11
De geur van warme tosti’s in de cafetaria was een prima compensatie voor de wind en regen die High Holborn geselden. Nigel was uitgehongerd na zijn tocht heen en terug naar Ealing. Hij bestelde een tosti en keek naar buiten door het beregende raam dat uitzicht bood op First Avenue House, een imposant grijs gebouw. Voor de ingang stonden mannen en vrouwen verwoed te roken, of beenden nerveus heen en weer. Ze waren bezig moed te verzamelen voordat ze binnen zouden worden geroepen in een van de kamers waar echtscheidingszaken werden behandeld, om hun geschillen bij te leggen, voor de bestwil van hun kinderen. Hij had vanuit hier meer dan eens gezien dat stelletjes die elkaar in de rechtszaal in de haren waren gevlogen, hun handgemeen op straat voortzetten. Ook gebeurde het wel dat er ambulances moesten komen voor mensen die het geestelijk allemaal niet meer aankonden. Iedereen die het gebouw betrad werd gefouilleerd en gescand om te voorkomen dat er wapens binnenkwamen waarmee eventuele ontrouwe echtgenoten om zeep konden worden geholpen. Om dezelfde reden was in het gebouw alle drinkgerei van plastic.
Toen Nigel zijn koffie op had, zag hij dat het gelukkig iets minder druk was bij de hoofdingang. Hij had Foster zover gekregen dat Chris Westerberg over het DNA-monster mocht beschikken. Terwijl dat werd onderzocht, wilde hij elke snipper informatie bekijken, waaronder de documenten die zowel door Horton als Sarah Rowley bij hun heengaan waren nagelaten. Een testament zou hem weer verder op weg kunnen helpen.
Van Horton bestond geen testament, maar uit de chronologische registers bleek dat zijn weduwe bij haar overlijden in 1913 een wilsbeschikking had nagelaten. Veel zou het niet opleveren, maar het was het proberen waard. Toen het tussen de buien door even droog was, rende Nigel de straat over, en liep de trap op naar een helder verlichte, sober ingerichte ruimte in rustgevende, neutrale tinten, zoals de rest van het gebouw. Hoewel deze plek de wensen en laatste woorden van de doden herbergde, de tastbare overblijfselen van hun korte tijdsspanne op aarde, werd deze mystiek niet weerspiegeld in de steriele omgeving van deze ruimte voor erfrechtelijk onderzoek. Toen hij de trap opging was hij nog een aantal andere familiehistorici tegengekomen. De manier waarop have en goed van de doden werden verdeeld, bood vaak een fascinerend inzicht in de familiehiërarchie, net zoals het een blik wierp op hoe onze voorouders, zowel arm als rijk, leefden. Zo kon je stuiten op de herenboer die half Surrey aan zijn kinderen naliet, maar de ontroerendste nalatenschappen waren dikwijls afkomstig van mensen die het minst bezaten, en niets anders hadden dan hun favoriete hoofddeksel of beste melkkoe om te vermaken.
Hij pakte een aanvraagformulier en vulde de datum in van het testament van Sarah Rowley. Terwijl daar naar werd gezocht, ging hij terug naar zijn plekje in de cafetaria om nog een kop koffie te drinken en te kijken naar het reality programma dat zich dagelijks voor het familiegerechtshof afspeelde. Na verloop van tijd ging hij terug om een kopie van het testament op te halen. Zoals hij al had verwacht, had de nalatenschap weinig om het lijf. Het testament vermeldde dat de trouwring van de overledene bestemd was voor haar oudste dochter, Emma. Elizabeth erfde een eikenhouten tafel en Isaac een set timmermansgereedschap, die naar Nigel veronderstelde van Horton was geweest. Sarah had ook het nogal raadselachtige verzoek geuit dat er een metalen kistje met haar initialen erop met haar begraven moest worden. Dat waren de enige bezittingen die werden vermeld. Verder werd er een som van tien pond nagelaten aan de parochie van St Bertram, East Ham.
Omdat er geen genealogische informatie bestond die verklaarde waarom de Rowleys in geen enkel archief van voor 1891 voorkwamen, had Nigel hiermee in ieder geval een spoor. Misschien wilde Sarah Rowley niet zo’n klein bedrag onder haar kinderen verdelen, maar het zou ook kunnen dat ze het geld volgens haar niet verdienden. Wat voor reden ze ook mocht hebben gehad, deze gift zou in ieder geval zijn opgetekend door de kerk, en als ze een actief lid van de gemeente was, waren er misschien nog meer archiefstukken waarin zij en haar echtgenoot voorkwamen.
Hij belde naar de London Metropolitan Archives, waar zich het grootste deel van de Londense kerkregisters bevond. Ze hadden niets van St Bertram in East Ham. Er werd hem geadviseerd het archief van Essex te bellen. Daar kreeg hij hetzelfde te horen: geen register. De kerk had alle documenten nog in eigen bezit.
De kerk van St Bertram bevond zich op tien minuten lopen van het metrostation van East Ham, en lag verscholen tussen een wirwar van victoriaanse arbeidershuisjes. Omdat de London Metropolitan Archives geen archief bezat, moest het een vrij moderne kerk zijn, had Nigel bedacht. Het gebouw was inderdaad waarschijnlijk niet meer dan een eeuw oud, opgetrokken uit rode baksteen en functioneel, afgezien van de gotische ornamenten die het kapiteel sierden. Hij liep een paar keer om de kerk heen, op zoek naar de ingang, en ontdekte die uiteindelijk in een moderne aanbouw, hoogstens een paar jaar oud, die als een soort wijkcentrum fungeerde. Er was ook een speelgroep in gehuisvest, waardoor het er een komen en gaan was van moeders met kinderen.
Hij ging de kleine receptieruimte binnen en vroeg of hij de predikant kon spreken. Die verscheen een paar minuten later met een brede lach op zijn vrolijke, blozende gezicht. Hij was niet veel ouder dan Nigel. Nigel schudde hem de hand, putte zich uit in verontschuldigingen dat hij niet van tevoren had gebeld en legde de reden van zijn bezoek uit. Hij verzweeg alleen dat het ging om een moord en een ontvoering.
‘We krijgen nogal wat vragen op het gebied van genealogie,’ zei de predikant. ‘Vaak uit het buitenland. Meestal kunnen we wel helpen. Waar bent u naar op zoek?’
Nigel noemde het testament van Sarah Rowley.
‘Wanneer is ze overleden?’ vroeg de predikant.
‘In 1913.’
‘Echt waar? Dat was net vijf jaar nadat de parochie was gesticht en de kerk werd geopend. Zij moet een van de eerste parochianen zijn geweest. Wat was haar naam ook weer?’
‘Sarah Rowley. Haar echtgenoot was vier jaar daarvoor overleden. Hij heette Horton.’
De predikant keek naar de grond. ‘Er gaat ergens een belletje rinkelen,’ zei hij. ‘Ik ben hier nog maar een paar jaar en heb nog niet echt de gelegenheid gekregen me vertrouwd te maken met de geschiedenis van de kerk. Als u met me meekomt naar de sacristie, kunnen we kijken of er daar iets van uw gading is.’
Nigel liep achter de predikant aan door de kerk, die zo te zien nog niet zo lang geleden een facelift had ondergaan. Er was geen spoor van de mufheid – de geur van de geschiedenis, zoals Nigel het liever bestempelde – te bespeuren die Nigel zo goed kende van de paar keer dat hij de gelegenheid had gehad te snuffelen in de schatten van een kerk. Ze liepen naar een deur aan de zijkant van het altaar. De predikant pakte een serie sleutels en maakte drie sloten open.
‘Sommigen van onze parochianen denken dat de Heer een oogje dichtknijpt bij inbraak,’ zei hij met een knipoog. Eenmaal binnen, deed hij het licht aan. Het was een grote ruimte die was volgestouwd met allerlei kerkelijke parafernalia: oude altaarstukken, misgewaden, stapels liederenboeken en kussens voor de kerkbanken. ‘Neem me niet kwalijk, het is hier een beetje rommeliger dan u waarschijnlijk gewend bent. Er zit niet echt een systeem in het archief.’ Hij wees naar een plank waarop verschillende enorme boekwerken naast elkaar lagen. ‘Dat zijn de parochieregisters, daar kunt u vast mee beginnen. Sorry dat hier geen goede plek is om te zitten.’
Nigel wuifde het excuus weg. Hij pakte het eerste register. Het was origineel, de rug was gehavend en versleten, en er zaten verschillende pagina’s los. ‘Ik wil me er echt niet mee bemoeien hoe u hier uw werk doet, eerwaarde, maar als ik u was, zou ik er toch maar eens over nadenken of u deze registers niet beter in bewaring kunt geven bij een lokaal archief. Er is vast wel een vereniging of instituut voor familiegeschiedenis die de gegevens uit deze boeken wil kopiëren, zodat ze niet meer hoeven worden aangeraakt.’ Hij bladerde er even doorheen. ‘Zoals het er nu voor staat, zullen ze echt niet meer lang meegaan.’
‘U heeft volkomen gelijk,’ zei de predikant. ‘Dit staat ook op mijn takenlijstje.’
Nigel ging op een houten stoeltje zitten. Voorzichtig sloeg hij het eerste register open, dat begon met 1908. Hij stuitte vrijwel onmiddellijk op de vermelding van Horton Rowleys begrafenis in 1909. Alleen zijn naam, leeftijd en de datum van zijn begrafenis stonden vermeld. Hij bladerde verder en vond toen de gegevens over Sarah Rowleys begrafenis in 1913. Maar er was niets wat hem nieuwe informatie verschafte.
‘Bij deze kerk is geen kerkhof. Waar zouden deze mensen zijn begraven?’
Het zou wellicht de moeite waard zijn om te kijken of er soms iets interessants op de grafsteen stond. Maar stel dat de tijd en de elementen hun tol hadden geëist, dan had hij nu geen spullen bij zich om het opschrift leesbaar te kunnen maken.
‘Op de begraafplaats van East Ham aan Marlowe Road. Daar hebben ze ook een register.’
Nigel noteerde het adres en deed het boek dicht.
‘Heeft u geen minuten van de kerkvergaderingen?’ Minuten waren de notulen die tijdens de vergaderingen van de parochie werden gemaakt. Zoals bij dergelijke notulen gebruikelijk was, werden alleen de belangrijkste punten opgetekend, maar af en toe leverden ze een genealogisch juweeltje op.
De predikant haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat die ergens anders zijn ondergebracht, maar om eerlijk te zijn heb ik geen flauw idee waar,’ zei hij, en hij kreeg een kleur. ‘Onze kosteres Audrey Cantrell kan u daar misschien bij helpen. Jammer genoeg is ze nu met haar gezin op vakantie. Het spijt me.’
Het leek allemaal weer op een dood spoor te eindigen.
‘Maar hier heb ik nog iets,’ voegde de predikant eraan toe. Hij stapte over een paar dozen heen en trok een donkerblauw altaarkleed weg, waaronder een grote houten kist stond. ‘Hierin liggen de documenten en papieren die eigendom waren van mijn voorgangers, ze gaan terug tot George Burch, de eerste predikant van deze parochie. Ik ben er nooit uitgebreid doorheen gegaan, maar er ligt van alles in. Neem gerust een kijkje.’
Snuffelen in de parochiekist was een uitdrukking die genealogen gebruikten voor het zoeken in kerkregisters, meestal een archief, maar dit was de eerste keer dat Nigel dat ook letterlijk deed. De predikant deed een groot slot open en tilde het deksel op. Er lagen stapels mappen en dozen in, vrijwel geen losse papieren.
‘Dit zijn bijna allemaal liederen-en gebedenboeken, maar er zit ook nog wel wat ander spul bij. Er ligt niets op datum, maar van de meeste predikanten zou u wel iets moeten kunnen vinden. Van de ene meer dan de andere.’ Er verscheen een flauw glimlachje rond zijn lippen. ‘Het hangt ervan af hoeveel krantenknipsels ze hebben bewaard.’
‘Ik dacht dat het dienen van de Heer wel voldoende beloning was,’ merkte Nigel op.
‘Laten we maar zeggen dat een aantal mensen in mijn professie niet vies is van een beetje publiciteit.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik heb nog een paar dingen te doen. Ga gerust uw gang en kijk maar zolang u wilt. Over ongeveer een uurtje ben ik weer terug. Als u me intussen nog nodig heeft, kunt u Shirley bij de receptie waarschuwen, dan kan zij me op mijn mobiel bellen.’
Een geestelijke met een mobieltje? Nigel vond dat eigenlijk niet kunnen. Hij bedankte hem en richtte zijn aandacht op de kist. Hij boog zich eroverheen en rook iets bekends: de geur van oud papier. Hij pakte het eerste pakketje. Clive Hawley 1956-1972. Hij haalde er een paar documenten uit, en zag toen dat de rest bestond uit krantenknipsels, bijna allemaal uit een plaatselijke krant, vergeeld, droog en vervaagd, en verder alleen nog een paar losse blaadjes met gezangen. Op zoek naar informatie over George Burch, groef hij steeds dieper in de kist en legde boeken die bijna uit elkaar vielen op stapeltjes.
Uiteindelijk vond hij een gehavende map met een touwtje eromheen. Hij maakte het touwtje los en kwam als eerste een krantenbericht tegen van 2 juni 1908. Het was een kort berichtje uit de plaatselijke krant waarin melding werd gemaakt dat de laatste steen van de klerk was gelegd en de heer Burch tot predikant was benoemd. Het volgende waar Nigel op stuitte, waren een paar bladzijden, beschreven met een keurig handschrift, gedateerd 7 september van hetzelfde jaar. Het was een brief van ene mevrouw Winifred Shillingford, lid van de parochie, waarin ze kritiek leverde op de strekking van de dienst. De schrijfster prees de voordracht van de predikant, maar beklaagde zich erover dat hij zo veelvuldig afweek van wat er in de Bijbel stond geschreven. ‘Ik denk dat u wel zult begrijpen dat voor velen in uw gemeente zulk soort uitweidingen niet welkom zijn. We komen om het woord van Onze Verlosser te horen en te prijzen. En niet om tijdens de preek te worden ingelicht over zondige moderniteiten om tot een groter begrip te komen voor wereldse zaken,’ fulmineerde mevrouw Shillingford. Een van de eerste hippe predikanten, dacht Nigel.
Terwijl hij door de verzameling ging, ontdekte hij nog meer persoonlijke correspondentie, van mensen die hulp zochten of aanboden, vol lof waren of kritiek uitoefenden, en ook brieven waarin slechts voor de preek werd bedankt. Daartussen zaten allemaal notities in het handschrift van de predikant. In eerste instantie dacht Nigel dat het om een persoonlijke correspondentie met God ging, maar toen drong het tot hem door dat het ruwe opzetjes waren voor preken en grafredes; er waren woorden doorgestreept, toegevoegd, en in de kantlijn stonden nauwelijks leesbare krabbels. Voor de meeste begrafenissen volstond een korte levensbeschrijving van de overledene, aangevuld met een aantal persoonlijke gegevens. Er maakte zich een soort opwinding van Nigel meester, het voorgevoel dat hij wat zijn zoektocht betrof op een kritiek punt was beland. Hij bekeek alle knipsels, brieven en aantekeningen. Geen vermelding van Horton Rowley, maar in 1913 stuitte hij op een vrouw met de naam Sarah Read. Daarnaast stond, tussen haakjes, de naam Rowley.
Toeval? Dat betwijfelde hij.
Er volgde een opsomming van de namen van haar kinderen en hun leeftijd, haar leeftijd en zelfs de datum van Hortons overlijden. Toen hij de volgende pagina las, ging zijn hart sneller kloppen. Het was een eerste opzet voor de grafrede die de predikant bij haar begrafenis had uitgesproken, geschreven in een licht, bijna verfijnd handschrift. De eerste pagina bevatte de gebruikelijke bewoordingen voor een begrafenisrede: liefhebbende moeder van drie kinderen, voormalige trouwe echtgenote van haar geliefde Horton, met wie ze nu zou worden herenigd, en toegewijd lid van de gemeente. Tot zover week de grafrede in vrijwel niets af van andere soortgelijke redes. Toen viel zijn oog op de volgende passage:
Sarah was een trouw dienares van God, zoals velen onder u zullen weten. Een godvruchtiger lid van de gemeente is nauwelijks denkbaar. Toch was haar geloof des te opmerkelijker, omdat het ongebroken bleef ondanks alle tegenspoed en beproevingen. En ik spreek dan niet over het grote verlies van haar zo dierbare echtgenoot, hoe zwaar haar dat ook mocht zijn gevallen. Velen onder u die Sarah hebben gekend, weten van haar strijd om te ontsnappen aan de klauwen van de aanhangers ener sekte die van overzee kwamen. Een ervaring die velen van ons had doen afkeren van de liefdevolle omarming van de Heer. Maar zo niet Sarah. In plaats van de Heer af te wijzen, bracht de gebeurtenis Sarah en Horton nader tot de Heer omdat ze waarlijk wisten welke gevaren schuilden in het vereren van valse idolen, het aanbidden van het occulte en de verdorvenheid van degenen die zijn afgedwaald van Gods woord. Na Hortons droevige verscheiden, vertrok Sarah uit haar voormalige woning en zocht haar toevlucht bij onze parochie. Nog steeds volhardend in het geloof in de Heer, ondanks al haar beproevingen. Hierdoor zal zij niet alleen in onze harten voortleven, maar voorwaar ook in het Koninkrijk Gods.
Nigel las alles nog een keer over om de strekking goed tot hem te laten doordringen. Sekteleden van overzee? Alsof er een wolk opzij werd geschoven, drong de waarheid tot hem door: het paartje was naar het buitenland gevlucht. Maar wat voor sekte en waarvandaan? Een die valse idolen aanbad en het occulte vereerde, zoals een of andere vorm van voodoo? En waarom had ze haar naam veranderd? Werd ze nog steeds achtervolgd?
Achter op het pakketje bevond zich een aantal sepiakleurige foto’s, waaronder twee opnames van de predikant voor het nieuwe kerkgebouw; ongemakkelijk en afstandelijk, duidelijk geposeerd. Nigel wist dat de mensen in die tijd nog erg moesten wennen aan de nieuwigheid dat ze op de foto kwamen. Een andere foto was genomen tijdens een uitje van de vrouwelijke parochieleden: drie rijen dames met hoeden op. ‘Uitje van de Dames Geheelonthouders, Margate, augustus 1913’ stond op de achterkant in het handschrift van de predikant. Daaronder had hij de namen van de desbetreffende parochianen opgeschreven. Nigel draaide de foto weer om, maar hij hoefde niet op zoek te gaan naar de naam van Sarah Rowley (of Read). Hij wist zeker dat zij het was die daar trots en kaarsrecht in het midden van de voorste rij zat. De gelijkenis met Katie Drake op de foto’s die hij in de kranten had gezien, was verbluffend. Dezelfde volle lippen en trotse houding. Toen de foto werd genomen was ze waarschijnlijk achter in de dertig, en hoewel de jaren niet ongemerkt aan haar voorbij waren gegaan, was ze nog steeds een knappe en charismatische verschijning. Het leek alsof haar huid iets donkerder was dan die van de vrouwen om haar heen: getinter en exotischer dan de porseleinen huid van de anderen. Hoe langer hij naar haar keek, des te duidelijker het was te zien. Hij kon haar kracht voelen, voor zich zien hoe ze zich bewoog, en er zich zelfs een voorstelling van maken hoe haar stem had geklonken.
Hij stond er altijd weer van versteld hoe een oude foto het beeld van de doden kon oproepen.