38

 

 

Er stonden twee toortsen bij de ingang. Ze sisten in de natte sneeuw, maar doofden niet. Lotta’s huis in Hagen lichtte op in de donkere middag. De zon was verdwenen en dat leek toeval. De lucht deed deze winter alles andersom. Winter bleef even op het gladde stenen pad staan en keek naar de eerste verdieping. Als elfjarige had hij uit dat raam naar buiten getuurd, naar de kapel van Hagen en naar Berglärkan aan de andere kant van het dal.

Angela gleed uit en leunde tegen hem aan. Het ritselde tussen de pakjes in de papieren tassen die ze uit de Mercedes hadden geladen die op straat geparkeerd stond.

Bim en Kristina deden de buitendeur al open voordat ze het trapje op waren gelopen. Lotta’s dochters waren hard op weg volwassen te worden, maar vandaag nog niet. Vandaag was dé dag. Winter probeerde de tieners te omhelzen met zijn handen vol kerstcadeautjes.

Het rook al in de hal naar Kerstmis: gebraden ribstuk, kruiden, de dunne zoute lucht van de ansjovis in ‘Janssons verleiding’. Hyacinten. Het speciale schijnsel van kaarsen en van de kerstboom in de woonkamer; het ongebruikelijke schijnsel van feest midden op de dag terwijl het buiten donker was. Winter rook de wat scherpe geur van dennennaalden toen hij in de hal zijn spullen neerzette, en hij dacht aan het bosje met de pijnbomen dat om het graf van zijn vader bij Nueva Andalucía stond en hij zag dat nog duidelijker toen zijn moeder met een dienblad met dampende bisschopswijn uit de keuken kwam.

“Welkom, kinderen”, zei ze.

“Als je dat voor je houdt, kan ik je niet omhelzen, Siv”, zei Angela.

“Ik neem het wel”, zei Lotta die nu ook uit de keuken kwam en haar handen aan een handdoek afdroogde en het blad overnam.

 

De stier Ferdinand werd naar de kurkeik teruggesleept. Het Andalusische Disney-landschap hervond zijn vredigheid.

“Heb jij wel eens een stierengevecht gezien, oma?” vroeg Bim vanaf de vloer, waar ze half tegen een zitzak lag.

“Nee, lieverd.” Ze wendde haar blik van de tv af en keek naar het meisje. “Er is een kleine arena in Puerto Banús en opa is er een paar keer geweest, maar het is niets voor mij.”

Ze hadden eerder op de dag ook over opa gepraat. Niet veel, maar de meisjes hadden wat dingen gevraagd. Winter had niet veel gezegd, maar hij was erbij geweest. Hij had zich niet afgezonderd.

“Het lijkt best eng”, zei Kristina. “En waarom moeten ze die stier doden? Je kunt anders toch ook wel een stierengevecht hebben?”

“Ja”, zei Winter. “Dat doen ze in Portugal, geloof ik. En in Zuid-Frankrijk.”

“Wat zei opa?” vroeg Bim. “Toen hij de stierengevechten had gezien?”

“Het was een soort toneelspel”, zei Siv Winter. “Het was vooral een toneelspel ... een soort voorstelling. De arena was immers een theater, met verschillende afdelingen ... afhankelijk van hoeveel je wilde zien, of kon zien.” Ze pakte de notenkraker en een walnoot. “De hele middag in de zon zitten is best vermoeiend.” Ze kraakte de dunne bast en haalde de hersenvormige noot eruit. “Maar er waren ook tribuneplaatsen in de schaduw.”

 

Winter was kerstman en dat was oké, hoewel niemand in huis in de kerstman geloofde. Toen hij zich verkleedde, dacht hij aan de woorden van zijn moeder over de dood als een toneelspel in een arena waar de toeschouwers zo zaten dat ze beurtelings voor elkaar waren verborgen en beurtelings voor degenen die beneden in het rode zand stierven of overleefden.

Hij droeg een masker dat minstens dertig jaar oud was. Dat zou hij misschien vaker moeten opzetten. Hij sukkelde de kamer in, op zoek naar lieve kindertjes.

Zelf was hij er niet toen de kerstcadeautjes werden uitgedeeld. Hij was een avondkrant gaan kopen, zei Bim. Zijn pakjes belandden op een apart stapeltje naast de boom.

De tieners eisten dat iedereen zijn pakjes op volgorde zou openen, een voor een. Winter kwam terug toen iedereen zijn pakjes al had gekregen.

“Is de kerstman al geweest?”

“Jouw pakjes liggen bij de boom”, zei Angela. “Waar zat je?”

“Ik wilde een krant kopen.”

“Waar heb je die dan?”

Iedereen lachte en Winter liep naar zijn stapel. Toen het zijn beurt was om zijn eerste cadeautje te openen, was dat een hard pakje dat zacht bleek te zijn. Een bontmuts: zo een die de mannen in Rusland dragen.

“Zodat je je hoofd warm houdt”, zei Lotta.

 

Zijn vader was in slaap gevallen toen de tekenfilms begonnen. Ulla was een uur geleden vertrokken, omdat ze ergens pissig over was. Ze had de deur zo hard dicht gesmeten dat er verf was afgebladderd.

Mickey tuigde de boom op. Je had geen boom nodig. Kijk maar hoe het daar afliep. Patrik hoorde het gesnurk uit zijn oude kamer. Hij zette de tv harder. Ferdinand zat onder de eik aan de bloemen te ruiken. Patrik rook de geur van de hyacint die hij de dag tevoren van een verkoper op het Linnéplein had gekocht. Zijn vader had niets gezegd toen hij hem zag en Ulla was niet thuis geweest.

Zijn moeder had met kerst altijd een hyacint gekocht. Het was de geur van Kerstmis, dacht hij en hij stond op en sloot de deur zodat hij het gekraak van de wagen kon horen toen Ferdinand van de arena naar huis werd gesleept.

Toen waren de tekenfilms afgelopen. Hij zette de tv uit, liep naar de koelkast en pakte de knakworstjes en de gehaktballetjes die hij bij Majoren had gekocht. Die waren oké. Hij hield niet van haring, dus het was niet erg dat er geen haring was. Je kon eieren kloppen en een omelet maken. Een paddestoelenragout was ook lekker, maar daar moesten paddestoelen in, die duur waren, en room en andere ingrediënten, en hij wist niet precies hoe dat moest.

Hij bakte een paar worstjes. Het rook lekker. Hij had naar de mosterd gezocht, maar die was hij vergeten te kopen. Er was wel ketchup. Zijn vader had een pot rode kool gekocht. Geen Kerstmis zonder rode kool, had hij gezegd, maar hij redde zich anders prima zonder die rode kool in Patriks kamer. Pa redt zich goed zonder Kerstmis. Ik ook.

Kerstmis is voor amateurs, net als oud en nieuw.

Hij hoorde iemand lachen bij de provisiekast en vervolgens ging de buitendeur open en Ulla riep iets. Ze kwam met haar jas en schoenen nog aan de keuken in en ze had een paar mannen bij zich. Hij liep gewoon bij het fornuis en de koekenpan weg, de hal in, en de knakworstjes mochten nu wel verbranden, verkolen, zodat die hufters ze niet konden eten, maar ze zouden ze toch eten, niet nu, maar later vannacht.

Hij stapte zo zijn laarzen in en trok zijn jas aan op de trap.

Op straat voelde hij dat de sneeuw die hij door het keukenraam had zien vallen, vermengd was met regen. Hij deed zijn capuchon op en liep naar de stad. Bij de Hagakerk hadden ze schijnwerpers op de muren gericht. Wat had dat voor zin?

Het was bijna donker en er kwam een auto over de Allén, en nog een. Eén was een taxi en de ander reed door rood. Hij voelde dat zijn hoofd nat was geworden, door de capuchon heen. Er viel nu meer regen dan sneeuw.

Hij volgde de Allén naar de Avenyn, die er leeg en stil bij lag. Er kwam een taxi aan en hij zag een politiewagen bij het Götaplein keren en terugrijden. Hij stak de Avenyn over toen de politiewagen was langsgereden en dacht dáár weer aan. Het had geglommen als een metalen plaatje of zo.

Er zaten twee agenten in de auto. Die ging verder richting Kopparmärra. Lijn vijf kwam en hij was bij Valand, en toen de tram stopte stapte hij in. Toen zat hij in de tram en hij had willen stempelen, maar de Tensonbende was op kerstavond toch niet op jacht naar zwartrijders.

Hij stapte bij het Sankt Sigfridplein uit en vervolgens stond hij voor Maria’s huis zonder te weten hoe hij daar was gekomen, net als toen hij de tram instapte. Achter de meeste ramen brandde licht, maar hij zag niemand. Toen zag hij Maria’s moeder met iets in haar handen van de ene kamer naar de andere lopen. Nu was er een oude vrouw te zien en dat was Maria’s oma.

In alle huizen brandde licht, op één na. Of die mensen waren weg, of ze lagen te snurken, dacht hij. Sommigen snurkten en dat was oké. Hij had zijn vader het kerstcadeau nog niet gegeven, maar dat hoefde niet per se vandaag, toch? Het was nog een hele tijd kerst.

Nu liepen zijn benen weer verder, zonder dat hij er wat aan kon doen. Hij stond op het trapje van het huis en moest zichzelf bij de lurven grijpen om er niet dichter naartoe te gaan en aan te bellen alsof ... alsof iemand dat van hem wilde. Hij draaide zich om en draaide zich toen nog eens om. Hij draaide zich weer om. Hij stond op het punt ergens anders heen te gaan en had al een paar passen genomen.

“Patrik.”

Hij draaide zich weer om. Hanne Östergaard stond in de deuropening.

“Kom toch binnen, Patrik.”

“Nee, ik moet ...”

Ze stapte een paar treden naar beneden en had de deur achter zich opengelaten. Nu zag hij Maria in de deuropening staan.

“Kom binnen, Patrik.” Ze raakte hem bijna aan. “Heb je al gegeten?”

“Eh ... jaaaa.”

“Lust je nog wat? We eten hier laat op kerstavond.”

“Eh ... ja, maar het is jullie ...”

“Hou op, joh, en kom binnen, het tocht”, zei Maria.

 

Bartram reed, voor de verandering.

“Regen, voor de verandering”, zei Ivarsson.

“De grond is droog”, zei Bartram en hij draaide bij het Götaplein.

“Vroeger zetten we de boel hier ‘s avonds af”, zei Ivarsson.

“Jullie zetten dit af?”

“Nog niet zo lang geleden kwam de ordepolitie hier elke avond om het Götaplein af te zetten met een ketting en dan gaven we het ‘s ochtends weer vrij. Was je er toen nog niet bij?”

“Ik werkte toen niet hier.”

“Nee, nee.”

“Waarom zetten jullie het af?”

“Opgeschoten jongeren.”

“Opgeschoten jongeren?”

“Opgeschoten jongeren. De leiding wilde niet dat ze hier ‘s avonds bijeenkwamen.”

Ze reden naar het noorden, richting Kopparmärra.

“Daar hebben we een verlaten stakker”, zei Ivarsson en hij gebaarde naar de jongen die over de Avenyn sukkelde met zijn capuchon tegen zijn hoofd gedrukt, zijn lichaam naar voren gebogen tegen de natte sneeuw.

“Ja.”

“Of onderweg van het ene feest naar het andere.”

“Misschien.”

“Net als wij.”

“Het is nu nog rustig.”

“Het feest is nog niet echt begonnen”, zei Ivarsson.

“En dan komen wij en dringen ons op.”

“Ervaar je dat zo? Dat we ons opdringen?”

“Ik converseer alleen maar.”

“Dat heb je misschien ook wel nodig om hier op kerstavond rond te kunnen rijden.” Ivarsson keek Bartram aan. “Thuis zitten ze zonder ons Kerstmis te vieren. Dat is triest.”

“Ja.”

“We moeten het later maar inhalen.”

“Inderdaad.”

 

Kungsbacka zag eruit alsof het was getroffen door de neutronenbom. De huizen en de wegen waren er nog, maar de mensen waren weg. Morelius reed door de stad voordat het donker genoeg was om te kunnen zien of er licht brandde in de huizen.

“Je had gisteren kunnen komen”, was het eerste wat zijn moeder zei.

“Je weet hoe dat gaat. Mijn werk.”

“Jullie hebben de man nog niet gevonden die dat met die Louise hier uit de buurt heeft gedaan?” vroeg zijn moeder. Hij had zijn jas nog maar amper uit.

“Nee. Nog niet.”

“En ze kwam hiervandaan, de arme meid.”

“Ja.”

“Misschien komt hij hier ook wel vandaan. Hij die het heeft gedaan.” Ze ging hem voor naar de keuken en hij volgde haar. De ham stond klaar en het rook naar ‘Janssons verleiding’ en kruiden. De stokvis lag nog in een grote pan te weken. “Hebben ze daaraan gedacht?” Ze deed de oven open en keek naar iets wat erin stond. Janssons. “Daar moeten ze toch aan hebben gedacht”, zei ze tegen haar zoon.

“Wanneer is het eten klaar?” vroeg hij.

“Over een uurtje. Het klinkt bijna alsof je haast hebt.”

“Ik vraag me alleen maar af of ik je ergens mee kan helpen.”

“Dat is niet nodig.”

“Ik ga even een blokje om.”

“Nu?”

“Ik heb wat frisse lucht nodig voor het eten. In de auto was het zo bedompt.”

“Ja, ja. Maar ik ga zo dekken.”

“Ik loop alleen even naar het centrum.”

Hij ging naar buiten, maar liep na honderd meter de andere kant op en stond algauw voor de school, die nog dezelfde kleur had als vroeger.

Ze waren door de voetgangerstunnel gelopen, die nog steeds hetzelfde was, maar nu bij de opening andere graffiti had. De tunnel leek hiervandaan net een zwart gat.

Gehold. Soms hadden ze gehold. Het geroep en gelach werd in de tunnel duizend decibel harder, weerklonk tussen de harde wanden.

“Zag je nog mensen buiten?” vroeg ze toen hij terugkwam.

“Maar een”, zei hij.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml