6
In de week daarna schilderde ik de buitenkant van de boot en besteedde ik veel aandacht aan Jonneke. Ik was in de afgelopen maanden zo vaak weggeweest dat ze zich een beetje was gaan vervelen. Daarom zag ze de nieuwe buurjongen nogal vaak, die veel vrije tijd had. Gelukkig gaf Dake me een paar korte vluchten en kon ik de nachten bij Jonneke doorbrengen. Die woensdag was ik vrij en bleef ik uitslapen in Jonneke’s slaapkamertje, een plankier onder de balken van het oude grachtenhuis, waarvan zij de zolderverdieping bewoonde. Zij was opgestaan om Sean naar school te brengen en ik hoorde haar weer thuiskomen en beneden in de keuken bezig met het koffieapparaat. Even later kwam ze de ladder opgeklommen en opende ze het luik in de vloer. Ik hield me slapende en ze gooide de ochtendbladen die ze voor me had gekocht op mijn gezicht om me wakker te maken. ‘Opstaan, luiwammes!’
Ze kwam binnen en stond over me heen gebogen, haar lange, blonde haar kriebelde in mijn gezicht en rook naar shampoo en de buitenlucht. Ik stak mijn armen uit en liet mijn handen onder haar truitje verdwijnen. Maar Jonneke had geen aansporingen nodig, haar kleren vlogen door de lucht en we rolden door het bed.
Een uurtje later openden we tegelijk onze ogen en glimlachend lagen we naar elkaar te kijken. Ze had de gewoonte om vrijpartijtjes achteraf een karakteristiek te geven als het gevecht van de wilde tijgers, of zonsopgang aan zee. ‘Wat was dit?’ vroeg ik.
‘Aardbeien met slagroom,’ zei ze zonder aarzelen en meteen zat ze rechtop. ‘Koffie?’ Ze stapte uit bed. Ik richtte me op en pakte de ochtendbladen van de vloer. De Volkskrant meldde milieurampen en De Telegraaf klaagde over het fileprobleem, maar dat de zwaluwen uit Zimbabwe
waren teruggekeerd stond nergens, terwijl dat in feite het échte nieuws was want het was al een paar jaar niet meer voorgekomen.
Mijn blik viel op een kopje onder aan de voorpagina van De Telegraaf.
bollenkweker verdwenen.De Noordhollandse bollenkweker J. van der Vat, op zakenreis naar de Verenigde Staten, is sinds enkele dagen spoorloos. Zijn echtgenote en personeelsleden van zijn bedrijf hebben vier dagen geleden voor het laatst telefonisch contact met hem gehad. Sindsdien is hij uit zijn hotel vertrokken en heeft niemand meer iets van hem vernomen. De heer Van der Vat is de vader van Manja Middelton, de voormalige danseres bij het Nationale Ballet, die vijf jaar geleden, tijdens een middagje winkelen in de Amsterdamse binnenstad op raadselachtige wijze is verdwenen en van wie daarna nooit meer iets is vernomen. Zie verder pag. acht, vijfde kolom.
En daar stond weer het bekende verhaaltje over de driehonderd minnaars. Het artikeltje eindigde:
De heer Van der Vat heeft zich nooit bij de verdwijning van zijn dochter willen neerleggen. Naaste medewerkers spraken het vermoeden uit dat hij ook deze keer niet alleen voor zakelijke belangen in New York was.
Jonneke kwam de ladder weer opgeklommen, verscheen in de luikopening en reikte me een dienblad aan met het ontbijt: koffie, verse croissants en gebak. Ze nestelde zich naast me en terwijl ik de koffie inschonk besmeerde zij de croissants met boter. Intussen vertelde ze de laatste wetenswaardigheden over de heer des huizes Sean (hij was in Ierland verwekt) die sinds kort een computer had. Daarom was het zo fijn (voor Sean) dat ze die nieuwe buurman hadden, want die had ook belangstelling voor computers en veel vrije tijd, dus…
Ik kwam ‘s nachts op bezoek, of tijdens de schooluren. Tot nog toe wilde ze het zelf ook zo. Ik was haar bom, zei ze altijd, beslist ongebonden man, iemand die haar eigen bom-schap niet kon bedreigen.
Ik vroeg me af of daar nu, met de komst van een nieuwe buurman, verandering in kwam.
Ze nam een hap van een tompouce, veegde een toefje pudding van haar wipneus en zei: ‘Vanmiddag ga ik met Sean naar Artis, ga mee?’
‘Ik zoek wilde dieren, voor zover ze er nog zijn, liever in hun eigen omgeving op,’ zei ik met een mond vol bladerdeeg. ‘Ik ook, maar ja, ik kan niet op safari.’ Ik had haar al verschillende keren uitgenodigd om mee naar Afrika te gaan, maar ja, zij had Sean.
‘Sean heeft een boek geleend van…’ Ze knikte in de richting
van de muur waarachter de nieuwe buurman woonde. ‘Over
nachtdieren. Nou wil hij het nachtdierenhuis zien. Hij maakt
zich daar allerlei rare voorstellingen over.’
‘Waarom vraag je niet of…’ Ik knikte op mijn beurt naar de
muur, ‘…met Sean naar Artis gaat, dan gaan wij met z’n
tweeën lunchen, of naar het Stedelijk.’
Haar haren zwiepten driftig heen en weer. ‘Ik heb ‘t hem al
beloofd.’
Ik haalde diep adem en wilde een discussie beginnen, maar de telefoon zoemde en ik zei sarcastisch: ‘Dat zal de buurman zijn.’
‘Met Jonneke?’ Ze kon dat zo verleidelijk zeggen.
Ze luisterde even en lachte ironisch. ‘Ogenblik!’ Ze hield de
hoorn naar mij toe. ‘Je baas.’
Ere wie ere toekomt, zij had de strijd gewonnen.
‘Ja?’
‘Sorry Sid, je weet dat ik niet graag stoor aan het thuisfront,’
zei Dake op z’n beschaafde toontje, ‘maar ik zit weer met een
ziekenboeg. Kun je inspringen?’
‘Vanmiddag niet. Ik ga naar Artis.’
‘Ik heb een spoedzending naar New York.’
‘Oké, maar ik moet eerst naar de boot om mijn spullen op te halen.’
‘Zorg dan dat je uiterlijk om twee uur hier bent. Er gaat een kist om drie uur.’
Ik hing op en draaide me om naar Jonneke, maar die was al uit bed gestapt zonder dat ik het gemerkt had. Ik vond haar beneden in de badkamer, zachtjes snikkend op de rand van het bad en ik had nog maar drie kwartier om het goed te maken want dan moest ze al weer de deur uit om Sean van school te halen.
In de brievenbus lag een huwelijksaankondiging van een vroeger vlammetje uit Toronto en een brief uit New York, zonder afzender. Op de boot maakte ik de enveloppe open. Op een velletje blauw papier stond in ronde, groene viltstift-letters: Dear Sid, ik heb een nieuw appartement! Als je weer in New York bent bel me dan. Dit is mijn nieuwe phonenumber. Love Gina.
Plus het nieuwe nummer. Mijn adres had ik haar nooit gegeven, dus ik kon haar meteen ‘s even vragen hoe ze daar aan kwam. Ik stak me in een van mijn betere Singaporepakken. In die stad wist ik een kleermakertje met gouden handen te zitten. Uit de hele wereld bracht ik stoffen mee die hij veranderde in perfecte pakken, die ik voor mijn werk droeg. Als luchtkoerier wil je niet voortdurend opgehouden worden door lastige douaneambtenaren en nog steeds gaan overal ter wereld de deuren makkelijker voor je open als je een goeie kleermaker hebt.
Ik zocht wat spullen voor een kort verblijf op Manhattan bij elkaar: extra kleren, gemakkelijke schoenen, een zakje met kleingeld en subwaytokens, de kaart van Manhattan en om-mestreken, een zonnebril.
Daarna draaide ik Gina’s nieuwe nummer en liet haar telefoon een aantal keren overgaan. Ten slotte werd er opgenomen. Ik hoorde gegrom, als van een hond. ‘Ben jij het Gina?’ ‘Grr.’
‘Met Sid.’
‘Shit!’ Ze blafte een rokershoest.
‘Stefan,’ voegde ik er voor de duidelijkheid aan toe.
‘What time is it?’
‘Bij jou is het zeven uur.’
‘Zo vroeg nog? Waar ben je?’
‘Nu nog in Nederland, maar ik stap dadelijk op een vliegtuig naar New York.’
‘Very good. Kan ik je vanavond even spreken? It’s important.’
Misschien weet ze iets over Van der Vat, dacht ik. ‘Hoe laat?’ ‘Een uur of zeven, haal je dat? Let’s have a drink. Er is een nieuwe bar op de hoek van Broadway en Fortyninth waar iedereen het over heeft. See you there at seven. Hey, thanks for waking me up. Het is mooi weer, ik ga lekker joggen.’
Dake stond voor de wereldkaart in zijn kantoor vlaggetjes in de Caribische Zee te prikken.
‘Al die eilandjes hebben vliegveldjes,’ zei hij, ‘en wij doen daar nog helemaal niets.’
Ik keek over zijn schouder naar de kaart waarin hij een tiental vlaggetjes had geprikt en kreeg er meteen zin in. ‘Klopt, want ik ben nog nooit in de Caribische Zee geweest,’ zei ik.
‘En je zult er ook niet komen.’ Dake knikte naar de twee vrouwen die aan de andere kant van het kantoortje voor een computerscherm zaten.
Een van hen was Elmira, Dake’s Zuid-Amerika specialist, die als dochter van Nederlandse zendelingen in de sloppenwijken van Zuid-Amerika was opgegroeid. Ze zag er, in haar plissé-rok, twinset en vlinderbril, uit als een Gooise huismoeder, wat ze ook was, maar je moest haar eens in het Spaans te keer horen gaan tegen een vervelende douaneambtenaar… De andere vrouw, een jonge creoolse, was een oogverblindende schoonheid. Ze had een verfijnd, licht getint gezicht, met een smalle neus, een mond als een bloemetje en ogen als vijvers. Terwijl ze met Elmira in gesprek was schreven haar lange, slanke handen verhalen in de lucht. Dake nam mij mee naar de twee vrouwen en stelde mij voor. Cleotilde de Merodites kwam uit Haïti, woonde sinds een paar jaar in Nederland en werkte sinds kort voor de company. Tot aan New York reisden we samen, daarna vloog zij met een zending door naar de Caribische Zee. Het was geen eenvoudige job want Tsubame had daar nog niemand en ze moest de pakjes en brieven persoonlijk bij de klanten afleveren. Dake, die haar met veel egards behandelde, was duidelijk zeer met haar ingenomen. Hij fluisterde me toe dat ze diplomatiek koerier was geweest en voor hete vuren had gestaan. Ik nam mijn bagage in ontvangst en ondertekende de verzekeringspapieren.
‘Enorm bedankt Sid,’ zei Dake, ‘dat je weer inspringt. Als je in de Big Apple een paar dagen vrij wilt nemen heb ik daar geen moeite mee.’ Hij keek dromerig naar Cleotilde, die weer met Elmira zat te praten. Ze kwetterden als vogels en hun handen fladderden opgewonden op en neer.
‘Hoe lang kan ik wegblijven?’ vroeg ik, terwijl ik Dake aanstootte. Geërgerd keek hij op.
‘Een dag of twee, drie, maak het niet te gek, ik heb je hier natuurlijk nodig.’
‘Ik kan mijn tijd goed gebruiken,’ zei ik haastig, voor hij zich weer bedacht.
‘Wat spook je toch uit in die rotstad?’
‘Ik ben op zoek naar zeldzame films,’ zei ik om er van af te
zijn.
Hij keek me bevreemd aan, haalde zijn schouders op en ging terug naar de computer. Hij vond mijn filmverzameling maar niks. Zijn hobby was zeezeilen. Hij had een jacht in een haventje in Normandië liggen. Op de jaarlijkse kerstborrel nodigde hij me steevast uit om een keer mee te gaan, maar om een of andere reden was het er nog nooit van gekomen.