44
Hij had geen herinneringen aan woorden, geen geschreeuw. Alles was één grote zwaarte geweest, die als een berg door hem heen was gedrongen.
De drempel over en de kamer in, en vervolgens had hij hem gehaald.
Er was een geluid ... het licht buiten was sterker en sterker geworden en hij kon niets meer zien. Het leek uren te duren. Iemand wachtte.
Buiten holde er iemand op de trap die schreeuwde. Het licht was nog steeds even sterk.
Kwam het door het licht ... dat het stopte?
Het was net zo geweest als de eerste keer. Ze hadden hem bekeken. Nu lachte ze niet. Hij had gelachen. De genade weggelachen.
De wind floot door de ventilatoren.
In de lift naar beneden hield hij zijn gezicht afgewend. Buiten was het licht normaal geworden. Hij gleed uit toen hij over de straat liep. Het was niet ver meer.
Hij had iets bewaard. Dat wist hij nu. Het werd weer lichter, zag er anders uit.
Ringmar hing in de vensterbank. Zijn gezicht was nu zwaar door gebrek aan slaap. Hij keek naar buiten. De middag ademde rustig. Zo stil was het nog nooit geweest.
“Gelukkig nieuwjaar, Erik.”
“Jij ook.”
Winter wreef over zijn gezicht, in zijn ogen. Hij had naar huis gebeld. Angela had ongerust geklonken. Zijn wereld was nu op veel duidelijker wijze de hare geworden. Misschien was dat goed, voor hen. Zijn afwezigheid was niet ... de zijne. Hij was niet degene die er ‘s nachts rusteloos vandoor ging. Ongeveer een jaar geleden had Angela gezegd dat het leek alsof hij liever tussen de doden leefde dan tussen de levenden. Het was aan het eind van een nachtelijke discussie met steeds grotere stiltes en ze hadden het de volgende ochtend niet genoemd, maar hij was de beschrijving niet vergeten: een leven tussen de doden.
Ze had zijn leven nu van dichtbij gezien, de wreedheid ervan. De wrede telefoongesprekken die in de vroege ochtenduren kwamen. Zelden op andere tijden. Het zoeken naar zijn onderbroek terwijl de adrenaline begon te pompen.
“Börjesson had geen Manhattan in de stad gevonden toen ik bij hem langsging.”
Winter schraapte met zijn hand over zijn wang en reikte naar de cigarillo’s. Hij wreef weer in zijn ogen. Ze brandden.
“Hij kan in uniform optreden”, zei hij. “Voordat je kwam, zat ik daarover na te denken.”
“Ja.”
“Twee buren meenden iemand in een uniform te hebben gezien in de uren na middernacht. Een beetje onduidelijk wanneer. Een beetje onduidelijk hoe nuchter ze op dat tijdstip waren.”
“Was er ruzie in de buurt?”
“Een kleine. Mölndal had een paar blokken verderop een auto.”
“Hebben de mensen die agenten gezien?”
“Dat weet ik niet. Die waren zoals gezegd een paar blokken verderop. Waarom zouden ze daar uitstappen? Ik weet het niet. Ik heb nog niet met de agenten kunnen praten.”
Winter stond op zonder zijn Corps aan te steken en liep enkele passen heen en weer.
“Waar kun je een uniform krijgen? We gaan uit van politie-uniformen.”
“Waarom?”
“Daar gaan we van uit, Bertil.”
Winter streek een lucifer af.
“Je gaat er toch niet van uit dat het een ... politieman is?”
“In dat geval zou ik meteen mijn ontslag indienen.”
“Hm.”
“Moeten we persoonsonderzoek gaan plegen onder tweeduizend politiemensen?”
“Nee, nee. Het is zo al diffuus genoeg.”
“Hoe bedoel je?”
“Uniformen ... dat van die jongen is vooral een aanname.”
“Iets meer. Het is iets meer dan dat. Patrik heeft er lang over nagedacht. Gewacht tot het zou komen.” Winter nam een trekje en keek Ringmar aan. “We hadden het net toch over de buren in Mölndal?”
“Oké. Uniformen. De een of andere idioot kan zijn oude uniform op de vuilnisbelt hebben gegooid en het niet hebben laten verbranden.”
“Hm. Of hij kan er een hebben laten maken. Politie-uniformen zijn niet beschermd.”
“Laten maken? Privé?”
“Ja.”
“Maar die van ons worden toch niet meer in Zweden gemaakt?”
Winter antwoordde niet. Hij kreeg een idee.
“Heeft het Stadstheater geen uniformen? Voor toneelstukken?”
“Als het politiestukken zijn”, zei Ringmar.
“En films. Politiefilms heb je in elk geval.” Winter tipte de as af. De rook was onzichtbaar in het dunne winterlicht dat door het raam naar binnen viel. “Heb ik niet ergens gelezen dat er hier in de stad zoiets was? Een thriller? Heb ik dat niet gelezen? In de Göteborgs Posten ?”
“Ik weet niet wat jij leest”, zei Ringmar.
“Jij hebt er niets over gezien?”
“Absoluut niet.” Hij draaide zich om. “Maar als je denkt dat we politie-uniformen hebben uitgeleend voor een filmopname dan kun je dat vergeten. Mevrouw de hoofdcommissaris heeft nee gezegd tegen al dat soort dingen.”
“Weet ik.”
“Wat ik goed vind”, zei Ringmar.
“Ik zal het controleren, maar eerst ga ik iets anders doen”, zei Winter. Hij legde de cigarillo in de asbak en haalde zijn jas.
Er waren weinig mensen op straat. Hij reed langs het Ullevistadion dat zijn schaduw over het kanaal wierp dat bedekt was met grijszwart ijs. De zon schitterde boven de heuvel waar Lunden lag.
Hij parkeerde in de stille straat. In de verte begon een hond te blaffen. Het klonk alsof iemand sneeuw stond te scheppen en toen hij om het huis heen liep, zag hij dat het Benny Vennerhag was.
De gangster droeg een rode puntmuts bij een zwart pak. Met geroutineerde hand schepte hij een paar brokken bevroren sneeuw weg.
“Jij bent altijd aan het werk als ik kom”, zei Winter. “Als je geen rozen aan het snoeien bent, dan ben je wel sneeuw aan het ruimen.”
Vennerhag ademde zwaar en leunde op de sneeuwschep.
“Ik wilde het mooi maken voordat jij kwam.” Vennerhag zette het gereedschap weg, trok zijn muts af en veegde het dunne blonde haar met behulp van het zweet op zijn voorhoofd naar achteren. “Wat een verrassing toen je belde.”
“Voor mij ook. Ik dacht dat je een jacht in West-Indië had gecharterd.”
Vennerhag keek naar Winter.
“Je had het bijna goed.” Hij deed de deur naar het huis open. “Maar er kwam iets tussen.”
“Wat was dat, Benny?”
“Zaken. You know . Hoe gaat het trouwens met Lotta?”
“Gaat je niet aan.”
Benny Vennerhag was ooit met Winters zus getrouwd geweest, maar dat huwelijk was binnen een paar dagen over geweest. Voor Lotta Winter was de herinnering een vage nachtmerrie.
Vennerhag ging hem voor naar een grote kamer die uitkeek op de tuin. De ramen reikten bijna van de vloer tot aan het plafond.
“Helaas is het hele zwembad ondergesneeuwd”, zei Vennerhag. “Maar je kunt wel een sauna nemen, als je wilt.”
Er stonden flessen op de tafels, glazen. Het stonk naar rook in de kamer.
“Ik heb nog geen tijd gehad om op te ruimen”, zei Vennerhag. “Alleen maar om sneeuw te scheppen.” Hij pakte een fles en hield die tegen het licht. De whisky glom als amber. “Vannacht was het lekker, maar nu weet ik dat zo net nog niet.” Hij keek Winter aan. “Wil je koffie of iets anders?”
Winter schudde zijn hoofd.
“Je ziet er wat opgezwollen uit, als ik het zo mag zeggen.”
“Het was een vroege ochtend.”
“Ik heb zoiets op het middagnieuws gehoord.”
“Wat heb je gehoord?”
“Tja ... een moord in Mölndal. Dat is eigenlijk alles.” Hij bekeek Winter weer, nu nader. “Je denkt toch niet dat ik ...”
“Nee. Maar ik heb wat informatie nodig.”
“Waarover?”
Winter dacht na.
“Hierover”, zei hij. “De moord. Of de moorden. Het zijn er meer.”
“O.”
“Hoe is het tegenwoordig op het helersfront?”
“Hè?”
“Heb je goed zicht op het verkeer?”
“Nee.” Hij vroeg Winter nog een keer of hij iets te drinken wilde en Winter zei nee. Vennerhag verontschuldigde zich, liep naar de keuken en kwam terug met een Ramlösa. “Waar waren we gebleven? Heling? Dat zijn geen leuke dingen.”
“Uniformen.”
“Uniformen? Wat voor uniformen?”
“Weet je iets over handel in uniformen? Een partij die met een bepaald oogmerk is gestolen ... of geleend? Of losse uniformen die in omloop zijn geweest. Misschien om te ... kopiëren.”
“Ik hou me niet bezig met terrorisme, Erik.”
“Ik wil dat je het nagaat.”
“Nooit wat over gehoord.”
“Ga het na.”
“Ja, ja. Oké, oké.”
Winter stak een Corps op.
“Gepraat over iemand die zich vreemd gedraagt in de vriendenkring?” vroeg hij. “Of daarbuiten?”
“Nu volg ik je niet.”
“Heb je zicht op alle idioten?”
“Hebben jullie dat niet?”
Het was een gok. Winter vroeg naar Vennerhags criminele kennissen. Hij kreeg geen antwoord waar hij wat aan had.
Hij overwoog hoeveel hij kon vertellen. Hij zei het een en ander.
“Het is een eenling”, zei Vennerhag. “Niet iemand die tot onze ... branche behoort.” Hij haalde de koffie die hij toch maar had gezet. “Zo iemand opereert altijd alleen. Geschift. Geen contacten.”
“Er is nog iets ...”
Vennerhag schonk voor Winter en zichzelf koffie in.
“Verkeer jij in kringen waar men zich ... tja, bezighoudt met seksspelletjes?”
Vennerhags kopje schoot opzij; hij kreeg de koffie bijna op zijn schoot.
“Wat zeg je nou, verdomme?”
“Dat is een van de sporen. We hebben een verdenking. Oké. Jij bent zo schoon als de sneeuw op je zwembad buiten. Maar je bent niet onkundig.”
“Waarover?”
“Seksparty’s. Swingparty’s , of partnerruil. Dat soort dingen.”
“Je hebt het nu over het privé-leven van andere mensen, Erik. Hoe zou ik dat soort dingen moeten weten?”
“Komt het veel voor?”
“Geen flauw idee. Zouden ik en mijn ... zakenvrienden daartoe meer geneigd zijn? Ik geloof dat ik nijdig word.”
“Dat zei ik niet.”
“Ach, hou toch op.”
“Er is nog iets. Als je iemand kent die als ... bemiddelaar optreedt bij dit soort contacten, wil ik dat weten.”
“Wat? Een spin in het web?”
“Ja, zoiets. Die anderen kent die weer anderen kennen.”
“Ik heb zoals gezegd geen flauw idee”, zei Vennerhag.
“Jij kent anderen die weer anderen kennen”, zei Winter.
“Ga je als ik knik?”
“Ja.”
Vennerhag knikte en Winter stond op.
“Ik heb gehoord dat er uitbreiding op komst is”, zei Vennerhag.
“Hoe heb je dat gehoord?”
“Kom op, meneer de hoofdinspecteur. Het privé-leven van bekende Zweden is gewoon niet privé. Jij bent een bekende Zweed in mijn kringen.”
Het echtpaar Elfvegren werd, onder verwijzing naar het onderzoek, vriendelijk verzocht om van Järnbrott naar het Ernst Fontellplein te komen, voor een gesprek.
“ No more mister nice guy ”, zei Halders tegen Aneta Djanali.
“Nee, jij staat erom bekend een vriendelijk zieltje te zijn.”
“ No more .”
Winter had besloten dat Halders met de Elfvegrens zou praten. Winter zat erbij, op de achtergrond.
Halders begon voorzichtig: “Waarom hebben jullie pornobladen in huis?”
Erika Elfvegren werd in één klap vuurrood in haar gezicht. Per Elfvegren was sprakeloos.
“ Aktuell Rapport ”, zei Halders. “Ik heb een paar exemplaren bij jullie thuis gezien.”
“Waar ... waar gaat dit over?” zei Per Elfvegren.
“Het gaat over moord”, zei Halders. “Mensen in jullie kennissenkring zijn vermoord. Daar gaat het om.”
Goed zo, Fredrik, dacht Winter en hij maakte zich schuin achter Halders onzichtbaar in de hoek. De vrouw had naar hem gekeken, alsof ze steun zocht. Winter was onwrikbaar geweest. No more nice cop, bad cop.
“Wat heeft dat met ... de bladen te maken?”
“Dat vragen wij ons ook af. Daarom vragen we het jullie.”
“Ik begrijp het niet”, zei Erika Elfvegren. Haar gezicht was nog steeds rood en ze streek regelmatig haar rok over haar knieën. Halders had de meest gevoelige snaar geraakt. Winter zag dat de man het beter aankon. Hij begon midden in zijn vernedering boos te worden.
“Wat is dit, verdomme?” vroeg Per Elfvegren. “Dit is niet normaal.” Hij keek naar Winter, maar Winter keek in zijn notitieboekje. Dit was een belangrijk moment in het onderzoek. Misschien komen we nu in de buurt, dacht hij. Misschien begint het nu echt. “Worden we ergens van beschuldigd?” ging Elfvegren verder. “En we hebben thuis verdomme niet van die bladen die jij net noemde. Fib Aktuellt ?”
“ Aktuell Rapport ”, zei Halders. Hij keek naar de vrouw. Zijn profiel werd zachter. Winter zag het. “We willen alleen maar jullie hulp. Daar hoef je toch niet boos over te worden. Ik ken veel mensen die de Aktuell Rapport regelmatig kopen.”
“Ik niet, verdomme”, zei Per Elfvegren. “En ik koop ze zelf ook niet.”
“Jullie kennen mensen die dat wel doen”, zei Halders. “De Valkers. De Martells.”
Halders keek snel naar Winter. Ze hadden bij de Valkers geen tijdschriften gevonden. Maar Winter kreeg een idee en maakte een notitie.
“Wat betekent dat dan?” vroeg de vrouw nu met een klein stemmetje. “Je zei zelf dat het gewoon was.” Ze keek naar haar man. “Als het al zo zou zijn.”
“Ik zit het hier niet voor de lol te vragen”, zei Halders. “Er zijn hier in de stad verschrikkelijke moorden gepleegd en jullie kenden de slachtoffers.” Hij keek hen om de beurt aan. “We zijn op zoek naar een gemeenschappelijke noemer, dat moeten jullie begrijpen.”
“Ik had geen flauw idee dat ze zulke bladen hadden”, zei Per Elfvegren.
Je liegt, dacht Winter.
“Geen van beiden?”
“Nee.”
“De Martells niet?”
“Hè?”
“Je wist niet dat de Martells Aktuell Rapport kochten?”
“Nee.”
“Je kende de Martells toch helemaal niet?”
“Eh ... nee.”
Het is moeilijk om te liegen, dacht Winter. Je moet consequent zijn.
“Net reageerde je niet.”
“Hè?”
“Jullie hebben nooit gezegd dat jullie het echtpaar Martell kenden, maar net reageerde je niet toen ik ze jullie kennissen noemde.”
“Ik moet het verkeerd hebben begrepen”, zei Per Elfvegren.
“Jullie kenden ze dus niet?”
“Nee.”
“Dan vraag ik het nog een keer”, zei Halders en hij keek naar Winter, die met zijn pen in de aanslag zat om de leugen op te schrijven. Per Elfvegren wist dat ze het wisten. Hij keek naar zijn vrouw. Winter realiseerde zich dat zij, of hij, hier misschien alleen in stond. “Ik vraag het nog een keer: Kenden jullie, of een van jullie, het echtpaar Martell, of een van hen?”
Erika Elfvegren leek een beslissing te hebben genomen. Ze keek naar haar man en toen naar Halders.
“Ja”, zei ze. “We kenden ze alle twee.”
“Alle twee? Wat betekent dat?”
“We kenden beide stellen. De ... Martells ook.”
“Dan is dat uitgezocht”, zei Halders. “De volgende vraag is hoe.”
“Wat bedoelt u?”
Halders wendde zich direct tot haar.
“Wat voor soort omgang hadden jullie? Gingen jullie samen eten? Barbecuen? Sporten? Wandelen? Seksen?”
Het doel rechtvaardigt de middelen, dacht Winter. Zo meteen staat Per Elfvegren op en geeft hij Fredrik een oplawaai. Als hij onschuldig is, doet hij dat. Ik zou het hebben gedaan.
“Ik snap nog steeds niet wat dat met de zaak te maken heeft”, zei Erika Elfvegren.
“Vertel nog een keer hoe jullie met elkaar in contact zijn gekomen”, zei Halders.