29

 

 

Van alle mensen was het uitgerekend Halders die het vond. Hij had het niet tijdens de bijeenkomst gezegd. Hij vond het later, ‘s middags ergens, en hij stapte zonder op de deur te bonzen bij Winter binnen. Hij had een zwart boek in zijn hand.

“Ten aanzien van Habakuk”, zei Halders. “Hij die de vader van de dochter is.”

“Ik volg je”, zei Winter, opkijkend van zijn laatste aantekeningen.

“Dat was een profeet. Hij heeft een eigen boek in de bijbel.” Halders hield de bijbel op. “Een kort verhaaltje maar.”

Het Oude Testament, dacht Winter. De canonieke boeken. Natuurlijk. Dat hadden ze eerder boven water moeten krijgen. Ze waren veel te profaan. De nieuwe bijbelvertaling was nog maar een paar weken oud. Ze zouden er toch voor moeten zorgen dat ze beter op de hoogte waren.

“Goed zo, Fredrik.”

“Het zat ergens in mijn achterhoofd. Het is net bovengekomen. Ik ben naar de bieb gegaan en daar hadden ze zijn naam. De profeet Habakuk, tussen Nahum en Sefanja.” Halders hield de bijbel weer omhoog. “Ik weet wat me eraan deed denken. Ik heb mijn oude confirmatiebijbel er nog niet bij kunnen halen, maar ik ben er zeker van dat de dominee op de eerste bladzijde een instructie over Habakuk heeft geschreven.”

“Dat je dat nog wist.”

“En het daarna vergat?”

“Wist, zei ik.”

“Het kwam vast door die naam. Ik geloof dat ik het destijds heb opgezocht, want het klonk zo ... bijzonder.” Halders keek naar het boek in zijn hand en toen weer naar Winter. “Ik moet de tekst hebben opgezocht of zo, omdat ik nieuwsgierig was. Ik heb er nu weer naar gekeken.”

Winter leende de bijbel van Halders. Het was de vertaling van 1917. Winter zocht het korte boek van Habakuk op en begon te lezen. Halders’ confirmatiedominee moest zelf uit het profetische hout zijn gesneden. De tekst ging over het werk bij de afdeling Onderzoek.

‘De godsspraak, die de profeet Habakuk geschouwd heeft.

Hoelang Here, roep ik om hulp, en Gij hoort niet; schreeuw ik tot U: geweld! en Gij verlost niet?

Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt Gij ellende?

Ja, onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen, en er is twist, en tweedracht verheft zich.

Daarom verliest de wet haar kracht, en nimmer komt het recht tevoorschijn, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid tevoorschijn.’

Daarom komt het recht verdraaid tevoorschijn. Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien? Winter las het begin van het eerste hoofdstuk nog een keer. Hij had zijn kennismaking met het kwaad ondertussen wel gehad. Maar hij was anders gaan denken, of misschien had hij dat vanaf het begin al wel gedaan: het kwaad was geen onderaards wezen. Het kwaad, dat waren mensen, daden. Het kwaad was een ongerechtigheid. Het verhief zich uit tweedracht. Het ontstond uit twist.

Daardoor verliest de wet haar kracht.

Wis en waarachtig niet. Hij deed het heilige boek met een klap dicht en legde het op zijn bureau. Het kon toeval zijn, maar hij geloofde niet in toeval. Als de moordenaar deze muziek met deze titel expres had uitgekozen, had dat een bedoeling. Ze zouden binnenkort de cd en de titel en de bijbel hebben en gaan lezen. Waarom? Wilde de moordenaar vertellen dat de wereld slecht was? Ze hadden the writing on the wall gezien. Wilde hij vertellen dat zíjn wereld slecht was? De wereld van de moordenaar. Of de wereld van Winter? De wereld van de mensen. Was het dezelfde wereld?

De tekst. Hij wachtte op Patrik. Meer leesvoer. De mannen in het zwart van Desdemona hadden gezegd dat black metal hulpeloos was zonder de teksten, maar dat niemand de teksten kon verstaan.

Halders had de deur open laten staan en Winter zag Patrik met Möllerström aan komen lopen. De registrator liet Patrik zien waar hij moest zijn en vertrok. Winter stond op. Patrik liep naar het bureau.

“Wat is er met jou gebeurd?”

“Hoezo?” vroeg Patrik. “Dat stelt niets voor.”

“Dat is een flinke bloeduitstorting die je daar hebt.”

Patrik voelde met zijn rechterhand aan het jukbeen onder zijn rechteroog.

“Dat stelt niets voor. Ik ben uitgegleden toen ik de bus uit stapte.”

“Uitgegleden toen je de bus uit stapte? Maak dat de kat wijs”, zei Winter en hij liep om het bureau heen en boog zijn gezicht tot dicht bij dat van Patrik. “Ben je hiermee naar het ziekenhuis geweest?”

“Nee.”

“Het jukbeen kan wel gebroken zijn.” Winter weerstond een impuls om aan de wang van de jongen te voelen. “Mag ik even voelen?”

“Ben je ook dokter?”

“Laat me even voelen.” Hij had Patrik nog maar nauwelijks aangeraakt of de jongen trok zijn hoofd van pijn terug. “Deed het zo zeer?”

Patrik zei iets wat hij niet verstond. De jongen liet zijn hoofd hangen.

“Wat zei je? Ik heb je niet gehoord.”

“Het kwam door ... de bus.”

“Nee”, zei Winter. “Iemand heeft je mishandeld.” Patrik keek hem aan. De blauwe plek begon op een onregelmatige moedervlek te lijken. Het gezicht leek scheef. “Het is net gebeurd.”

Patrik gaf geen antwoord. Hij zag eruit alsof hij weer wilde gaan. In zijn linkerhand bungelde een plat zakje.

“Wie was het?” vroeg Winter. “Iemand van school?”

Patrik schudde zijn hoofd. Winter zag zijn schouders bewegen. Ik mag hem niet bang maken. Zijn ogen worden nat. Nu huilt hij. Hij is een kind.

Patrik keek omlaag en huilde stil. Winter nam een besluit en hield Patriks schouders vast, die nu schokten. Patrik stond met zijn rug naar de open deur en Ringmar stond in de opening. Winter knikte en Ringmar liep weer weg.

“Het is goed, Patrik.”

Winter hoorde de jongen snotteren en toen trok hij zich los. Hij zag er overgeleverd uit, alsof hij op de vlucht was.

“Ga zitten, Patrik.”

Hij zeeg neer in de stoel, viel. Winter ging op een meter voor de stoel op zijn hurken zitten.

“Het is thuis gebeurd, nietwaar?”

Patrik gaf geen antwoord, knikte niet, snotterde, keek naar alles behalve naar Winter.

“We laten het nu even zitten, maar je moet dit wel laten onderzoeken”, zei Winter. Hij stond op en liep naar Ringmar. “Kun je een surveillancewagen regelen die deze knul naar het Sahlgrenska-ziekenhuis kan brengen?”

“Wanneer?”

“Zo snel mogelijk.”

Winter liep terug en Patrik was maar een klein koppie dat boven de rugleuning uitstak. Winter liep om het bureau heen en ging op de draaistoel zitten. Patriks gezicht vertrok en Winter zag dat het pijn deed als hij huilde. Winter stond weer op, haalde een glas water en Patrik dronk. Hij snotterde weer, zette het glas neer en gebaarde naar het zakje dat hij op het bureau had gelegd.

“Moet je dat niet hebben?”

“Zeker weten”, zei Winter en hij trok het zakje naar zich toe en haalde de cd eruit. “Geweldig, Patrik.”

“Sacrament”, zei Patrik. Zijn stem was vaster. Hij wreef met zijn hand over zijn ogen. “Dat is ‘m. De Daughter -cd.”

“Hoe heet dat vriendje van je?”

“Jimmo.”

“Hoe is hij hieraan gekomen?”

“Tweedehands in Haga, geloof ik. Ik weet niet meer precies waar. Hij ka...”

“Oké, dat komt later. Nu ga ...”

De telefoon op Winters bureau ging over.

“Er staan een paar jongens klaar”, zei Ringmar.

“Oké.” Winter keek Patrik aan. “Ik wil dat je dat laat onderzoeken. Het is heel belangrijk en ik geloof dat je dat wel begrijpt. Wij bieden je de rit naar het Sahlgrenska-ziekenhuis aan en daarna praten we nog even verder. Oké?”

“Ik weet nie...”

“Je hoeft niet te vertellen wie je heeft geslagen. Ik wil alleen dat je hulp krijgt.” Winter stond op. “Jij bent een medewerker in deze zaak en dus moet je in topvorm zijn. Oké?” Hij stak zijn hand naar Patrik uit alsof hij hem steun wilde bieden. “Oké?”

“Oké”, zei Patrik en hij stond op.

“Ik pas op de cd”, zei Winter en hij stopte hem in de binnenzak van zijn colbertje. Die was breed, Italiaans. De Italianen maakten ruime binnenzakken in sommige van hun colberts.

Ze gingen met de lift naar beneden. Het was weer gaan sneeuwen toen ze voor de ingang stonden, en de surveillancewagen die had staan wachten reed voor. De bestuurder stapte uit en liep om de auto. Winter stak zijn hand op.

“Hallo, Simon.”

“Hoi, Erik.”

“Lang geleden.”

“Ja.”

“Hoe gaat het op bureau Lorensberg?”

“Net als anders. We bewaken jouw buurt.”

“Ik geloof dat ik je van de week zag. Op de Vasagatan.”

“Dat is ook de meest gebruikelijke patrouilleroute.”

Winter keek naar beneden. Simons collega draaide zijn raampje omlaag en zei “Bartram”. Winter knikte.

“Greger is vrij nieuw in de stad”, zei Simon.

“We hebben elkaar al eens gezien”, zei Winter. “Samen met jou zelfs.” Hij keek naar Morelius. “Ik zou graag willen dat jullie deze jongen even naar de Eerste Hulp brengen.”

“Bertil Ringmar vertelde zoiets”, zei Morelius. Hij keek naar Patrik, die er weer uitzag alsof hij op de vlucht was.

“Hoi, Patrik.”

“Kennen jullie elkaar?”

“We zijn oppervlakkige kennissen”, zei Bartram, die tot nu toe zijn mond had gehouden. “Maar we hebben hem nog nooit zonder Maria gezien.” Hij draaide zich moeizaam op de voorbank om en keek Patrik aan. “Waar is ze nu?”

“Maria?” vroeg Winter.

“De dochter van Hanne. De dominee”, zei Morelius.

“Hanne Östergaard?” vroeg Winter.

“Ja.”

“Kunnen we nu gaan?” vroeg Patrik.

Winter knikte zonder verder nog iets te vragen. De jongen moest nodig naar een dokter.

Patrik ging op de achterbank zitten en de auto reed weg. Winter had het telefoonnummer van zijn huis. Hij dacht er kort over na hoe het er daar kon uitzien. Hij dacht voor het eerst in lange tijd aan Hanne Östergaard en hij voelde de cd tegen een rib schuren en dacht aan de muziek.

 

Patrik sloot zijn ogen. Zijn wang en zijn oog bonkten, nu nog erger dan eerst. De smerissen zeiden niets. Het was buiten donkerder geworden, bijna zwart. De mannen voorin werden lichter en donkerder door het straatlicht, lichter, donkerder. Het leek alsof ze schuin tegenover elkaar zaten. Hij kon vooral hun achterhoofden zien. Ze droegen geen pet. Nu ze voorbij het Slottsbos waren, werd het weer lichter. Hij sloot zijn ogen, keek weer. Hij zag de profielen voorin nog steeds en niemand zei iets. Hij sloot zijn ogen, keek. Hij was in het trappenhuis, die ochtend. Hij was hier. In het trappenhuis. En hier. Zijn wang begon pijn te doen. Hij zweette, het voelde alsof hij de trappen op holde, de kranten meezeulde. Stopte, keek. Iemand liep de portiek uit, de schaduw van het licht in. Het profiel.

Morelius stopte voor de ingang van de Eerste Hulp en draaide zich om.

“Oké, Patrik.”

De jongen was stil. Geen beweging. Bartram draaide zich om op zijn stoel.

“Patrik?”

“Hij is van zijn stokje gegaan”, zei Bartram.

 

Winter luisterde op zijn draagbare Panasonic die op de vloer voor het raam stond naar de cd. De eerste track, de tweede. Hij luisterde naar het bandje en toen weer naar de cd. Tot nu toe was het hetzelfde. Hij luisterde en vergeleek alles. Een uitdaging.

Het boekje was eerder een vouwblad dan een echt boekje. De omslag zelf was bruin met zwart, een onbeholpen tekening van een bruine zee en zwarte klippen en een horizon die samenvloeide met de nacht waar de lucht zwart was en de sterren klein en helder. Er stond Sacrament aan de onderkant, in een soort gotisch lettertype dat Winter herkende van de tijdschriften en catalogi die hij had doorgebladerd.

Er stond ook een symbool in de linkerbovenhoek, misschien een zilveren vleermuis, of een prehistorische vogel.

Het boekje had vier pagina’s, drie van de foto’s stelden mannen voor die lid van de groep konden zijn. Of willekeurige metalliefhebbers die toevallig langs waren gekomen, dacht hij. De drie mensen konden Nordberg en Sverker en nog iemand van Desdemona zijn: zwarte shirts en broeken, felgele patronen, klinknagels als de schitterende sterren aan de zwarte hemel, zwart haar tot op hun middel, extreem bleke gezichten. Maar hier waren extra attributen: naakte boomstammen, wapens zoals zwaarden en strijdknotsen. Elk karakter had zijn eigen hemel: oranje, groen en donkerblauw.

Hij kon nergens een dochter onderscheiden, nergens een profeet. Geen kruis, tenzij de strijdknots die een van hen in zijn hand hield een kruis vormde met de boom.

De laatste pagina bevatte witte tekst op een zwarte ondergrond. Veel tekst, in de meeste gevallen erg klein en dicht op elkaar gedrukt. Alsof die bewerkt was om niet gelezen te kunnen worden, dacht Winter.

Maar hij zou de teksten lezen. Hij had zijn leesbril in de aanslag. Die was het afgelopen jaar een realiteit geworden.

De cd was opgenomen in The Machine Room , Edmonton. In de winter van 1995. Alle nummers waren geschreven door The Masters of Horrid Nuclear Hate Filled Blackness .

Hij begon ergens linksboven te lezen, het eerste nummer. De verteller liep door een bos dat het bos op de tweede pagina van het boekje kon zijn.

Hij zette de eerste track weer op en probeerde de tekst te volgen. Hij hoorde hetzelfde als hij las. Blood trickles to the floor. This woman has broken a sacred bond. The black angel. This woman has deserted me and I must take revenge. Deze vrouw heeft mij verlaten en ik moet wraak nemen. De zwarte engel. Deze vrouw heeft een heilige eed gebroken.

Of misschien was het een overeenkomst.

Winter zette de muziek uit en las verder. Hij verzonk in een zee van bloed. Zwarte melkwegen van haat. Sterren die in de onderwereld explodeerden en demonen schiepen die door gedemilitariseerde zones liepen, op zoek naar een slachtoffer. Misschien was er een soort humor, maar die was moeilijk te zien na wat er in die kamer was gebeurd.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml