46

 

 

Winter trok zijn handschoenen aan en ging met de lift naar beneden. Het was voor het eerst dat hij in zijn eigen pand bewijsmateriaal verzamelde. De wereld kwam dichterbij.

Hij moest een paar minuten op de oude man wachten.

“Ik wist niet dat het zo belangrijk was”, zei hij. “Dank je wel.”

Hij deed de deur van het slot.

“Kijk maar. Geen krassporen, voorzover ik kan zien.”

Winter knikte.

“De politie reageert snel, moet ik zeggen.” Hij opende de deur. “Jullie nemen kennelijk alles serieus.”

“Ja”, zei Winter. Nee, dacht hij. Dit was een reactie die hij zelf niet goed begreep. Angela’s onrust. Een paar telefoontjes zonder dat er iets werd gezegd. Iemand die ongeoorloofd in de kelder frisdrank zat te drinken. Een zaak voor hoofdinspecteur Erik Winter.

Het waren Zingo-flesjes.

“Ik neem ze mee”, zei Winter en hij greep ze alle drie met zijn linkerhand, waaraan hij een handschoen droeg.

“Je bent zeker ober geweest”, zei de huismeester.

 

Bergenhem werd wakker en zag de kamer. Als dit het paradijs was, dan leek het op de wereld die hij had verlaten.

Hij kon zijn blik focussen. Zijn hoofd brandde niet op dezelfde manier. Martina’s gezicht was duidelijk, dichtbij. Ze zei iets, maar hij hoorde het niet. Hij probeerde overeind te komen. Ze zei het nog een keer: “Lig stil, Lars. Je moet voorzichtig zijn.”

Iemand in het wit zweefde achter haar. Het kon een engel zijn en in zekere zin was dat waar. Hij herkende eerst het gezicht en toen de stem: “Ik was toevallig in de buurt”, zei Angela.

Ik ook, dacht hij.

“Je ziet er beter uit.”

Ik heb geen vergelijkingsmateriaal, dacht hij.

“Waar ben ik?”

“In een zaal in het Sahlgrenska-ziekenhuis.”

Nu weet ik het weer. Nu stel ik de grote vraag.

“Is de tumor weg?”

“De tumor?”

“De hersentumor. Konden jullie hem eruit halen?”

Misschien glimlachte ze te midden van alle ernst. Ze keek naar een andere engel in het wit, die leek te knikken.

“We dachten eerst dat het een hersenvliesontsteking was. Maar het was de ergste migraineaanval die je je maar kunt voorstellen.”

“Migraine? Ik heb toch zeker nooit migraine gehad?”

 

Beier had de flesjes. Ik wist niet dat Zingo nog bestond, had hij gezegd. Denk je dat het een mededeling voor ons is? Zingo? Winter had afwijzend gewuifd: end of messages.

Hij luisterde weer naar Sacrament en las de teksten. De zanger waadde door bloed op lower Manhattan, maar slaagde erin de plek te verruilen voor de buitenste Kosmos. Winter had zo vaak geluisterd dat hij steeds meer woorden kon onderscheiden zonder hulp van het tekstboekje. Of misschien was dat inbeelding.

Als hij door de stad liep, luisterde hij of hij black metal hoorde, als flarden van het gebrul van roofdieren door de muzak in de warenhuizen en cd-winkels heen. Hij reageerde als iemand met een walkman of een draagbare cd-speler langsliep. Dat waren er velen. Van de buitenkant klonk alles hetzelfde, als methodisch gezoem, opgesloten. Hij luisterde als iemand zijn koptelefoon half af deed of zijn oortje uitdeed. Nooit black metal. Maar altijd hard.

Winter had nog nooit op die manier geluisterd. Hij wilde bewegen op zijn muziek, maar die moest wel op grotere afstand zijn dan zo. Nu hij wat nader keek, bleek dat een groot aantal collega’s ook met een draagbare cd-speler naar het werk kwam.

Hij had weer met Lareda gepraat, kort. Het was in zijn kamer.

“Werd hij onderbroken?”

“Nee.”

“Wat gebeurde er dan?”

Ze gaf geen antwoord, niet meteen. Ze stond bij het raam. De dag was nu lichter dan op hetzelfde tijdstip de vorige keer. Februari was dichtbij, binnen handbereik voor het raam.

“Hij is onderweg ... naar iets”, zei ze.

“Wat betekent dat?

“Dat weet ik zelf niet goed.” Ze keek naar de zon die onderging. “Of hij verloor halverwege zijn belangstelling. Of dat was de bedoeling ... vanaf het begin. Wacht ...”

“Hoe moet ik verder komen met dit onderzoek?”

“Denk na over de tekst”, zei ze. “De tekst op de muren.”

“Is dat nu een belangrijkere leidraad? Wall Street ?”

“Ik denk van wel.”

“Ik weet het niet.”

“Probeer die te volgen.”

“Te volgen?”

“Die leidt niet bij ... hem weg.”

“Denk je dat hij nog een ... poging zal doen?”

“Hetzelfde soort misdrijf? Nee. Dat geloof ik niet. Nu niet meer.”

“Waarom niet?”

“Herinner je je wat ik zei over een wereld gestuurd door God en een wereld gestuurd door Satan?”

“Ik zal het nooit vergeten.”

“Er is iets in die wereld gebeurd. In zijn wereld.”

“Iets gebeurd? Wat dan? Heeft iemand het overgenomen?”

“Misschien.”

“Wie? God?”

“Eerder ... de ander.”

“De duivel? Dat hoorde toch bij een wereld zonder hoop, zei je?”

Ze knikte, liep terug naar de stoel en ging zitten. Winter had de bureaulamp aangedaan. Het bureau was leeg.

“In een wereld zonder hoop heeft de strijd geen zin meer”, zei ze. “Dan kan hij er niet meer bij. Het maakt niet meer uit wat hij doet.”

“Hij houdt er dus mee op?”

“Misschien.”

“Dus onze hoop is gericht op een wereld zonder hoop die wordt gestuurd door Satan?”

 

*

 

Ringmar had contact gehad met de Zweedse televisie. Er werd een film opgenomen in de stad en die ging over misdaad en straf.

“Ze zijn al een tijdje bezig. Een paar maanden, met een onderbreking. Het interessante is dat er in totaal veertig agenten aan meedoen. In uniform.”

“Veertig? Veertig acteurs?” vroeg Winter.

“Nee. Figuranten.”

“Zijn ze nu bezig?”

“Ja. Ik heb met de opnameleider gesproken. Dat is degene die de ... opname regelt.”

“O”, zei Winter glimlachend.

“Ik bedoel ... hij regelt de spullen.”

 

Ze konden te voet naar de plek van de opname gaan en deden dat. Het team was bezig op de grote parkeerplaats voor het oude Ullevistadion. De sneeuw lag in wallen van twee meter hoog langs de Allén. Overal stonden camera’s en microfoons, en twee vrouwen riepen in een megafoon. Een paar agenten hingen over een politiewagen. Figuranten, dacht Winter.

Ringmar liep weg en kwam terug met een lange man met een groene puntmuts en bakkebaarden. Hij droeg een bruin leren jack en had een ordner in zijn hand.

“Wij hebben niets gedaan”, zei hij en hij keek naar Winter. “Interessant dat je een kijkje komt nemen bij wat we hier aan het doen zijn.”

“Hoe bedoel je?” vroeg Winter.

“Tja ... het gaat over een hoofdinspecteur in de stad, en zijn avonturen.”

“Ja, ja.”

“Iemand van jouw leeftijd ongeveer.”

“Die zijn er niet”, zei Ringmar. “Erik is de jongste.”

“Dit is een film”, zei de opnameleider.

“Ja, natuurlijk, ja.”

“Dus jullie maken een film over een hoofdinspecteur”, zei Winter.

“Een televisieserie over de harde werkelijkheid in Göteborg en Zweden. Van SVT Drama.”

“Wanneer is die te zien?”

“Hij wordt ongeveer over een jaar uitgezonden.”

Winter keek rond op de opnameplek.

“Wat gebeurt hier nu?”

“Nu nemen we een scène op waarin de hoofdinspecteur een televisieteam opzoekt om een aantal vragen te stellen die verband houden met zijn onderzoek.”

“Oké”, zei Winter en hij keek in de camera die in de buurt stond. “Dan beginnen we.” Hij keek naar de politiewagen verderop en de figuranten die eromheen liepen. “Heb jij de uniformen geregeld?”

“Ja. Maar niet via jullie.”

“Nee, dat begrijp ik.”

“De politie van Göteborg is hopeloos als het om dat soort dingen gaat.”

“En terecht”, zei Ringmar.

“Waar komen ze dan vandaan?” vroeg Winter.

“Swed Int, de opslag in Södertälje.”

“Hoeveel heb je er daar besteld?”

“Eenenveertig om precies te zijn. Een als reserve.”

“Weet je waar ze allemaal zijn?”

“Hoe bedoel je?”

“Er kan er geen gestolen worden?”

“Alles kan gestolen worden”, zei de opnameleider. “Je kunt de kostuumruimte binnenkomen. Maar als we klaar zijn, controleer ik natuurlijk het aantal voordat ik de spullen terugstuur naar Södertälje.” Hij keek naar de auto in de linkerhoek van de parkeerplaats. “Ik heb het al een keer gedaan. We nemen nu de tweede ronde op.”

“Hoelang zijn jullie nog bezig?”

“Tot we klaar zijn.” Hij keek Winter recht aan. Ze waren even lang, maar hij was tien jaar jonger dan Winter. “Het kan nog wel een maand duren. Misschien langer. Maar dat moet je maar met de regisseur bespreken.”

Winter knikte.

“Dus je hebt altijd controle over de ... rekwisieten?” vroeg Ringmar.

“Tja ... ik heb er niet honderd procent controle over tijdens de opnameperiode zelf ... niet elke seconde.”

“Dus iemand kan een uniform meenemen tussen ... de takes door of hoe het maar heet?” vroeg Winter.

“Ja ... dat is wel mogelijk.”

“Is het gebeurd?”

“Ongetwijfeld. Als we laat doorgaan en de volgende dag vroeg verder moeten ... ja ... misschien belanden niet alle uniformen ‘s nachts in de opslag. Nu je het zegt.”

“Oké.”

“Eén ding weet ik echter wel.” Hij nam de ordner onder zijn arm en wreef in zijn handen om ze warm te krijgen.

“Die scènes in de serie ... een aantal daarvan ... we draaien ook in de voorsteden en er zijn ook immigranten, etnische groepen, die meedoen in het verhaal dus.”

Winter knikte.

“Ik wil verder geen problemen hebben ... anders dan alle ellende die sowieso tijdens een opname kan ontstaan, bedoel ik. Dus wat ik wil zeggen ... hier zijn veertig figuranten in politie-uniform en soms moeten ze bijna allemaal tegelijk aanwezig zijn ... zeg in Hammarkullen of Biskopsgården, en ik wil geen risico lopen, begrijp je. Dat de een of andere hufter iets tegen een immigrant zegt, of zo. De gelegenheid te baat neemt, hè.”

“Je bedoelt als een van de figuranten een racist blijkt te zijn?”

“Precies.”

“En?”

“Dus ik heb alle ... laten we ze politiefiguranten noemen ... opgestuurd, al hun persoonsnummers.” Hij nam de ordner weer in zijn hand. “We hebben hun namen en adressen immers al.”

“Opgestuurd? Opgestuurd naar de politie, bedoel je?”

“Ja. Ter controle als het ware. Voor de zekerheid. Jullie hebben ze.”

 

Beier had de uitslag van de DNA -tests van het Gerechtelijk Laboratorium gekregen.

“Het is het sperma van meneer Martell.”

“Krijg nou wat”, zei Ringmar. Wat je zaait zul je oogsten, dacht hij.

“Hoe gaat het met zijn vrouw?” vroeg Beier.

“Slecht.”

“Nog steeds meer dood dan levend”, zei Ringmar.

“Ik vind dat een uitdrukking van niks”, zei Beier. “Of je bent dood, of je leeft. Er zit niks tussenin.”

“Heb je haar gezien?” vroeg Ringmar.

“Nee.”

Ringmar was stil, het was een sprekende stilte.

Winter doorbrak die: “Het echtpaar Elfvegren komt morgen weer.”

 

*

 

Winter belde met Patriks huis. Zijn vader nam op, alsof hij naast de telefoon stond. Winter stelde zichzelf voor.

Hij had contact gehad met de sociale autoriteiten. Het gezin was berucht, maar er was geen geval van mishandeling bekend.

Winter had aan Patrik gedacht. Het was zijn plicht aangifte te doen bij een verdenking van mishandeling. Het was zijn plicht, zijn taak. Hij had toch geaarzeld, met de autoriteiten gesproken. Maar hij had het gedaan, nu. Hij zei niets tegen de man.

“Ik ben op zoek naar Patrik.”

“Kunnen we niet met rust worden gelaten?”

“Is Patrik thuis?”

“Je bent de tweede smeris al die vandaag voor hem belt.”

“Sorry?”

“De derde zelfs.”

Het onderzoek, dacht Winter. Dát onderzoek. Maar drie?

“Wie waren dat?”

“Weet ik niet meer.”

“Heeft Patrik met ze gesproken?”

“Hij is niet thuis.”

“Kan ik nu met hem praten?”

“Hij is niet thuis, zeg ik toch.”

 

Het was helder weer toen ze naar het vliegveld Landvetter reden. Het verkeer was rustig zo vroeg op de middag.

“Hier een blauwe lucht en daar ook”, zei zijn moeder. Ze draaide zich naar rechts en keek naar haar zoon. “Ik kom terug als ... het kind er is.”

Ze reden om de terminal heen en hij parkeerde op de gebruikelijke plek. Hij haalde een karretje en ze liepen de vertrekhal binnen.

“Er lijkt geen vertraging te zijn”, zei zijn moeder en ze barstte in tranen uit.

Hij sloeg zijn armen om haar heen.

“Het is de eerste keer ... de eerste keer dat ik alleen terugga”, zei ze met dunne stem. Ze keek naar hem op. “Ik weet dat je wilt dat ik blijf, maar ik moet gaan. Begrijp je?”

“Ik begrijp het.”

“Pap is ... is toch daar.”

Winter zag het graf, de bosjes, de berg, de heuvel, de zee, de aarde.

“Hij is daar en hij is ... hier.”

“Zeker, Erik.”

Het een en ander onuitgesproken, maar hij is hier, dacht hij. Misschien wordt het makkelijker.

Ze zwaaide op de roltrap naar de paspoort- en ticketcontrole. Ze was laat.

Hij wachtte bij de auto tot het vliegtuig als een zware zilveren trekvogel opsteeg en op tweeduizend meter hoogte door het blauw werd opgeslokt.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml