Lees elke boodschap apart en probeer zorgvuldig de gevoelens erin te horen. Schrijf daarna het gevoel of de gevoelens die je meende te horen op in de rechterkolom – in één woord of in een paar woorden. Sommige verklaringen bevatten misschien verschillende gevoelens. Vul alle belangrijke gevoelens in die je opmerkt. Vergelijk als je klaar bent je lijst met de antwoorden en geef punten volgens de aangegeven puntentelling.

Kind zegt

Kind voelt zich

VOORBEELD: Ik weet niet wat ik heb. Ik kom er niet uit. Misschien kan ik er beter mee ophouden.

a.   verloren

b.   ontmoedigd

c.   geneigd de moed op te geven

1.   Gelukkig, nog maar tien dagen, dan is het vakantie.

2.   Papa, kijk eens, ik heb een vliegtuig gemaakt met mijn nieuwe gereedschap.

3.   Geef je me een hand als we de school in gaan?

4.   Ik vind er niets aan. Ik heb helemaal niets te doen.

5.   Ik zal het wel nooit zo goed kunnen als Jim. Ik oefen me suf en toch kan hij het beter dan ik.

6.   De nieuwe leraar geeft ons veel te veel huiswerk. Ik krijg het nooit af. Wat moet ik doen?

7.   Alle andere kinderen zijn naar het strand. Ik heb niemand om mee te spelen.

8.   Jan mag wel van zijn ouders op de fiets naar school en ik kan nog beter fietsen dan Jan.

9.   Ik had niet zo gemeen moeten doen tegen Justus. Dat was niet aardig.

10. Ik wil mijn haar zo dragen. Het is toch míjn haar?

11. Denk je dat mijn verslag zo goed is? Zou ik zo een voldoende krijgen?

12. Waarom liet dat vervelende mens me eigenlijk schoolblijven? Ik was niet de enige die zat te praten. Ik wil haar wel een keer pootje lichten.

13. Ik kan het zelf wel. Je hoeft me niet te helpen. Ik ben oud genoeg om het zelf te doen.

14. Rekenen is veel te moeilijk. Ik ben er te stom voor.

15. Ga weg, laat me met rust. Ik wil met niemand praten. Het kan jullie toch niet schelen wat er met me gebeurt.

16. Het ging een tijdje goed met wiskunde, maar nu gaat het weer slechter. Ik doe erg mijn best, maar het helpt niets. Wat heeft het dan voor zin?

17. Ik zou er best heen willen, maar ik durf haar gewoon niet op te bellen. Als ze me nou eens uitlacht, omdat ik haar mee uit vraag?

18. Ik wil nooit meer met Esmee spelen. Ze is stom en vervelend.

19. Ik ben echt blij dat jullie mijn ouders zijn.

20. Ik denk dat ik wel weet wat ik moet gaan doen, maar misschien is dat niet goed. Het lijkt wel of ik altijd alles verkeerd kies. Wat vind jij ervan, pa: zal ik gaan werken of studeren?

BEKIJK NU DE ANTWOORDEN HIERONDER EN GEEF JEZELF PUNTEN VOOR JE ANTWOORDEN:

1. Zet naast de antwoorden het aantal punten dat je gehaald hebt.

2. Tel het aantal punten op en kijk hoe goed je de gevoelens van het kind kunt herkennen. Zie de volgende bladzijde voor de puntenwaardering.

image

UW PUNTENTOTAAL: JE VERMOGEN OM GEVOELENS TE HERKENNEN

61-80 Uitstekend

41-60 Boven het gemiddelde

21-40 Beneden het gemiddelde

0-20 Slecht

2. OEFENING: NIET-EFFECTIEVE BOODSCHAPPEN HERKENNEN

RICHTLIJNEN: Lees elke situatie en de boodschap die de ouder geeft. Vul in de kolom ‘Blokkade’ in welke van de onderstaande blokkades in de communicatie gebruikt werd (zie daarvoor ‘De twaalf blokkades in de communicatie’).

Situatie en reactie

Blokkade

VOORBEELD: Een kind van tien heeft zijn zakmes open laten liggen op de vloer in de babykamer. ‘Dat was erg dom. Je broertje had zich wel kunnen snijden.’

Oordelen, beschuldigen

1.   De kinderen maken ruzie om een televisieprogramma. ‘Houd op met dat gekibbel en zet onmiddellijk de tv uit!’

2.   Dochter komt om halftwee ’s nachts thuis, hoewel er afgesproken was dat ze om twaalf uur binnen zou zijn. Ouder maakte zich nogal bezorgd dat er iets met haar gebeurd was en is opgelucht als ze eindelijk thuiskomt. ‘Nou, ik kan je niet vertrouwen, merk ik. Je mag een maand lang niet uit.’

3.   Tienjarige heeft het traphekje opengelaten, waardoor broertje van anderhalf in gevaar kwam. ‘Je hoort het hekje altijd te sluiten. Je moet beter opletten.’

4.   Elfjarige heeft een briefje van school meegekregen dat hij te veel ‘vieze’ praatjes had in de klas. ‘Had je soms ruziege-maakt met Thijs? Heb je dat soms van hem geleerd?’

5.   Moeder is boos en zeer geërgerd omdat het kind zo treuzelt, waardoor ze te laat dreigt te komen voor een afspraak. ‘Wat ben jij toch een traag kind. Er kan nooit iets vlot gaan. Jantje Treuzel!’

6.   Moeder komt thuis en ontdekt dat het een bende is in de kamer, hoewel ze de kinderen gevraagd had deze netjes te houden omdat er bezoek komt. ‘Ik hoop dat jullie vanmiddag veel plezier hebben gehad ten koste van mij.’

7.   Vader deinst achteruit als hij de vieze voeten van zijn dochter ziet en ruikt. ‘Je kunt beter je voeten gaan wassen. Als je dat voortaan meteen na het sporten doet, stink je niet zo.’

ANTWOORDEN OEFENING NIET-EFFECTIEVE BOODSCHAPPEN HERKENNEN

1.  Bevelen, commanderen.

2.  Oordelen, beschuldigen. Waarschuwen, bedreigen.

3.  Vermanen, preken.

4.  Interpreteren, oorzaken zoeken.

5.  Schelden, belachelijk maken.

6.  Sarcasme.

7.  Raadgeven, suggestie doen.

8.  Prijzen.

9.  Oordelen, beschuldigen.

10. Geruststellen.

Schrijf tien passende ik-boodschappen op voor elk van de bovengenoemde situaties; vermijd de communicatieblokkades.

3. OEFENING: IK-BOODSCHAPPEN

RICHTLIJNEN: Lees elke situatie door, bekijk de jij-boodschap in de tweede kolom en schrijf daarna een ik-boodschap in de derde kolom. Vergelijk als je klaar bent je antwoorden met de gegeven oplossingen op bladzijde 250.

Situatie

Jij-boodschap

Ik-boodschap

1.   Moeder wil het journaal zien. Kind klimt steeds op haar schoot. Moeder raakt geïrriteerd.

‘Je moet iemand nooit lastigvallen als hij naar het nieuws kijkt.’

‘Je moet iemand nooit lastigvallen als hij naar het nieuws kijkt.’

2.   Vader is aan het stofzuigen. Kind trekt steeds de stekker uit het stopcontact. Vader heeft haast.

‘Je bent stout.’

3.   Kind komt aan tafel met erg vies gezicht en handen.

‘Je bent een viezerik.’

4.   Kind wil niet naar bed. Vader en moeder willen een probleem bespreken. Kind blijft rondhangen, zodat ze niet kunnen praten.

‘Je weet best dat je allang in bed hoort te liggen. Je probeert ons alleen maar te ergeren. Je hebt je slaap nodig.’

5.   Kind wil graag mee naar de film, maar het heeft zijn kamer al een paar dagen niet opgeruimd, hoewel het dat beloofd had.

‘Je verdient het niet naar de film te gaan als je zo egoïstisch bent en geen rekening met anderen houdt.’

6.   Kind heeft de hele dag gehuild en gemopperd en is duidelijk niet gelukkig. Moeder weet niet waarom.

‘Kom, houd nou op met dat gezeur. Word eens een beetje vrolijker en ga anders maar buiten lopen dreinen. Je doet weer goed moeilijk.’

7.   Kind heeft zijn muziek zo hard aan dat de ouders elkaar niet kunnen verstaan in de kamer ernaast.

‘Kun je nooit eens aan anderen denken? Waarom heb je dat ding zo hard aan?

8.   Kind zou de keuken opruimen omdat er ’s avonds gasten komen. Overdag heeft ze op de bank gezeten Over een uur komen de gasten en ze heeft nog niets gedaan.

‘Je hebt de hele dag gelanterfant en de keuken niet gedaan. Hoe kun je zo onnadenkend en onverantwoordelijk zijn?’

9.   Kind is vergeten op de afgesproken tijd thuis te komen om met moeder schoenen te gaan kopen. Moeder heeft haast.

‘Je moest je schamen. Jij wilde toch graag nieuwe schoenen? Dan moet je ervoor zorgen dat je de tijd niet vergeet.’

10. Puber heeft fototoestel (verjaardagscadeau) in pretpark laten liggen.

‘Kluns, kluns, kluns, kluns.’

ANTWOORDEN OEFENING IK-BOODSCHAPPEN

1.  ‘Ik kan niet televisie kijken en spelen tegelijk. Ik kan er echt niet tegen als ik niet even met rust gelaten word om het journaal te zien.’

2.  ‘Ik heb erg veel te doen en ik vind het vervelend als ik steeds opgehouden word omdat de stekker er weer in moet. Dat kost me te veel tijd.’

3.  ‘Als je met zulke zwarte handen gaat zitten eten, kun je er ziek van worden.’

4.  ‘Je moeder en ik hebben iets heel belangrijks te bespreken. We kunnen er niet over praten als jij hier bent en we hebben geen zin om te wachten tot je naar bed gaat.’

5.  ‘Je hebt je niet aan je afspraak gehouden. Dat vind ik vervelend, want dan kan ik niet op je rekenen.’

6.  ‘Ik vind het vervelend te zien dat je je zo ongelukkig voelt, maar ik weet niet hoe ik je moet helpen als je me niet vertelt wat er aan de hand is.’

7.  ‘We kunnen elkaar niet verstaan door jouw muziek. Dat vind ik erg frustrerend.’

8.  ‘Ik ben erg teleurgesteld dat je me niet geholpen hebt zoals je beloofd had.’

9.  ‘Ik vind het niet leuk dat wanneer ik mijn dag zorgvuldig indeel om met jou nieuwe schoenen te kunnen kopen, jij te laat thuiskomt.’

4. DE TWAALF BLOKKADES IN DE COMMUNICATIE

1. BEVELEN, VOORSCHRIJVEN, COMMANDEREN

Deze boodschappen geven het kind de indruk dat zijn gevoelens of behoeften niet belangrijk zijn. Hij moet zich schikken naar wat de ouder voelt of wat de ouder nodig heeft. (‘Het kan me niet schelen wat jij wilt. Kom ogenblikkelijk binnen.’)

Ze geven weer dat men het kind zoals hij zich op dat moment gedraagt, niet accepteert. (‘Zit stil.’)

Ze roepen angst op voor de macht van de ouder. Het kind hoort er een bedreiging in van iemand die groter en sterker is dan hij. (‘Ga naar je kamer. Als je het niet doet, zal ik wel zorgen dat je erheen gaat.’)

Ze wekken wrokgevoelens en boosheid bij het kind op, waardoor hij vijandige gevoelens gaat uiten, een driftbui krijgt, terugvecht, zich verzet en de wilskracht van de ouder op de proef stelt.

Het kind kan eruit opmaken dat de ouder zijn oordeel en vaardigheid niet vertrouwt. (‘Blijf van die schaal af’, ‘Blijf uit de buurt van je kleine broertje.’)

2. WAARSCHUWEN, BEDREIGEN

Deze boodschappen kunnen een kind angstig en onderdanig maken. (‘Als je dat doet, zul je er spijt van krijgen.’)

Ze kunnen evenals bevelen, voorschrijven en commanderen wrokgevoelens en vijandigheid oproepen. (‘Als je nu niet onmiddellijk naar bed gaat, krijg je deze week geen zakgeld.’)

Ze kunnen weergeven dat de ouder geen rekening houdt met de behoeften en wensen van het kind. (‘Als je niet ophoudt met trommelen, kun je naar je kamer gaan.’)

Kinderen reageren vaak op waarschuwingen en bedreigingen met: ‘Het kan me niet schelen wat er gebeurt, ik doe het toch.’

Deze boodschappen dagen het kind ook uit om eens te zien in hoeverre de ouder zijn dreigement ook zal uitvoeren. Kinderen laten zich er soms toe verleiden iets te doen waartegen ze gewaarschuwd zijn, alleen maar om te zien of dat wat de ouders in het vooruitzicht stelden ook inderdaad gebeurt.

3. VERMANEN, MORALISEREN, PREKEN

Dergelijke boodschappen leggen het kind een gezag van buitenaf op, een taak of een verplichting. Kinderen reageren op ‘zou je niet eens’, ‘je behoort’ en ‘je moet’ met zich te verzetten en hun standpunt nog sterker te verdedigen.

Ze kunnen bij het kind de indruk wekken dat de ouder hem geen oordeel toevertrouwt, dat hij maar liever moet aanvaarden wat anderen goedachten. (‘Je moet zorgen dat je het goed doet.’) Ze kunnen schuldgevoelens oproepen bij het kind, bijvoorbeeld dat hij slecht is. (‘Zo mag je niet denken.’)

Ze geven het kind de indruk dat de ouder geen vertrouwen heeft in zijn vermogen om open te staan voor de voorschriften en waarden die anderen vaststellen. (‘Je moet altijd respect hebben voor je leraren.’)

4. RAADGEVEN, SUGGESTIES DOEN OF OPLOSSINGEN GEVEN

Dergelijke boodschappen worden door het kind vaak gezien als bewijs voor het feit dat de ouder geen vertrouwen heeft in het oordeel van het kind zelf of in zijn vermogen om zelf een oplossing te vinden.

Ze kunnen het kind zo beïnvloeden dat het afhankelijk wordt van de ouder en ophoudt zelf te denken. (‘Wat moet ik doen, pap?’)

Soms hebben kinderen er een hekel aan als hun ouders aankomen met ideeën of advies. (‘Laat het me zelf maar uitzoeken’, ‘Je hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen.’)

Raadgevingen geven het kind soms de indruk dat de ouders vinden dat zij het uiteraard allemaal veel beter weten en doen. (‘Je moeder en ik weten wat het beste is.’) Kinderen kunnen daardoor een minderwaardigheidsgevoel krijgen. (‘Waarom heb ik dat niet zelf kunnen bedenken?’, ‘Jullie weten het altijd veel beter.’)

Een advies kan een kind ook het gevoel geven dat zijn ouder het helemaal niet heeft begrepen. (‘Dat zou je niet voorstellen als je me echt begreep.’) Soms heeft het advies tot gevolg dat het kind niets anders meer doet dan zich voegen naar de ideeën van zijn ouders, zodat hij zelf geen ideeën meer ontwikkelt.

5. BELEREN, LOGISCHE ARGUMENTEN AANVOEREN

Als men probeert een ander iets te leren, krijgt de ‘leerling’ vaak het idee dat hij daardoor minderwaardig, ondergeschikt en incapabel is. (‘Jij denkt altijd dat je alles weet.’)

Logica en feiten maken het kind vaak defensief en wrokkig. (‘Denk je soms dat ik dat niet weet?’)

Net als volwassenen vinden kinderen het meestal niet prettig als ze erop gewezen worden dat ze ongelijk hebben. Als gevolg daarvan verdedigen ze hun standpunt tot het bittere eind. (‘Jij hebt ongelijk, ik heb gelijk’, ‘Je kunt me toch niet overtuigen.’)

Over het algemeen vinden kinderen het vreselijk als hun ouders hun de les lezen. (‘Ze gaan steeds maar door en ik moet daar maar zitten luisteren.’) Kinderen nemen vaak hun toevlucht tot wanhopige methoden om de feiten van de ouders teniet te doen. (‘Jullie zijn nu eenmaal veel te oud om te weten wat er gaande is’, ‘Jullie opvattingen zijn allang achterhaald en uit de tijd.’)

Vaak kennen kinderen de feiten die de ouders hun beslist willen bijbrengen allang en verwijten ze de ouders dat zij nog niet op de hoogte zijn. (‘Dat weet ik allemaal allang. Dat hoef je me niet meer te vertellen.’) Soms negeren de kinderen de feiten liever. (‘Het kan me niets schelen’, ‘Nou en?’, ‘Mij zal het niet gebeuren.’)

6. OORDELEN, BEKRITISEREN, BESCHULDIGEN

Waarschijnlijk meer dan welke boodschap ook geven deze boodschappen het kind een gevoel van onmacht, minderwaardigheid, domheid, onwaardigheid, slechtheid. Het gevoel van eigenwaarde dat een kind heeft, wordt gevormd door de beoordeling en de waardering van de ouders. Zoals de ouders het kind beoordelen, zo zal het kind zichzelf beoordelen. (‘Ik kreeg zo vaak te horen dat ik slecht was dat ik begon te geloven dat ik wel slecht moest zijn.’)

Negatieve kritiek lokt tegenkritiek uit. (‘Ik zag jou precies hetzelfde doen’, ‘Je stelt zelf ook niet zoveel voor.’)

Uit angst voor hun oordeel houden kinderen hun gevoelens vaak voor zich of verbergen ze bepaalde dingen voor hun ouders. (‘Als ik het hun zou vertellen, hebben ze toch alleen maar kritiek.’)

Net als volwassenen kunnen kinderen niet tegen negatieve kritiek. Ze reageren defensief, gewoon omdat ze proberen het beeld dat ze van zichzelf hebben te beschermen. Ze worden vaak boos en haatdragend tegenover de ouder die oordeelt, zelfs als het oordeel juist zou zijn.

Als ze veelvuldig beoordeeld en bekritiseerd worden, krijgen sommige kinderen het gevoel dat ze nergens voor deugen en dat de ouders niet van hen houden.

7. SCHELDEN, BELACHELIJK MAKEN, BESCHAAMD MAKEN

Dit soort boodschappen kunnen het beeld dat het kind van zichzelf heeft sterk aantasten. Het kind kan zich onwaardig, slecht en niet geliefd gaan voelen. Meestal reageren kinderen op zulke boodschappen met eenzelfde soort antwoord. (‘En jij bent een ouwe zeur’, ‘Jij moet nodig zeggen dat ik lui ben.’)

Als een ouder een kind op zo’n manier tracht te beïnvloeden, is de kans dat het zijn gedrag verandert door realistisch naar zichzelf te kijken erg klein. Integendeel, hij zal zijn aandacht richten op de onterechte reactie van de ouder en zich eruit redden. (‘Ik zie er helemaal niet uit als een schooier. Dat is belachelijk en onterecht.’)

8. INTERPRETEREN, ANALYSEREN, OORZAKEN ZOEKEN

Dergelijke boodschappen vertellen het kind dat de ouder hem doorheeft, zijn motieven doorziet of weet waarom hij zich op een bepaalde manier gedraagt. Dit soort psychoanalyse van de kant van de ouders kan voor het kind bedreigend en frustrerend zijn.

Als de analyse of interpretatie van de ouder toevallig juist is, kan het kind zich verlegen voelen omdat men hem doorheeft. (‘Je hebt geen afspraakjes omdat je zo verlegen bent’, ‘Je doet het alleen maar om de aandacht te trekken.’)

Als de analyse of interpretatie van de ouder niet klopt, wat vaker het geval zal zijn, zal het kind boos worden omdat men hem ten onrechte beschuldigt. (‘Ik ben helemaal niet jaloers. Wat een onzin.’)

Kinderen voelen goed aan wanneer de ouder zich superieur voelt. (‘Denk je soms dat jij alles weet?’) Ouders die er een gewoonte van maken hun kind te analyseren, geven hun kinderen te kennen dat ze zichzelf superieur, verstandiger en intelligenter achten.

De ‘ik weet waarom’- en ‘ik heb je door’-boodschappen sluiten vaak verder contact met het kind op dat moment uit en brengen hem ertoe zijn probleem niet meer voor te leggen aan zijn ouders.

9. PRIJZEN, HET EENS ZIJN

In tegenstelling tot wat men in het algemeen denkt, namelijk dat het altijd goed is om een kind te prijzen, kan dat zeer negatief werken. Een positief oordeel dat niet past in het beeld dat het kind van zichzelf heeft kan vijandigheid uitlokken: ‘Ik ben helemaal niet mooi, ik ben lelijk’, ‘Ik vind mijn haar afschuwelijk’, ‘Ik heb helemaal niet goed gespeeld, ik was vreselijk slecht.’

Uit het feit dat de ouder een positief oordeel over hem heeft, maakt het kind op dat ze hem ook weleens negatief kunnen beoordelen. Evenzo kan het uitblijven van een positief oordeel in een gezin waar de kinderen veelvuldig geprezen worden door het kind gezien worden als negatieve kritiek. (‘Je hebt helemaal niets aardigs gezegd over mijn haar, je vindt het zeker niet mooi?’)

Prijzen kan een kind ook het gevoel geven dat het wordt gemanipuleerd – een subtiele manier om hem zover te krijgen dat hij doet wat zijn ouders van hem verlangen. (‘Jullie zeggen dat alleen maar om me aan het werk te krijgen.’)

Soms vatten kinderen als ze geprezen worden dat op als onbegrip van de kant van de ouders. (‘Dat zou je niet zeggen als je wist hoe ik me voel.’) Kinderen raken vaak verward en voelen zich niet prettig als ze geprezen worden, vooral als dat gebeurt waar hun vrienden bij zijn. (‘Ach, papa, dat is helemaal niet waar.’) Kinderen die erg veel geprezen worden, kunnen er afhankelijk van worden en er zelfs om gaan vragen. (‘Je hebt er helemaal niets van gezegd dat ik mijn kamer opgeruimd heb’, ‘Vind je me niet mooi, mam?’, ‘Ik ben lief geweest, hè?’, ‘Vind je het geen mooie tekening?’)

10. GERUSTSTELLEN, MEELEVEN, TROOSTEN, STEUNEN

Dergelijke boodschappen zijn niet zo bruikbaar als de meeste ouders wel denken. Een kind dat over iets inzit, raakt ervan overtuigd dat je hem niet begrijpt als hij alleen maar gerustgesteld wordt. (‘Dat zou je niet zeggen als je wist hoe bang ik ben.’)

Ouders proberen gerust te stellen en te troosten omdat ze zelf niet kunnen verdragen dat het kind zich gekwetst voelt, van streek of ontmoedigd is. Zulke boodschappen vertellen het kind dat men vindt dat hij er dergelijke gevoelens niet op na moet houden. (‘Je hoeft niet ongelukkig te zijn, het zal wel weer goed komen.’)

Kinderen kunnen in de geruststellingen van de ouders pogingen zien om hen te veranderen en dat kan wantrouwen opwekken. (‘Dat zeg je alleen maar om me gerust te stellen.’)

Als de ouders proberen te relativeren of medeleven te tonen, houdt vaak alle communicatie op, omdat het kind aanvoelt dat ze van hem willen dat hij de gevoelens die hij heeft van zich af zet.

11. ONDERZOEKEN, VRAGEN STELLEN, ONDERVRAGEN

Als men kinderen vragen stelt, kunnen ze daaruit opmaken dat men geen vertrouwen in hen heeft, achterdochtig is of twijfelt. (‘Heb je je handen wel gewassen?’)

Kinderen zien sommige vragen ook als strikvragen, waardoor ze ‘op één been komen te staan’, dat dan onmiddellijk onder hen wordt weggezaagd door de ouder. (‘Hoe lang heb je gestudeerd? Een uur maar? Nou, dan verdien je niet meer dan een onvoldoende voor die repetitie.’)

Kinderen voelen zich door vragen vaak bedreigd, vooral als ze niet begrijpen waarom de ouder hen ondervraagt. Let maar eens op hoe dikwijls kinderen zeggen: ‘Waarom vraag je dat?’, of: ‘Waar wil je eigenlijk heen?’ Als je een kind dat met een probleem komt ondervraagt, kan hij gaan denken dat je gegevens verzamelt om zijn probleem voor hem op te lossen, in plaats van hem zelf een oplossing te laten vinden. (‘Sinds wanneer voel je je zo? Heeft het iets met school te maken? Hoe gaat het op school?’) Kinderen willen meestal helemaal niet dat hun ouders met oplossingen voor hun problemen komen: ‘Als ik het aan mijn ouders vertel, vertellen ze me toch alleen maar wat ik zou moeten doen.’

Als je iemand die je een probleem voorlegt vragen stelt, wordt bij iedere vraag zijn mogelijkheid om vrijuit te praten kleiner. In zekere zin staat bij elke vraag zijn volgende boodschap al vast. Als je vraagt: ‘Wanneer merkte je dat je deze gevoelens had?’ vertel je die persoon dat hij alléén over de aanvang van de gevoelens moet praten en over niets anders. Men krijgt het gevoel dat men zijn verhaal precies zo moet vertellen als je met vragen aangeeft. Ondervragen is dus helemaal geen goede methode om de communicatie te vergemakkelijken. Het kan de ander eerder ernstig beperken in zijn vrijheid zich te uiten.

12. SARCASME, AFLEIDEN, HET PROBLEEM VERLEGGEN

Dit soort boodschappen geven het kind het idee dat je niet in hem geïnteresseerd bent, zijn gevoelens niet respecteert, of hem zelfs rechtstreeks afwijst.

In het algemeen zijn kinderen vrij serieus en doelbewust als ze de behoefte hebben ergens over te praten. Als je er dan gekscherend op ingaat, kunnen ze zich gekwetst en afgewezen voelen.

Wanneer je kinderen afscheept of hen probeert af te leiden, kan dat voor het ogenblik wel afdoende lijken, maar hun gevoelens raken ze niet zomaar kwijt. Die steken vaak later weer de kop op. Problemen opzijzetten betekent zelden dat men ze ook opgelost heeft.

Net als volwassenen willen kinderen met respect aangehoord en begrepen worden. Als ze door hun ouders worden afgescheept, leren ze al spoedig met hun gevoelens en problemen ergens anders heen te gaan.