15

 

 

Het werd avond en de familie was bij elkaar op de intensive care-afdeling. Dokter Alcorta had het besluit om de Zweedse patiënt te verhuizen een uur geleden genomen. De zoveelste verhuizing, dacht Winter.

Het was een andere kamer, met ramen op het westen. Winter kon zijn ogen maar met moeite van de berg houden. Hij dacht aan het witte huis in Nueva Andalucía. Zijn vader keek ook naar buiten, misschien naar de witte berg. De berg was een toneel en de hemel was de achtergrond. Op de achtergrond werd al het blauw dieper, zwart.

“Hoe ruikt het buiten?” vroeg zijn vader en hij draaide zijn hoofd om en keek naar zijn vrouw en kinderen die in een halve cirkel om het bed zaten. “Ik bedacht net dat ik hierbinnen niets ruik.” Hij had hulp nodig met het slangetje dat door zijn neus was getrokken en op zijn kin drukte. Lotta stond op en maakte het weer in orde. “Het komt niet daardoor”, zei hij toen ze weer was gaan zitten. “Door dat slangetje.”

“Het ruikt naar zon en dennennaalden”, zei Lotta. “Naaldbos. Pijnbomen.”

“Dennennaalden? Vind je dat?”

“Ja.”

“Dan is het net als thuis”, zei hij en hij draaide zijn hoofd weer naar het raam en de berg. Een tijdlang zei niemand iets. Plotseling begon zijn vader te hoesten en het klonk alsof hij zijn keel schraapte. Zijn linkerarm schokte. Het leek alsof hij rechtop wilde gaan zitten. Een verpleegkundige kwam snel naar het bed gelopen en riep iets in het Spaans. Winter keek naar een apparaat dat kennelijk de hartslag liet zien en de witte lijn werd met een metaalachtig geluid vlak. Winter zag dat zijn moeder en zus opstonden en naar hem keken. Mensen in witte kleding kwamen aangesneld en bewogen rond het bed.

 

Toen Winter Alcorta eindelijk te spreken kreeg, was het te laat en er werd ook niet veel gezegd. Hij had nog steeds het gevoel alsof hij in een shocktoestand verkeerde. Zijn moeder was rustiger geweest dan hij had verwacht. Ze had zich erop voorbereid, in elk geval gedeeltelijk. Zijn zus leek in zichzelf bevroren, op een van de groene stoelen in het dagverblijf. “Ik had thuis moeten blijven”, had ze zonet gezegd, maar ze was zich niet bewust van wat ze zei.

“Er was deze laatste keer niets meer aan te doen”, had Alcorta gezegd.

No. I understand .”

I am sorry .”

Yes. Thank you .”

 

“Wat gaat er nu gebeuren?”

Ze zaten in de cafetaria. Het rook er naar olie en vis. Een groep artsen en verpleegkundigen zat bij de zuidelijke ramen te eten. Winter dronk de sterke koffie. Zijn moeder en zus lieten hun kopje onaangeroerd staan.

“Wat gaan we nu doen?” herhaalde Lotta.

“Het ziekenhuis heeft een afspraak met een begrafenisonderneming in de stad”, zei Winters moeder. “In Marbella.”

“Ik heb er nooit over nagedacht”, zei Lotta, “maar je bedoelt dus dat pap hier wordt begraven?”

“Dat is wat hij wilde. Het is al lang geleden dat hij dat voor het eerst zei.”

“Maar wat vind jij?”

Ze haalde haar schouders op.

“Het was zijn wens. En ... ook de mijne.”

Ze keek naar haar kinderen.

“Hier wonen we immers, dit is ons thuis.”

“Wil je hier blijven?”

“Ik weet het niet, Lotta. Ik heb ... mijn vrienden hier, een paar. Ik weet het niet.”

“Zorgt de begrafenisonderneming overal voor?” vroeg Winter.

“Ja. Als dokter Alcorta de doodsoorzaak en zo ... heeft vastgesteld. De begrafenisonderneming regelt alle vergunningen met de burgerlijke stand en dat soort dingen. De rechtbank. In Spanje moet er een formeel besluit van de rechtbank komen.”

Haar kinderen knikten.

“We gaan weer naar pap”, zei ze.

 

Winter volgde de Ricardo Soriano. Het was een nieuwe avond. Hij liep de cervezería Monte Carlo binnen en bestelde aan de bar een tapbiertje. De ruimte zat vol mannen die op een groot scherm naar een voetbalwedstrijd keken. Real Madrid tegen Valladolid. Hij dronk van zijn bier en voelde geborgenheid in het geschreeuw. Er waren geen vrouwen in het café. Die zaten buiten aan tafeltjes op het trottoir te wachten tot de wedstrijd was afgelopen en de avond zou beginnen.

Hij liep door de hoofdstraat en door steegjes in de oude stad. Het Plaza de la Iglesia was vol mensen, mannen en vrouwen en kinderen. Iedereen riep en klapte en Winter zag een bruidspaar uit de Nuestra Señora de la Encarnación komen. De kerk torende boven iedereen uit, onttrok de hemel aan het gezicht. Het bruidspaar liep langzaam voor hem langs, schreed over de stenen. Twee kinderen sloegen opgewonden de handen ineen. De bruid was mooi, ze straalde, glom. Drie jonge mannen in rokkostuum floten en de bruidegom maakte een teken naar zijn kameraden uit een andere tijd. Ik heb jullie voor de gek gehouden.

Twee standbeelden die naast elkaar stonden, hadden geen hoofd. Het bruidspaar liep langs de beelden en keek elkaar aan en toen waren ze verdwenen, onzichtbaar in het grote gezelschap.

Op de terrasjes onder de sinaasappelbomen op het sinaasappelplein zaten al veel mensen die karaffen sangría hadden besteld. Winter hoorde mensen die Noors, Zweeds, Duits spraken. Een zwarte man in een wit pak had parels in zijn haar en speelde Lili Marlene op zijn accordeon. Winter liep snel langs de terrasjes en in westelijke richting naar het Plaza Victoria. Hij ging op een bankje tegenover een tapasbar zitten.

Zijn vader lag in een koelruimte op een begraafplaats die Cementerio Virgen del Carmen heette. Een van de drie begraafplaatsen in Marbella.

“De oude begraafplaats heeft geen koelruimte”, had zijn moeder gisteren gezegd met een stem alsof ze het over een vakantiewoning had. Het was een verdediging, natuurlijk. Hij was blij dat ze zo deed. “San Bernabé ligt mooi, maar Virgen del Carmen ligt even mooi. In een pijnbos ten noorden van de stad. Niet zo ver van de andere trouwens.”

Winter had geknikt. Zijn moeder had haar tranen gedroogd, maar haar stem was droog gebleven, doelbewust.

“We hebben geen plekje uitgekozen, maar we hebben er wel een kijkje genomen. Pap en ik.”

“Ja.”

“Er is ook een kleine kapel.”

“Hm.”

“De begrafenis wordt daar gehouden. Een Zweedse dominee natuurlijk. Vroeger mochten de protestanten de begrafenisdienst in de oude kerk in Marbella houden, maar ik geloof dat de katholieke priesters dat niet prettig vonden.”

“Het wordt dus op de begraafplaats.”

“Overmorgen. Ik heb een halfuur geleden bericht gekregen.”

“Dat is ... snel.”

“Ik weet het niet.”

 

Hij stond op van de bank en liep in oostelijke richting terug door steegjes en over pleintjes met restaurants. Aan een klein met keitjes bestraat plein lag de Bar Altamirano, en alle tafeltjes op het terras waren bezet door gasten die gefrituurde vis en schaaldieren aten. Winter liep erlangs en dacht dat hij Alicia met een gezelschap aan een van de tafels zag zitten met haar hand half omhoog als een groet toen hij langsliep.

Zonder om te kijken liep hij snel naar het steegje aan de overkant.

Op zijn kamer zag hij haar visitekaartje op de tafel.

Hij nam een koude douche en dronk een glas whisky. Lotta belde uit het huis in Nueva Andalucía.

“Mam is te moe om vanavond te gaan.”

“Ja. Ik begrijp het. Hoe is het met jou?”

“Als ik eerlijk ben, ben ik helemaal kapot.”

“Ik kom morgenochtend vroeg.”

“Ja, misschien is dat beter.”

Hij zat in zijn boxershorts in het donker, dronk zijn whisky op en luisterde naar iets in zijn hoofd. Toen kleedde hij zich weer aan en liep terug naar het Plaza Altamirano.

 

De begraafplaats lag aan de Carretera a Ojen, ver genoeg van het nieuwe commerciële complex La Cañada.

De urn was alles wat er van zijn vader over was. Dat is alles wat er over is, dacht Winter. We moeten het een andere keer uitpraten.

De zon stond precies boven hen. Je kon de bergtop bijna aanraken. De begraafplaats lag vlak bij de witte berg. De horizon was een halve cirkel ver beneden. De zee was stil.

Buiten de kapel rook het naar zon en dennennaalden, en de geur ging mee naar binnen. Hij kende maar weinig mensen daarbinnen. Enkele mensen waren met hetzelfde vliegtuig gekomen als Angela. Oude vrienden. Angela had beheerst geleken toen hij haar van het vliegveld buiten Málaga had opgehaald.

De begraafplaats werd beschaduwd door de berg. Angela pakte zijn hand. Een man die hij niet eerder had gezien, zong een lied in het Zweeds en een lied in het Spaans.

Na afloop dronken ze koffie in een café in Puerto Banús, vlak bij het strand.

“Dit is paps favoriete café”, zei zijn moeder.

“Wat is dat voor standbeeld?” vroeg Winter terwijl hij naar de engel knikte die op een hoge sokkel naar het water gekeerd stond.

Un Canto de la Libertad .”

“Pardon?”

“Het moet een lied voor de vrijheid voorstellen.” Ze knikte naar het standbeeld dat honderd meter bij hen vandaan stond. “Dat is paps favoriete standbeeld.” Winter meende een zweem van een glimlach bij zijn moeder te zien.

Hij merkte dat hij zich vanbinnen wat lichter begon te voelen. Hij had een aantal gedachten naar de achtergrond geschoven en hij voelde dat dat nu makkelijker ging, eventjes tenminste. Misschien hielp de kleine glimlach van zijn moeder. Misschien zou hij zich later een aantal gedachten toestaan.

Hij wilde zelf iets laten zien, iets doen. Angela keek naar hem. Lotta keek over de zee naar een zeilboot die zich verwijderde.

“Laten we thuis een borrel gaan drinken”, zei hij. “Tanqueray and Tonic. Dat is paps favoriete drankje.”

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml