2

Nigel Barnes bleef stilstaan en haalde de schedel van achter zijn rug tevoorschijn. Te snel. De schedel wiebelde in zijn trillende rechterhand en viel bijna op de grond. Hij keek ernaar, telde in stilte tot drie, vermande zich en keek weer voor zich uit.

‘Hij heeft al veel te lang gezwegen,’ zei hij. Een-tweedrie. ‘En nu is het moment aangebroken om erachter te komen wat hij te vertellen heeft.’

De cameraman liet de camera van zijn schouder zakken. ‘Prima,’ zei hij ongeduldig. ‘Het enige wat niet deugde was dat ik je duidelijk tot drie zag tellen voordat je aan de laatste zin begon.’

‘En dat ik de schedel bijna liet vallen.’

‘En dat je de schedel bijna liet vallen. En toen je in de richting van de camera liep, keek je om de haverklap naar het merkteken op de grond.’

Nigel keek naar beneden. Ongeveer anderhalve meter van hem vandaan had de assistent van de cameraman een X op het paadje van de begraafplaats aangebracht. Terwijl hij op de camera afliep had hij die steeds in de gaten gehouden in plaats van in de camera te kijken, en toch was het hem ontgaan. Hij zuchtte.

‘En je kunt ook goed zien dat je je helemaal niet op je gemak voelt.’

Dat klopt als een bus, dacht Nigel. Wie zou zich in vredesnaam op zijn gemak voelen met een camera op zich gericht en een plastic schedel in zijn hand? Waarschijnlijk alleen iemand die daar al zijn hele leven voor de spiegel op had geoefend. Het enige wat Nigel voor de spiegel had gedaan, was puistjes uitknijpen.

‘Vind je het erg als ik even een peuk opsteek voordat we verdergaan?’ vroeg Nigel.

‘Ga je gang, ik moet toch een paar telefoontjes plegen,’ zei de cameraman. Hij trok een lang gezicht en keek naar de graven om hen heen. ‘Ik loop wel even naar de straat om te bellen,’ voegde hij eraan toe. ‘Lijkt me toch een beetje oneerbiedig om dat hier te doen.’ Hij legde de camera bij Nigels voeten neer en beende weg terwijl hij intussen zijn afzakkende spijkerbroek omhooghees.

Oneerbiedig, dacht Nigel, en hij ging op een naamloze grafzerk zitten. Dat gold blijkbaar niet voor het roken van een sigaret. Hij haalde de tabak uit zijn zak en rolde een shagje. Hij stak het aan, inhaleerde diep en las nog even in het stijve, clichématige script dat hij uit zijn hoofd moest leren.

De week daarvoor was hij gebeld. Op aandringen van de persdienst van Scotland Yard had hij afgelopen zomer een interview gegeven aan een zondagskrant over de rol die hij in de zaak Karl Hogg had gespeeld. HET GENEN-GENIE luidde de kop boven het artikel. En verder: ‘De familiehistoricus die ervoor heeft gezorgd dat een meedogenloze moordenaar voor altijd geschiedenis is.’ Nigel had even gekreund toen hij het stuk las. Hij voelde zich gegeneerd omdat zijn aandeel zo werd overdreven, en hij vroeg zich af wat de politiemensen die zich met deze zaak hadden beziggehouden er wel van zouden denken. Wat ze van hém zouden denken. In ieder geval had vanaf dat moment zijn telefoon niet meer stilgestaan. Radio, televisie, een paar tijdschriften. Uit beleefdheid wilde hij geen nee zeggen. En bovendien bleek dat het ook nog wat geld opleverde. Dus relativeerde hij zijn rol, en prees de politie. ‘Je hangt echt de bescheiden held uit, hè?’ had een deejay van Radio Shropshire gezegd met een knipoog van verstandhouding, alsof hij wist waar Nigel mee bezig was. En nu hij er toch aan dacht, waar was hij eigenlijk mee bezig?

Een van de telefoontjes was afkomstig van een televisiemaatschappij. Ze waren bezig met een proefaflevering voor een serie over begraafplaatsen die tijdens bouwwerkzaamheden waren blootgelegd. Het idee was om aan de hand van de opgegraven stoffelijke resten te achterhalen wie deze mensen waren, hoe ze waren gestorven en wat hun geschiedenis was. Lysette, de productieleidster die hem belde zei dat ze een voorstukje had gezien en dat Nigel er volgens haar geknipt voor was. Ze hadden afgesproken in een koffieshop bij Oxford Street, en onder het genot van een caffè latte had ze hem uitgelegd wat de opzet was en gevraagd of hij een screentest wilde doen. Waarom niet? dacht hij. Het was een mooie gelegenheid om op te houden met wroeten in andermans verleden. Of daar in ieder geval meer geld voor te krijgen en op straat herkend te worden. Hij voelde zich gevleid. Vooral omdat ze zei dat ze op zoek waren naar een fotogenieke, jonge historicus met de ‘lekker ding-factor’, zoals ze het noemde.

En daarom stond hij nu op een druilerige novemberochtend op de begraafplaats van Kensal Green, om zich in allerlei bochten te wringen, iets waar hij erg slecht in was. Guy de cameraman, die met zijn handen diep in de zakken van zijn groene legerjack gestoken weer over de begraafplaats kwam aanlopen, was erg geduldig geweest, maar Nigel wist dat de vier pogingen die hij had gedaan op zijn zachtst gezegd nogal amateuristisch waren.

Guy hees de camera op zijn schouder. ‘Kom op, daar gaan we weer,’ zei hij.

Nigel gooide zijn peuk op het gras en trapte hem uit met de hak van zijn schoen. Hij rilde van de kou. Eigenlijk had hij nog iets over zijn tweedjasje moeten aantrekken, maar hij had het idee dat dit nou juist de ‘look’ was die ze wilden. Hij liep terug naar het graf van Alfred Rossiter, 1829-1892, de plek waar hij moest beginnen. Hij rechtte zijn schouders, haalde diep adem en draaide zich om. Een-tweedrie.

‘De doden zijn altijd in onze nabijheid,’ zei hij, en hij begon te lopen. ‘Vaak dichterbij dan…’

Cut!’ riep Guy.

‘Wat is er nu weer?’ vroeg Nigel verbijsterd.

‘Je hebt de schedel vergeten.’

Vlak voor lunchtijd was Nigel weer terug in de hem meer vertrouwde omgeving van de National Archives. Het Family Record Centre, het voormalige onderkomen van geboorte-, huwelijks en overlijdensregisters, bestond niet meer, maar hij zou het niet missen. De registers waren nu ondergebracht in de National Archives waardoor hij in ieder geval niet meer elke dag heen en weer hoefde te pendelen tussen het lommerrijke Kew en het grauwe, verstedelijkte Islington.

Er lag een stapel werk op hem te wachten – allemaal geboorte, huwelijks- en overlijdensaktes die hij voor zijn privéklanten moest onderzoeken.

Terwijl hij bezig was met de sectie april van de geboorteaktes uit 1894, hoorde hij zijn naam noemen. Hij draaide zich om en daar stond ze: Heather Jenkins.

‘Hallo, Nigel,’ zei ze met een voorzichtig glimlachje.

‘Brigadier Jenkins,’ reageerde hij, en hij kreeg een draaierig gevoel in zijn maag.

‘Inspecteur Jenkins tegenwoordig,’ antwoordde ze.

‘Gefeliciteerd.’

‘Dank je,’ zei ze hartelijk. ‘Hoe gaat het ermee?’

‘Goed. En met jou?’

‘Ik ben bekaf. Ik heb de hele nacht doorgewerkt. In Queen’s Park is een vrouw vermoord en haar dochter van veertien wordt vermist.’

‘Godsamme,’ zei Nigel. ‘Wat erg.’

‘Kunnen we niet ergens een kop koffie gaan drinken?’

Nigel keek op zijn horloge. Het was even over twaalven. ‘Ik heb het erg druk, maar misschien kunnen we even op een rustig plekje in de kantine gaan zitten.’

Ze liepen zonder iets tegen elkaar te zeggen in de richting van de kantine. Nigel wist niet wat hij ervan moest denken. Vier maanden geleden had ze zijn hart gebroken. Ze hadden een paar afspraakjes gehad, en het leek allemaal de goede kant op te gaan. Maar toen verdween ze, zonder nog iets van zich te laten horen. Ze had zijn telefoontjes en e-mails niet beantwoord. Hij had haar zelfs een sms’je gestuurd, het eerste in zijn hele leven. Vervolgens had hij een brief geschreven met de vraag wat er aan de hand was. Blijkbaar was er iets gebeurd of anders was hij gewoon erg tegengevallen in bed.

Uiteindelijk stuurde ze hem een e-mail. Haar moeder was plotseling overleden aan een hartaanval en ze had behoefte aan rust en een beetje ruimte voor zichzelf, enzovoort. Dat begreep hij en dus gaf hij haar de ruimte.

Een paar weken daarna hoorde hij dat ze weer contact had met een ex-vriendje. Het was met geen pen te beschrijven hoe hij zich voelde. En nu was ze hier weer en kwam alles weer bij hem boven. Blijkbaar zag ze dat hij zich opgelaten voelde.

‘Je vraagt je vast af wat ik hier te zoeken heb,’ zei Heather met een geforceerde glimlach terwijl ze ging zitten.

‘Inderdaad,’ zei hij

‘Foster en ik…’

‘Foster? Hoe is het met hem?’ onderbrak hij haar.

‘Hij is deze week weer aan het werk gegaan. Het is net alsof hij niet weg is geweest, of in ieder geval doet hij alsof hij niet weg is geweest. Maar goed, we proberen zo veel mogelijk informatie over het slachtoffer te verzamelen, in de hoop een aanwijzing te vinden waarom ze is vermoord en waar haar dochter zou kunnen zijn. We moeten ook haar familie en verwanten zien te achterhalen om hen op de hoogte te stellen voordat we de pers informeren. Maar we hebben een probleem.’

‘Wat dan?’

‘Deze vrouw was heel gesloten over haar verleden. Zelfs haar ex beweert dat hij daar niets over weet. We vroegen ons af of jij niet even met je toverstokje kunt zwaaien zodat we iets te weten kunnen komen over haar ouders, broers of zussen, dat soort dingen. Natuurlijk krijg je ervoor betaald.’

‘Ik ben van de partij,’ zei Nigel behulpzaam. Heather gaf hem alle beschikbare informatie over Katie Drake, plus haar echte achternaam, Pratt, en hij schreef die op in zijn notitieboekje. ‘Zal ik het je doorbellen? Heb je nog steeds, eh, hetzelfde nummer?’

‘Eigenlijk had ik gehoopt dat ik erbij kon blijven terwijl je bezig bent, dan kan ik het zelf doorbellen. Dat meisje wordt vermist, en daarom is het waanzinnig urgent.’ Ze vertrok haar gezicht. ‘Je heb liever niet dat ik erbij blijf, hè?’

Hij weifelde. ‘Ik vind het prima, hoor,’ loog hij.

Ze boog zich voorover en legde haar hand op zijn arm. ‘Nigel, ik leg het je nog wel een keer uit wat er is gebeurd. Maar nu niet.’

Nigel nam een slok thee. Hij wist niet wat hij ervan moest denken.

Maar één ding wist hij wel: er was een vrouw vermoord en er werd een meisje vermist. Hij zou alles doen om te helpen. Dit was echt niet het moment om zich gekwetst te voelen. ‘Laten we maar aan de slag gaan,’ zei hij.

Het kostte Nigel een uur spitten in geboorte-, huwelijks en overlijdensaktes voordat hij erachter kwam dat Katie Drake, of eigenlijk Katie Pratt, geboren was als Catherine Mary, enig kind van Robert en Vera Pratt uit Shoeburyness in Kent. Toen ze vier was overleed haar vader aan een longontsteking. Een jaar later volgde haar moeder hem in het graf, oorzaak een hartkwaal.

Heather vertrok haar gezicht. ‘Arm kind. Misschien stierf haar moeder wel aan een gebroken hart.’

‘Dat zou kunnen,’ zei Nigel. ‘Waarschijnlijk is ze toen geadopteerd.’

‘Kunnen we erachter komen wie haar heeft geadopteerd?’

‘Als je de adoptienaam weet, valt die te achterhalen in het register van geadopteerde kinderen. Maar die naam weten we helaas niet. Maar laten we toch maar even in het register kijken.’

Hij bladerde naar Katies geboortejaar.

‘Jij bent toch ook geadopteerd?’ zei Heather.

Hij knikte.

‘Is Barnes je adoptienaam of je geboortenaam?’

‘Adoptienaam. Mijn geboortenaam is Wilkinson.’

‘Waarom heb je die naam dan niet aangenomen?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Iedereen kent me bij mijn adoptienaam. Er was kennelijk nooit een reden om dat weer te veranderen.’ Nigel voelde een onbehaaglijk geprik in zijn nek. Als hij er ooit achter zou komen wie zijn ouders waren en waarom ze hem in de steek hadden gelaten, zou hij onmiddellijk hun naam aannemen. Hij wist niet eens zeker of Wilkinson wel zijn echte naam was.

In het adoptieregister was geen vermelding van Catherine Pratt of Drake te vinden.

‘Wat zou er dan met haar gebeurd zijn?’

Nigel haalde zijn schouders op. ‘Misschien is ze wel door een tante of haar grootouders in huis genomen, van adoptie door familieleden wordt geen officiële vermelding gemaakt. Als je wilt, kan ik uitzoeken of ze nog ooms en tantes heeft.’

Heather dacht even na. ‘Dat zou alleen maar nodig zijn als ze naaste familie heeft die we moeten inlichten voordat haar dood algemeen bekend wordt gemaakt. Maar omdat ze nooit iets heeft gezegd over haar opvoeding was er blijkbaar niemand met wie ze een nauwe band had, en is dit eigenlijk niet aan de orde. Bedankt voor je hulp.’

Nigel had het gevoel dat hij iets moest zeggen. ‘Ik hoop maar dat je dat meisje vindt,’ was het beste wat hij wist te verzinnen. Toen Heather haar tas pakte en aanstalten maakte te vertrekken, glimlachte ze naar hem.

‘Dat hoop ik ook,’ zei ze. Nigel hoorde iets van gelatenheid in haar stem. ‘Stuur de rekening maar naar…’

Hij stak zijn hand op. ‘Hoeft niet,’ zei hij. ‘Dit was gratis.’

‘Echt?’

Hij knikte.

‘Oké dan. Aardig van je. Zeg, ik moet ervandoor,’ zei ze en ze gebaarde naar de deur. ‘Nogmaals bedankt.’

‘Succes met de zaak. En met de rest ook.’

Ze glimlachte weer, lief, vond hij. Toen deed ze haar tas over haar schouder en draaide zich om.

Nigel keek haar na toen ze wegliep.