53

 

 

Er lag een pakje tussen de overige post op de vloer van de hal.

Why don’t you try this tonight , schreef Steve Macdonald in het begeleidende briefje bij de cd. Winter las: Tom Waits. Swordfishtrombones . His real breakthrough in a way , schreef Macdonald. And there’s more to come: it has got some jazz in it too! And: good luck with the baby .

De collega in Croydon volhardde in zijn taak om Winter wat bij te brengen over klassieke rock en andere muziek die verder dan een armlengte van Coltrane verwijderd was.

“Steve heeft weer een cd gestuurd”, zei Winter tegen Angela die met haar voeten omhoog in bad lag. Hij stapte een eindje de stoom in. “Zware dag?”

“Het is nog altijd erger voor de patiënten.” Ze bewoog, deed het water klotsen. “Dit is mijn beroemde imitatie van een walrus die zich omdraait in een badkuip.”

“Imitatie?”

Shut the fuck up . Wat heeft Steve nu gestuurd?”

“Tom Waits.”

“Die is goed.” Ze ging overeind zitten en reikte naar de shampoofles. “Het zou leuk zijn hem te ontmoeten. En zijn gezin.”

“Tom Waits?” zei Winter glimlachend.

Angela stak haar tong uit.

“We gaan naar Londen zodra het ... kan”, zei Winter. “Met zijn drieën.”

“Ik zie je al voor Steve en heel Zuid-Engeland paraderen”, zei ze, door het schuim kijkend. “De trotse familievader.”

“En terecht”, zei hij en hij hoorde de telefoon rinkelen.

 

“Hopelijk stoor ik niet”, zei Benny Vennerhag.

“Als je hierheen belt, is het iets van waarde”, zei Winter. Vennerhag had het nieuwe geheime telefoonnummer gekregen en de ernst ervan ingezien.

“Ik weet het niet, maar er is wel iets. Zoals je misschien begrijpt, kennen sommige ... zakenrelaties van mij de politie in deze stad erg goed.”

“Jullie hebben ons op dezelfde manier in kaart gebracht als wij jullie”, zei Winter.

“Hm. Mijn ... kennissen zouden misschien iets verder gaan in die beschrijving. Maar goed. Ik heb wat rondgevraagd en er was geen compacte weerstand, om het zo maar te zeggen. Wat er is gebeurd, is voor niemand goed. De mensen worden onrustig. Jouw mannen kunnen wat opdringerig worden, om het maar zo te zeggen.”

“Je hebt dus rondgevraagd?”

“Oké, Erik. Men heeft een paar keer iemand gezien die kennelijk gekleed gaat als smeris, maar die men niet herkent. Hij kan ook nieuw zijn, maar ik geloof van niet.”

“Ga verder.”

“Dat was het. Een paar keer. Maar dat was alweer een tijdje geleden.”

“Waar en wanneer? Wie?”

“Je kunt me niet vragen mijn bron te onthullen, Erik. Maar ik help graag, dat weet je. Ik heb trouwens aardig wat vragen gesteld.”

“Waar en wanneer dan?”

“Op een paar plekken in het centrum.”

“‘s Nachts of overdag?”

“‘s Nachts ... beide keren.”

“Wanneer?”

Vennerhag noemde een paar data.

“Mooi”, zei Winter.

“Dat was het wel zo’n beetje. Als je er wat aan hebt.”

“Nu heb ik een gezicht en een naam nodig. Of een adres.”

“Dat hebben we allemaal.”

“Je hebt dit serieus genomen, Benny. Ga zo door.”

“Ik kan waarschijnlijk niet meer doen. Moet ik die valse agent laten schaduwen als hij weer wordt gesignaleerd?”

“Dat zou heel goed zijn.”

“Maak je een grapje?”

“Nee. Zeg het voort.”

 

De ochtend was licht. Bijna maart. De vijfde zou hij veertig worden. Amper een maand later zou hij vader worden en zou het leven echt beginnen.

Ze hadden de avond tevoren de cd van Steve gedraaid en Winter zou alle andere cd’s van Waits gaan kopen als hij daar tijd voor had. Ik geloof dat er vorig jaar een nieuwe is verschenen, had Angela gezegd. Zijn eerste in jaren. Vorig jaar. Vorig jaar was het negentienhonderd, nu moest je tweeduizend zeggen. Year of the zeroes , had Halders gezegd.

“Kan ik vandaag de auto weer nemen?” vroeg Angela.

“Uiteraard.”

“Met de tram lukt het me niet meer.”

“Je zou thuis moeten zijn.”

“Daar is straks alle tijd voor.”

Ze kon een taxi nemen, maar ze wilde rijden. Een beetje vrijheid. De Mercedes voelde veilig, de geur, de donkere, zachte kleuren vanbinnen.

 

Het onderzoek groeide in de hoogte en in de breedte, met namen, adressen, rapporten van gesprekken.

“Er zijn nog steeds een paar adressen van de mensen die hebben gereageerd die we niet kunnen achterhalen”, zei Ringmar.

“Ja, dat zie ik.”

“Bij diverse mensen klopt de naam niet, maar dat merk je meestal als je het adres controleert.”

“Een solidaire buurman die klaarstaat?”

“Ja, dat is een gedachte.”

“We zouden misschien een stap verder moeten gaan. De buren vragen.”

“Pf!” zei Ringmar.

Winter had zijn blik op zijn bureau gericht en op de lijsten die daar lagen. Hij had zijn leesbril op zijn neus zitten.

Nog zes dagen tot veertig.

“Er is iets met deze twee adressen”, zei Winter. “Noem me maar weer paranoïde, maar ik heb de privé-adressen van alle collega’s opgevraagd en er ... tja, als je ze vergelijkt dan is er niemand in het korps die op de advertentie heeft gereageerd.”

“Dat hebben we geconstateerd. Fijn, toch?”

“In zekere zin. Möllerström heeft zowel met die figuranten als met dit gewerkt. Sture heeft een paar extra man goedgekeurd. Hij voelt iets in de lucht als hij iets in de lucht voelt, zoals hij het uitdrukte.”

“En?”

“Het zijn die uniformen ...” Winter dacht aan Vennerhag, maar hij was er niet honderd procent zeker van dat er een verklede politieagent was.

 

*

 

Bartram zette de computer aan. Die ruiste en zoemde. Hij kon een handleiding op het prikbord zien hangen en glimlachte. Sommigen leerden het nooit. Sommigen kwamen naar hem omdat hij de beste was. Vooral het afgelopen jaar, toen de paniek voor de millenniumwisseling was opgedoken. Alle bestanden die overal waren beland, back-ups, reservebestanden, kopieën op het elektronische net.

Hij wilde niet echt laten zien hoe goed hij was. Dat kon tot problemen leiden. Idiote vragen die hij moest beantwoorden.

Als hij bij de recherche had gezeten, of bij het nieuwe bureau City. Maar dan kwamen er nooit vragen. Nooit.

Bartram was een hacker. Het was niet moeilijk als je het kon. Hij vond het een leuk woord. Hacker. Waar dan ook binnendringen en vervolgens vertrekken, discreet, met kennis.

Morelius kwam van de wc. Bleek. Misschien had hij weer problemen met zijn maag. De man zou iets anders moeten gaan doen. Misschien groeide hij daarnaartoe.

Bartram schreef.

Hij koos een ander bestand en toen was hij thuis. Het was nog steeds interessant om plotseling in zijn eigen computer thuis te zijn, tussen de software te zwerven, er als het ware in te schommelen.

De lijsten met de veertig figuranten glommen op het scherm, geleend van het intranet. Verdwenen toen hij iemand in zijn ooghoeken zag. Vanavond zou hij er nader naar kijken. Inspecteur Greger Bartram van de recherche. Of hoofdinspecteur Bartram van de recherche, zoals Winter, die dacht dat hij iets voorstelde. Of zijn registrator. Greger Bartram was een betere registrator. Kijk maar.

 

Halders stopte voor de buurtwinkel.

“Hier is mijn auto gestolen”, zei hij tegen Aneta Djanali die naast hem zat. “Ik ging maar één tel naar binnen en toen jatte hij mijn auto.”

“Ik weet het, Fredrik.”

Halders stapte uit.

“Ik moet pruimtabak hebben. Let op de auto.”

Aneta Djanali draaide het raampje omlaag en rook de lucht van uitlaatgassen en een droge nawinter, of een vroeg voorjaar. De zon glom in de toren van Babel die er nog van oudejaarsavond stond, aan de noordzijde van Heden, als een symbool voor iets wat ze niet begreep. Zouden ze het ergens voor nodig hebben? Het was niet meer dan een bouwval op een heuvel. Waarschijnlijk was er geen geld om de boel af te breken. De kater kwam altijd naderhand.

Ze zag Halders met de man binnen praten. Halders keek naar haar, alsof hij wilde controleren dat ze de auto niet liet stelen.

“Hij vertelde over problemen met die verdomde kruimeldieven”, zei Halders toen hij achter het stuur was gaan zitten en de Södravägen weer was opgedraaid. “Vanochtend had iemand een zak chips gejat.”

“Misschien moesten ze geen chips hebben”, zei Aneta Djanali.

“Misschien moesten ze helemaal niets hebben”, zei Halders. “Gaan we daarnaartoe?”

“Naar lege winkeltjes?”

“Ja. De grote leegte. Al die kleine buurtwinkels en zo zijn een teken des tijds en laten de stervende samenleving zien”, zei Halders en hij sloeg weer rechtsaf bij Lorensberg. “Het gaat alleen maar om chips, tabak en rommel, en video’s.”

“Voorzover ik weet ben jij een grote klant”, zei Aneta Djanali.

“Ik ben een slachtoffer. Neem de films nou. De mensen verdoven zich zo goed en zo kwaad als het gaat voor de video.” Ze waren nu op de Avenyn. “Harry Martinson had gelijk. Film als tempel van de mensen die bang zijn om te leven.”

“Harry Martinson”, zei Aneta Djanali met aarzelende stem.

“Zweeds auteur. Onbekend in Ouagadougou.”

“Nee, ik kan me niet herinneren dat we hem op school hebben gehad”, zei Aneta Djanali.

“Kijk, daar loopt een agent”, zei Halders. “Nu in burger, maar je kunt het aan zijn manier van lopen zien.”

“Dat is Simon”, zei Aneta Djanali.

“Ken je hem?”

“Niet direct. Herken jij niet iedereen van het korps?”

“Helaas wel.”

Halders draaide de taxibaan voor het Parkhotel op, omdat ze daar iets moesten doen. Morelius liep alleen en keek naar de grond. Hij had oortjes in. Halders stapte uit toen Morelius ter hoogte van de auto was.

“Loop je hier in je vrije tijd ook?” vroeg Halders en Morelius zag hem wel, maar hoorde niets. Hij deed de oortjes uit en ze konden de muziek alle twee horen.

“Jee, wat heb je dat hard staan. Wat klinkt dat vreselijk.”

Morelius haalde zijn walkman uit zijn zak en zette hem uit.

“Hoi, Halders.”

“Krijg je tijdens je werk nog niet genoeg van de Avenyn?”

“Ik moet hier iets doen, helaas.”

“Wij ook.”

Aneta Djanali wuifde achter het raam.

“Ik hou ermee op”, zei Morelius plotseling.

“Hè?”

“Ik stop ermee.”

 

Angela voelde nu de vermoeidheid. Toen ze haar cassetterecorder over het lot van de laatste patiënt vertelde, kwam de vermoeidheid opzetten als een stuk steen, een groot blok.

Ik hou er na vandaag mee op, dacht ze. Het was leuk zolang het duurde. Nu kan ik mijn hoofd er niet meer bij houden.

Ze stond op, liep naar de wastafel en bette haar voorhoofd. Er werd op de deur geklopt en Hildur keek naar binnen. De ziekenverzorgster zag er ongerust uit.

“Een nieuw been”, zei ze. “Het lijkt ...”

“Ik kom eraan”, zei Angela.

 

De nieuwe parkeerverdieping was niet mooi, maar vervulde haar functie. Ze nam de lift naar de tweede verdieping en bestudeerde haar bleekheid in de spiegel. Maar nu was het voorbij.

Iedereen had alle begrip. Ik vroeg me al af hoe lang je het zou volhouden, had Hildur gezegd. Tot nu, had ze gezegd.

Morgenavond kon ze als voltijdsmoeder naar de oudergroep gaan. In gedachten was alles klaar, voorbereid.

Ze opende de auto met de afstandsbediening en kreeg het uniform in de gaten. De politieagent kwam de afrit op gelopen, aarzelend, verlegen misschien. Oké, dacht ze. Nu blijf ik binnen, zonder bescherming. U krijgt vrij, agent.

De politieagent was bijna bij haar. Ze wachtte met de startsleutel in haar hand. Een auto van de verdieping erboven kwam langs en de politieagent stond aan de andere kant terwijl de auto langsreed en na de afrit uit het zicht verdween.

Hij liep over de rijbaan. Hij zag er nog steeds verlegen uit. Alsof hij gestuurd was. Ze herkende hem toch? Hij was een kennis van Erik.

“Mevrouw Winter?”

Ze knikte omdat dat het eenvoudigst was. Ze was geen mevrouw, nog niet in elk geval.

“Ik zou ervoor zorgen dat u thuiskomt.”

“Ik ben al onderweg”, zei ze terwijl ze naar de auto gebaarde. “Dit is mijn laatste werkdag. Maar bedankt.”

“Laat mij rijden”, zei hij. Hij keek haar niet aan. Er kwam nog een auto langs. Het stonk. Ze wilde niet langer in het gif staan dan noodzakelijk. Ze had een verantwoordelijkheid. “Laat mij u naar huis brengen, mevrouw Winter”, zei hij weer en hij stak zijn hand uit naar de sleutels. Ze zag de riem, de glinstering op de borstzakken, de pet. Het glom. Dat was op de een of andere manier veilig. Zijn gezicht leek bekend.

“Dat is niet nodig”, zei ze.

“Ik vind van wel”, zei hij. “Het is mijn taak u te helpen.”

Ze was doodmoe. Ze voelde het nu, nog meer in de verschrikkelijke lucht hier. Ze voelde een beweging in haar buik. Zich achter het stuur wurmen. Ons achter het stuur wurmen. Nee.

“Oké”, zei ze en ze gaf hem de sleutels.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml