14

‘Bill Kline en ik geven leiding aan een justitieel onderzoek naar maffiaconnecties in de Newyorkse pornofilmindustrie. Via Gino Rizzo, een grote pornoproducent, zijn we gestuit op de Nederlandse kunstschilder Gerrie Demonk die zich in de Verenigde Staten Jerry Demon noemt en die de Whalery in Maine gekocht heeft met Rizzo’s geld, wij denken om er een smokkelhaven van te willen maken. Daarom hebben we daar, zoals je weet, een observatiepost ingericht. En wat meneer Dake betreft…’ Jack gebaarde met zijn pijp dat hij Dake het woord gaf.

Dake zei: ‘Kijk ‘s Sid… Op zekere dag komt er een zekere Van der Vat op m’n kantoor met de vraag welke koerier een bepaalde brief uit New York heeft getransporteerd. We snuffelen in de computerbestanden en jouw naam rolt eruit. Van der Vat roept: Die vent ken ik, dat is een van de driehonderd van mijn dochter! Ik schrok enorm want mijn grootste angst is dat de maffia gebruik gaat maken van mijn koeriers. Via mijn contacten bij Interpol kwam ik bij de fbi terecht…’

Ik geloofde Dake niet. Ik kon me niet voorstellen dat hij gedacht zou hebben dat ik voor de maffia werkte, op basis van één brief, die ik, in mijn verzegelde koeriersbagage, van New York naar Nederland had vervoerd en ik vermoedde daarom, ook al omdat er zoveel andere vragen onbeantwoord bleven, dat er nog een diepere laag in het gebeuren was die voor mij verborgen werd gehouden. Op mijn beurt liet ik niet merken dat ik voelde dat er een spel met me werd gespeeld. Een bediende kwam binnen, nodigde ons uit voor het diner en bracht ons naar een ruime eetkamer, waar een tafel gedekt was met een tiental couverts. De twee Nederlandse politiein-specteurs voegden zich weer bij het gezelschap en er schoven ook nog twee personen van de ambassade aan. Er was een stilte voor het gebed, waar alleen de Amerikanen

gebruik van maakten, daarna vroeg Jack een minuut stilte om

de agente te herdenken die in mijn auto was omgekomen en

dat vond ik aardig van hem.

‘A fine girl,’ zei Bill, toen we begonnen te eten.

Het diner was traditioneel Amerikaans, chef’s salad, steaks,

apfelstrudel; de wijn was Frans, de conversatie diplomatiek,

elke controverse werd vermeden.

Pas bij het nagerecht pakte Bill Kline de draad weer op en hij gaf een kort college over Gino Rizzo’s porno-imperium. Rizzo was als jong pooiertje zelf filmpjes gaan maken en was nu, geassisteerd door zijn jongere broer Eddy, de grootste pornofilmproducent in New York. Hij had de pornofilm op een professioneel niveau gebracht en het produkt toegankelijk gemaakt voor een groter, algemeen publiek. De omzetten waren de laatste tien jaren ver-x-voudigd. Er werd gezegd dat hij in de toekomst de overstap naar de produktie van ‘gewone’ films wilde maken.

Het gezelschap luisterde gefascineerd naar Bill’s toelichting, maar mijn gedachten dwaalden af; in mijn verbeelding zag ik de Volvo weer ontploffen.

‘Ik heb nog zoveel te vragen,’ zei ik zachtjes tegen Jack, die naast me aan zijn pijp zat te lurken.

Hij klopte geruststellend op mijn arm. ‘Wij ook. Na het diner zonderen we ons af.’

Er kwam koffie met cognac en sigaren. Ik zat te knikkebollen, maar als ik aan mijn eenzame bed op de Betonnia dacht werd ik overvallen door een onprettig gevoel, ‘t Liefst wilde ik de nacht doorbrengen bij Jonneke, maar die mogelijkheid was er niet meer. Of zou ik haar nog eens bellen? Maar kennelijk had ze al voor die ander gekozen. Had ik maar niet zo stom moeten zijn. Stom, stom, stom…was ik geweest om me hiermee in te laten, ‘t Had me m’n vriendin gekost, terwijl ik er niets mee te maken had. Ik zuchtte en schonk nog maar eens een glas cognac in.

Jack stootte me aan. ‘Niet meer drinken. Wij gaan nu even met z’n drieën praten.’

‘Als jullie niet meer roken,’ zei ik, want zijn pijp en die sigaren begonnen vreselijk te stinken.

Ze namen me mee naar een vergaderkamertje. Bill haalde een kleine taperecorder uit zijn zak, die hij op tafel legde en op zijn verzoek vertelde ik mijn verhaal van begin tot eind. Toen ik klaar was schraapte Jack zijn keel. ‘Eén vraag: waarom ben je met Demon mee naar Maine gegaan?’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik hoopte iets over Van der Vat te weten te komen.’ Bill knikte nadenkend. ‘Sid…’ zei Jack, ‘wij hebben een verzoek.’ ‘Waar je alleen maar ja of nee op hoeft te zeggen,’ zei Bill. Ze zaten naast elkaar en vulden elkaar voortdurend aan terwijl ze met me spraken en ze keken naar me met dezelfde, kalme, onpersoonlijke uitdrukking in hun ogen. Misschien herkende Mike Mauser ze daar aan. ‘Vraag maar.’

‘Kun jij nog een keer naar de Whalery gaan? Ik bedoel: zou Demon je binnenlaten?’ vroeg Bill.

Ik knikte. ‘We zijn nog steeds in onderhandeling over de aankoop van een schilderij.’

‘Zou je bereid zijn om daar voor ons een klusje uit te voeren?’ ‘Het hangt er vanaf wat jullie willen.’

‘Kinderporno!’ Bill stond impulsief op en liep naar het raam waar een dichtgetrokken luxaflex voor hing. Hij opende twee lamellen en keek even naar buiten, draaide zich weer om en keek me aan.

‘Zoals je weet is jouw vaderland een centrum van de fabricage en handel in kinderporno, in mijn ogen een walgelijke vorm van misdaad.’

‘Moment,’ zei ik, ‘dat schijnt een fabeltje te zijn.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘De Nederlander Gerrie Demonk is een belangrijke schakel in de internationale handel in kinderporno en de Whalery wordt gebruikt om dat spul de States binnen te smokkelen.’

‘Omdat daar geen telefoon is kunnen wij er slecht achterkomen wat er precies gaande is. Daarom is ons verzoek aan jou: wil jij daar een paar zendertjes voor ons plaatsen?’ zei Jack. De vraag verraste me. ‘Kunnen jullie dat zelf niet?’ Ze schudden hun hoofden. Bill antwoordde: ‘Dan komen we later, bij de rechtzaak, in grote juridische problemen.’ ‘En wat valt er af te luisteren?’ vroeg ik. ‘Demon trekt zich daar terug om te schilderen. Hij leeft er als een kluizenaar.’ ‘Rizzo heeft een zeiljacht in het haventje liggen en komt er regelmatig. Wij willen weten wat daar besproken wordt. Overigens kunnen we je geen beloning bieden.’ Jack nam het weer over. ‘Als jij ons niet wilt helpen zullen we naar andere wegen moeten zoeken om deze lage misdadigers te grijpen. Op ‘t ogenblik ben jij onze troefkaart. De kwestie is, wij weten wat daar gebeurt maar we kunnen het niet bewijzen. Daar kun jij ons bij helpen.’

Hij hoefde me niet te overtuigen, natuurlijk wilde ik ze helpen. Handelaar in kinderporno… het verbaasde me niets, al die tijd had ik het gevoel gehad dat er zoiets achter zat. Bovendien had ik een persoonlijk motief: die bom in mijn auto, die dat meisje het leven had gekost… Maar er was nog iets dat ik moest weten. ‘Waar is Van der Vat?’

Bill antwoordde. ‘Die wilde naar Max Katz en Demonk, gelukkig werden wij tijdig door jouw chef gewaarschuwd.’ ‘Maar waar is hij nu?’

De dikke Bill had iets ontwijkends in zijn blik, maar Jack lachte: ‘We hebben hem aan een free-lance medewerkster voorgesteld en nu zijn ze samen op vakantie in Mexico.’ ‘Voor ik naar Demon ga wil ik hem eerst spreken.’ Ze knikten allebei alsof ze dat verwacht hadden. ‘Dat kan.’ Bill keek op zijn horloge. ‘Zou er nog een vliegtuig die kant op gaan?’

‘Laat Dake dat maar uitzoeken,’ zei ik. ‘Het is zijn dagelijks werk.’

Een uur later verlieten we het gebouw door de achterdeur. Dake, die de boekingen telefonisch had gedaan en in Den Haag bleef, nam me even apart voor ik in de gereedstaande auto stapte, die me weer naar Schiphol zou brengen. ‘Sid… je begrijpt wel…’ Ik begreep er niets van maar knikte toch maar. Hij stak zijn hand uit, die ik drukte. ‘Wees voorzichtig, Sid…’ Hij kneep nog eens in mijn hand. ‘Ben je er zeker van dat je het aan kunt?’ Hij liet mijn hand niet meteen los en we stonden even hand in hand, nogal lullig. Ik knikte weer.

‘Ik vind het geweldig dat je ons zo helpt, Sid,’ zei hij, met een warme klank in zijn stem. ‘Ons?’ vroeg ik.

Hij had me, zonder aanleiding, ervan verdacht een handlanger van de maffia te zijn, maar nu was alles weer koek en ei.

Onderweg naar Schiphol vroeg ik of de verdwijning van Manja Middelton ook in verband stond met hun onderzoek. ‘Niet direct,’ antwoordde Jack, ‘maar we hebben wel vastgesteld dat Demonk toen een paar maanden in Mexico was omdat zijn visum was verlopen. In die tijd kan hij heel goed ook even in Nederland geweest zijn. Tenslotte had hij hier nog zijn atelier.’ ‘Wat?’ zei ik verbaasd.

‘Wist je dat dan niet?’ vroeg hij en keek mij op zijn beurt verbaasd aan. ‘Nee! Waar?’

‘Dat kan hoofdinspecteur Schouten je beter vertellen.’ Dat was de politieofficier op de voorbank, de andere was in Den Haag achtergebleven. Hij sprak met me via het achteruitkijkspiegeltje.

‘Demonk heeft zijn atelier in Amsterdam aangehouden tot

het is afgebrand.’

‘Waar was het gevestigd?’

‘In een pakhuis op het Blaeu Erf.’

‘Is dat niet bij de Zwarte Handsteeg? Tussen de Nieuwendijk en de Nieuwezijds Voorburgwal?’ ‘Inderdaad. Na de brand is het pandje afgebroken.’ ‘Manja Middelton,’ zei ik, ‘is toch ook in de buurt van de Nieuwendijk verdwenen?’

‘Inderdaad,’ zei Schouten opnieuw. Zijn rechterhand verdween in zijn binnenzak en kwam terug met een enveloppe die hij mij overhandigde.

Ik haalde er een foto uit van een oud, vervallen pakhuisje met een klokgeveltje, aan het eind van een doodlopend steegje. inrit vrijhouden stond er op een bordje aan het begin. Op de begane grond was een garagedeur, daarboven twee ramen. Naast de voordeur was een bordje. Ik hield de foto omhoog en probeerde te lezen wat erop stond. ‘Film…’ ontcijferde ik.

‘Beneden was een pornofilmstudio,’ zei Schouten, ‘daarboven had Demonk zijn atelier.’ ‘Net als nu in New York,’ zei ik.

‘Inderdaad,’ zei Schouten nog eens, op dezelfde droge toon. Jack’s pijp reutelde, Bill deed alsof hij zat te dutten. ‘Wanneer is dat huisje afgebrand?’ vroeg ik, terwijl ik de enveloppe aan Schouten teruggaf.

‘Een kleine maand na de verdwijning van Manja Middelton. Totaal afgefikt, er stond geen steen meer overeind. Oeroud pandje. Zonde.’

Op Schiphol stond een jongedame met mijn vliegtickets op ons te wachten. Terwijl Jack en Bill met haar hulp en hun creditcards gingen betalen telefoneerde ik toch nog maar een keer naar Jonneke.

Ze nam meteen op en er was iets lichts en vrolijks in haar stem.

‘Hoi Sid, waar ben je nu?’ ‘Op Schiphol.’

‘Hè? Waar ga je nou weer heen?’ ‘Naar Mexico.’

‘Hè? Toe zeg, je bent vanochtend teruggekomen! Ben je niet goed wijs?’

‘Ik had geen zin om alleen te slapen.’

Ze was even stil, toen zei ze, heel licht van toon: ‘Ja, dat kan ik goed begrijpen, want dat had ik zelf ook niet meer.’ Nu zwegen we allebei even.

‘En dat hoeft nu ook niet meer,’ voegde ze er losjes aan toe. ‘Je bent verliefd,’ zei ik. ‘Ja,’ zei ze blij.

Mijn hart brak en toch gaf het me een gevoel van opluchting. ‘Bel je me nog ‘s?’ vroeg ze. ‘Ja hoor.’

Zij hing als eerste op.

Tussen Amsterdam en Parijs dacht ik na over het hoe en waarom en de diepere zin van het leven, terwijl ik naar het door de maan beschenen wolkendek beneden mij staarde. Maar toen ik eenmaal in de Jumbo naar Mexico City zat kregen de stewardessen mij zelfs voor gratis champagne niet meer wakker. Bij de landing, de volgende ochtend, voelde ik me redelijk fit, al was m’n humeur niet best. We hadden niet afgesproken hoe Van der Vat en ik elkaar zouden ontmoeten. Jack en Bill hadden alleen gezegd dat hij op het vliegveld zou zijn. Ik worstelde me door de paspoortcontrole en de douane heen en liep de immense hal in. Er kwam een zwetende man in een wit pak, met snor en witte hoed, naar me toe.

In iedere film in mijn collectie, die in Mexico speelde, liep zo’n figuur rond: de aan lager wal geraakte, alcoholische contactman tussen gringo’s en lokale penose voor sex en drugs. Hij tilde zijn hoed op en zei: ‘Senor Stefan?’ Ik knikte.

‘Komt u mee, senor Van der Vat wacht op u buiten het vliegveld.’ Hij liep voor me uit en baande ons een weg door de menigte die bestond uit reizigers en hun familieleden, taxichauffeurs, hotelrunners, zakkenrollers, prostituées, drugshande—

laren, geldwisselaars, zwaarbeladen boeren, bedelaars, trossen kinderen, prachtige vrouwen, politiefunctionarissen in de meest groteske uitdossingen, Indianen, soldaten en toeristen. Buiten het gebouw gaf de zon me een onverwachtse klap. De hitte was ongelofelijk en mijn kleren waren ogenblikkelijk doorweekt. De man in het witte pak liep een halve meter voor me, hoe ik ook probeerde om gelijke tred met hem te houden. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik.

Hij wees op een bouwseltje, half verscholen tussen hoge cactussen, aan de overkant van de verkeersweg. We staken over en bereikten een cafeetje dat niet meer was dan een dak van palmbladeren op vier palen. Op de tafeltjes lagen kranten in plaats van kleedjes. De keuken was een tafel met een gasstel en een teil water, een ijskast en een vrieskist. Van der Vat, bietenrood verbrand en gestoken in een wit tro-penkostuum, met witte hoed, zat aan een tafeltje in een hoek van het schaduwvlak naast een flamboyante schoonheid met ravenzwart haar. Hij roerde in een koffieglas en knikte mij glimlachend toe. De vrouw keek koel, lichtelijk geamuseerd. Voor haar op tafel stond een flesje cola. ‘Thank you Miguel,’ zei Van der Vat tegen de man die mij had afgehaald. ‘Please, sit down.’

Ik ging tegenover hem zitten. Miguel nam plaats aan een tafeltje naast ons.

‘Had je niet gedacht hè?’ vroeg Van der Vat grijnzend. Ik schudde mijn hoofd. ‘Jij ook niet.’

Hij keek alsof hij mij niet begreep en haalde zijn schouders op.

‘Ik heb een afspraak met Helmson en Kline dat ik hun onderzoek niet zal doorkruisen. Maar als ze vastlopen stellen ze mij hun gegevens ter beschikking. Ik kan wachten.’ Hij grijnsde en nam een slok uit zijn koffieglas.

Op het paadje dat tussen de cactussen verdween sprong een magere haan op een kip.

Van der Vat legde zijn hand op de knieën van de vrouw en keek verliefd naar haar. ‘I can wait,’ herhaalde hij. Ze legde

glimlachend haar handen in de zijne en keek mij hooghartig aan.

Uit een hutje achter de vrieskist kwam een jongetje van een jaar of tien te voorschijn om de bestelling op te nemen. Ik vroeg of er bier was. ‘Si seiior.’

Miguel en de vrouw bestelden cola met tequilla en Van der Vat wees op zijn koffieglas.

‘Wat kom je hier in godsnaam doen, Stefan?’ vroeg hij. Ik vertelde hem over het verzoek van Jack en Bill. ‘Wat wil je dan van mij?’

Het jongetje bracht onze bestellingen. Van der Vat kreeg een scheut mescal, die zijn halfvolle koffieglas weer vulde. ‘Ik wil weten wie Gerrie Demonk is.’

Hij keek zwijgend voor zich uit, nam een slok uit zijn glas en keek me aan.

‘De ouwe Demonk was een bloemenkweker. Zwaar fout in de oorlog. Hij verloor zijn zoon aan het oostfront. Daarna moest zijn dochter op het bedrijf meewerken als een kerel. Een beul van een vent, ik heb hem goed gekend. Gerda werd zwanger van een onbekende bollenplukker en Gerrie, haar zoontje, groeide op in het huis van zijn grootvader. Maar hij kwam veel bij ons thuis. Anja en Gerrie zaten samen in de klas en ze waren onafscheidelijk tot Gerrie van huis wegliep, na een schandaal op school over zijn vieze tekeningen. Later zijn ze met elkaar om blijven gaan.’ ‘Dus hij is een van de driehonderd?’

Hij nam een weer slok. ‘Nee, zijn telefoonnummers kende ze uit haar hoofd. Ik heb haar duizend keer gewaarschuwd en gezegd dat hij no-good was, gevaarlijk… “Ach Paps…” zei ze dan, “je begrijpt het niet, Gerrie is mijn enige echte vriend.”’ Hij haalde een zakdoek te voorschijn en snoot zijn neus, terwijl zich op het vliegveld een vliegtuig in de lucht verhief. Zijn vriendin legde haar handen op de zijne en keek me verwijtend aan, maar Van der Vat zei: ‘It ‘s okay, Dolores, it is just…’

Hij snoot zijn neus nog eens en droogde zijn ogen. De vrouw sloeg haar benen over elkaar, drapeerde haar jurk over haar knieën en schraapte haar keel, heel terloops, maar we hoorden allen de waarschuwing. Van der Vat keek op. ‘You want to go?’ vroeg hij. Ze knikte.

Hij wenkte het jongetje, nam een in cellofaan verpakte sigaar uit zijn borstzak en haalde tegelijkertijd met zijn andere hand zijn dikke, ouderwetse portefeuille te voorschijn. ‘Nog iets?’ vroeg hij. ‘Want wij gaan.’ De vrouw nam Van der Vat’s gezichtsuitdrukking over, ook al kon ze ons gesprek niet verstaan.

‘Gerrie heeft in zijn huis in Maine nog een schilderij van An-ja,’ zei ik. ‘Ik kan ‘t voor je stelen als je wilt.’ Hij keek me enige tijd aan maar ik kon niet zien wat er in hem omging. Het jongetje was naderbij gekomen, prevelde het eindbedrag en bleef beleefd staan wachten. Van der Vat gaf hem een handvol bankbiljetten en zei tegen mij: ‘Hoeveel moet je ervoor hebben?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Wat is het je waard?’ Plotseling welden er tranen in zijn ogen. ‘Heel veel, als je hem koud maakt,’ fluisterde hij schor. ‘Geen denken aan.’ ‘Geld speelt geen rol.’ ‘Demon vraagt er tienduizend dollar voor.’ Hij nam een cheque uit de portefeuille, die hij invulde en mij overhandigde. ‘Alsjeblieft. Te betalen aan toonder. En als je moeite hebt met het incasseren kunnen ze contact opnemen met mijn bank in New York, daar zal ik instructies achterlaten.’

Achter ons balkte een ezel, de haan sprong op een andere kip en het jongetje gooide een steen naar een geit die een krant van een tafeltje wilde eten.

Het opstijgende vliegtuig denderde over ons heen en maakte de conversatie onmogelijk. Ik stak de cheque in mijn portefeuille, in één vakje met het visitekaartje met Gina’s adres dat

hij me indertijd had gegeven en Gina’s briefje met haar nieuwe telefoonnummer.

Het Manja Middelton-dossier, dacht ik en ik keek naar het vliegtuig dat, pal boven ons, als een kruis de zon verduisterde.

Op Kennedy Airport werd ik gewekt door de stewardess toen de meeste andere passagiers het vliegtuig al verlaten hadden. Toen ik bij de Baronesse uit de lift kwam liep ik te rillen. Jennifer, die in de receptie zat, zag meteen dat er iets mis was en gaf me weer dezelfde kamer. Ik liet het bad vollopen, kleedde me uit en ging in het hete water liggen. Later kwam Jennifer een kan hete grog brengen. Ik dronk een paar glazen en kroop onder de dekens. Een paar minuten later kwam ze binnen om de gordijnen dicht en het licht uit te doen en ik sliep in met het veilige gevoel eindelijk weer thuis te zijn.