’Gina zag mij naderen en wuifde. “Ik wil je voorstellen aan een landgenoot!” riep ze nogal luid. De man draaide zich om en tussen ons was het wederzijdse afkeer op het eerste gezicht. Hij keek naar mij met de lege blik van iemand die niets wil zien. “Sid, dit is Jerry Demon, een kunstenaar,” zei Gina. “Jerry, dit is Sid Stefan, een luchtkoerier.” Ze glimlachte lief, met grote onschuldige ogen, maar ik had me consequent als journalist voorgedaan. “Luchtkoerier?” meesmuilde de kunstschilder, “is dat een beroep?” Ik schudde mijn hoofd. “Een voorwendsel. Ik houd ervan om op reis te zijn.”
“Het kan me niets schelen waar jij van houdt!” snauwde Demon. Hij draaide zijn rug naar mij toe en zei, “you have strange friends, Gina.”’
Vijf jaar geleden verdween de bekende Manja Middelton. Haar vader vraagt Sid Stefan een spoor in New York te volgen. Dit leidt tot een bizarre krachtmeting. Wat begint als een lichtzinnig avontuur eindigt met een huiveringwekkende ontknoping. Spannend tot de laatste bladzijde.
Gerben Hellinga schreef in de jaren zestig drie Sid Stefan-romans, Dollars. Messen en Vlammen, die onder meer opmerkelijk waren doordat Hellinga als geen andere Nederlander de juiste ‘hard boiled’ toon wist te treffen en de Nederlandse thriller hiermee uit de kneuterige sfeer haalde. Twintig jaar later blijkt Sid Stefan nog niets van zijn vroegere bravoure verloren te hebben.
Unanieme lof voor Gerben Hellinga: Vlammen
‘Nederlandse crime op zijn best’ De Tijd
Messen en Dollars:
‘doen verlangen naar een werkelijke come-back van Sid Stefan in een nieuw verhaal, omdat Hellinga in 1966 al een van de weinige Nederlandse misdaadauteurs was die zijn hoofdfiguur op een geloofwaardige wijze van een spannende schietpartij via een bloedstollende wijze in het bed van een willige dame kon laten belanden.’ René Appel NRC Handelsblad
‘Wie er ‘s avonds in bed aan begint, zij gewaarschuwd: het is ochtend voor je het weet.’ Loes Smit Trouw
Gerben Hellinga
De terugkeer van Sid Stefan
coproductie sid stefan en toonboon
I
Bij de laatste kronkel in de dijk moest ik stoppen en aari de kant gaan staan om de weg vrij te maken voor een dikke bmw met gecoate ramen. De boeren in de polder waar ik woonde, stelden het op prijs om gegroet te worden en gewoontegetrouw stak ik een hand op, al kon ik de bestuurder niet zien. Daarna parkeerde ik mijn Volvo op het eigenhandig aangelegde parkeerterreintje onder aan de dijk, pakte de reistas en de plastic zak met pastramisandwiches, gefillte fish en kartof-felsalaat van de achterbank en stapte uit. Omdat ik op zondag thuiskwam had ik, voor ik New York verliet, iets te eten gehaald bij Smiler’s, mijn favoriete delicatessen in down-town Manhattan.
Voor ik de weg overstak en naar de Betonnia liep, die aan het eind van het houten plankier vredig in het wuivende riet lag, keek ik in de brievenbus, die aan een houten paal aan de kant van de weg bevestigd was.
Er was een uitnodiging van vrienden in Buenos Aires voor een dineetje, (rép. s.v.p.) en een groet van mijn schaakvriend uit Bangkok, die schreef dat het bier koud en het bord klaar stond. Verder de gebruikelijke rekeningen en boetes. Ik was hongerig en dorstig en verheugde me op een verkwikkend Belgisch biertje bij de gefillte fish. Ik liep snel over de smalle vlonders naar de Betonnia maar zag dat er aan het eind van de steiger iets mis was. De loopplank die ik, toen ik van huis was gegaan, op haar gebruikelijke plaats onder het plankier had verborgen, was te voorschijn gehaald en lag half in het water tussen de steiger en de boot. Er was iemand aan boord geweest, of misschien nog wel aanwezig. Dat was nu al de derde keer in twee maanden, dat ik terugkerend van een reis, het schip zo aantrof. Niet dat ik iets miste. Voor mijn tv, pc en videoapparatuur had het bezoek geen belangstelling. De eerste keer, ik kwam toen uit Djakarta, was mijn complete collectie oude speel-films, die ik op videobanden had staan, doorgenomen. De banden waren daarna weer in de kast teruggezet, maar allemaal door elkaar; ik was er een dag mee bezig geweest om ze te sorteren. In de kamer waren lege bierflesjes en sigarepeu-ken achtergelaten, maar er was niets meegenomen. De tweede keer, ik kwam uit Mexico, waren mijn boeken uit de kast gehaald, doorgebladerd, maar ook weer teruggezet, dus ‘t waren geen opgeschoten jongens uit de polder, die wisten dat ik veel van huis was. Beide keren was ook de rest van het interieur minutieus onderzocht, alle voorwerpen en meubels waren van hun plaats geweest.
Ik zette mijn bagage neer, trok de loopplank uit het water, maakte van mijn handen een toeter voor mijn mond en riep: ‘Hallo! Is daar iemand?’ Maar alles bleef stil aan boord. Het begon al donker te worden. Grauwe stapelwolken zeilden met grote Snelheid over de waterplas, op het kanaal in de verte tjoekte een schip, in het riet snaterden eenden. Ik had bijzonder weinig trek in een gewelddadige confrontatie met wie dan ook en stond even besluiteloos. Op dat moment hoorde ik een zuigend geluid boven mij in de lucht. Ik keek omhoog en zag een vlucht wilde ganzen, in een grote, zich uiteenwaaierende en weer aaneensluitende v, op weg naar de overkant van het meer.
‘Hallo collega’s!’ riep ik, en dat was mede bedoeld voor de eventuele insluipers. ‘Daar ben ik weer!’ Ik pakte mijn bagage op en liep over de loopplank naar de voordeur. De Betonnia was geen echte boot maar een betonnen bak met een houten opbouw. Ik had haar tien jaar geleden gekocht vanwege de unieke ligplaats: aan de oever van een meer in een beschermd natuurgebied waar niet gebouwd mocht worden en geen schepen mochten liggen.
Er had een ornitholoog op gewoond die over de juiste relaties beschikte en van een of andere instantie toestemming had gekregen om er watervogels te bestuderen. Op het dak was een uitkijktorentje van waaruit hij zijn observaties had gedaan. Maar hij was uiteindelijk niet bestand tegen de eenzaamheid
en ik had de Betonnia voor een schappelijk prijsje kunnen overnemen. Het was er inderdaad heel afgelegen, maar mij kwam dat goed uit. Als ik terugkwam van een reis kon ik er slapen met open ramen en zonder oordoppen, bovendien was het maar drie kwartier rijden naar Schiphol, als er geen files waren.
Mijn buren, brasems en snoeken en allerlei watervogels, waren in de loop der jaren aan mij gewend geraakt en in het algemeen konden we het goed met elkaar vinden. De deurpost was op een paar plaatsen versplinterd en de deur, waarin ik na de laatste inbraak een nieuw slot had gezet, was opnieuw geforceerd.
‘Ik ben thuis!’ riep ik en duwde de deur met een voet open. Binnen hing een verschaald sigareluchtje. Ik zette mijn reistas op het aanrecht, opende een keukenraam, keek voor de zekerheid ook even in de badkamer en in het torentje op het dak en stelde vast dat alles opnieuw onderzocht was. Op de keukentafel stonden wat lege dozen en blikjes in elkaar gestapeld, alsof de bezoeker daarmee te kennen wilde geven dat die weggegooid konden worden.
Ik deponeerde ze in de vuilnisbak en zocht op de radio naar muziek tot er een Beethovensymfonie uit de luidsprekers plonsde. Ik maakte er een stemmig achtergrondmuziekje van en liep naar de ijskast om een biertje te pakken. Terwijl ik in de keukenla naar een flesseopener zocht hoorde ik op de loopplank voetstappen, maar het was te laat om nog iets te ondernemen.
Ik nam een bierglas, legde de flessehals op de rand en liet het bier langzaam uit de fles vloeien. Als je dat spul niet heel voorzichtig inschenkt krijg je een glas vol schuim. De deurklink werd omlaag geduwd en langzaam ging de voordeur open. Je moet ook oppassen dat je de droesem op de bodem van de fles niet meeschenkt, want daar kun je misselijk van worden.
In de deuropening stond een grote, vierkante man. Om binnen te komen moest hij, net als ik zelf trouwens, een beetje
bukken. Hij schermde het daglicht af en ik kon zijn gezicht niet zien.
‘Ook een biertje?’ vroeg ik, terwijl ik het glas aan mijn lippen zette. Mijn benen trilden, ik merkte dat ik bang was. ‘Ik ben de vader van Anja,’ zei de man, met een plattelandsaccent.
‘Die ken ik niet,’ antwoordde ik naar waarheid. ‘Jullie noemden haar Manja,’ gromde hij. Het duurde even voor ik begreep wie hij bedoelde. ‘Manja Middelton soms?’
‘Waarom Van der Vat niet goed genoeg voor haar was, heb ik nooit begrepen,’ zei hij nijdig.
‘Omdat ze dacht dat een Engels klinkende naam beter zou zijn voor haar carrière,’ antwoordde ik. Buiten ritselde de wind in het riet en ik voelde een tochtvlaag langs mijn hals strijken.
‘Wilt u de deur dichtdoen?’ vroeg ik huiverend. Manja Middelton, die vijf jaar geleden spoorloos was verdwenen, had een adresboekje achtergelaten met de namen en adressen van driehonderd mannen. De driehonderd van Manja Middelton was een zomer lang een gevleugeld begrip geweest op de terrassen in de Reguliersdwarsstraat en het Zandvoortse strand.
Ik stond er ook in en na haar verdwijning had ik aan een rechercheur moeten vertellen wat we wel en niet met elkaar hadden gedaan.
Haar vader probeerde de ontwrichte deur achter zich dicht te trekken en kwam een paar stappen naar voren. Door de ramen viel het laatste daglicht naar binnen, het Beet-hovenmuziekstuk liep met veel paukenslagen op z’n eind. Ik vroeg, tussen twee uithalen van het orkest in: ‘Wat kan ik voor u doen?’ Hij bleef in het halfdonker staan zwijgen. Ik zette het bierflesje op het aanrecht en deed een paar lampen in de kamer aan.
Van der Vat had dezelfde groene ogen en het ronde voorhoofd als zijn dochter, die beeldschoon was geweest. Hij
daarentegen was een boers type, met vlezige lippen, een neus als een aardappel en kolossale oren. Maar zijn grijze streepjeskostuum was van uitnemende kwaliteit en zat hem als gegoten. In zijn linkerhand hield hij een beige hoed, in de andere hand een paar leren autohandschoenen. ‘Jij hebt Anja gekend,’ zei hij beschuldigend. ‘Maar niet intiem.’
Dat had ik maar beter niet kunnen zeggen, want hij kwam met grote stappen op me af, bleef vlak voor me staan, stak zijn armen omhoog en zwaaide woedend met de hoed en de handschoenen. Ik rook een kegel en begreep dat hij aangeschoten was. Voorzichtig schuifelde ik naar achteren om buiten het bereik van zijn lange armen en grote handen te komen. Toen ik terug was bij het aanrecht leek het wel of hij me was vergeten. Hij staarde voor zich uit en stond nog steeds met zijn armen omhoog.
Terwijl ik de plastic zak van Smiler’s begon uit te pakken, vroeg ik: ‘Wat hebt u toch in mijn filmcollectie gezocht? En in mijn boeken? Wat zoekt u hier toch?’
Nu keek hij op en langzaam liet hij zijn armen zakken tot ze weer naast zijn lichaam hingen. ‘Anja!’ gromde hij tussen zijn tanden. ‘Dan bent u bij mij aan het verkeerde adres.’ Ik liet de gefillte fish uit het vetvrije papier in een glazen schaaltje glijden en keek over mijn schouder weer naar mijn bezoeker, die nu wijdbeens met gebogen hoofd naar de grond staarde. Langs zijn neusvleugels drupten twee stroompjes tranen naar zijn opgetrokken mondhoeken. Hij schudde zijn hoofd en veegde met zijn mouw zijn ogen af, keek me verontschuldigend aan met een droevige grijns en liep naar de oude leren stoel bij de haard, waar hij zich in liet neervallen. In mijn verbeelding zag ik Manja Middelton als een blonde, bolle peuter op zijn knieën paardje rijden. Zelf was ik, voor zover ik wist, kinderloos. Soms vroeg ik me wel eens af of dat te maken had met een diepgewortelde angst. Wat je niet hebt kun je ook niet verliezen.
‘Een biertje?’ vroeg ik.
Hij veegde opnieuw langs zijn ogen, nu met zijn handschoenen, legde de hoed op zijn over elkaar geslagen knieën en schudde vermoeid zijn hoofd. ‘Iets te eten misschien?’
Hij scheen mijn vraag niet gehoord te hebben maar hief zijn hoofd op en staarde naar het dak.
Ik had nog een homp brood in huis, waar ik een paar sneden
van maakte, die ik in de broodrooster stopte.
‘Een paar maanden geleden…’ begon hij hortend, ‘kreeg ik .
een brief… van iemand… die Anja gezien had.’
‘Waar?’
‘In New York.’ Hij bleef naar het plafond kijken. ‘Zo? En waar kwam die brief vandaan?’ ‘Ook uit New York.’ ‘En wie had u geschreven?’
‘Anoniem,’ zei hij verbeten. ‘Iemand die anoniem wilde blijven heeft haar in New York in een disco zien dansen.’ ‘Dan moet u daar gaan zoeken.’
Hij liet zijn hoofd zakken, vestigde zijn blik op mij en zei met stemverheffing: ‘Jij hoeft mij niet te vertellen wat ik wel en niet moet doen.’
De toastjes sprongen uit de rooster. Ik legde ze op een bord, smeerde er boter op en spreidde de gefillte fish erover uit. Het geheel drapeerde ik met gemarineerde uieringen die evenals de coleslaw gratis bij dit klassiek jiddische gerecht werden geleverd.
‘Natuurlijk heb ik in New York laten zoeken,’ zei Van der Vat, op kalmere toon.
‘En met welk resultaat?’ Ik pakte een nieuw flesje Belgisch bier uit de ijskast, zette bord, bierglas en flesje op een dienblad en liep naar hem toe. ‘Dat ik nu hier zit,’ grinnikte hij.
‘Dus u denkt, omdat ik Manja vroeger gekend heb en tegenwoordig wel ‘s in New York kom, dat ik er meer van weet?’ Ik bleef voor hem staan en hield het blad onder zijn neus. ‘Proeven?’
Hij staarde afwezig naar het bord, nam er een toastje af, stak dat in z’n geheel naar binnen en keek kauwend omhoog. ‘Jij hebt die brief naar Nederland gebracht,’ zei hij. Hij tastte in zijn binnenzak, zijn hand kwam terug met een dikke, versleten portefeuille, van het soort dat marktkooplui gebruiken, en hij haalde er een vele malen opgevouwen papiertje uit te voorschijn. Het was een fotokopie van een etiket van het koeriersbedrijf waar ik voor werkte met een adres in een dorpje in de bollenstreek erop getikt.
‘Ik heb daar vlak in de buurt een tante wonen,’ zei ik, toen ik het papiertje teruggaf.
Hij vouwde het weer op. ‘Het was zo’n grote, bruine Amerikaanse enveloppe,’ zei hij, om mijn geheugen op te frissen. Ik begon hem uit te leggen hoe het luchtkoerierswerk in elkaar stak.
‘Luister ‘s, ik krijg in New York een verzegelde postzak als bagage mee die door de douane op Schiphol geopend wordt. De inhoud krijg ik niet te zien. Ik weet absoluut niet wat ik vervoer.’
Zijn handen, met hoed en handschoenen, gingen weer omhoog, dit keer bezwerend. ‘Weet ik, weet ik,’ mompelde hij. ‘Ik heb een Newyorks detectivebureau ingeschakeld en die hebben mij dat allemaal al een keer uitgelegd. Ze hebben Anja ook niet in die disco kunnen traceren. Niemand heeft haar daar ooit gezien. Het was een valse tip.’ ‘Wat wilt u dan van mij?’
Hij zuchtte diep en keek me vertwijfeld aan, alsof hij zelf de hopeloosheid van zijn situatie inzag, maar niettemin opende hij opnieuw zijn portefeuille. Dit keer haalde hij er zijn visitekaartje uit te voorschijn dat hij me overhandigde, van der
vat and sons. bulbgrowers since i91o.
Op de achterkant was in ronde vulpenletters de naam, het adres en telefoonnummer van een vrouw in Manhattan geschreven. Gina Salonini, ze woonde in de Tiende Straat, West.
‘Deze vrouw heeft vroeger, in dezelfde tijd als Anja, bij het
Nationale Ballet gedanst, ze hebben elkaar goed gekend,’ zei Van der Vat. Hij hield zijn hoed even voor zijn gezicht en hikte.
Toen ik Manja Middelton zes jaar geleden ontmoette was ze fotomodel, maar ze had jarenlang in het corps van het Nationale Ballet gedanst. Ik wilde het kaartje teruggeven, maar hij trok zijn hand weg. ‘Wat moet ik ermee?’ vroeg ik.
‘Bel haar een keer. Maak een afspraak met haar. Vraag of zij…’ hij zwaaide met zijn hoed, ‘…iets weet.’ ‘Maar waarom? Waarom zou ik dat doen?’ vroeg ik verbaasd.
‘Mijn Engels is zo slecht,’ zei hij, ‘en jij bent een man van de wereld. Ik betaal je voor je moeite, dat spreekt vanzelf.’ Ik stond hem een tijdje aan te kijken, absoluut niet wetend wat ik van hem denken moest.
‘Waarom komt u naar mij toe, mijnheer Van der Vat?’ vroeg ik ten slotte.
‘Omdat ik jou vertrouw.’ Hij hikte weer. ‘Maar waarom?’
Hij stond op en nam een toastje van het blad dat ik op tafel had gezet. Ook dit verdween in z’n geheel in zijn mond. Even stond hij in zichzelf gekeerd te kauwen, toen haalde hij zijn schouders op en wees zwijgend naar mijn boekenkast en de filmcollectie. Misschien bedoelde hij dat iemand met zulke hobbies voor hem tot een onschuldig mensensoort behoorde, dat je ‘kon vertrouwen’.
‘Je hoeft alleen maar een keertje met haar te babbelen. Daarna vertel je me wat voor indruk je van haar hebt. Dan kan ik besluiten of ik dat detectivebureau in New York nog verder moet laten zoeken, ‘t Kost me nogal wat, zie je.’ Hij zette zijn hoed op en die kleine verandering gaf hem meteen het allure van iemand met heel veel geld. ‘Hoor ik iets van je?’ vroeg hij.
Zijn verzoek intrigeerde me, maar dat wilde ik niet laten merken. ‘Als ik weer ‘s in New York ben bel ik haar misschien wel
op. Maar ik kom er nu net vandaan, dan duurt het meestal even voor ik er weer naar toe word gestuurd.’ ‘Je zou me er een grote dienst mee bewijzen.’ Hij liep naar de voordeur en ging naar buiten zonder me verder nog te groeten.
Ik klom de ladder op naar het uitkijktorentje, ging op het versleten kussentje van de ornitholoog zitten en nam de verrekijker ter hand, die daar gereed hing.
Op de parkeerplaats stond naast mijn Volvo de groene bmw waar ik op de dijk plaats voor had moeten maken. Van der Vat schuifelde het houten plankier af, dat hier en daar spekglad was, en stak de weg over.
Nadat de auto was vertrokken bleef ik nog even in het torentje zitten. De wind was opgestoken, het riet fluisterde en het meer klotste tegen het betonnen casco. Ik vroeg me af wat hij werkelijk van me wilde en probeerde me Manja weer voor de geest te halen, die zo op hem had geleken, maar dan mooi en vrouwelijk. Ze was voor het laatst ergens in de binnenstad van Amsterdam gezien. Om een of andere reden wilde ze nu ook niet op mijn netvlies verschijnen.
Het was volkomen donker geworden en ik ging naar beneden om de overgebleven toastjes op te eten. Met een biertje erbij keek ik naar Singing in the Rain, een dierbaar oudje dat me vaak in een goeie stemming bracht. Toen Debbie Reynolds op het feestje uit de taart te voorschijn kwam zag ik plotseling Manja Middelton weer voor me, met haar groene ogen en blonde krullen.
We hadden elkaar, tussen Milaan, waar ze had gemodeld, en Schiphol, in de lucht ontmoet. We raakten aan de praat en later waren we een paar keer gaan eten. Ze fascineerde me omdat ze zich aangetrokken voelde tot alles wat gevaarlijk was. Ze deed aan autoracen, diepzeeduiken, parachutespringen. Ik probeerde te weten te komen wat haar motiveerde. Mijn eigen instelling was dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn. Maar ze was ook een zware roker, haar kleren en haren waren doordrenkt van sigaretterook. Ik was in die tijd net gestopt en kon daar niet meer tegen en het was bij een oppervlakkig contact gebleven.