13

De vrijdagochtend verliep voor Nigel niet al te rooskleurig. Er werd een meisje vermist, ze verkeerde in levensgevaar, en hij zat hier maar kostbare uren te verspillen aan de zoveelste screentest met het voorspelbare gruwelijke resultaat. Deze keer werd de norse cameraman Guy vergezeld door Lysette de producente, een enthousiaste, frisse brunette van midden dertig. Maar ondanks haar aanwijzingen en bemoedigende woorden kreeg Nigel het niet voor elkaar. Dat kwam gedeeltelijk doordat hij er met zijn gedachten niet bij was, maar ook omdat het script dat hij in handen had gekregen zo abominabel was. Hij bleef zich voortdurend bewust van zichzelf. Toen ze vlak voor de lunch de laatste opnames afspeelden, zat Nigel met kromme tenen te kijken, omdat hij zo ontzettend stijf praatte en zijn ogen steeds nerveus heen en weer schoten. Lysette maakte af en toe goedkeurende geluidjes, maar hij wist dat ze dat deed om zijn ego een beetje op te vijzelen. Het vermoeide gezucht van Guy kwam meer in de richting van een eerlijk commentaar. Hij wist zeker dat er binnen een paar dagen een telefoontje zou komen dat hem uit zijn lijden zou verlossen, omdat ze naar een andere presentator gingen zoeken.

Fosters paniekerige telefoontje was een welkome afwisseling, ondanks zijn geagiteerdheid. ‘Herinner je je nog dat lijstje dat je me hebt gegeven?’ vroeg hij. ‘Met die nazaten? Waarschijnlijk was dat lijstje zo kort omdat je wat de vrouwelijke lijn betreft niet verder kwam dan dit echtpaar.’ Nigel zei dat dat inderdaad zo was. ‘Twee mensen van die lijst zijn gisteravond vermoord, plus iemand die in relatie tot hen stond. Katie Drake is dood, Naomi Buckingham wordt vermist. Er wordt nog een meisje van dat lijstje vermist, en haar moeder is ook dood. We weten dat zeven jaar geleden een gezin van vier personen naar Nieuw-Zeeland is geëmigreerd. Dan blijven er dus nog drie mensen over. Met een van hen hebben Heather en ik gisteren gesproken. Hij heet Gary Stamey, Leonie is zijn zus en zij wordt ook vermist. Zijn moeder is overleden aan een overdosis. Hij heeft ons verteld dat zijn zus vlak voor haar verdwijning bezoek kreeg van een man. Deze man droeg een pak en gaf hun een boek over een jongen die Joe heette en een geheime schat had. Snap je waar ik naartoe wil?’

Dat deed Nigel. Het verleden drong door in het heden.

‘Ik denk dat het verleden deze familie heeft ingehaald.’

‘En hoe zit het met de andere mensen op de lijst?’

‘Met de Stameys hoef je je niet bezig te houden. Een van hen zit in de gevangenis. Eén meisje wordt vermist en het andere meisje is in veiligheid. Tenminste, dat hoop ik. Ik ontferm me wel over dat elfjarige jongetje. Maar ik zou willen dat je de niet-Stamey opspoort. Hij heet Anthony Chapman en hij is in 1964 in Oost-Londen geboren. Ik heb gevraagd alle databases die we gebruiken te checken, maar tot dusver hebben we helemaal niets gevonden. Ik hoopte dat jij even kon toveren en kijken wat je over hem kunt vinden. Want als ik gelijk heb, en iemand bezig is de bloedlijn af te werken, dan zou Chapman wel eens de volgende kunnen zijn.’

Toen hing hij op.

Nigel had inmiddels al Anthony Chapmans geboortebewijs. Vanaf daar was hij verder gaan zoeken in de overlijdens- en huwelijksaktes, maar had in geen van beide iets gevonden. Hij was het enig kind van Reginald en Edith Chapman, die allebei dood waren. Edith was als laatste gestorven in 2003, op 72-jarige leeftijd. Ze was overleden in haar huis in Selby Street, Bethnal Green. Hetzelfde adres dat vermeld stond op Anthony’s geboorteakte. Dit was een draad die hij kon onderzoeken, dus nam hij de metro naar Bethnal Green. Selby Street bleek een zijstraatje van Vallance Road, met victoriaanse rijtjeshuizen, waar ooit de criminele Kraytweeling had gewoond. De buurt ademde nog steeds de sfeer van het oude East End. Er kwam bijna geen verkeer door het straatje en de voordeuren kwamen direct op de stoep uit. Buren stonden met elkaar te babbelen. Het enige wat nog ontbrak waren kinderen die balletje trapten, maar die zaten op school, en bovendien vroeg hij zich af of hij nu niet te ver ging in zijn nostalgische fantasie.

Het voormalige huis van de Chapmans was op nummer 17. Hij liep op twee vrouwen af die voor nummer 11 stonden te praten. Ze draaiden zich naar hem om en keken hem wantrouwig aan.

Hij glimlachte. ‘Sorry dat ik u lastigval, dames. Misschien mag ik u even storen? Ik ben op zoek naar wat informatie. Misschien kunt u me helpen.’ Zijn manier van doen en praten leek de dames enigszins te ontdooien, maar de achterdocht verdween niet helemaal. ‘Heeft een van u misschien mevrouw Chapman gekend die op nummer 17 woonde?’

De ene vrouw, die verwoed aan een sigaret stond te trekken, liet een rookwolk uit haar neusgaten ontsnappen. ‘Ik. Ik woon hier.’ Ze gebaarde naar de deur. ‘Ik heb Edith vrij goed gekend. Schattig oud mensje. Ze is een paar jaar geleden gestorven. Waarom wilt u dat weten?’

Nigel was op die vraag voorbereid. Hij was een heel slechte leugenaar, maar hij was bang dat ze zouden dichtklappen als hij hun de waarheid vertelde. ‘Ik ben mijn stamboom aan het nagaan. Het blijkt dat ik familie ben van mevrouw Chapman. Natuurlijk is zij dood, maar ik zou heel graag haar zoon Anthony willen opsporen.’

‘Zoon?’ zei de vrouw ongelovig. ‘Er was helemaal geen zoon. Reg en zij hadden geen kinderen.’

‘Weet u dat zeker?’

‘Ja hoor. Ik ben hier zo’n twintig jaar geleden komen wonen. Toen hadden ze geen zoon en ze hebben nooit iets in die richting gezegd. Weet u zeker dat u haar moet hebben?’

Nigel keek naar de grond. ‘Volgens mij wel. Anthony Chapman was de zoon van Edith en Reginald Chapman en hij werd in 1964 op dit adres geboren.’ Uit zijn zak haalde hij een opgevouwen kopie van het geboortebewijs. De beide vrouwen bogen zich naar voren om te kijken, waardoor Nigel een vleug parfum en sigarettenrook in zijn neus kreeg.

De bewoonster van nummer 11 bleef het document nog even bestuderen en keek toen Nigel aan. ‘Nou, zo leer je elke dag wel weer wat, hè? Ze heeft het nooit over een zoon gehad. We dachten dat ze geen kinderen hadden vanwege iets medisch of zo. Terwijl die jongen er gewoon was. Wat zou er met hem gebeurd zijn?’

‘Daar ben ik dus ook benieuwd naar,’ reageerde Nigel. ‘Woont hier iemand die dat wel zou kunnen weten? Misschien iemand die al wat ouder is, of de mensen die nu op nummer 17 wonen?’

‘Nee, dat is een vent die van buiten komt, hij is niet van hier.’ Ze dacht even na, nam nog een paar fikse hijsen van haar sigaret. Het viel Nigel plotseling op dat ze pantoffels aan haar voeten had. Toen wees ze met haar vinger naar hem en knikte met haar hoofd. ‘Weet je waar je het zou kunnen proberen? Bij St Matthew’s Church. Die kerk was haar leven.’

Er was helemaal niemand in de kerk. De rest van de middag hing hij er maar een beetje rond in afwachting tot er wat leven in de brouwerij zou komen. Het werd al vroeg donker en de temperatuur, die toch al nauwelijks boven het vriespunt uitkwam, daalde nog verder. Maar het was gelukkig wel opgehouden met regenen. St Matthew’s, die door de Luftwaffe bijna met de grond gelijk was gemaakt, was het trefpunt van de buurt en had een identieke rijke, criminele geschiedenis. Hier was de begrafenisdienst voor de gebroeders Kray gehouden. De kerk werd door het omringende kerkhof enigszins aan het dagelijks gewoel onttrokken, en leek in het oprukkende duister, scherp afgetekend tegen de heldere avondhemel, oordelend boven de buurt uit te torenen.

De predikant kwam binnen om liederenboeken neer te leggen. Nigel liep door het middenpad en stelde zichzelf voor.

‘Ik heb niet zoveel tijd, hoor,’ zei de predikant met vrolijk twinkelende ogen.

Hij was achter in de zestig, schatte Nigel, blozend gezicht, waterige ogen en een vriendelijke, vaderlijke uitstraling. Nigel kon zich voorstellen dat de parochianen in de rij stonden om met hem over hun problemen te praten.

‘Het gaat over een van uw voormalige parochianen. Edith Chapman.’

De predikant keek op. ‘Edith? Lieve vrouw. Wat wilt u over haar weten?’

‘Ik hoop dat u het niet erg vindt dat ik u het een en ander vraag, ik ben namelijk genealoog.’

‘Geweldig! Daar mag ik me als amateur ook graag mee bezighouden.’

Ja, dacht Nigel, het lijkt wel alsof tegenwoordig iedereen dat doet. ‘Echt? Fantastisch. Maar om terug te komen op mevrouw Chapman...’

‘Wat mijn moederskant betreft, is het niet zo moeilijk,’ ging de predikant verder. ‘Die komt voor in de parochieregisters. Van haar heb ik mijn kerkelijke roeping geërfd. Maar zo voor 1878 is mijn vaders afkomst een mysterie. Gek hoe een spoor kan doodlopen, hè? Misschien moet ik u maar inhuren.’

‘Ik heb schappelijke tarieven,’ zei Nigel. ‘Mevrouw Chapman…’

‘Ja, een lieve oude vrouw. Een waardevol parochielid. Wat wilde u weten?’

‘In het register staat dat ze een zoon had.’

De uitdrukking op het gezicht van de predikant veranderde. De twinkeling was uit zijn ogen verdwenen. ‘Goh, is dat zo?’ zei hij. Hij ging verder met zijn bezigheden zonder iets te zeggen.

‘Sorry, ik wil niet opdringerig lijken.’

‘In wiens opdracht doet u dit onderzoek, meneer Barnes?’

Voor deze vraag was Nigel al bang geweest. Hoewel hij atheïst was, kon hij het niet over zijn hart verkrijgen tegen een geestelijke te liegen. Dat hoorde gewoon niet.

‘De politie.’

De dominee kneep zijn ogen samen, alle vriendelijkheid was eruit verdwenen. ‘En wat moet de politie met de zoon van een onschuldige oude dame? Ze heeft in haar hele leven nog nooit één seconde problemen veroorzaakt.’

‘Dat weet ik. We proberen haar zoon op te sporen. Volgens ons verkeert hij in gevaar.’

‘Wat voor gevaar?’

‘Het spijt me erg, maar dat mag ik niet zeggen.’

De dominee beet even op zijn lip en nam Nigel taxerend op. Nigel voelde dat hij rood werd. Toen hoorde hij stemmen achter zich, en het geluid van voetstappen op de stenen vloer.

‘Zeg, meneer Barnes, bidt u wel eens?’

Nigel was even uit het veld geslagen door deze vraag, en vroeg zich af of het soms een of ander trucje was. ‘Nee, niet echt,’ zei hij uiteindelijk.

‘Nou, vanavond wel dus.’ Hij gaf Nigel een gebedenboek. ‘De avonddienst begint zo. Als die achter de rug is en ik de parochianen te woord heb gestaan, kunnen we een praatje maken en kijken of ik u kan helpen.’

En dus wachtte Nigel tot de dienst was afgelopen en de predikant hem meenam naar zijn kantoor achter in de kerk. Hij bood Nigel een stoel aan en vroeg of hij iets warms wilde drinken, maar Nigel wilde alleen een glas water.

De predikant ging in een stoel achter zijn bureau zitten en leunde met een zucht achterover. ‘Even ontspannen na deze lange avond. Vertelt u eens, waarom wilde u mevrouw Chapmans zoon opsporen?’

‘De kans bestaat dat zijn leven gevaar loopt.’

De predikant knikte. Met zijn rode wangen, haakneus en twinkelende ogen had hij wel iets van een vriendelijke poppenkastpop. ‘Als dat zo is, dan heeft ze al die tijd gelijk gehad,’ zei hij.

‘Wie? Mevrouw Chapman?’

‘Ja.’ Hij nam een slokje koffie. ‘Als genealoog bent u toch wel op de hoogte van de rol die de kerk speelt op het gebied van adopties en dergelijke?’

Nigel was hier inderdaad van op de hoogte. Er waren in het verleden diverse instanties die adopties regelden, maar de kerk vervulde hierin de meest prominente rol, met name door ongewenste kinderen van de armen onder te brengen bij rijke mensen. ‘Ja dat weet ik.’

‘Mijn voorganger, de eerwaarde Robert Daedulus, was op dit gebied bijzonder actief.’ Hij keek Nigel over de rand van zijn bril aan. ‘Maar hij was geen voorstander van het bijhouden van registers, als u begrijpt wat ik bedoel.’ De predikant zette zijn bril af en begon op een van de pootjes te kauwen. ‘Toen mevrouw Chapmans man een aantal jaren geleden stierf, heb ik haar een tijd lang bijgestaan om haar te helpen dit verlies te verwerken. Ze vertelde me dat mijn voorganger in november 1964 de adoptie van haar zoon had geregeld. Die was toen nog maar twee maanden oud.’

De enige reactie die Nigel kon bedenken was godslasterlijk, dus hield hij zijn mond maar.

‘Was het een kind met problemen? Mankeerde hij iets?’

‘Ze verzekerde me dat de reden waarom ze het kind afstond niets met het kind zelf had te maken. Ze wilde er ook geen geld voor hebben. Het ging haar er alleen maar om dat het jongetje veilig was, en toen heeft dominee Daedulus een geheime adoptie geregeld. Ze zei dat haar zoon een ongelukje was en dat ze nooit kinderen had willen hebben. Omdat ze tegen zwangerschapsonderbreking was, liet ze het kind komen en heeft ze het de eerste weken verzorgd. Maar vanaf het eerste moment wilde ze van hem af.’

‘Dat klinkt behoorlijk kil.’

‘Zeker wel. Dat vond ik ook. Maar een van de dingen die mijn professie met zich meebrengt, is dat je leert niet te oordelen. Dat laat ik aan mijn baas over.’ Hij knipoogde, nam nog een slok koffie en ging verder. ‘Volgens mij merkte ze dat ik ervan schrok. Eigenlijk dronk ze geen alcohol, maar op een avond had ze een paar glazen gedronken. Ze boog zich over de keukentafel en keek me dreigend aan.’ De dominee deed haar na en boog zich naar Nigel over. ‘Ze zei: “Als het jongetje bij me was gebleven, hadden ze hem uiteindelijk te pakken gekregen. Net zoals ze mij waarschijnlijk te pakken zullen krijgen. Ik kon het risico niet nemen. Dus heb ik gedaan wat iedere moeder zou doen, en hem in veiligheid gebracht.” Ik vroeg nog wie “ze” waren, maar dat wilde ze niet zeggen. Ik vroeg ook waarom zij en haar man niet waren verhuisd, hun naam hadden veranderd of waren geëmigreerd, maar toen zei ze dat dat geen zin zou hebben.

Ze vertelde dat haar tante Margaret had gezegd dat ze haar toch wel een keer zouden vinden, wat ze ook deed. “Ze houden nooit op… Bescherm jezelf alsof je je tegen de duivel zelf moest beschermen,” had haar tante geschreeuwd. En ook dat ze nooit kinderen moest nemen. Dat had Margarets grootmoeder haar op haar sterfbed verteld, en ze geloofde dat. Net zoals Edith.

Haar grootmoeder had het hier nog nooit met iemand over gehad, dus toen Margaret dit aan haar familie vertelde, geloofden ze haar niet. Ze zeiden dat ze gek was en hebben haar in een inrichting gestopt. En zich vervolgens niets meer van haar aangetrokken. Edith zei dat het een gruwelijke plek was. Ze was de enige die Margaret tot aan haar dood heeft opgezocht, niemand wist dat ze dat deed, behalve haar man. Ze geloofde haar tante. “Of ik nu gelijk had of niet, ik durfde het risico niet te nemen. Ze houden nooit op,” zei ze tegen me. “Margaret heeft iets vreselijks gezien dat haar bleef achtervolgen.” En dat was alles, meer heeft ze er niet over verteld.’

Nigel vroeg zich ook af wie ‘ze’ waren. In ieder geval zoiets vreselijks dat een vrouw liever haar eerstgeboren kindje afstond aan vreemden dan te riskeren dat het iets overkwam.

‘Die avond was de enige keer dat ze erover sprak,’ voegde de dominee eraan toe. ‘Ze wist dat het goed ging met haar zoon en dat was troost genoeg voor haar.’

Hoe had dat ooit een troost kunnen zijn, dacht Nigel. Een vrouw zonder familie, een man die al jarenlang dood was, en een kind dat ze had weggegeven. Om een dergelijk offer te brengen moest ze wel doodsbang zijn geweest voor degenen die ‘ze’ waren. Het leek alsof de predikant wist wat hij dacht.

‘Ze was heel erg op zichzelf. En ze vond het prima zo. De kerk was haar leven, maar eerlijk gezegd speelde ze daarin geen actieve rol. Ze kwam er bekenden tegen, ging naar de bingoavonden, dat was alles. Ze was een vrouw van eenvoudige genoegens.’

‘Heeft u zich wel eens afgevraagd wie de mensen waren voor wie ze zich verborgen hield?’ vroeg Nigel.

‘Zeker wel, maar ik kwam niet verder dan een paar wilde ideeën.’ Hij dronk zijn beker leeg. ‘En wie zijn de mensen die een bedreiging voor haar zoon vormen?’

‘Dat weten we niet’

‘Nou, een en al mysterie, zou ik zeggen.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik moet maar eens gaan, want anders wordt mijn vrouw ongerust. Ik vind het vervelend om te zeggen, maar in mijn parochie zijn buurten waar je beter niet kunt komen als het donker is.’

Nigel stond op en trok zijn jas aan. ‘Heeft uw voorganger geen enkele notitie of aantekening achtergelaten over wie de adoptiefouders waren?’

De predikant schudde meewarig zijn hoofd. ‘Nee, en om eerlijk te zijn, meneer Barnes, als dat wel het geval mocht zijn, dan zou ik ze u niet geven. Stelt u zich eens voor dat u naar hem toegaat en deze man, die inmiddels in de veertig is, vertelt dat hij niet alleen is geadopteerd, maar dat er mensen zijn, van wie u de namen niet weet, die hem willen vermoorden. Denkt u dat dat verstandig zou zijn?’

‘Nee, maar misschien wil hij wel liever de waarheid horen dan doodgaan.’

‘Daar heeft u gelijk in. Maar waar hebben we het over, er zijn geen documenten. Of in ieder geval, niet dat ik weet.’

Nigel zuchtte. Zonder deze gegevens bestond er geen enkele kans Anthony Chapman, of hoe hij nu ook heette, op te sporen. Maar dat betekende dat degenen die achter hem aan zaten daar ook moeite mee zouden hebben. Hij liep in de richting van de deur en bleef toen staan. ‘Nog even over die tante die zei dat Edith haar kind moest afstaan. Heeft Edith nog gezegd in welke inrichting ze zat?’

De predikant knikte. ‘Colney Hatch. Ze zei dat het een hel op aarde was.’