22

Terwijl ze met een flinke snelheid de stad uit reden, keek Nigel met een mengeling van verwondering en verbijstering naar de onafgebroken rijen winkels en brede karakterloze boulevards, bezaaid met borden waarop fastfood en God werden aangeprezen. Pas na kilometers waren ze buiten de bebouwde kom, op een weg dwars door een monotone woestenij, nergens een herkenbaar punt, een landschap dat herinneringen opriep aan het meedogenloze, uitgestrekte gebied dat Utah ooit was geweest voordat de mormonen de streek hadden veroverd en getemd.

Ze waren op weg naar Llewellyn, de hoofdstad van Cache County, een stadje dat niet ver van Temperance lag. Nigel vroeg zich af wie Llewellyn was geweest. Waarschijnlijk een mormoon die uit Wales afkomstig was, en die de glooiende heuvels van zijn geboortestreek had verruild voor een leven op deze door God uitverkoren vlakte. Temperance zelf was niet meer dan een gehucht, met ongeveer honderd inwoners. Llewellyn, dat honderdtwintig kilometer ten zuidwesten van Temperance lag, kon zich beroemen op een bibliotheek, een hotel en nog een paar andere levenstekens, dus waarschijnlijk hadden ze daar meer geluk.

Donna zat achter het stuur, en schudde af en toe haar hoofd bij de gedachte aan wat Nigel in Salt Lake City had gezegd. Om hem in zijn mannelijke waarde te laten had ze gevraagd of hij wilde rijden, en toen moest hij bekennen dat hij geen rijbewijs had. ‘Je zou in de States nog geen vijf minuten kunnen overleven,’ zei ze, nog steeds verbaasd. ‘Het openbaar vervoer is voor de armen en lopen, daar doen we gewoon niet aan.’

Nigel glimlachte en liet zijn hoofd tegen het raampje rusten terwijl hij naar het landschap keek. De uitgestrektheid en gelijkvormigheid verleenden het een soort hypnotiserende schoonheid. Hij was echt in een andere wereld terechtgekomen, zowel op religieus, cultureel als geografisch gebied. Zijn lichaam verlangde naar slaap en rust, maar zijn geest was klaarwakker, begerig om alles in zich op te nemen. Met name de dingen die Donna zei.

Hij draaide zich naar haar toe. ‘Neem me niet kwalijk dat ik het vraag, en je mag gerust zeggen dat het me niets aangaat, maar hoe kan het dat je nog steeds lid bent van deze kerk, terwijl je het niet eens bent met de manier waarop de geschiedenis wordt weggemoffeld, en je bovendien...’

‘Gescheiden en een alleenstaande moeder bent?’

‘Nou eh, ja,’ zei hij, een beetje uit het veld geslagen door haar directheid, maar ook blij dat hij zich nu niet meer uit beleefdheid in allerlei bochten hoefde te wringen. ‘Het geloof is tenslotte gebaseerd op de familie en de heiligheid van de familie, toch?’

‘Onder andere, ja.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Het is gewoon mijn kerk. Ik ben ermee opgegroeid. Ik heb inderdaad moeite met een aantal doctrines en beginselen, maar ik moet de eerste christen nog tegenkomen die het met alles eens is wat er in de Bijbel staat. En er zijn massa’s christenen die ook moeite hebben met de opstelling van hun kerk. Waar het om gaat is dat ik met de verkeerde man ben getrouwd en dat huwelijk is helemaal misgegaan. Kijk, ik geloof dat wanneer ik met een man word verzegeld, dat voor eeuwig is, en dat is best een lange tijd. Dan kan ik er toch ten minste wel voor zorgen dat het geen klootzak is? Daar zal ik heus niet voor in de hel hoeven branden. De volgende keer zal ik echt wel wat beter uitkijken. Maar ik geloof heilig in de grondbeginselen van mijn kerk. Natuurlijk zitten er ook zakken en idioten bij, net zoals bij iedere andere kerk – wat zeg ik, iedere andere religie – maar dat zal me er niet van weerhouden om mijn geloof trouw te blijven. En zolang ik nog geloof, ben ik een Heilige der Laatste Dagen. Wanneer ik mijn geloof verlies, ga ik aan de whisky en neem ik iedere man mee naar bed die er lekker uitziet in een spijkerbroek, net zoals jullie goddeloze heidenen. Waar of niet, Heather?’

Er kwam geen reactie. Donna keek in de achteruitkijkspiegel. Heather was in diepe slaap.

‘Misschien ook niet dan,’ voegde Donna eraan toe. ‘Het kan best zijn dat Heather helemaal niet valt op stoere gasten in een spijkerbroek.’ Ze keek Nigel van opzij aan met een blik die hij alleen maar als pesterig kon duiden. ‘Misschien houdt ze wel van een beetje gesloten Engelse mannen, in eh, tweed of zo?’

Nigel zei niets, en weerstond de verleiding om naar zijn jasje met visgraat te kijken.

Donna lachte zachtjes en een beetje stout. Ze boog zich naar hem over. ‘Ik heb heus wel gezien hoe je naar haar kijkt,’ fluisterde ze. ‘Je gevoelens worden niet beantwoord hè, Nigel? Of is er al het een en ander gebeurd?’

Nigel schraapte zijn keel. ‘Ik praat hier eigenlijk liever niet over,’ zei hij.

Ze knikte ‘Oké. Ik snap het. Dat je zo reageert zal wel iets te betekenen hebben, ik weet dat Engelsen niet graag over dit soort dingen praten. Maar het is wel een mooie meid.’

‘Ja,’ zei Nigel. ‘Dat is ze zeker.’

Weer dat ondeugende lachje. ‘Heb je haar wel eens gezegd wat je voor haar voelt?’

Nigel wierp een blik in de zijspiegel, en zag dat Heather nog steeds sliep. ‘Het is een beetje ingewikkeld,’ mompelde hij.

‘Voor zover ik het kan bekijken is het helemaal niet zo ingewikkeld. Je zegt gewoon wat je voor haar voelt, dan weten jullie allebei waar jullie aan toe zijn.’

‘Misschien heb ik dat wel eens gedaan, en misschien vond ik het wel niet zo leuk wat er daarna gebeurde. Je kent toch de uitdrukking “door schade en schande wordt men wijs”? Nou, daar zit wel wat in.’

Donna keek hem lief aan. ‘Soms is het het waard om het niet zo snel op te geven, lieffie. Niet dat ik er zoveel van weet, maar mensen vinden het fijn als iemand onvoorwaardelijk van ze houdt. Mijn ex hield alleen van zichzelf. En ik, ik ben op zoek naar iemand die van me houdt zoals ik ben, blij of verdrietig, dik of dun, met make-up of zonder, de hele mikmak. Zo iemand die denkt dat de zon gaat schijnen als hij me ziet. Als je dat Heather laat merken, komt ze wel bij haar positieven. Ik bedoel, als ik je zo zie, dan denk ik dat Heather knetter is. Als jij de beginselen en de geloofsartikelen kende en ook nog een tempelaanbeveling had, zou ik zo tot in alle eeuwigheid met je verzegeld willen zijn.’ Ze kneep even in zijn dij ter bevestiging.

Misschien was de Mormoonse Kerk toch niet zo slecht, dacht hij.

Het was al aan het eind van de middag en het begon te schemeren toen ze Llewellyn binnenreden. Omdat het al snel donker werd, was er niet veel van het stadje te zien, maar Nigel vermoedde dat hij niet veel zou missen aan stedelijk schoon. Hij vergiste zich: toen ze verder reden, wees Donna naar het donkere silhouet van de tempel van de Heiligen der Laatste Dagen die op een heuvel boven de stad uittorende, met daarachter een dramatische, bloedrode avondhemel. Ze reden naar het centrum, langs het historische gedeelte, door de hoofdstraat, langs winkels en af en toe een kantoorgebouw, en kwamen daarna bij de bibliotheek. Toen de auto stilhield, schrok Heather op uit haar slaapje.

‘Heb ik de hele tijd geslapen?’ mompelde ze verontschuldigend.

‘Je was helemaal buiten westen,’ zei Donna.

De bibliotheek was onderdeel van het districtsbureau, een statig, voormalig warenhuis, dat bestond uit diverse afzonderlijke gebouwen die met elkaar in verbinding stonden en gedurende de afgelopen decennia steeds waren verbouwd. De bibliotheek bevond zich op de benedenverdieping, en het leek er nogal klein, hoewel er rond dat uur maar weinig mensen waren. Donna liep rechtstreeks naar de balie en vroeg waar ze exemplaren van de Logan Leader konden vinden. Ze werden verwezen naar de bibliotheekcollectie van op microfilm gezette kranten.

De Logan Leader was inderdaad aanwezig, maar het was hetzelfde verhaal als in Salt Lake City: de ontbrekende edities ontbraken ook hier. Nigel liep terug naar de balie waar een zedige jonge vrouw achter stond.

‘Heeft u ook originele kranten?’ vroeg hij.

Ze schudde haar hoofd. ‘We hebben het grootste deel van ons materiaal aan de kerk geschonken,’ zei ze. ‘Waaronder kranten.’

Hij vloekte binnensmonds. ‘Heeft u ook materiaal over de geschiedenis van deze streek?’

Ze liet hem een aantal boeken zien waarin de plaatselijke geschiedenis werd beschreven, maar die gingen vrijwel uitsluitend over de pioniers en hun heldhaftige strijd tegen de natuur, ziektes en afvalligen. Hij liep terug naar de balie.

‘Heeft u misschien ook iets over het plaatsje Temperance?’

Ze keek geschrokken. ‘Temperance? Nou, nee. Heeft het met genealogie te maken, want dan hebben we een familie...’

‘Nee,’ viel Nigel haar in de rede. ‘Eigenlijk niet.’ Hij besloot open kaart te spelen. ‘Ik probeer de gegevens te achterhalen over een incident dat in 1890 in Temperance heeft plaatsgevonden. Een of andere ramp waarbij nogal veel mensen zijn omgekomen, en…’

Toen hij de wezenloze uitdrukking op het gezicht van de vrouw zag, hield hij verder zijn mond maar. Het was wel duidelijk dat ze geen flauw idee had waar hij het over had.

‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Heeft u al bij de krantenverslagen over deze streek gekeken? Die staan allemaal op microfilm.’

Niet allemaal, dacht hij, maar hij had geen zin om haar te zeggen dat er edities ontbraken. ‘Bedankt,’ zei hij en hij ging op zoek naar Donna. Ze was aan het grasduinen in een ander gedeelte van de plaatselijke geschiedenis en biografieën, eveneens zonder succes.

‘Dit heeft dus geen zin,’ zei Nigel vermoeid.

Donna keek op een manier of ze het hiermee wel eens was.

‘Willen jullie iets over Temperance weten?’

Ze draaiden zich om en keken in het vriendelijk glimlachende gezicht van een vrouw met een bril met jampotglazen.

‘Dat willen we zeker,’ zei Donna. ‘Hoezo? Kunt u ons helpen?’

De vrouw keek even achterom. ‘Ik krijg hier misschien nog problemen mee, maar ik ken wel iemand die u kan helpen. Hoe staan jullie tegenover barbezoek?’

Nigel keek haar aan alsof ze gek was geworden. Waar had ze het over?

Donna schoot in de lach. ‘Deze mensen komen uit Engeland, volgens mij hebben ze daar geen bezwaar tegen. Welke bar bedoelt u?’

‘O, er is er maar één in Llewellyn. Hooky’s, vlak bij de hoofdstraat. Vraag maar naar Josiah Pettibone.’

‘Dank u wel,’ zei Donna.

‘Maar één ding,’ voegde de vrouw er nog aan toe. ‘Niet zeggen dat jullie dit van mij hebben.’

Een halfuur later hadden ze Hooky’s gevonden, een ondergrondse kroeg die ergens verstopt zat in een zijstraatje dat nergens naartoe liep. De kroeg bevond zich in het laatste gebouw aan de linkerkant, vlak voordat de bestrating ophield. Nigel merkte Donna’s tegenzin en hij bleef aarzelend boven aan de trap staan. ‘Lijkt me een gezellige tent,’ zei hij sardonisch.

Heather liep langs hen heen. ‘Een bar is een bar,’ zei ze kortaf. ‘En daar weet ik alles van, want ik heb vroeger genoeg in pubs gezeten.’

Ze liep de trap af en ging een deur door. Donna en Nigel liepen achter haar aan. Hoewel het nu niet direct een gezonde omgeving was, was het er tenminste schoon en helder verlicht. Vanuit een radio of jukebox kwam zachte countrymuziek. Er zaten maar een paar klanten, die opkeken om te zien wie er waren binnengekomen. Dus hier hebben de plaatselijke afvalligen de vrijheid om hun lever te verpesten, dacht Nigel. De barman stond naar hen te kijken toen ze naar de bar liepen. Heather ging op een kruk zitten en bestelde een biertje, Nigel deed hetzelfde en Donna hield het bij een cola light. Heather betaalde en gaf ook nog een fooi, een gewoonte waar Nigel met zijn verstand niet bij kon.

Stilzwijgend dronken ze van hun drankje.

‘Is Josiah Pettibone hier nog geweest?’ vroeg Heather ten slotte.

De barman kneep zijn ogen samen, ‘Nog niet. Maar hij zal zo wel komen.’ Hij zweeg even. ‘Komt u uit Australië?’ vroeg hij.

‘Uit Engeland,’ antwoordde ze.

‘Nou, dat is dan een heel eind om iemand als Josiah op te zoeken.’

‘Ik hoop dat hij ons kan helpen.’

De barman lachte zijn tanden bloot. ‘Ik wil echt niet weten wat voor problemen u heeft als Josiah daar de oplossing voor zou moeten hebben.’

Heather glimlachte en haalde haar schouders op. De barman liep naar de andere kant van de bar. Heather draaide zich om naar Donna. ‘Donna, jij mag gerust teruggaan naar Salt Lake City. Het is niet nodig dat we je nog langer ophouden. We wachten wel op die man, dan nemen we een hotel en huren morgenochtend een auto om terug te gaan. Ik rijd.’

‘Maakt niet uit,’ zei Donna. ‘Ik blijf wel.’

‘Weet je het zeker? En je kinderen dan?’

‘Die zijn bij mijn zus en haar man.’

‘Vindt je zus dat niet vervelend?’

‘Nee. Jemig, ze heeft negen kinderen. Wat maken twee meer dan nog uit? Maar we kunnen nu wel beter een hotel gaan zoeken.’

‘Nou, als je het zeker weet.’

Donna vroeg aan de barman waar ze zouden kunnen overnachten, en ging vervolgens naar buiten om te telefoneren. Heather keerde zich om naar Nigel, die de vrijheid had genomen om nog een biertje te bestellen. ‘Toen Donna en jij in de bibliotheek waren heb ik met Foster gesproken. Ze hebben nog helemaal niets nieuws. Net als wij,’ zei ze.

‘Ik hoor net dat jullie op zoek naar me zijn.’

Ze werden onderbroken door een grote man in een spijkerbroek, een verfomfaaid suède cowboyjack, met een hangsnor en lang, warrig haar. Alles bij elkaar maakte hij de indruk zo uit de jaren zestig gestapt te zijn, alleen was het waarschijnlijker dat hij in die tijd net was geboren.

Heather nam het woord. ‘Ja, dat klopt, meneer,’ zei ze beleefd. ‘Wilt u iets drinken?’

‘Hangt ervan af waar jullie me voor nodig hebben. Ik kan wel horen dat jullie niet hier uit de buurt komen.’

‘Dat klopt.’ Heather haalde haar insigne tevoorschijn. ‘We zijn van de London Metropolitan Police. Ik verzeker u dat u niet in moeilijkheden bent, maar we hopen dat u ons kunt helpen in verband met iemand die zich wel in moeilijkheden bevindt.’

‘Nu begin ik nieuwsgierig te worden.’ Hij gebaarde naar de barman. ‘Het gewone, Jim.’ De barman pakte een flesje bier, schonk een klein glas whisky in en zette de bestelling op de bar. Pettibone leegde in één teug het glaasje whisky en nam een slok bier. ‘Aah, dat is lekker. Dit is de eerste keer dat ik iets te drinken aangeboden krijg van de Engelse politie. Het smaakt me uitstekend. Maar hoe zou ik jullie kunnen helpen? Ik ben nog nooit verder geweest dan Ohio.’

‘We zijn op zoek naar informatie over Temperance.’

‘Dat je uitgerekend in een kroeg naar een gehucht met de naam geheelonthouding vraagt.’ Hij nam nog een slok bier. In zijn ogen lag de treurige, gekwelde blik van een zware drinker.

Heather lachte. ‘Komt u uit deze plaats?’

Hij schudde zijn hoofd en nam nog een slok. ‘Nee.’

‘O,’ zei Heather, en ze keek met een frons naar Nigel.

Donna kwam weer terug. Heather stelde haar aan Pettibone voor.

‘Maar jij bent niet Engels.’

‘Nee, dat klopt,’ zei ze.

‘Ben je van de kerk?’

Ze knikte. ‘Is dat een probleem? Dan ga ik wel weg.’

Even was er iets van woede op Pettibones doorleefde gezicht te zien. Hij bleef haar aankijken. ‘Nee,’ zei hij uiteindelijk, en de woede verdween. ‘Ik mag het wel zoals je eruitziet, en dat kan ik niet zeggen van de meesten van dat zooitje rottige Heiligen der Laatste Dagen.’

‘Nou, bedankt,’ zei ze, en ze maakte half spottend een buiginkje.

Pettibone nam nog een slok bier.

‘Sorry,’ zei Heather. ‘We hebben te horen gekregen dat u wel iets weet van de geschiedenis van Temperance.’

‘Wat willen jullie weten? Ik kom er niet vandaan, ik ben er nog nooit geweest, maar ik weet verdomme wel alles over de geschiedenis.’

‘Er is daar in 1890 iets gebeurd,’ zei Nigel. ‘Daar zijn mensen bij omgekomen. De krantenverslagen hierover zijn onvindbaar en we hebben geen enkele andere bron die we kunnen raadplegen. Weet u iets?’

Pettibone keek alsof hij een binnenpretje had. ‘Of ik iets weet?’ zei hij langzaam. Hij dronk zijn flesje bier leeg, hield het omhoog en keek ernaar.

‘Nog een rondje,’ zei Heather tegen de barman.

‘Wat voor rondje?’

‘We willen nog een keer hetzelfde bestellen,’ verduidelijkte ze.

Pettibone sloeg de whisky meteen achterover en knipperde even met zijn ogen. Hij kreeg weer kleur op zijn wangen. Nigel vermoedde dat zijn gelaatskleur direct verband hield met zijn alcoholinname. Pettibone haalde even diep adem. ‘Wat is hier verdomme aan de hand? Twee Engelse smerissen, een mormoon en iemand die in moeilijkheden zit. Ik zou graag iets meer willen weten.’

Nigel keek Heather even aan. Ze knikte. Hij pakte zijn tas, haalde er de foto uit die ze in het kistje naast het stoffelijk overschot van Sarah Rowley hadden aangetroffen en legde hem op de bar neer. Pettibone wierp er een blik op, keek nog eens goed en deinsde toen vol afschuw achteruit.

‘Waar heb je die goddomme gevonden?’ vroeg hij met grote ogen.

‘Weet u wat dit is?’

‘Of ik weet wat dit is?’ Hij boog zich voorover. ‘Die oude man, daar,’ hij wees naar een treurig kijkende man met bakkebaarden, van achter in de zestig, die een schop vasthield. ‘Dit is mijn betovergrootvader.’ Hij keek nog een keer en schudde zijn hoofd. ‘Deze foto heb ik nog nooit gezien.’

‘Als u deze foto nog nooit heeft gezien, hoe weet u dan dat dit uw betovergrootvader is?’ vroeg Heather.

‘Ik heb andere foto’s van hem gezien. Hij was een behoorlijk opvallende kerel.’ Hij boog zich nog verder voorover, leunde met zijn hoofd op zijn handen en keek nog eens goed. Toen floot hij zachtjes. ‘Krijg nou wat… Hij is waarschijnlijk een paar dagen nadat deze foto is genomen gestorven, want er is me altijd verteld dat hij binnen een week na de brand is doodgegaan. Zijn hart had het gewoon begeven.’

‘Maar weet u wat het is?’ herhaalde Heather.

Pettibone snoof. ‘Er was een brand,’ zei hij. ‘Een behoorlijk grote brand in de boerderij van een man die Orson P. Walker heette. Zijn dochter was beloofd aan mijn voorouder, Hesker. Die inhalige ouwe smeerlap had al zeven vrouwen, maar hij vond dat er nog wel eentje bij kon. Het probleem was dat die meid daar helemaal niets voor voelde, en dat kun je haar moeilijk kwalijk nemen. Hij was zevenenzestig. Ze had iets met een jonge jongen. En toen liep de boel uit de hand. Op een avond kwam die jongen haar halen en ze probeerden te vluchten. Er werd geschoten. Daardoor vloog de schuur in de fik, en toen het huis ernaast en ook dat daarnaast. Er lagen vrouwen en kinderen te slapen. Orson had meerdere vrouwen en een hele stoet kinderen. Ze konden niet op tijd wegkomen en ze zijn bijna allemaal in hun bed verbrand. De lijken die je hier ziet, dat zijn zij. Mijn voorvader was een van degenen die hen hebben begraven. Hij keek nog een keer naar de foto en schudde zijn hoofd. ‘Het was dus waar. Altijd gedacht dat het maar een verhaal was. Blijkbaar dus niet.’

‘Hoeveel mensen zijn er omgekomen?’ vroeg Heather.

‘Een stuk of twintig. Ze zijn nog op zoek gegaan naar het meisje en de jongen, maar ze hebben ze nooit gevonden. Gelukkig maar. Ze hadden ze levend gevild.’

Het klopte allemaal met hetgeen Nigel in het volkstellingsregister had gevonden.

‘Deze foto komt uit het graf van Sarah Rowley, haar meisjesnaam is Walker,’ vertelde Nigel.

Pettibone keek hem aan alsof hij een grap maakte. ‘Hebben jullie de kist van Sarah Walker opgegraven?’ vroeg hij vol ongeloof.

‘Ze zijn naar Engeland gevlucht. Ze hebben hun naam veranderd en zijn een nieuw leven begonnen,’ zei Nigel.

‘Maar nu is er iemand die hun nazaten te grazen komt nemen. Wij denken dat hij wraak neemt voor wat er in 1890 is gebeurd. Vanwege die brand,’ voegde Heather eraan toe.

‘Dus ze hebben ze eindelijk gevonden,’ zei Pettibone. ‘En na al die tijd krijgen ze eindelijk waar ze op uit waren.’ Hij nam een slok bier.

‘Waar waren ze dan op uit?’ vroeg Nigel.

‘Op een bloedoffer.’