34

 

 

Lareda Veitz bestudeerde de foto’s en luisterde naar Winter. Ze had delen van het onderzoek gelezen. Het was de tweede keer dat ze elkaar in de afgelopen twee weken zagen. Ze zaten in Winters kamer. De rechtspsychologe had duidelijk gemaakt dat ze geen concreet profiel kon schetsen, maar dat ze de zaak wel met de onderzoeksleider kon bespreken. Het was niet voor het eerst dat ze samenwerkten en het was niet voor het eerst dat Winter hulp zocht bij de forensische psychologie.

“Het is duidelijk dat het een mededeling is”, zei ze en ze keek weer op. “Alles is een mededeling, maar op verschillende manieren.”

“Het moet dus serieus worden genomen.”

“In hoge mate. Wacht dacht jij dan?”

“Ik weet het niet. In dergelijke situaties denk je ook aan ... alles wat er naast de sporen is. Dat dit misschien alleen maar een soort afleiding is.”

“Dat geloof ik niet.”

“Weet je dat zeker?”

“Natuurlijk niet. Dat heb je eerder al gevraagd en ik moet je hetzelfde antwoord geven.”

“Oké. Ik heb alleen zo veel ... vragen.”

Ze keek naar een van de foto’s die tussen hen in op het bureau lagen, hield hem vervolgens omhoog en bewoog haar vinger langs de hals van de beide dode mensen op de bank.

“Dit kan een van de antwoorden zijn”, zei ze. “Het antwoord zit in het verwisselen van de hoofden. Of van de lichamen. Je kunt het ook uitleggen als een verwisseling van ... lichamen.”

Winter knikte. De toon van Lareda Veitz was neutraal, geconcentreerd. Het was de enige mogelijkheid als het onnoembare in close-up werd besproken. Winter had gezegd dat er geen gesprekken doorverbonden mochten worden naar zijn kamer. Zijn mobiele telefoon stond uit en was doorgeschakeld naar Ringmar, die tien meter verderop in diens kamer zat. Bertil was bereid in te springen als er iets acuuts zou gebeuren.

Lareda Veitz legde de foto op tafel.

“Laat ik vrijuit spreken”, zei ze. “We praten hierover, oké? Vanuit verschillende invalshoeken. Daarna kunnen we het ontleden.” Ze knikte naar de kleine cassetterecorder die naast de stapel met papieren en foto’s stond. “Daarna kun jij de band redigeren.”

“Zeker.” Winter controleerde of de band liep en of de opnameknop was ingedrukt.

“Hij ... we zeggen hij ... hij heeft het geslacht ... en de identiteit van zijn slachtoffers veranderd. Een van de antwoorden op de vraag over wie ... we het hebben ligt in deze daad. In de verwisseling.”

“Waarom?”

“Ik weet niet zeker of hij dat zelf weet, Erik. Misschien moeten we op zoek gaan naar onbewuste motieven voor de manier waarop dit misdrijf is gepleegd.”

“Heeft iets anders hem gestuurd?”

“Iémand anders. Iemand anders dan hijzelf.”

Winter knikte weer, tilde een van de foto’s op en keek ernaar. Hij had de foto’s zo vaak bestudeerd dat ze een bespottelijk dagelijks karakter hadden gekregen. Alsof de motieven thuis aan de muur hingen, of in een lijstje op het nachtkastje stonden. Aneta Djanali had verteld over de nieuwe, gewelddadige reclame die bij de haarkunstenaars aan de muur hing waar Louise Valker had gewerkt. Moord als verkoopargument. Hij moest er nu aan denken. Hij keek naar het verwrongen gezicht van Louise Valker, dat alle menselijke trekken had verloren. Hij realiseerde zich dat hij die posters niet zelf had gezien. Hoe hadden die eruitgezien?

Hoe nauwkeurig had hij de verhoren met alle mensen die daar werkten gelezen?

“Momentje”, zei hij terwijl hij naar zijn zwarte notitieboekje reikte. Hij schreef wat op en keek naar Lareda, die zat na te denken. “Oké, Lareda.”

“Ik ben dus wat aan het brainstormen ...” zei ze. “Hij heeft één ... of meerdere eigendomsmerken achtergelaten, die met elkaar te maken kunnen hebben. Op de een of andere manier hebben de tekst en de muziek en ... de daad ... met elkaar te maken.” Ze keek Winter aan. “Het zijn geen verschillende mededelingen.” Ze keek weer naar het bureau, wierp een blik op de cassetterecorder. “En wat ze zeggen is dat hij tegengehouden wil worden.”

“Ja.”

“Daar was jij ook op uit gekomen?”

“Ja. Hij wil dat we hem uit zijn ellende bevrijden.”

“De daad zelf is een angstreductie. Als de angst sterk genoeg is, wordt het ... normale gedeformeerd. Uiteindelijk wordt hij gedwongen te handelen en dan komt hij tot rust. Een tijdelijke rust, omdat de angst opnieuw de kop opsteekt en het opnieuw begint.”

“Begint het opnieuw? Het gebeurt dus nog een keer?” Winter keek naar de cassetterecorder en sprak daarin. “Als we hem niet tegenhouden dus?” Hij keek naar de psycholoog. “Als we hem niet helpen?”

“Ik geloof dat we hier te maken hebben met iemand die al lange tijd bezig was psychotisch te worden, en zijn ik is steeds meer gefragmentariseerd geworden. Visioenen, dromen ... uiteindelijk moet hij die uitleven.”

“Hij leeft zijn visioenen uit? Uiteindelijk? Bedoel je dat?”

“Hij kan ooit een ervaring hebben gehad die aan dit alles ten grondslag ligt. Of aan een belangrijk deel hiervan. Misschien heel lang geleden. Misschien vrij recentelijk. Maar het is te verschrikkelijk geweest om het te vergeten. En tegelijk is het niet mogelijk geweest het te herinneren. Begrijp je wat ik bedoel?”

“Ik geloof van wel.”

“En dan komt alles op hem af.” Ze keek naar de foto’s, die in het binnenvallende zonlicht glommen, door zon en schaduw doormidden werden gesneden. “En wat hij dan uiteindelijk doet, is dat hij zijn drama vormgeeft. Het wordt een ... drift die hem ertoe aanzet het drama te verwerkelijken. Begrijp je? Een innerlijke voorstelling wordt in de buitenwereld vormgegeven.”

“Wat is er dan gebeurd?” Winter stond plotseling op en liep naar het raam, waar hij de jaloezieën in een andere stand zette. De zon had in zijn ogen geschenen en dat was irritant geweest. Hij voelde zich gekweld door het gesprek. Lareda’s nuchtere stem versterkte het gevoel dat ze nu in een afgrond afdaalden. Zo was het. De afgronden van de mens, bestaand uit herinneringen en ervaringen van eenzaamheid, buitengesloten zijn en gebrek aan contact.

Hij draaide zich bij het raam om. Lareda’s bril was zwart in de schaduw in de kamer. “Wat was dat voor een ervaring? Durf je te gokken?”

Ze wachtte met antwoorden. Ze zette haar bril af en kneep haar ogen samen toen ze naar Winter keek die nog bij het raam stond.

“Hij is misschien bij een bepaalde gelegenheid gekrenkt. Misschien herhaaldelijk, misschien niet.”

“Gekrenkt? Sterk gekrenkt? Hoezo?”

“Ik geloof dat het met de vrouw te maken heeft. Vrouwen.” Ze hield nogmaals een van de foto’s omhoog en Winter ging naast haar staan.

“De verschillende wonden op hun ... lichamen kunnen niet op ... toeval berusten. Beiden zijn verwond, maar op verschillende manieren.”

“Daar zijn we ons bewust van.”

“Ik heb de medische rapporten gelezen en de foto’s op basis daarvan bestudeerd, en de man hier is ... ‘alleen maar’ gedood, maar met de vrouw ligt de zaak anders. Ze is meer dan alleen maar ... gedood. Ze is meer dan alleen maar ... dood.” Lareda Veitz ging met haar vinger over het naakte lichaam van de vrouw. “Daar ... en daar. Daar. Daar. Alle verwondingen waren niet direct dodelijk.” Ze keek op naar Winter. “Met de man zit het anders.”

“Ik weet het. Maar niet hoe, of waarom.”

“Hij is sterk gekrenkt door vrouwen. Misschien door één, misschien door meerdere. Misschien door die vrouw. Misschien door iemand anders. Ze kan een ... plaatsvervangster zijn.”

“Plaatsvervangster? Het kan wie dan ook zijn, mits het maar een vrouw is?”

“Dat kan. Je moet me niet pressen om meer te zeggen.”

“En als ik dat wel doe?” Winter bleef staan en ze zette haar bril weer op en keek naar hem op. “Kun je niet gaan zitten?” vroeg ze. “Ik krijg pijn in mijn nek als ik steeds zo op moet kijken.”

Winter ging zitten.

“Ik pres je dus”, zei hij.

“Dan geloof ik dat die vrouw ... Louise ... niet degene is die in zijn ... visioenen, dromen voorkomt. Maar dat is niet zeker.”

“Nee, dat begrijp ik. Maar hij is dus gekrenkt. Heeft dat met seksualiteit te maken? Denk je dat de krenking een seksueel karakter had?”

Dat is wel vaak zo, dacht hij. Dat hoorde bij de eenzaamheid en de geheimen van de mensen.

“Dat zou kunnen”, zei Lareda Veitz. “De krenking kan aan een seksuele handeling zijn gekoppeld, of aan een seksuele voorstelling. In een dergelijk verband kan hij ... belachelijk zijn gemaakt. Het kan in zo’n soort situatie zijn gebeurd. Daar zijn veel voorbeelden van in de rechtspsychologie.”

“Belachelijk gemaakt?” Ik herhaal alles wat ze zegt, dacht Winter.

“Op de een of andere manier. Een wat riskantere interpretatie is dat hij geestelijk is gecastreerd. Door een vrouw. En dat er iemand anders bij was. Een man.”

“Gecastreerd?”

“Hij heeft zich gecastreerd gevoeld. Hij kon het niet formuleren toen het gebeurde, maar nu is het tot hem doorgedrongen. Het kan voor de ogen van een andere man zijn gebeurd. Maar de vrouw is de schuldige. Degene die het hem heeft aangedaan.”

“Die er de schuld van draagt dat hij is geworden wie hij is geworden?” vroeg Winter.

“Ja. Die er de schuld van draagt dat hij genoodzaakt werd haar aan deze ... handeling te onderwerpen. En dan ‘haar’ misschien in plaatsvervangende zin. Zijn fantasie is uiteindelijk zo sterk geworden dat hij het in werkelijkheid moet doen. In de andere werkelijkheid waartoe hij nog steeds behoort. De ... echte.”

“Hij kan dus normaal functioneren? Nog steeds.”

“Dat denk ik wel.”

“Hij kan eenieder van ons zijn.”

“In principe”, zei ze en Winter dacht een fractie van een seconde aan Angela. “Maar waarschijnlijk niet zo lang meer. Dat hangt ervan af hoe hij met de fantasie omgaat die hij heeft verwezenlijkt. Eenmaal.”

Ze hield op, schraapte haar keel.

“Kun je een beetje water halen, Erik? Gewoon kraanwater is oké.”

Hij stond op en liep naar de kast bij de wastafel waar een stapeltje schone glazen stond. Hij vulde een glas en liep ermee terug.

Ze dronk en ging verder.

“Ik zie hier ook een inslag van dominantie ... als een gevolg van wat er gebeurd kan zijn. Dat zit hem in de identiteitsverwisseling ... er wordt een conflict blootgelegd dat om de wil om te domineren gaat.”

“Domineren? De vrouw domineren?”

“Het symbool voor zijn kwelling domineren. Dat is de vrouw. En tegelijk een wens om ... iemand anders te zijn. Hij wil twee verschillende mensen zijn en handelt op grond daarvan. Naderhand. Na de moorden.”

“Dat laatste begrijp ik geloof ik niet.”

“Hij wil als man domineren, maar ook ... zichzelf achterlaten om iemand anders te worden. Het verwisselen van de hoofden, of lichamen, wordt daar een beeld van. Een manier om dat vorm te geven.”

“We hebben het hier dus, ten dele in elk geval, over een wraakactie? Een verwrongen wraakactie? Een teleurgestelde liefde? Zo eenvoudig?”

“Op een bepaald niveau kan dat volgens mij waar zijn.”

“En de personen hoeven niet de feitelijke wraakobjecten te zijn? De haatobjecten?” De personen op de foto’s, dacht Winter.

“Nee.”

“Maar ze kunnen er wel aan doen dénken? Dus: op de een of andere manier doet hij of zij, of doen zij hem allebei, denken aan de echte vrouw? Of de echte vrouwen?”

“Dat zou kunnen.”

“Zou het ook een persoon kunnen zijn, ik heb het dus over de moordenaar, die zich altijd inferieur heeft gevoeld? Seksueel bijvoorbeeld. Die zich gecastreerd heeft gevoeld, belachelijk gemaakt ... zonder dat hij een directe ... tja, openbare vernedering heeft meegemaakt?”

“Goede vraag.”

“En?”

“Het is mogelijk.”

“Dat zou op zijn beurt betekenen dat we geen feitelijke gebeurtenis hebben waar we een antwoord kunnen vinden.”

“Ja.”

Winter merkte zelf hoeveel dorst hij had gekregen. Hij haalde een glas water en vulde ook dat van Lareda bij. Hij ging zitten.

De vrouw die was gedood. Louise. Wie was zij? Was ze deel van een achtergrond of was ze alleen maar ergens een symbool voor? Wie was dan de échte vrouw? Was er ergens iemand die hun een antwoord kon geven? Die contact had gehad? Maar als het Louise wél was? Hadden ze niet voldoende in haar verleden gezocht? Natuurlijk niet. Hoe ver waren ze gekomen?

Hij zou zelf naar Kungsbacka gaan. Haar moeder woonde er nog. Ze had de vragen van de collega’s beantwoord, maar hij had er nog meer.

“Ga verder”, zei hij.

“Waarmee?”

“Met de macht, de dominantie. Ga daarmee verder en zeg wat je wilt en hoe je het wilt.” Hij keek weer naar de cassetterecorder. “Ik luister er immers nog eens naar. Redigeer het, zoals je zei.”

“Ja ... de macht ... dat is een nieuw woord. Maar oké, als we het beheersen noemen ... Dat wat hem ooit is overkomen ... de vernedering ... kan ertoe hebben geleid dat hij zijn hele leven is blijven zoeken naar dat verloren houvast.”

“Een leven lang zoeken naar dominantie?”

“Ja. Hoewel min of meer onbewust. We hebben het eerder al over het bewuste en het onbewuste gehad.” Ze keek naar de cassetterecorder, alsof ze daar een bevestiging van wilde krijgen. “Maar het is een zoeken naar een soort positie.”

“Positie? In het leven? In welk leven dan?”

“In welk leven? Ja ... zijn privé-leven is stuk, denk ik. Dat is het misschien ook altijd wel geweest. Dit is een mens zonder grote contacten. Weinig vrienden.”

“Leeft alleen?” vroeg Winter.

“Ja.” Ze keek nog een keer naar de cassetterecorder, als naar een stenograaf. “Als hypothese kunnen we dat wel stellen.”

“Zijn werk dan?”

“Dat is moeilijk te zeggen, natuurlijk. Maar het is niet onmogelijk dat deze persoon een beroep heeft dat een zekere mate van dominantie met zich meebrengt.”

“Maar dat kan op allerlei manieren zijn.”

“Het moet zichtbaar zijn.” Ze keek naar Winter, zonder bril. “Ik geloof dat het juist daarom gaat.”

“Zichtbaar? Het moet dus zichtbaar zijn dat er nu iemand komt die iets meer macht heeft dan anderen?”

“Als je het zo wilt zeggen. Je wordt gezien in de uitoefening van je macht.” Ze viel stil, dacht. “Als we de hypothese over het seksuele uitbreiden, kun je spreken van penisverlenging.”

“In tegenstelling tot castratie”, zei Winter.

“Ja. Maar nog steeds op een ... onbewust vlak.”

“De bewustwording komt later? Bedoel je dat?”

“Hadden we het daar zonet ook niet over? De moord wordt geactiveerd als de fantasie te sterk is geworden. Dan zijn er geen ... mistgordijnen meer.”

“Maar wat leidt tot de eigenlijke moord?” vroeg Winter. “Wat leidt tot de eigenlijke wens om hen te doden?”

“Dat is de kernvraag”, zei Lareda Veitz.

“De moordenaar moet het appartement zijn binnengekomen en hij moet er een bedoeling mee hebben gehad dat hij juist daar naar binnen is gegaan, juist op dat moment, juist bij die mensen.”

“Misschien niet ‘juist die mensen’.”

“Oké. Maar je begrijpt wat ik bedoel.”

“Ja. Het is nog steeds de kernvraag.”

Winter stond op. Zijn hoofd voelde koortsachtig, oververhit van de druk die zijn gedachten veroorzaakten. Hij concentreerde zich weer, sloot zijn ogen, liep vier passen door de kamer, naar het raam, kantelde de jaloezie en keek naar de blauwe lucht en de witte grond. De auto’s reden aan de andere kant van de rivier, geluidloos. De gevels van de huizen lichtten op. De bomen gingen gebukt onder de sneeuw die op de takken was bevroren. Het was de dag voor de dag voor de dag.

Hij draaide zich om. “Laten we het nog eens over zijn werk hebben. Je zei dat hij gezien wil worden.”

“Ja. Hij wil dat men notie van hem neemt.”

“Het moet zichtbaar zijn als hij de straat op stapt.”

“Ja ... misschien.”

“Wie over de Avenyn loopt en in zijn dagelijks leven hersenchirurg en chef de clinique is, heeft daar geen bewijs voor, nietwaar? Dat is niet zichtbaar, wel?”

“Nee ... dat zou dan de stethoscoop moeten zijn. Maar die heb je niet bij je als je de stad in gaat.”

“Hersenchirurgen hebben helemaal geen stethoscoop.”

“Messen dan”, zei Lareda Veitz en Winter barstte uit in een lach die hij niet kon beheersen. Het was alsof het deksel van een hogedrukpan vloog. Hij moest tegen het raamkozijn leunen en toen hij naar het afkeurende gezicht van de psychologe keek, barstte de lach weer los, het deksel vloog eraf.

“Maar Erik toch ...” zei ze en Winter probeerde het deksel erop te klemmen. Geen messen, dacht hij. Dan kun je denken dat het een kok was, vooral op de Avenyn. Hij voelde weer de druk tegen het deksel.

“Denk je aan iets leuks, Erik?”

“Nee, nee. Sorry, Lareda. Het is de ... spanning.” Dat is waar, dacht hij. De spanning, privé ... op mijn werk. Zijn privé-leven was niet stuk, zoals Lareda over het privé-leven van de moordenaar had gezegd, maar het was ook geen solide geheel. Zijn werk ... aan hem kon je ook niet zien dat hij hoofdinspecteur was. Hij had geen uni...

“Je kunt jezelf als voorbeeld nemen”, zei ze. “Als jij over de Avenyn loopt, is het niet te zien dat je hoofdinspecteur bent.”

“Nee. Maar ...”

“Je hebt geen ...”

“Uniform”, zei Winter. “Een uniform. Hoe is het makkelijkst te zien dat je macht uitoefent? Wat moet je dragen?”

“Een uniform”, zei Lareda Veitz.

Winter ging weer zitten. Hij veegde over zijn ogen, zette zijn leesbril op en weer af. Hij voelde een vlies van zweet bij zijn haargrens. Het was warm in de kamer, bijna heet.

“Nu moeten we rustig blijven”, zei hij. “Een uniform. Hoe kwamen we daarop uit?”

“Je hoeft alleen maar het bandje af te luisteren”, zei ze terwijl ze weer naar de cassetterecorder knikte. Winter tilde hem voorzichtig op. Het bandje draaide nog steeds.

“Wat betekent dat?” zei hij. “Zoeken we naar een man in een uniform?” Hij keek haar aan, alsof ze bevestigend zou knikken. Maar ze antwoordde niet.

“Wat vind jij?”

“We zeiden in het begin dat we dit vanuit verschillende invalshoeken zouden benaderen. Dat hebben we gedaan en een van die invalshoeken kan ... dit zijn.” Lareda Veitz haalde hoorbaar adem. “Maar als je naar het bandje luistert, hoor je vast dat het is wat het is ... een hypothese, een redenering. We hebben heen en weer gepraat. Een man in uniform? Ja, op voorwaarde dat de aanname klopt dat het een eenzame man betreft die orde en positie in zijn zichtbare leven zoekt. Dat weten we niet.”

“Maar ik heb de woorden hier”, zei Winter terwijl hij op de cassetterecorder tikte. “Brainstormen is nooit verkeerd. Woorden zijn nooit verkeerd.”

“Noem jij dit gesprek een brainstorm?”

Winter antwoordde niet. Hij keek naar de foto’s die dezelfde nuances als het bureaublad hadden gekregen nu de zon ergens naartoe ging.

Eén woord kan meer zeggen dan duizend beelden.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml